Het nieuwe religieuze bouwen

In dit boek over de Nederlandse kerkbouw in de twintigste eeuw (1900-1970) zijn een drietal aspecten van het kerkgebouw en haar functie centraal gesteld. Telkens opnieuw kregen liturgie, architectuur en ligging van kerken in steden en dorpen vorm door een interactie tussen kerk, staat en gelovigen. De architecten en kunstenaars werkten dikwijls in nauwe samenhang met de kerkelijke opdrachtgevers. Binnen de rust van het monastieke intellectuele milieu groeide een esthetisch bewustzijn dat verder strekte dan de uitvoering van de liturgische rituelen. Men vatte de kunstzinnige vormgeving, inrichting en aankleding van het kerkgebouw op als een instrument om richting te geven aan de geloofsbeleving en kwam in de jaren 1970 uit op een steeds meer open en democratische vorm van kerkbouw. Naast de bekendere Van der Laan familie komen vele architecten aan bod. Tot aan het einde van de zestiger jaren waren kerkelijke bouwopdrachten zuilgebonden. Een typisch facet van de Nederlandse architectuurgeschiedenis dat nog nauwelijks is onderzocht, maar diep ingreep in het stilistische debat. Na de Tweede Wereldoorlog was er in veel Europese landen zoals in Nederland, België, Duitsland en Frankrijk een enorme hausse in kerkbouw. In Nederland vonden zowel kerk als staat het vanzelfsprekend om de talloze verwoeste kerken door nieuwbouw te vervangen. De religieuze pluriformiteit veroorzaakte een grote concentratie van kerkgebouwen van verschillende denominaties op een klein oppervlak. Met de bouw van meer dan 1600 kerken kreeg bijna elke plaats in Nederland een of meerdere kerken van katholieke of reformatorische geloofsgemeenschappen. Het was de tijd van een godsdienstige herleving die uiteindelijk werd afgesloten door een seculariserende tegenbeweging, met alle gevolgen zoals afbraak, renovatie en hergebruik. In het rijk geïllustreerde boek staat een speciaal voor de publicatie gemaakt foto essay van Walter Herfst.

Het nieuwe religieuze bouwen

In dit boek over de Nederlandse kerkbouw in de twintigste eeuw (1900-1970) zijn een drietal aspecten van het kerkgebouw en haar functie centraal gesteld. Telkens opnieuw kregen liturgie, architectuur en ligging van kerken in steden en dorpen vorm door een interactie tussen kerk, staat en gelovigen. De architecten en kunstenaars werkten dikwijls in nauwe samenhang met de kerkelijke opdrachtgevers. Binnen de rust van het monastieke intellectuele milieu groeide een esthetisch bewustzijn dat verder strekte dan de uitvoering van de liturgische rituelen. Men vatte de kunstzinnige vormgeving, inrichting en aankleding van het kerkgebouw op als een instrument om richting te geven aan de geloofsbeleving en kwam in de jaren 1970 uit op een steeds meer open en democratische vorm van kerkbouw. Naast de bekendere Van der Laan familie komen vele architecten aan bod. Tot aan het einde van de zestiger jaren waren kerkelijke bouwopdrachten zuilgebonden. Een typisch facet van de Nederlandse architectuurgeschiedenis dat nog nauwelijks is onderzocht, maar diep ingreep in het stilistische debat. Na de Tweede Wereldoorlog was er in veel Europese landen zoals in Nederland, België, Duitsland en Frankrijk een enorme hausse in kerkbouw. In Nederland vonden zowel kerk als staat het vanzelfsprekend om de talloze verwoeste kerken door nieuwbouw te vervangen. De religieuze pluriformiteit veroorzaakte een grote concentratie van kerkgebouwen van verschillende denominaties op een klein oppervlak. Met de bouw van meer dan 1600 kerken kreeg bijna elke plaats in Nederland een of meerdere kerken van katholieke of reformatorische geloofsgemeenschappen. Het was de tijd van een godsdienstige herleving die uiteindelijk werd afgesloten door een seculariserende tegenbeweging, met alle gevolgen zoals afbraak, renovatie en hergebruik. In het rijk geïllustreerde boek staat een speciaal voor de publicatie gemaakt foto essay van Walter Herfst.