Elte, Harry (Phzn.)

Harry Elte staat vooral bekend als architect van de synagoge aan het Jacob Obrechtplein in Amsterdam. Dit monumentale gebouw met zijn zorgvuldig vormgegeven interieur uit 1927 vormt het hoogtepunt in zijn oeuvre en is een van de belangrijkste Nederlandse synagogen uit het interbellum. Minder bekend is dat hij daarnaast nog zeven synagogen heeft ontworpen en aan de verbouw of restauratie van vier andere synagogen leiding gaf. Mede door zijn andere gebouwen voor joodse instanties was hij daardoor wel de belangrijkste architect in joodse kringen in de eerste helft van de 20ste eeuw. Zijn wooncomplexen en villa's maken eveneens een belangrijk deel uit van zijn oeuvre. In de beginjaren van zijn carrière was hij nauw betrokken bij de kunstenaarsvereniging 'de Onafhankelijken' en later bij de oprichting van het Nederlandsch Instituut van Architecten.1 Harry Elte werd op 3 september 1880 te Amsterdam geboren als zoon van Philip Elte (1844-1918) en Sara Elisabeth Nijburg (1850-1920). Zijn geboortehuis, Nieuwe Herengracht 173, stond in dat deel van de Jodenbuurt waar van oudsher meer gegoeden woonden. Zijn oorspronkelijke voornaam luidde Hartog naar de broer van zijn vader.2 Hij was het vijfde kind in het gezin dat uiteindelijk, na het jong overlijden van een zoontje, zeven kinderen zou tellen. Naar eigen zeggen was hij 'de lieveling van zijn vader, wien hij nog steeds met eerbied herdenkt'.3 De ouders waren orthodox joods. Philip Elte was aan het Seminarium opgeleid tot maggied (kandidaat rabbijn), was werkzaam als godsdienstonderwijzer en sinds 1875 hoofdredacteur van het Nieuw Israelietisch Weekblad, het meest gelezen joodse blad, waarvan het aantal abonnees in zijn tijd gestaag toenam. Door deze functie, die hij tot zijn dood behield, - het N.I.W. werd 'het krantje van Elte' genoemd - had hij een invloedrijke positie in de joodse gemeenschap, die hij gebruikte om zijn in het algemeen traditionele, soms bekrompen en omstreden, ideeën uit te dragen en met vlijmscherpe pen het zionisme te bestrijden. Een strijdvaardig, vasthoudend en voor anderen niet altijd gemakkelijke man, eigenschappen die ook bij zijn zoon waren terug te vinden.4 Een oom van Harry, de broer van zijn vader, Hartog Elte, doch Herman geheten, was oprichter en gedurende veertig jaar hoofd van een joodse bijzondere lagere school, die naar hem de Herman Elteschool werd genoemd. Daar kreeg Harry zijn eerste onderwijs. De zoons traden niet in de voetsporen van vader Philip. De oudste zoon werd textielhandelaar, twee dochters werden costuumnaaister en twee kozen muzikale beroepen: harpiste en pianolerares. Harry Elte bezocht de ambachtsschool waar hij het einddiploma voor meubelmaken behaalde.5 Daarna richtte hij zich meer op de bouwkunde door lessen te nemen aan de Avondteekenschool voor Handwerksgezellen.6 Vanaf 1896 deed hij praktische ervaring op bij diverse architectenbureaus. Hij werkte, aanvankelijk als leerling of volontair7, bij achtereenvolgens G. van Arkel, H.H. Baanders, J. Herman en Z. Deenik; architecten van de 'Overgangsarchitectuur' van rond de eeuwwisseling. Vervolgens heeft Elte van 1899 tot 1909 op het bureau van H.P. Berlage gewerkt. Hij bleek een vaardig tekenaar. Voor Berlage maakte hij presentatietekeningen die in de rubriek Hedendaagsche Kunst van De Architect werden gepubliceerd.8 Mogelijk was hij betrokken bij de uitvoering van het ANDB-gebouw en de Beurs die in 1900 en 1903 gereed kwamen. De omslag van neo-stijlen naar een eigentijdse bouwkunst heeft hij dus van zeer nabij meegemaakt. De laatste jaren werkte Elte halve dagen bij Berlage zodat hij tijd had voor eigen opdrachten en zich daarmee kon voorbereiden op een eigen praktijk. Hij werkte enige tijd in Duitsland en Londen9 en studiereizen naar onder andere Italië en Scandinavië droegen bij aan zijn ontwikkeling.10 Zelfstandig architect Een van zijn eerste werken als zelfstandig architect is het club- en schuitenhuis voor de Amsterdamse Roei- en Zeilvereeniging 'Poseidon' aan de Amstel (1909). Het was in hout opgetrokken, nog in een sobere dat wil zeggen strakke art-nouveaustijl. Het gebouw is geruime tijd geleden gesloopt. Als jong architect werd hij in 1910 gevraagd straatversieringen te ontwerpen voor de Julianafeesten van dat jaar in Amsterdam. Hij liet zich daarbij inspireren door versieringen van W. Kromhout voor eerdere festiviteiten. Al snel namen Eltes opdrachten toe. Hij ontwierp vervolgens onder andere de conservenfabriek 'Puralimento' (1910), de diamantclub 'Concordia' (1910) in Amsterdam, de villa Kraijenbrink te Den Haag (1911), de woonhuizen Johannes Vermeerstraat 49-53 (1911), de villa Reens (1912) en het kantoor- en winkelpand voor de firma Lewenstein aan de Dam (1912) te Amsterdam. In al deze gebouwen is de invloed van Berlage duidelijk te herkennen. De gebouwen hadden ongepleisterde, vrij sobere, zware bakstenen gevels met decoratieve blokken en banden van natuursteen voor die onderdelen die niet goed in metselwerk waren uit te voeren. De villa Kraijenbrink in het Bezuidenhout had, net als bijvoorbeeld Berlages villa's Henny en Parkwijck, ook in het interieur wanden van schoon metselwerk, waarvan de lambrisering een afwijkende kleur (waarschijnlijk geglazuurd) had.11 Meedoen aan een prijsvraag was ook toen al een mogelijkheid om als beginnend architect naam te maken. De behoefte aan een goed geoutilleerd nationaal voetbalstadion was de aanleiding tot de oprichting van de 'Maatschappij tot Exploitatie van het Nederlandsch Sportpark te Amsterdam'. Voor het stadion werd in 1912 door de Maatschappij een prijsvraag uitgeschreven onder Nederlandse architecten en ingenieurs. Het ambitieuze programma van eisen vroeg om, deels overdekte, zit- en staanplaatsen voor totaal 30.000 toeschouwers. Door een commissie onder voorzitterschap van H.P. Berlage werd uit 24 anonieme inzendingen gekozen het ontwerp 'Barnardes' waarvan Elte de maker bleek te zijn.12 