Saraber, Elie

Elie Saraber is geboren op 4 augustus 1808 in Den Haag en gedoopt op 7 augustus 1808 in de Grote Kerk te Den Haag. Hij stierf ongehuwd op 69-jarige leeftijd in Den Haag op 19 januari 1878. Familie Hij was de jongste van 9 kinderen uit het huwelijk van Elie Saraber (Den Haag, 7.3.1765 Den Haag, 28.11.1832) en Maria van Castel (Den Haag, 22.4.1767 Den Haag, 22.12.1853) Zijn vader was schoen- en knoopmaker van beroep en woonde met vrouw en kinderen op het Lang Achterom 255.Elie had drie broers en twee zussen. Twee andere zussen en één broer zijn zeer jong gestorven. Zijn oudste broer Machiel Saraber (Den Haag, 25.10.1789-) was herbergier in Den Haag en getrouwd met Cornelia van der Spek (gedoopt 9.2.1790-24.2.1847) Nog voor de geboorte van zijn tweede kind in 1825 verdween Machiel naar het buitenland. Dan kwam zijn zus Maria Anna Saraber (Den Haag, 27.7.1791-Den Haag, 23.12.1876) Zij was getrouwd met Johannes Gerardus Rudolf Helge, een timmerman geboren in Laren, Gelderland en gestorven ergens vóór 1855. Hun oudste dochter Maria Elisabeth Helge (1826-) trouwde pas op haar 44e in 1870 en woonde voor die tijd, samen met haar nichtje Anna Cornelia Helge, bij Elie in op de Herengracht 11. Zijn broer Pieter Saraber (Den Haag, 25.1.1793-Den Haag, 2.1.1876) was hoofdonderwijzer en had een eigen instituut waar hij onder andere tekenles gaf. Diens oudste zoon Elias Pieter Paulus Saraber (Den Haag, 30.4.1821-) heeft aan de Haagsche Teekenacademie gestudeerd en was daar in 1833, zoals op de leerlingenlijst staat vermeld: bekend bij zijn vader en in 1834: bekend bij dhr. Saraber. De laatste was waarschijnlijk Elie Saraber die op dat moment docent Bouwkunde was bij de Teekenacademie. Zijn zus Sara Saraber (Den Haag, 29.12.1798- Den Haag, 15.10.1832) is op 33-jarige leeftijd ongehuwd gestorven, zijn broer Johannes Saraber (Den Haag, 16.4.1801- Den Haag, 16.4.1859) was fuselier, pruikmaker en kapper en getrouwd met Cornelia Piera (Dordrecht, 28.8.1791- Den Haag, 7.5.1869). Opleidingen Op 27 september 1824 wordt Elie Saraber voor het eerst ingeschreven bij de Haagsche Teekenacademie voor het leerjaar 1824-1825. Als beroep staat er bij hem ingevuld: timmerman, leeftijd 16, adres Agterom. Hij is “bekend bij de heer Hofman” die ook zijn rekening betaalt. In de daarop volgende vier schooljaren blijft de heer Hofman zijn schoolgelden betalen. Hij is dan “bekend bij de heer Van Gogh” en later bij een zekere heer Weenink. Saraber besluit voor eigen rekening verder te leren en studeert nog drie jaar aan de Teekenacademie. In het jaar 1829-1830 komt hij voor op de lijst van “leerlingen der Meetkunst” en in zijn laatste jaar, 1831-1832, is hij ingeschreven voor alle dagen Doorzichtkunde. Waarom hij timmerman is geworden is niet bekend, evenmin als hoe hij op de Teekenacademie terecht is gekomen. Wellicht is hij in de leer gegaan bij zijn zwager Johannes Helge die timmerman was. Zijn 13 jaar oudere broer Pieter Saraber was hoofdonderwijzer en gaf les in onder andere “het teekenen”. Misschien zag hij bij zijn broertje het tekentalent en zorgde ervoor dat hij naar de Teekenacademie ging. Dat hij talent had is wel gebleken uit het feit dat hij maar liefst vijf maal tijdens zijn studie een prijs won voor de prijsvragen die jaarlijks door de academie werden uitgeschreven.In zijn derde jaar, 1826-1827, won hij twee prijzen: een prijs in het vak Doorzichtkunde voor een perspectieftekening van een aantal zuilen met gewelven en de “Accesfit” (accessit/accessiet, tweede prijs, eervolle vermelding) voor een aanzicht, plattegrond en doorsnede van een koepelgebouw van twee verdiepingen. Saraber zat toen in de tweede klas; in