Tummers trekt de geloofwaardigheid van de anonieme prijsvraag in twijfel en baseert dit alleen op het feit dat Elte van 1899-1909 op het bureau van Berlage werkzaam was.13 Voor de hand ligt echter dat de jury onder Berlages leiding simpelweg koos voor het ontwerp dat het beste voldeed aan het programma en het meest aansloot bij de heersende architectuuropvatting. Wellicht woog wel mee dat Elte zich ook hier door zijn voormalige chef en leermeester had laten inspireren. Het belangrijke voorbeeld voor zijn ontwerp was echter het voor de Olympische Spelen van 1912 gebouwde stadion in Stockholm van de Zweedse architect Torben Grut, dat doordat voor het eerst een stadion nadrukkelijk door een architect was vormgegeven grote bekendheid kreeg.14 Elte heeft het gebouw op een studiereis bezocht. Het U-vormige bakstenen gebouw met gemetselde bogen in de gevels heeft twee zware hoektorens, die het een representativiteit geven die tot dan toe bij stadions niet voorkwam. Eltes bakstenen gebouw bevatte zelfs vier monumentale hoektorens, op de overgang van de hogere naar de lagere tribunes, waarin trappen en woningen voor het stadionpersoneel waren ondergebracht. Het geheel maakte echter een soberder indruk dan het stadion in Stockholm. Bij de opening van het stadion in 1914 was het enthousiasme groot, en Eltes naam als architect was gevestigd.15 In 1912 stichtten diverse jonge kunstenaars, die zich verzetten tegen de bestaande verenigingen met hun dogma's, de Vereeniging van Beeldende Kunstenaars 'de Onafhankelijken'. Voor het houden van juryvrije tentoonstellingen in voor- en najaar had men behoefte aan een eigen gebouw. De eerste tentoonstelling in mei en juni 1913 kon al in het door Elte ontworpen tijdelijke gebouw aan de Amstelveenseweg plaatsvinden. Een afbeelding van dit grote, 'voor dien tijd zeer moderne gebouw' prijkte sindsdien op de catalogi. Er werden hier in de periode 1913-1918 twaalf tentoonstellingen georganiseerd met werk van eigen leden, onder andere Else Berg, Fré Cohen, Kees van Dongen, Leo van Gestel, Jacoba van Heemskerk, Vilmos Huszar, Kees Maks, Leo Pinkhof, Jan Sluijters en Charley Toorop, en van belangrijke kunstrichtingen uit het buitenland. Slechts enkele architecten waren lid; J.C. van Epen was het vanaf de oprichting. De tentoonstellingen waren 'de attractie van het seizoen. Bioscooprijen stonden voor de deuren om toegelaten te worden. Hevig was de strijd pro en contra.' Steeds ging het 'de Onafhankelijken' erom 'gelegenheid te scheppen, dat ieder kunstenaar zich geheel vrij kan uiten'. Hier voelde Elte zich thuis. Vanaf 1913 was hij lid en tevens commissaris van het bestuur van de Vereeniging. In 1915 was hij voorzitter en hield hij zich ook bezig met de beide tentoonstellingen in dat jaar.16 Architectenbureau Elte en Mastenbroek Eltes bekendheid en het toenemend aantal opdrachten hebben omstreeks 1915 waarschijnlijk geleid tot de samenwerking met Gerard F. Mastenbroek. Mastenbroek, geboren in 1886 in Amsterdam, volgde een opleiding aan de Industrieschool van de Maatschappij voor den Werkenden Stand en werkte tot 1913 als bouwkundig tekenaar op verschillende bureaus.17 Beide mannen waren lid van het Genootschap Architectura et Amicitia.18 In 1917 verscheen een brochure met foto's van werk van Elte en Mastenbroek.19 Wellicht was het boekje vooral bedoeld om de start van hun gezamenlijk architectenbureau, dat vanaf dat jaar op het adres Tulpstraat 11 was gevestigd, te promoten. In tegenstelling tot wat het opschrift van de brochure suggereert is het merendeel van de 14 gefotografeerde werken het ontwerp van Elte. Slechts de winkel Mendels en het woonhuis Philip staan op naam van Elte èn Mastenbroek. De laatste was evenwel ook betrokken bij de uitvoering van het stadion en het Centraal Israëlietisch Ziekenhuis. Tot 1920 volgden nog zes gezamenlijke projecten. Een fikse ruzie - beide mannen waren nogal temperamentvol - betekende het einde van hun samenwerking. Hun architectenbureau werd in 1920 geliquideerd, nadat nota bene kort daarvoor pogingen waren gedaan om te komen tot een formalisering van de verhouding tussen beide architecten middels een op te richten vennootschap. De beide vennoten zouden een ongelijk deel van de netto-winst ontvangen: gedurende de eerstkomende periode van vijf jaar 70% voor Elte tegen 30% voor Mastenbroek, en vervolgens 60 respectievelijk 40%.20 Mogelijk dat dit de aanleiding tot de scheiding is geworden, de oorzaken zullen wel dieper hebben gelegen. De bouw van de Amsterdamse bioscoop Cinema Royal werd vervolgens begeleid door Mastenbroek 21, die daarna nog twee bioscopen en diverse villa's en fabrieken zou bouwen.22 Nadien is Elte geen compagnonschap meer aangegaan.23 Zijn bureau bleef nog circa tien jaar in de Tulpstraat, daarna was het in de Schubertstraat gevestigd. In de twintiger jaren had hij zes medewerkers, waaronder een chef de bureau en een secretaresse.24 Joodse opdrachtgevers Veel van Eltes particuliere opdrachtgevers waren joden. Ook diverse joodse instellingen vroegen hem als architect. Zijn vroegst bekende werk - nog voor hij zich als zelfstandig architect had gevestigd - is de bouw van een chewresjoeltje (verenigingssynagoge) in het bestaande pand Weesperplein 5 te Amsterdam (1904). Al in 1907 is hij architect van de Portugeesch Israëlietische Gemeente en in 1912 ook van het Nederlandsch Israëlietisch Armbestuur. Het Armbestuur gaf hem opdracht om naast het Nederlandsch Israëlietisch Ziekenhuis een zusterhuis te bouwen (1914). Vrijwel tegelijkertijd ontwierp hij voor de Portugese gemeenschap een ziekenhuis met zusterhuis in de Plantage en - samen met E.M. Rood25 - het gebouw voor de Centraal Israëlietische Ziekenverpleging (C.I.Z.). Met de bouw van de 'Tweede Synagoge' in Den Haag (1923) en het verpleeghuis voor de vereniging 'De Joodsche Invalide' in Amsterdam (1923)26 - beide in de stijl van de Amsterdamse School - verwierf Elte waarschijnlijk een goede