die tijd begon men in de vierde klas en eindigde men in de eerste klas. Het schooljaar 1829-1830 bracht hem wederom een tweetal prijzen; in het vak Doorzichtkunde kreeg hij een prijs voor een overhoeks aanzicht van een klein gebouw van twee verdiepingen en een zuilenrij voor de ingang. Daarnaast kreeg hij een “Loffelijk Getuigschrift voor Accesfit” voor het ontwerp van een schoolgebouw voor 400 leerlingen in “een der voornaamste steden des Rijks”. Zijn vijfde prijs kreeg hij voor het ontwerp voor een huis op een landgoed in Gelderland in het schooljaar 1830-1831. In dat jaar werd er eigenlijk geen les gegeven in de eerste klasse omdat alle andere leerlingen in het leger waren gegaan, waarschijnlijk om te vechten tegen de Belgen die in opstand waren gekomen en onafhankelijkheid wilden. Saraber kreeg een Rijksmedaille voor zijn betoonde vlijt en bekwaamheid. Waarom hij zelf niet het leger in ging is niet bekend. In zijn laatste schooljaar 1831-1832 is hij alle dagen ingeschreven voor Doorzichtkunde waar hij jaren later ook docent in wordt. Werkzaamheden Zijn carrière als architect kan onderverdeeld worden aan de hand van het werk voor een viertal (groepen) opdrachtgevers: de Nederlands Hervormde Gemeente, de eerste Haagse woningbouwvereniging, een aantal particuliere opdrachtgevers voor wie hij landhuizen heeft verbouwd en drie projecten waar hij zelf (mede) initiatief voor nam. Verder bekleedde hij een aantal betaalde nevenfuncties. Hij begint, voor zover bekend, met de uitbreiding van het Sint Antonius gesticht op de hoek van de Vleerstraat en het Slijkeinde in 1846. Naar zijn ontwerp wordt er gedeeltelijk een verdieping op het gesticht gebouwd. Hier ligt misschien de kiem voor zijn langdurige samenwerking met de Nederlandse Hervormde Gemeente in Den Haag. Van juli 1849 tot april 1877 is hij kerkelijk architect en is hij verantwoordelijk voor het onderhoud van alle gebouwen die in het bezit zijn van de Hervormde Gemeente. Daar vallen ook de drie belangrijkste kerken van Den Haag onder: de Groote of Sint Jacobskerk, de Kloosterkerk en de Nieuwe Kerk. Later komen daar nog de Willemskerk en de Bethlehem- of Armenkerk bij, beide ontworpen door hemzelf. Dat dit een aardige dagtaak was blijkt wel uit de jaarrekeningen van de Gemeente en bijvoorbeeld een aanbesteding voor 125.000 “Rijnsche dakleijen”, vermoedelijk voor de Kloosterkerk. Uit 1850. De missiven van Saraber bieden een glimp op de aard van de architect. In een brief aan de heren Kerkvoogden (november 1870) pleit hij voor het aanhouden van een drietal werklieden voor het dagelijks onderhoud aan de gebouwen ondanks het voornemen van de Kerk om alle werklieden eind december naar huis te sturen vanwege een fondsentekort. Hij schrijft dat het hem zwaar te moede wordt als hij denkt aan het lot van de werklieden en hun families die hartje winter, wanneer er nauwelijks werk is zonder verdienste komen te zitten. Hij neemt de vrijheid om gelijk drie werklieden voor te stellen: loodgieter Heymans, 45, 8 jaar in dienst, timmerman Helge, 34, 15 jaar in dienst en metselaar Van Huffelen, 26, twee jaren in dienst. Opvallend is de naam Helge aangezien dat de naam was van zijn aangetrouwde neef die ook timmerman was. Het is niet onwaarschijnlijk dat deze twee Helges verwant waren. Mede door deze functie als kerkelijk architect sleepte hij de opdracht binnen voor zijn grootste, nog bestaande gebouw; het Diakonie Weeshuis aan de Hooftskade. Het naar tevredenheid volbrengen van een ingrijpende verbouwing van het Burgerweeshuis aan het Westeinde is misschien ook van positieve invloed geweest op de gunning van deze grote opdracht. Dit weeshuis werd in 1867 in