reputatie in deze kringen en was hij daardoor in 1925 een goede kandidaat voor de functie van architect van de Nederlandsch-Israëlietische Hoofdsynagoge (N.I.H.S.) te Amsterdam.27 Wegens de verhuizing van een groot deel van de joodse bevolking uit het centrum van Amsterdam naar de nieuwe stadsdelen zuid en oost, stond de N.I.H.S. medio jaren twintig voor een belangrijke bouwopgave, in beide nieuwe stadsdelen dienden synagogen opgericht te worden. De toenmalige architect van de N.I.H.S., de 74-jarige Rood, kreeg eervol ontslag. Op de voordracht voor de functie stonden de namen van Jac. S. Baars, H. Elte en M. Oesterman.28 De Kerkeraad van de N.I.H.S. benoemde Elte, na een stemming in drie ronden. Vooral voor Baars was dit enigszins wrang, hij kreeg aanvankelijk de meeste stemmen, maar werd uiteindelijk dus gepasseerd door Elte. Dat was al eerder gebeurd toen de opdracht voor het nieuwe gebouw voor de vereniging 'De Joodsche Invalide' niet aan hem - oud-bestuurslid èn architect van het oudere gebouw van de vereniging - maar aan zijn meer ervaren concurrent Elte werd gegund. De nieuwe architect van de N.I.H.S. werd onder andere belast met het ontwerp van de synagoge in zuid, die aan het Jacob Obrechtplein. Daarna volgden een ingrijpende verbouwing en uitbreiding van de Israëlietische Vleeschhal in Amsterdam, drie metaheirhuizen (of uitvaartcentra) en de bouw en verbouw van diverse synagogen in en buiten Amsterdam. Opdrachtgever van de kapitale villa Honthorststraat 3 (1912) was R.C.A. Reens, directeur van de N.V. Nederlandsche Fabriek voor Betimmeringen v/h Gebr. Reens. Deze firma had in 1911 meubilair geleverd voor de diamantclub 'Concordia'. De samenwerking tussen Elte en Richard Reens groeide uit tot vriendschap en het resultaat was dat Elte en Mastenbroek voor Gebr. Reens een meubelfabriek bouwden in Amsterdam-noord (1917) die voor hun diverse gebouwen betimmeringen, houtsnijwerk en meubilair zou leveren.29 Een voorbeeld hiervan is het woonhuis Oosterpark 77-78 in Amsterdam (1921). In opdracht van Julius Barmat werden twee woonhuizen samengevoegd achter een nieuwe gepleisterde gevel. Het gebouw is in het oeuvre van Elte vooral van belang vanwege de betimmeringen, het meubilair en het glas-in-lood die op de hoofdverdieping en in het trappenhuis nog grotendeels intact zijn. Het meubilair, waar onder enkele vaste halfronde dressoirs, is toe te schrijven aan Daniël van Dorp, die voor Gebr. Reens werkzaam was.30 De lichtkap van het trappenhuis is van glas-in-lood voorzien en de salon heeft een serre-achtige uitbouw, eveneens met glas-in-lood. Vanaf 1924 tot in de jaren dertig zal Elte voor diverse glas-in-loodtoepassingen, zowel in particuliere woonhuizen, winkels en synagogen, samenwerken met onder andere het bekende atelier Bogtman in Haarlem.31 De bekende joodse kunstenaar Leo Pinkhof was betrokken bij de aankleding van enkele gebouwen voor de joodse gemeenschap.32 Atelier voor Binnenarchitectuur en Sierkunst In deze tijd werden de grenzen tussen bouwkunst, meubel- en interieurkunst nog nauwelijks getrokken. Veel architecten van naam beschouwden het ontwerpen van meubelen en kunstnijverheid ook als hun werkterrein. Eltes streven naar eenheid tussen gebouw en inrichting kwam bovendien voort uit zijn meubelmakersopleiding. Slechts een paar meubelontwerpen is van hem bekend. In 1929 ontwierp hij meubilair in Amsterdamse School-stijl voor kunstschilder Kees Maks33 en in 1938 meubilair voor het huis van de familie Gomperts-Frank. Zijn productie zal wat dat betreft groter zijn geweest, aangezien hij zijn bedrijf voor meubileringen en betimmeringen eind 1929 aanmeldde bij de Kamer van Koophandel onder de handelsnaam 'Atelier voor Binnenarchitectuur en Sierkunst'.34 Sindsdien liepen ook de opdrachten voor glas-in-lood aan Bogtman via dit bedrijf. Hier dienen ook genoemd te worden de diverse lampen in art-decostijl. Hoogtepunten van vakmanschap zijn de goed bewaard gebleven lampen van de synagogen te Utrecht, Amsterdam en Den Helder, en in zijn eigen woonhuis. In 1941 werd Elte door de bezetter gedwongen de leiding van zijn bedrijf over te laten aan een bewindvoerder, die het atelier in 1944 liquideerde.35 Nederlandsch Instituut van Architecten In 1929 was Harry Elte - met onder andere zijn Amsterdamse collega F.A. Warners - betrokken bij de oprichting van het Nederlandsch Instituut van Architecten. Het NIVA, zo blijkt uit Het Bouwbedrijf, was bedoeld als bond voor al diegenen die het architectenberoep uitoefenen, een vooral zakelijke organisatie die mede enig tegenwicht moest bieden tegen de aannemers die wel al behoorlijk waren georganiseerd. Een instituut zonder overheersende ideologie of architectuurstroming; in die zin vergelijkbaar met 'de Onafhankelijken'. Het NIVA ontstond uit een club van 'ontevredenen', in het bijzonder ten opzichte van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst/Bond van Nederlandsche Architecten (BNA), de elite-club die vooral een kunstzinnige vakvereniging van architecten wilde zijn.36 Elte zelf was al in 1913 in conflict gekomen met de BNA. Het Bondsbestuur betichtte hem ervan kosteloos een ontwerp voor het Amsterdamse Stadion te hebben willen maken in de wetenschap dat een collega daarvoor reeds de opdracht had.37 Door een ingezonden brief van de secretaris van de Mij 'Het Nederlandsche Sportpark' werd Elte van alle blaam gezuiverd38, doch de Bond verwaardigde zich niet om in het openbaar met excuus te komen.39 Bij de eerste verkiezing in 1929 werd Elte lid van het hoofdbestuur van het NIVA.40 Hij zou in allerlei functies zeer actief zijn, hij werd benoemd in de Propaganda-commissie, werd voorzitter van de Kring Amsterdam, later vice-voorzitter van het hoofdbestuur en jurylid van de NIVA-prijsvraag in 1936. Veel aandacht besteedde hij ook aan het vraagstuk van de bescherming van de architectentitel en in verband daarmee van de opleiding tot architect. Het NIVA leverde hiervoor zelfs een wetsvoorstel, dat - in tegenstelling tot het voorstel van de BNA - zoveel mogelijk bij de bestaande toestand aansloot. Het eerste wetsontwerp lag in mei 1940 gereed, welk tijdstip de behandeling niet heeft bevorderd. Onvermoeibaar hield Elte in diverse Kringen zijn voordracht 'Doel, het streven en de beteekenis van het Nederlandsch Instituut van Architecten', die het belang van de bonafide architect voor zowel de architectenstand als voor de opdrachtgever onderstreepte.41 Eigenbouwers en malafide architecten werd weinig in de weg gelegd, waardoor nogal wat van de in de periode 1920-1930 in Amsterdam gebouwde woningen al na enkele jaren ernstige gebreken vertoonden.42 Het reeds enige jaren bestaande blad Het Bouwbedrijf werd de spreekbuis van het NIVA en daarmee de tegenhanger van het Bouwkundig Weekblad.43 In 1934 lukte het Elte als NIVA-architect lid te worden van een Schoonheidscommissie.44 Weliswaar in Soest en niet in een grote gemeente, maar het was een stap in de richting van erkenning van leden van het NIVA als gelijkwaardig aan BNA-architecten. Het NIVA werd met ingang van 1 januari 1941 opgeheven. Het besluit werd genomen door de algemene vergadering, doch men handelde onder druk van de bezetter. De Duitsers wilden namelijk één organisatie van architecten, een samensmelting van NIVA, BNA en NBBG45, om die vervolgens om te vormen tot een vakgroep architecten van de Nederlandsche Kultuurkamer.46 Aan het eind van dat jaar kwam namens de Rijkscommissaris de bekendmaking af dat elke architect, joden uitgezonderd, zich bij de Kultuurkamer had aan te sluiten.47 Einde Vanaf 1 mei 1941 mochten overigens joden die vrije beroepen uitoefenden, slechts joden ten dienste staan. Werkzaamheden uit de beginjaren van de oorlog zijn ons echter niet bekend. Door materiaalschaarste kon er trouwens weinig worden gebouwd en in juli 1942 werd voor het hele land een bouwverbod afgekondigd. Vanaf de zomer van 1942 werden joden opgeroepen voor 'tewerkstelling in Duitschland', spoedig gevolgd door razzia's. Sinds 10 september 1942 was Elte gevangene in Westerbork, waar hij een functie kreeg bij de bouwtechnische dienst van het kamp.48 Op 25 februari 1944 werd hij met 810 anderen gedeporteerd naar Theresienstadt. In dit zogenaamde 'model-ghetto', waar het verblijf door de Duitsers als gunst aan joden werd beschouwd, stierf Harry Elte op 1 april 1944 aan longontsteking.49 Zijn tweede vrouw Lies Speijer werd later in Auschwitz vermoord. Zijn eerste echtgenote Sara van Beever en hun zoon Philip overleefden de bezetting. De tentoonstelling 'Rebel, mijn hart' in de Nieuwe Kerk ter gelegenheid van de vijftigste herdenking van de bevrijding eerde de kunstenaars die door en tengevolge van bezetting en verzet om het leven zijn gekomen. Harry Elte was een van de zes architecten van wie een bescheiden impressie van het werk was te zien.50 Synagogen Hoewel in aantal een klein deel van zijn oeuvre, is Eltes bijdrage aan de twintigste eeuwse synagogale architectuur in Nederland indrukwekkend. Tussen 1904 en 1932 was hij verantwoordelijk voor de bouw of verbouw van twaalf synagogen in Nederland. Na de Eerste Wereldoorlog onderging de economie in Nederland een algemene opleving. Een aanzienlijk deel van de joodse bevolking heeft in die periode geprofiteerd van de positieve ontwikkelingen. Een deel van het joodse proletariaat kon in deze tijd de oude, verkrotte jodenbuurten verlaten om zich te vestigen in de nieuwe uitbreidingswijken. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw ontstond geleidelijk een groep geëmancipeerde joden die in een relatieve welstand verkeerden en over contacten buiten de eigen geloofsgemeenschap beschikten. Hoewel een groot deel van het sociale leven zich binnen de joodse kring afspeelde, was er ook sprake van een groeiende deelname aan het sociaal-culturele leven van de niet-joodse omgeving. Elte heeft vooral met zijn synagogen uitdrukking gegeven aan dit sociaal-economische klimaat. De gebouwen zijn niet avant-gardistisch, maar geven uiting aan het toenemende zelfbewustzijn van de joodse gemeenschap. Ze ademen een sfeer van relatieve weelde. Bij het ontwerp van de gebedsruimten is gebruik gemaakt van fraaie materialen die, door het spel van licht en duister en een bijzondere kleurstelling, een bepaalde spiritualiteit proberen uit te drukken. Twee vroege werken zijn de verenigingssjoeltjes aan het Weesperplein en in de Nieuwe Kerkstraat in Amsterdam. Van de eerste sjoel zijn geen afbeeldingen bekend. De architectuur en inrichting van de kleine synagoge in de Nieuwe Kerkstraat tonen de vroege stijl van Elte en hebben een sterke binding met het werk van Berlage. In de symmetrische voorgevel zijn beide functies, synagoge en woningen, goed te onderscheiden. De hoofdingang in het midden heeft een halfronde boog en gaf de mannen via een portaal toegang tot de gebedsruimte. Ter weerszijden zijn enkele deuren, ook met rondbogen, die via trappen toegang geven tot de vrouwengalerij en de vier woningen op de tweede en derde etages. Boven de hoofdingang ter plaatse van de galerij op de eerste verdieping is een groot, in zessen onderverdeeld, segmentboogvenster aangebracht met aan weerskanten twee kleine segmentboogvensters. Deze reeks smalle vensters benadrukken het bijzondere karakter van het gebouw. Dit wordt nog versterkt doordat de gevel hier overkraagt. Dorpels, aanzetblokjes van de vensteropeningen en kraagstenen zijn uitgevoerd in hard- en zandsteen. De gevel was oorspronkelijk bekroond door een gemetselde balustrade met aan weerszijden van de iets uitspringende trappenhuistraveeën zandstenen blokken voorzien van davidssterren. Deze ornamenten waren de enige verwijzingen in de architectuur naar de bijzondere joodse functie. De balustrade is later helaas verwijderd en de gevel kreeg een eenvoudige rechte afdekking; slechts enkele aanzetblokjes zijn nog zichtbaar. Door het ontbreken van de balustrade maakt de gevel met