gebruik genomen. De verbouwing van de Koninklijke maneges, die door koning Willem III aan de Nederlands Hervormde Gemeente waren geschonken, tot Willemskerk en de bouw van de Bethlehem- of Armenkerk zijn het ook waard te noemen binnen het kader van zijn functie als kerkelijk architect. De in 1854 opgerichte Haagse woningbouwvereniging “Vereniging tot Verbetering der Woningen van de Arbeidende Klasse te ‘s-Gravenhage” nam na oprichting Saraber in dienst als technisch adviseur. Al binnen enkele maanden gaf men hem opdracht voor het ontwerp van 18 beneden- en bovenwoningen aan de Schuddegeestweg (tegenwoordig Javastraat) welke in 1855 gereed kwamen. Dit was de start van vruchtvolle samenwerking tussen de vereniging en Saraber. De komende jaren werden er nog 38 woningen aan het hofje van Schuddegeest toegevoegd. In 1868 werden er aan de Van Hogendorpstraat en aan de Van der Duynstraat 42 blokjes met elk vier woningen gebouwd. Vooral de laatste gooide internationaal gezien hoge ogen en een houten maquette en een aantal tekeningen gingen langs tentoonstellingen in het buitenland. Voor particuliere opdrachtgevers heeft Saraber een aantal landhuizen en villa’s verbouwd dan wel ontworpen, zoals Villa Costa in Scheveningen en twee villa’s aan de Alexanderstraat. Kasteel Vanenburg in Putten doet veel denken aan de villa’s die Saraber ontworpen heeft aan de Alexanderstraat, maar het is niet zeker of dit landhuis ook daadwerkelijk van zijn hand is. Naast deze nieuwbouw heeft hij nog een aantal landhuizen grondig verbouwd. Bekendste hiervan is het kasteel Keukenhof waarbij hij van een landhuis een kasteel maakte. Een aantal jaren daarvoor had hij op het landgoed al een koetshuis mogen neerzetten. Kasteel Oud-Poelgeest en het inmiddels gesloopte Huis te Bennebroek zijn ook onder zijn toeziend oog verbouwd. Deze laatste twee waren beiden in opdracht van G. Willink. Ook koninklijk gezelschap bevond zich onder de schare opdrachtgevers van Saraber. Zo mocht hij voor Prins Hendrik “De Zeevaarder” het koetshuis van het Paleis Lange Voorhout verbouwen. De verbouwing hiervan was zo ingrijpend dat er eigenlijk een volledig nieuw gebouw was ontstaan. We vinden Saraber ook nog terug als initiatiefnemer van de bouw van het Hôtel Garni in Scheveningen. Met de heren Mess, Piepers en Der Kinderen schreef hij een circulaire om geld in te zamelen voor de bouw van het hotel aangezien zij van mening waren dat er veel te weinig plaats was in het bestaande Stedelijk Badhuis en dat het voor vele bezoekers van de badplaats onwenselijk was om te verblijven in Scheveningen-dorp vanwege de overlast van de vishandel. Dat ze gelijk hadden bleek al snel; nog geen jaar na de oplevering in 1858 werd al besloten om het hotel uit te breiden tot meer dan twee keer het oppervlak! Zowel het oorspronkelijke gebouw als de uitbreiding was ontworpen door Saraber. Op eigen initiatief heeft Saraber daarnaast twee percelen grond gekocht van de gemeente in het Willemspark aan de tegenwoordige Alexanderstraat. De gemeente wilde van dit park een chique woonwijk maken. Saraber sprong daar wijselijk op in en heeft er twee identieke villa’s neer gezet. Of hij de villa’s er in eigen beheer heeft gebouwd of als plan met de stukken grond heeft verkocht verdiend nader onderzoek. Waarschijnlijk zal het hem geen windeieren hebben gelegd. Naast bovengenoemde functie als kerkelijk architect van de Nederlands Hervormde Gemeente en technisch adviseur van de Vereniging tot Verbetering der Woningen van de Arbeidende Klasse te ’s-Gravenhage had Saraber nog meer nevenfuncties. Zo was hij opzichter van de gebouwen van Sociëteit De Witte en was hij penningmeester van de