de sobere woonetages nu een onevenwichtige indruk. Het grootste deel van de bouwactiviteit voor de joodse gemeenten heeft zich afgespeeld in de tweede helft van de jaren twintig. In deze periode heeft Elte de leiding gehad over een drietal restauraties en verbouwingen en was hij verantwoordelijk voor de bouw van zes nieuwe synagogen. Drie gebouwen die van groot belang zijn in Eltes oeuvre verdienen hier de aandacht. Den Haag, Utrecht en Amsterdam In 1923 was er in Den Haag behoefte aan een nieuwe synagoge in de oude Jodenbuurt. Omdat men echter verwachtte dat op den duur door verhuizingen naar nieuwe wijken de synagoge overbodig zou worden, werd besloten de nieuwe sjoel te bouwen als onderdeel van een administratiegebouw vlak bij de Grote Synagoge in de Wagenstraat. Vanwege die tijdelijkheid koos men ervoor om het karakter van een synagoge niet in de voorgevel tot uitdrukking te laten komen.51 Een bouwcommissie bereidde de architectenkeuze voor. De Kerkeraad besloot op basis daarvan in 1923 aan Elte de opdracht te verlenen vanwege de 'zeer gunstige informaties' en omdat hij durfde bevestigen dat de aanneemsom van het gebouw niet met een zeker percentage zou worden overschreden. De Haagse architect Lodewijk Simons, die gewoonlijk voor de joodse gemeente werkte, wilde deze waarborg niet geven en werd daarom gepasseerd.52 Vanwege de lichtinval projecteerde Elte de sjoelruimte aan de achterzijde op de eerste verdieping met 230 mannenzitplaatsen en een galerij langs drie zijden op de tweede etage met 120 vrouwenzitplaatsen. De gebedsruimte was 'overdwars', dat wil zeggen met de aron (de kast voor de wetsrollen) midden tegen een van de lange wanden. In het gebouw waren op verschillende plaatsen decoratieve elementen in de vorm van een driehoek verwerkt. In de achtergevel was een driehoekig venster, onder een vrij steile dakopbouw, waardoor de synagogeruimte werd verlicht. Daar tegenover gelegen was de sober, maar indrukwekkend vormgegeven aron: de eigenlijke rechthoekige kast was opgenomen in een grote driehoek van donker gebeitst eikenhout geplaatst tegen een met donker marmer beklede wand. In de, in Amsterdamse School-stijl opgetrokken gevel was boven de hoofdentree een derde driehoek aangebracht. Hiervoor hing een lantaarn. Aan de straatzijde waren de administratieve ruimten en de vergaderzaal van de kerkeraad gelegen. De horizontaal gekoppelde vensters, de rondingen in het metselwerk en de torenvormige opbouw aan de rechterzijde zijn typerend voor de Amsterdamse School. In 1926 werd de synagoge aan de Springweg in Utrecht ingewijd. Het gebouw werd opgericht op de plaats van een voormalige kerk, waarvan de voorgevel terug lag ten opzichte van de roolijn. Zo bleef een klein voorplein of voorhof gehandhaafd. De gebedsruimte heeft een zadeldak en rondboogvensters met glas-in-lood, en wordt rechts tussen synagoge en nevenruimten geflankeerd door een vierkante toren. De ingangspartij wordt gevormd door een zware neo-classicistische portiek. Dit betonnen fronton op vier kolommen overheerst de bakstenen voorgevel en doet vreemd aan. Vergeleken met de synagoge aan het Jacob Obrechtplein, waar de entreepartij geheel in de architectuur is geïntegreerd, lijkt deze gevel het product van een compromis. 'De architect was niet geheel vrij, doch moest rekening houden met den uitgesproken wensch van den Kerkeraad, welk college aan een minder moderne uitvoering de voorkeur gaf.'53 Doordat bij de bouw gebruik werd gemaakt van muurwerk van het vroegere gebouw is de synagoge niet geheel regelmatig van vorm. In de vrij smalle ruimte is de aron zeer bepalend voor de blikrichting. De rechthoekige kast die net als in Den Haag vrij strak van vorm is, is geplaatst tegen een hoge zwart marmeren wand die omlijst wordt door zwart met goud glasmozaïek. Er boven bevinden zich drie glas-in-loodvensters van Bogtman. Het geheel benadrukt de opgaande lijnen. Het neer tamied (eeuwig brandend licht) hing boven de aron. In het midden stond een grote, eikenhouten bima (het podium vanwaar men de thora leest). De galerijen, die vrij ver naar voren steken, worden gedragen door achtkante kolommen. Op de galerijen is plaats voor 150 vrouwen, in de benedenruimte voor 230 mannen. Prachtig vormgegeven zijn de centrale lamp en de kleinere lampen boven de vrouwengalerijen. Via van glas-in-lood voorziene dakvensters - met abstracte Stijl-motieven - treedt een diffuus licht naar binnen. Elte koos voor een bijzondere kleurstelling: de vloer had een donker grijspaarse kleur, de bima en het podium van de aron hadden een dieppaarse vloerbedekking en de looppaden een effen groen tapijt. Boven de eikenhouten lambriseringen had het stucwerk een heel zacht lila tint. 'De architect heeft al het mogelijke gedaan om een wijdingsvolle sfeer te scheppen.' Kort nadat Elte was aangesteld tot architect van de N.I.H.S. leidde hij beperkte verbouwingen van de synagogen op Uilenburg en in Amersfoort (1926). Beide gebouwen liet hij voorzien van glas-in-lood vensters, die in Amersfoort nog aanwezig zijn. In Amsterdam volgde daarop de bouw van het lijken- of metaheirhuis van het Nederlandsch Israëlietisch Ziekenhuis in de Nieuwe Kerkstraat (1926), dat een grote stilistische verwantschap vertoont met de synagoge aan het Jacob Obrechtplein. Deze synagoge werd zijn belangrijkste en meest bekende religieuze bouwwerk. Toen na de Eerste Wereldoorlog de bouw in de nieuwe uitbreidingswijken rond de nog goeddeels 19e eeuwse stad weer op gang kwam, verhuisden veel joden uit de oude Jodenbuurt naar Amsterdam-zuid en -oost. Deze uittocht werd nog eens gestimuleerd door de hoognodige saneringen in de Jodenbuurt in de jaren twintig. Aanvankelijk stelde men zich in de nieuwe buurten tevreden met kleine, door particuliere verenigingen opgerichte gebedshuizen. Een voorbeeld van zo'n verenigingssynagoge of chewresjoel is de synagoge in de Waalstraat in Amsterdam (1925), die Elte ontwierp op de begane grond van een woonblok. De ruimte was oorspronkelijk bestemd om als autogarage te worden ingericht, en stelde dus, evenals de geringe middelen, beperkingen aan de inrichting. Desondanks was Elte in staat om hier 'een fraai en aantrekkelijk (gebeds)lokaal' in te richten, dat door de gewaagde kleurtoepassingen - vlammend rode banken, helgroene vloerbedekking en zacht-lila tinten van de lezenaar en aron - een bijzondere indruk maakte. In verband met de gestage groei van de joodse bevolking in zuid en oost nam de N.I.H.S. in 1925 het besluit hier officiële gemeentesynagogen te stichten. Het ontwerp voor de grootste van de twee, de synagoge in zuid, werd dus opgedragen aan Elte. Voor de synagoge in oost werd de opdracht verstrekt aan Jac. S. Baars, die Elte was opgevolgd als bouwkundige in dienst van het Nederlandsch Israëlietisch Armbestuur. Het is interessant beide gebouwen met elkaar te vergelijken. De synagoge in de Linnaeusstraat in Amsterdam-oost van Baars bood54 ruimte aan 334 mannen en 114 vrouwen. Het complex bevatte ook een gemeenschapsgebouw, een bijsynagoge en een mikwe (badhuis). De synagoge was een diagonaal gerichte ruimte met een zeer opmerkelijke vorm. Het complex was gebouwd op een terrein van slechts circa 500 m2. De architectuur was in de stijl van de Amsterdamse School, die door alle expressionistische details - vensterpartijen, siermetselwerk en de toren met bijzondere bekroning - in vergelijking met de strakkere Amsterdamse School-stijl van bijvoorbeeld Eltes synagoge in Den Haag, enigszins ouderwets aandoet. De Schoonheidscommissie had aanvankelijk zeer veel moeite met het ontwerp van Baars. Men vond het gebouw te omvangrijk voor de beperkte locatie en de uitbundige bouwstijl had niet direct de instemming van de commissie, doch nadat het plan was aangepast, legde men zich neer bij de architectuur.55 Synagoge Jacob Obrechtplein te Amsterdam (1927) Eltes synagoge in zuid heeft ruimte voor 340 mannen en 232 vrouwen. Ook zijn gebouw staat op een hoek, maar het beschikbare terrein is circa 800 m2. Elte heeft zich hier voor het eerst duidelijk laten inspireren door buitenlandse invloeden. De opvallende locatie, op de hoek van het Jacob Obrechtplein en de Heinzestraat, bood de architect alle gelegenheid om het bijzondere karakter van de synagoge vorm te geven. De grote kubusvormige bouwmassa's domineren het plein. Langgerekte verticale vensters in de zijgevels van de synagogeruimte, boven de hoofdentree en in de toren, en horizontale, overkragende daklijsten en luifels doorsnijden de bakstenen volumen. Ondanks enig beeldhouwwerk, onder andere bij de vensterpartij vlak onder de dakrand, maken de gevels een strenge en sobere indruk. De boom die voorheen op de hoek van het terrein stond was een welkome aanleiding om ook hier een voorhof te maken, waardoor de mannen via een trap de vestibule bereiken. Die trap naar de hoofdentree verhoogt de monumentaliteit, de luifel maakt tegelijkertijd een uitnodigend gebaar. De vormgeving is sterk beïnvloed door het werk van de Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright (1867-1959), die in Nederland grote bekendheid kreeg door publicatie van zijn ontwerpen in enkele nummers van het tijdschrift Wendingen in 1921, 1925 en 1926 en door lezingen van H.P. Berlage. Elte lijkt bij zijn synagoge vooral geïnspireerd te zijn door één van Wrights bekendste werken: Unity Temple in Oak Park (Illinois) uit 1908, een kubistisch gebouw met bijzondere kleurstelling en daglichttoetreding. Opvallend past Elte in zijn synagoge het principe van Wright toe, dat de belangrijkste ruimte in het gebouw aan de buitenkant ook duidelijk door verspringende daken en gevels apart onderscheiden moet worden. Verder spreken sterk de haaks op elkaar staande bouwmassa's, de strakke belijning van de muurvlakken en de horizontale en verticale vensterstroken. Schuine dakvlakken (in Eltes synagoge in Utrecht nog dominant aanwezig) zijn grotendeels verdwenen; alleen ter plaatse van de belendende bebouwing maakt Elte een kap om tot een goede aansluiting te komen. Maar ook dat past bij de beginselen van Wright: een gebouw moet in harmonie met zijn omgeving zijn. De synagoge en de kort daarna gebouwde Jerusalemkerk in Amsterdam (1929) van F.B. Jantzen56 laten een treffende overeenkomst zien. Het zijn slechts enkele voorbeelden van de belangrijke invloed van het expressionisme van Wright. Via de vestibule van de 'Obrecht-sjoel', die bekleed is met marmer en waarin een bijzonder mooie fontein van lichtblauw geglazuurd aardewerk is geplaatst, komt men in de synagogeruimte. Indrukwekkend is het feestelijke art-deco-interieur met prachtige materialen en warme kleuren. Aan de oostkant is de aron of heilige arke opgesteld. Deze is gebouwd in een parabolische nis met een met zwart marmer beklede achterwand, waarlangs gebrandschilderde stroken glas een veelkleurig licht over de aron strooien. De paraboolvormige boog vormt een nadrukkelijk uitzondering in deze kubistische omgeving. 'Verrassend moest de speling zijn van de door het glas op het zwarte marmer van de hechal (aron) geworpen lichtbundels. Veelvoudig moesten de lichtstralen terugkaatsen met hemelschen glans bestralend de Heilige Arke met haar kostbaren inhoud.'57 Tegenover de aron is de bima geplaatst. Deze staat vrijwel in het centrum van de ruimte, iets achter het snijpunt van de beide assen. Net als in Den Haag, is de synagoge 'overdwars' gebouwd met de bima en de aron tegenover elkaar op de korte as. Hoewel deze opstelling in een synagoge niet uitzonderlijk is, werd deze in het verleden niet nagestreefd. Daar waar de bouwlocatie het mogelijk maakt werd de opstelling gewoonlijk over de lengte-as gemaakt. De bouwlocatie van de 'Obrecht-sjoel' is vrijwel vierkant. Het 'overdwars' plaatsen van de synagoge was dus om die reden geen noodzaak. Het voordeel van een opstelling over de breedte-as is dat op die wijze vooral in grotere synagogen meer mensen beter