Haagse afdeling van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst. Hij was lid van de Maatschappij sinds de oprichting in 1843 en toen de correspondent van Den Haag, stadsbouwmeester Zeger Reijers overleed in 1857 werd hij in 1859 benoemd tot diens opvolger. Bij de oprichting van de Haagse afdeling werd hij penningmeester van die afdeling onder voorzitter Rose. Een aantal keren neemt hij plaats in de commissie die de jaarlijks uitgeschreven prijsvragen beoordeeld. Naast zijn carrière als architect had Saraber ook een carrière als docent bij de Haagsche Teekenacademie. In 1834 zien we hem voor eerst als docent Bouwkunde op de personeelslijsten van de Teekenacademie verschijnen. Hij blijft in ieder geval tot 1859 als docent verbonden aan de Teekenacademie. Hij heeft het ondertussen geschopt tot hoofddocent Ornament en neemt, bij gebrek aan leerkrachten, ook nog de functie van docent Doorzichtkunde op zich. Hoe lang hij daarna nog les heeft gegeven is niet bekend. Eigen adres Waar Saraber zelf woonde is gedeeltelijk bekend. In zijn studententijd tot 1832 woonde hij aan het Achterom 255 waarschijnlijk was dat nog bij zijn ouders. Vanaf 1853 tot aan zijn dood in 1878 woonde hij met twee nichten in een herenhuis aan de Herengracht 11 in ’s-Gravenhage. In 1870 trouwde de ene nicht Maria Elisabeth Helge en vertrok uit het huis. Het andere nichtje, Anna Cornelia, bleef na zijn dood nog in het huis wonen bij de volgende eigenaren in. Zij bleef er in ieder geval tot 1904. Sarabers oeuvre Hoewel zijn oeuvre beperkt is kunnen we er toch vanuit gaan dat Elie Saraber van enig belang was voor de Haagse bouwpraktijk van de tweede helft van de 19e eeuw. Zijn nauwe betrokkenheid bij de Vereniging tot Verbetering der Woningen van de Arbeidende Klasse te ’s-Gravenhage bracht Den Haag een aantal vernieuwende en internationaal bewonderde staaltjes sociale woningbouw. Uit al zijn ontwerpen, zijn beschrijvingen in de Bouwkundige Bijdragen en de deelnames in de discussies van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst blijken dat hij een vooruitstrevend architect was die goed bekend was met nieuwe technieken. Zo paste hij op diverse projecten het gebruik van spouwmuren toe wat voor die tijd niet gebruikelijk was. In bijvoorbeeld het weeshuis werden ijzeren I-binten gebruikt en ijzeren onderdorpels bij de ramen. Ook dat waren staaltjes nieuwerwets bouwen. Zijn stijl is strak, zakelijk, eclectisch te noemen door de toepassing van zowel gotische elementen (kasteel Keukenhof) als renaissance elementen. Kenmerkend zijn het gebruik van geometrische vormen en het gebrek aan ornamenten en in veel werken is het fronton met oculus terug te vinden bijvoorbeeld in het Diakonie-weeshuis, het Hôtel Garni en Villa Costa. Bij het Diakonie-weeshuis valt ook een zeer ver doorgevoerde symmetrie op. Deze symmetrie is blijkbaar zo belangrijk dat hij bij de Weeshuisschool liever een raam blind maakt dan dat hij de gevel wijzigt. Misschien mede door de aard van de gebouwen, een weeshuis, sociale woningbouw, maakt hij veel gebruik van schoon metselwerk. Dat zien we ook terug in Kasteel Keukenhof wat daar wellicht meer tot recht komt door de kasteeluitstraling die beoogd is. Over het algemeen kunnen we zeggen dat Saraber er een sobere stijl op na houdt maar wel één van hoge kwaliteit en gebruik makend van de nieuwste technieken. Wessel Dragt, 2009 Opleiding: Haagse Tekenacademie Nevenactiviteiten: Haagse Tekenacademie/onderwijzer/1834- ;Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst/Penningmeester afdeling 's-Gravenhage/1863-1871;Prijsvraag verenigingsgebouw Koninklijke Nederlandse Yachtclub te Rotterdam/jurylid/1849