zicht hebben op de twee belangrijkste plaatsen van handeling binnen de liturgie. De voorzanger staat gewoonlijk gericht naar de aron en dus met zijn rug naar het daar tegenover gezeten publiek. De vrouwengalerijen zijn in verband met een goede lichtinval wel tegenover de aron geplaatst. De opstelling van de zitplaatsen voor de mannen lijkt dus voort te komen uit de behoefte om aan de ene kant de traditionele opstelling van de synagoge intact te laten en aan de andere kant zoveel mogelijk personen bij de dienst te betrekken. Hier is dus sprake van een zoeken naar een evenwicht tussen behoud van het oude en vernieuwing in de liturgische uitgangspunten waarbij het decorum een belangrijke rol speelt. Reeds vanaf het gereedkomen heeft het gebouw de aandacht getrokken. Vooral in de publicaties van architectuurcriticus Max Eisler in het Weens joodse blad Menorah in 1929 en 1930 wordt de architectuur van Elte met andere recent gebouwde synagogen in Duitsland en Oostenrijk vergeleken. Eisler prijst Eltes gebouw om het gelukkige evenwicht tussen behoud en traditie en het vinden van een moderne bouwvorm. Veel minder waardeert de rationalistisch ingestelde criticus de mystieke sfeer die de architect, door middel van het materiaal- en kleurgebruik en de lichtinval, in het gebouw schept.58 Als architect van de N.I.H.S. heeft Elte ook meegewerkt aan de bouw van een aantal kleinere gebouwen met een joodse bestemming. Het metaheirhuis in Amsterdam is al genoemd. In 1928 volgde de synagoge in Den Helder, in 1931 en 1933 de metaheirhuizen op de joodse begraafplaatsen in Diemen en Muiderberg. Nieuw in Eltes architectuur is het gebruik van grote rondboogvensters in het ontvangstgebouw in Muiderberg, die we ook zien in enkele van zijn villa's uit die tijd. In 1934 werd onder joodse architecten een prijsvraag uitgeschreven voor het ontwerp voor een synagoge in de Lekstraat in Amsterdam-zuid. Er kwamen negen inzendingen binnen. De jury, twee bestuursleden van de N.I.H.S. en de architecten G. Friedhoff, D. Greiner en A.J. van der Steur (die niet bepaald tot de nieuwzakelijke richting kunnen worden gerekend), koos heel opmerkelijk voor het functionalistisch ontwerp van Abraham Elzas (1907-1995), dat in 1936-1937 werd gebouwd.59 Vijf ontwerpen lijken min of meer geïnspireerd door het 'internationaal expressionisme' èn door de Jacob Obrecht-synagoge! Een daarvan is dan ook van Harry Elte; op stilistische gronden nemen we aan dat hij zijn ontwerp onder 'Geteekend Motto' heeft ingezonden.60 Een van de andere deelnemers is vermoedelijk Jacob Baars. Niet lang daarna ontwierp hij samen met Jonas Hegt de synagoge in de 2e De Carpentierstraat in Den Haag, die in 1938 werd ingewijd.61 Dit ontwerp vertoonde meer verwantschap met de Jacob Obrecht-synagoge dan met Baars' eigen synagoge aan de Linnaeusstraat in Amsterdam. Dit geldt overigens meer voor het oorspronkelijk ontwerp dan voor het uiteindelijk, waarschijnlijk ten gevolge van bezuinigingen strakker en soberder, gerealiseerde gebouw. Niet alleen het exterieur, maar ook interieurdetails als de lampen doen denken aan de zorgvuldige vormgeving van Harry Elte. Als ontwerper van synagogen had Elte dus schoolgemaakt. Geen Joodse bouwstijl Rond de eeuwwisseling hadden de voorgangers van Elte, Baars en Elzas nog geprobeerd om een eigen bouwstijl voor joodse religieuze gebouwen te ontwikkelen. In de 19e eeuw waren verschillende synagogen - vaak met behulp van niet-joodse architecten - gebouwd in de toen heersende neo-stijlen. Er was nauwelijks sprake van joodse kenmerken, afgezien van spaarzaam toegepaste davidsterren en wetstafels aan het exterieur en de aron en de bima als de twee bepalende elementen in het interieur. De neo-gotiek was in zwang voor de katholieke kerkelijke architectuur, de neo-renaissance - zij het in wat mindere mate - voor de protestantse kerkbouw. Toenemende welvaart en emancipatie deed de behoefte aan een representatieve en meer eigen, dat wil zeggen 'joodse' bouwstijl ontstaan. In Duitsland en Centraal-Europa werd sinds het midden van de 19e eeuw de 'oriëntaalse' bouwstijl door zowel de joden zelf als door anderen beschouwd als typisch joodse architectuur. Deze bouwstijl, in feite een amalgaam van oriëntaalse en mudejararchitectuur, verwees naar een exotisch 'oosten'. Jodendom werd gezien als een in wezen oriëntaalse godsdienst. Pas vrij laat, vanaf 1873 zijn voorbeelden van deze typische synagoge-architectuur in Nederland gerealiseerd. De belangrijkste 'oriëntaalse' synagogen zijn die in Tilburg (architect E. Freman, 1873), Deventer (J.A. Mulock Houwer, 1892), Groningen (Tj. Kuipers, 1906), Nijmegen (O. Leeuw, 1913) en Enschede (K.P.C. de Bazel, ontwerp 1918). Deze, overigens zeer verschillende, gebouwen vertonen diverse oriëntaalse motieven en details: minaretachtige torentjes, hoefijzervormige bogen, koepels en dergelijke. In de meeste gevallen beperkte men zich bij de pogingen het joodse gebedshuis een eigen karakter te geven tot de detaillering of versiering. De Bazel ging verder, stapte af van een bij kerkgebouwen aansluitende plattegrond en ontwierp de synagoge in Enschede als vierkante ruimte met een grote twaalfzijdige koepel geflankeerd door met kleinere koepels bekroonde nevenruimten.62 Na De Bazel, wiens synagoge pas na zijn dood in 1927-28 werd gebouwd, zou men wel vrijer met de plattegrond omgaan, maar zou men geen pogingen meer ondernemen om tot een specifiek joodse bouwstijl te komen. Het aantal joodse architecten in Nederland was pas in de 20e eeuw gestegen tot een niveau evenredig met het aandeel van joden in de totale bevolking. Gedurende de 19e eeuw werden dan ook de meeste joods religieuze bouwwerken door plaatselijke niet-joodse architecten ontworpen. De joodse architecten van Eltes generatie kozen voor uiteenlopende bouwstijlen voor hun synagogen. In Amsterdam zien we in een korte periode van ruim tien jaar, zoals hiervoor vermeld, een opeenvolging van steeds