Saraber, Elie

Elie Saraber is geboren op 4 augustus 1808 in Den Haag en gedoopt op 7 augustus 1808 in de Grote Kerk te Den Haag. Hij stierf ongehuwd op 69-jarige leeftijd in Den Haag op 19 januari 1878. Familie Hij was de jongste van 9 kinderen uit het huwelijk van Elie Saraber (Den Haag, 7.3.1765 Den Haag, 28.11.1832) en Maria van Castel (Den Haag, 22.4.1767 Den Haag, 22.12.1853) Zijn vader was schoen- en knoopmaker van beroep en woonde met vrouw en kinderen op het Lang Achterom 255.Elie had drie broers en twee zussen. Twee andere zussen en één broer zijn zeer jong gestorven. Zijn oudste broer Machiel Saraber (Den Haag, 25.10.1789-) was herbergier in Den Haag en getrouwd met Cornelia van der Spek (gedoopt 9.2.1790-24.2.1847) Nog voor de geboorte van zijn tweede kind in 1825 verdween Machiel naar het buitenland. Dan kwam zijn zus Maria Anna Saraber (Den Haag, 27.7.1791-Den Haag, 23.12.1876) Zij was getrouwd met Johannes Gerardus Rudolf Helge, een timmerman geboren in Laren, Gelderland en gestorven ergens vóór 1855. Hun oudste dochter Maria Elisabeth Helge (1826-) trouwde pas op haar 44e in 1870 en woonde voor die tijd, samen met haar nichtje Anna Cornelia Helge, bij Elie in op de Herengracht 11. Zijn broer Pieter Saraber (Den Haag, 25.1.1793-Den Haag, 2.1.1876) was hoofdonderwijzer en had een eigen instituut waar hij onder andere tekenles gaf. Diens oudste zoon Elias Pieter Paulus Saraber (Den Haag, 30.4.1821-) heeft aan de Haagsche Teekenacademie gestudeerd en was daar in 1833, zoals op de leerlingenlijst staat vermeld: bekend bij zijn vader en in 1834: bekend bij dhr. Saraber. De laatste was waarschijnlijk Elie Saraber die op dat moment docent Bouwkunde was bij de Teekenacademie. Zijn zus Sara Saraber (Den Haag, 29.12.1798- Den Haag, 15.10.1832) is op 33-jarige leeftijd ongehuwd gestorven, zijn broer Johannes Saraber (Den Haag, 16.4.1801- Den Haag, 16.4.1859) was fuselier, pruikmaker en kapper en getrouwd met Cornelia Piera (Dordrecht, 28.8.1791- Den Haag, 7.5.1869). Opleidingen Op 27 september 1824 wordt Elie Saraber voor het eerst ingeschreven bij de Haagsche Teekenacademie voor het leerjaar 1824-1825. Als beroep staat er bij hem ingevuld: timmerman, leeftijd 16, adres Agterom. Hij is “bekend bij de heer Hofman” die ook zijn rekening betaalt. In de daarop volgende vier schooljaren blijft de heer Hofman zijn schoolgelden betalen. Hij is dan “bekend bij de heer Van Gogh” en later bij een zekere heer Weenink. Saraber besluit voor eigen rekening verder te leren en studeert nog drie jaar aan de Teekenacademie. In het jaar 1829-1830 komt hij voor op de lijst van “leerlingen der Meetkunst” en in zijn laatste jaar, 1831-1832, is hij ingeschreven voor alle dagen Doorzichtkunde. Waarom hij timmerman is geworden is niet bekend, evenmin als hoe hij op de Teekenacademie terecht is gekomen. Wellicht is hij in de leer gegaan bij zijn zwager Johannes Helge die timmerman was. Zijn 13 jaar oudere broer Pieter Saraber was hoofdonderwijzer en gaf les in onder andere “het teekenen”. Misschien zag hij bij zijn broertje het tekentalent en zorgde ervoor dat hij naar de Teekenacademie ging. Dat hij talent had is wel gebleken uit het feit dat hij maar liefst vijf maal tijdens zijn studie een prijs won voor de prijsvragen die jaarlijks door de academie werden uitgeschreven.In zijn derde jaar, 1826-1827, won hij twee prijzen: een prijs in het vak Doorzichtkunde voor een perspectieftekening van een aantal zuilen met gewelven en de “Accesfit” (accessit/accessiet, tweede prijs, eervolle vermelding) voor een aanzicht, plattegrond en doorsnede van een koepelgebouw van twee verdiepingen. Saraber zat toen in de tweede klas; in die tijd begon men in de vierde klas en eindigde men in de eerste klas. Het schooljaar 1829-1830 bracht hem wederom een tweetal prijzen; in het vak Doorzichtkunde kreeg hij een prijs voor een overhoeks aanzicht van een klein gebouw van twee verdiepingen en een zuilenrij voor de ingang. Daarnaast kreeg hij een “Loffelijk Getuigschrift voor Accesfit” voor het ontwerp van een schoolgebouw voor 400 leerlingen in “een der voornaamste steden des Rijks”. Zijn vijfde prijs kreeg hij voor het ontwerp voor een huis op een landgoed in Gelderland in het schooljaar 1830-1831. In dat jaar werd er eigenlijk geen les gegeven in de eerste klasse omdat alle andere leerlingen in het leger waren gegaan, waarschijnlijk om te vechten tegen de Belgen die in opstand waren gekomen en onafhankelijkheid wilden. Saraber kreeg een Rijksmedaille voor zijn betoonde vlijt en bekwaamheid. Waarom hij zelf niet het leger in ging is niet bekend. In zijn laatste schooljaar 1831-1832 is hij alle dagen ingeschreven voor Doorzichtkunde waar hij jaren later ook docent in wordt. Werkzaamheden Zijn carrière als architect kan onderverdeeld worden aan de hand van het werk voor een viertal (groepen) opdrachtgevers: de Nederlands Hervormde Gemeente, de eerste Haagse woningbouwvereniging, een aantal particuliere opdrachtgevers voor wie hij landhuizen heeft verbouwd en drie projecten waar hij zelf (mede) initiatief voor nam. Verder bekleedde hij een aantal betaalde nevenfuncties. Hij begint, voor zover bekend, met de uitbreiding van het Sint Antonius gesticht op de hoek van de Vleerstraat en het Slijkeinde in 1846. Naar zijn ontwerp wordt er gedeeltelijk een verdieping op het gesticht gebouwd. Hier ligt misschien de kiem voor zijn langdurige samenwerking met de Nederlandse Hervormde Gemeente in Den Haag. Van juli 1849 tot april 1877 is hij kerkelijk architect en is hij verantwoordelijk voor het onderhoud van alle gebouwen die in het bezit zijn van de Hervormde Gemeente. Daar vallen ook de drie belangrijkste kerken van Den Haag onder: de Groote of Sint Jacobskerk, de Kloosterkerk en de Nieuwe Kerk. Later komen daar nog de Willemskerk en de Bethlehem- of Armenkerk bij, beide ontworpen door hemzelf. Dat dit een aardige dagtaak was blijkt wel uit de jaarrekeningen van de Gemeente en bijvoorbeeld een aanbesteding voor 125.000 “Rijnsche dakleijen”, vermoedelijk voor de Kloosterkerk. Uit 1850. De missiven van Saraber bieden een glimp op de aard van de architect. In een brief aan de heren Kerkvoogden (november 1870) pleit hij voor het aanhouden van een drietal werklieden voor het dagelijks onderhoud aan de gebouwen ondanks het voornemen van de Kerk om alle werklieden eind december naar huis te sturen vanwege een fondsentekort. Hij schrijft dat het hem zwaar te moede wordt als hij denkt aan het lot van de werklieden en hun families die hartje winter, wanneer er nauwelijks werk is zonder verdienste komen te zitten. Hij neemt de vrijheid om gelijk drie werklieden voor te stellen: loodgieter Heymans, 45, 8 jaar in dienst, timmerman Helge, 34, 15 jaar in dienst en metselaar Van Huffelen, 26, twee jaren in dienst. Opvallend is de naam Helge aangezien dat de naam was van zijn aangetrouwde neef die ook timmerman was. Het is niet onwaarschijnlijk dat deze twee Helges verwant waren. Mede door deze functie als kerkelijk architect sleepte hij de opdracht binnen voor zijn grootste, nog bestaande gebouw; het Diakonie Weeshuis aan de Hooftskade. Het naar tevredenheid volbrengen van een ingrijpende verbouwing van het Burgerweeshuis aan het Westeinde is misschien ook van positieve invloed geweest op de gunning van deze grote opdracht. Dit weeshuis werd in 1867 in gebruik genomen. De verbouwing van de Koninklijke maneges, die door koning Willem III aan de Nederlands Hervormde Gemeente waren geschonken, tot Willemskerk en de bouw van de Bethlehem- of Armenkerk zijn het ook waard te noemen binnen het kader van zijn functie als kerkelijk architect. De in 1854 opgerichte Haagse woningbouwvereniging “Vereniging tot Verbetering der Woningen van de Arbeidende Klasse te ‘s-Gravenhage” nam na oprichting Saraber in dienst als technisch adviseur. Al binnen enkele maanden gaf men hem opdracht voor het ontwerp van 18 beneden- en bovenwoningen aan de Schuddegeestweg (tegenwoordig Javastraat) welke in 1855 gereed kwamen. Dit was de start van vruchtvolle samenwerking tussen de vereniging en Saraber. De komende jaren werden er nog 38 woningen aan het hofje van Schuddegeest toegevoegd. In 1868 werden er aan de Van Hogendorpstraat en aan de Van der Duynstraat 42 blokjes met elk vier woningen gebouwd. Vooral de laatste gooide internationaal gezien hoge ogen en een houten maquette en een aantal tekeningen gingen langs tentoonstellingen in het buitenland. Voor particuliere opdrachtgevers heeft Saraber een aantal landhuizen en villa’s verbouwd dan wel ontworpen, zoals Villa Costa in Scheveningen en twee villa’s aan de Alexanderstraat. Kasteel Vanenburg in Putten doet veel denken aan de villa’s die Saraber ontworpen heeft aan de Alexanderstraat, maar het is niet zeker of dit landhuis ook daadwerkelijk van zijn hand is. Naast deze nieuwbouw heeft hij nog een aantal landhuizen grondig verbouwd. Bekendste hiervan is het kasteel Keukenhof waarbij hij van een landhuis een kasteel maakte. Een aantal jaren daarvoor had hij op het landgoed al een koetshuis mogen neerzetten. Kasteel Oud-Poelgeest en het inmiddels gesloopte Huis te Bennebroek zijn ook onder zijn toeziend oog verbouwd. Deze laatste twee waren beiden in opdracht van G. Willink. Ook koninklijk gezelschap bevond zich onder de schare opdrachtgevers van Saraber. Zo mocht hij voor Prins Hendrik “De Zeevaarder” het koetshuis van het Paleis Lange Voorhout verbouwen. De verbouwing hiervan was zo ingrijpend dat er eigenlijk een volledig nieuw gebouw was ontstaan. We vinden Saraber ook nog terug als initiatiefnemer van de bouw van het Hôtel Garni in Scheveningen. Met de heren Mess, Piepers en Der Kinderen schreef hij een circulaire om geld in te zamelen voor de bouw van het hotel aangezien zij van mening waren dat er veel te weinig plaats was in het bestaande Stedelijk Badhuis en dat het voor vele bezoekers van de badplaats onwenselijk was om te verblijven in Scheveningen-dorp vanwege de overlast van de vishandel. Dat ze gelijk hadden bleek al snel; nog geen jaar na de oplevering in 1858 werd al besloten om het hotel uit te breiden tot meer dan twee keer het oppervlak! Zowel het oorspronkelijke gebouw als de uitbreiding was ontworpen door Saraber. Op eigen initiatief heeft Saraber daarnaast twee percelen grond gekocht van de gemeente in het Willemspark aan de tegenwoordige Alexanderstraat. De gemeente wilde van dit park een chique woonwijk maken. Saraber sprong daar wijselijk op in en heeft er twee identieke villa’s neer gezet. Of hij de villa’s er in eigen beheer heeft gebouwd of als plan met de stukken grond heeft verkocht verdiend nader onderzoek. Waarschijnlijk zal het hem geen windeieren hebben gelegd. Naast bovengenoemde functie als kerkelijk architect van de Nederlands Hervormde Gemeente en technisch adviseur van de Vereniging tot Verbetering der Woningen van de Arbeidende Klasse te ’s-Gravenhage had Saraber nog meer nevenfuncties. Zo was hij opzichter van de gebouwen van Sociëteit De Witte en was hij penningmeester van de Haagse afdeling van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst. Hij was lid van de Maatschappij sinds de oprichting in 1843 en toen de correspondent van Den Haag, stadsbouwmeester Zeger Reijers overleed in 1857 werd hij in 1859 benoemd tot diens opvolger. Bij de oprichting van de Haagse afdeling werd hij penningmeester van die afdeling onder voorzitter Rose. Een aantal keren neemt hij plaats in de commissie die de jaarlijks uitgeschreven prijsvragen beoordeeld. Naast zijn carrière als architect had Saraber ook een carrière als docent bij de Haagsche Teekenacademie. In 1834 zien we hem voor eerst als docent Bouwkunde op de personeelslijsten van de Teekenacademie verschijnen. Hij blijft in ieder geval tot 1859 als docent verbonden aan de Teekenacademie. Hij heeft het ondertussen geschopt tot hoofddocent Ornament en neemt, bij gebrek aan leerkrachten, ook nog de functie van docent Doorzichtkunde op zich. Hoe lang hij daarna nog les heeft gegeven is niet bekend. Eigen adres Waar Saraber zelf woonde is gedeeltelijk bekend. In zijn studententijd tot 1832 woonde hij aan het Achterom 255 waarschijnlijk was dat nog bij zijn ouders. Vanaf 1853 tot aan zijn dood in 1878 woonde hij met twee nichten in een herenhuis aan de Herengracht 11 in ’s-Gravenhage. In 1870 trouwde de ene nicht Maria Elisabeth Helge en vertrok uit het huis. Het andere nichtje, Anna Cornelia, bleef na zijn dood nog in het huis wonen bij de volgende eigenaren in. Zij bleef er in ieder geval tot 1904. Sarabers oeuvre Hoewel zijn oeuvre beperkt is kunnen we er toch vanuit gaan dat Elie Saraber van enig belang was voor de Haagse bouwpraktijk van de tweede helft van de 19e eeuw. Zijn nauwe betrokkenheid bij de Vereniging tot Verbetering der Woningen van de Arbeidende Klasse te ’s-Gravenhage bracht Den Haag een aantal vernieuwende en internationaal bewonderde staaltjes sociale woningbouw. Uit al zijn ontwerpen, zijn beschrijvingen in de Bouwkundige Bijdragen en de deelnames in de discussies van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst blijken dat hij een vooruitstrevend architect was die goed bekend was met nieuwe technieken. Zo paste hij op diverse projecten het gebruik van spouwmuren toe wat voor die tijd niet gebruikelijk was. In bijvoorbeeld het weeshuis werden ijzeren I-binten gebruikt en ijzeren onderdorpels bij de ramen. Ook dat waren staaltjes nieuwerwets bouwen. Zijn stijl is strak, zakelijk, eclectisch te noemen door de toepassing van zowel gotische elementen (kasteel Keukenhof) als renaissance elementen. Kenmerkend zijn het gebruik van geometrische vormen en het gebrek aan ornamenten en in veel werken is het fronton met oculus terug te vinden bijvoorbeeld in het Diakonie-weeshuis, het Hôtel Garni en Villa Costa. Bij het Diakonie-weeshuis valt ook een zeer ver doorgevoerde symmetrie op. Deze symmetrie is blijkbaar zo belangrijk dat hij bij de Weeshuisschool liever een raam blind maakt dan dat hij de gevel wijzigt. Misschien mede door de aard van de gebouwen, een weeshuis, sociale woningbouw, maakt hij veel gebruik van schoon metselwerk. Dat zien we ook terug in Kasteel Keukenhof wat daar wellicht meer tot recht komt door de kasteeluitstraling die beoogd is. Over het algemeen kunnen we zeggen dat Saraber er een sobere stijl op na houdt maar wel één van hoge kwaliteit en gebruik makend van de nieuwste technieken. Wessel Dragt, 2009 Opleiding: Haagse Tekenacademie Nevenactiviteiten: Haagse Tekenacademie/onderwijzer/1834- ;Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst/Penningmeester afdeling 's-Gravenhage/1863-1871;Prijsvraag verenigingsgebouw Koninklijke Nederlandse Yachtclub te Rotterdam/jurylid/1849