moderner en internationaler wordende architectuurstijlen bij de belangrijkste Nederlandse synagogen kort voor de oorlog: van het expressionisme van de Amsterdamse School (Baars) en het internationaal of kubistisch expressionisme (Elte) naar het functionalisme of zakelijk expressionisme (Elzas). Op de vraag '... of er over het algemeen een Joodsche bouwkunst of zelfs een Joodsche bouwstijl bestond of mogelijk was', antwoordde Elte in een interview in 1925 dan ook zeer beslist '... dit [is] volkomen uitgesloten. Bouwkunst is te zeer ontworpen aan het materiaal, ruimte en vorm.'63 Wel zorgde hij door een bijzondere vormgeving en lichttoetreding, en een rijk materiaal- en kleurgebruik, voor een bijzondere, spirituele sfeer in zijn synagogen. Woningcomplexen en villa's Vooral interessant, omdat zij een belangrijke plaats innemen in Eltes oeuvre en een goed beeld geven van wat er in zijn tijd door een grote groep van architecten werd ontworpen, zijn zijn woonhuizen in Amsterdam Oud-Zuid, zijn projectontwikkelingsactiviteiten in en buiten de stad en zijn woningcomplexen en villa's in Berlages Plan Zuid. Rond 1900 was het gebied tussen het Rijksmuseum, het Concertgebouw en het Vondelpark een plek waar de welgestelde bevolking zich vestigde. Al in het eerste plan van Van Niftrik (1866) werd het gebied, waar het Rijksmuseum zou worden gebouwd, tot 'luxe kwartier' bestemd. De planvorming en bebouwing zou ettelijke jaren in beslag nemen. Kort na de eerste villabouw werd in 1898 een schoonheidscommissie in het leven geroepen die het bebouwingsproces zeer kritisch zou begeleiden. Er ontstond een gevarieerde woonwijk met villa's en aaneengesloten bebouwing, van zowel bouwtechnisch als architectonisch hoge kwaliteit, die een goede indruk geeft van de architectuur in het begin van deze eeuw.64 De bebouwing ten zuiden van de De Lairessestraat kwam grotendeels na de eerste wereldoorlog tot stand. In de aaneengesloten gevelwand van de Johannes Vermeerstraat ontwierp Elte in 1911 drie panden naast elkaar, die samen één geheel vormen. Elk pand was bestemd voor twee gezinnen: het 'huis-bovenhuis-type', dat als woning voor de meer gegoede burgerklasse het eengezinshuis in de stad verdrong.65 Vanwege de symmetrische opzet van het geheel heeft het middelste pand een bredere topgevel dan de andere met vier vensters in plaats van twee. Verder zijn ze vrijwel identiek aan elkaar, alleen gespiegeld. Bij deze huizen is de invloed van zijn leermeester Berlage duidelijk zichtbaar. De bakstenen gevels worden afgedekt door natuurstenen banden en dat materiaal gebruikte hij ook voor de lateien, de dorpels, de aanzetblokjes bij de kozijnen en de getrapte consoles. Elk pand heeft op de eerste verdieping een erker met op de etage erboven een balkon. Alleen de voorzijde is van een schuin dakvlak met dakkapellen voorzien. Aan de andere kant van het Museumplein, op de hoek van de Honthorststraat en de Jan Luijkenstraat, maakte Elte het plan voor de villa Reens (1912). Ook hier volgde hij in de voetsporen van Berlage. Hij ontwierp een - in vergelijking met de omringende panden van buiten sober - vrijwel vierkant bakstenen gebouw van twee verdiepingen met een samengesteld schilddak en een opmerkelijke 'lantaarn' als bekroning. De lantaarn is forser uitgevoerd dan op de bouwvergunningstekening is aangegeven. Wellicht is dit gebeurd op advies van de Schoonheidscommissie. De verhoudingen ten opzichte van het grote dak zijn er door verbeterd. Aan de voorzijde boven de halfronde entree is een loggia aangebracht met baksteen motieven in de borstwering. Om de ruime hal met haard zijn de vestibule, de trap en de belangrijkste vertrekken gegroepeerd. Deze combinatie van hal, ontvangstruimte en woonvertrek was overgenomen uit de Engelse Landhuisstijl. De 'hall' nam in Engelse landhuizen een centrale plaats in.66 Ondanks de onderling grote verschillen in vormentaal, harmoniëren de elf villa's in dit blok tussen Paulus Potterstraat en Jan Luijkenstraat goed met elkaar; samen geven ze een boeiend beeld van de stijlen waarin de toenmalige luxe woningbouw zich manifesteerde. Op de hoek van de Cornelis Schuytstraat en de Viottastraat heeft Elte samen met zijn toenmalige compagnon Gerard Mastenbroek een villa voor S.R. Klatte ontworpen (1918). Het gebouw heeft een verdieping en een zolder en is in een lichte baksteen uitgevoerd. De verschillende daken zijn met donkerblauwe pannen gedekt. De gevels van de villa hebben elk een ander aanzien. Door het gevarieerde bouwvolume, de verschillende dakvlakken, de schoorstenen en de dakkapellen, de spaarbogen met bakstenen decoraties in de topgevels, de detaillering van de vensters, de luiken en de luifel boven de hoofdentree, maakt deze villa een veel minder robuuste en eerder traditioneler indruk dan de villa Reens. Tegen de oostgevel was oorspronkelijk een waranda. Helaas is van het interieur weinig in originele staat gebleven. De oorspronkelijke indeling bestaat niet meer. Ook deze kapitale villa had een centrale 'woonhal' met zithoek en haard. Projectontwikkeling in Amsterdam en het Gooi Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog was er een groot gebrek aan bouwmaterialen, waardoor de particuliere bouw vrijwel stil kwam te liggen. Dankzij overheidsbijdragen kon de sociale woningbouw wel doorgang vinden. Na de verkiezingen van 1918 streefde het nieuwe, conservatieve kabinet naar steun voor ook de particuliere bouw. Dit resulteerde eind 1920 in een wet op grond waarvan aan particuliere bouwers ten behoeve van de bouw van middenstandswoningen premies en gunstige hypothecaire kredieten beschikbaar konden worden gesteld. Deze steun, de maximale bijdrage was in het begin f 2500 per woning, betekende een krachtige stimulans voor zogenaamde 'eigenbouwers'. Al sinds de jaren twintig hield Elte zich op kleine schaal bezig met projectontwikkeling. In Amsterdam heeft hij enkele woonhuizen aan de Sophialaan voor eigen rekening en risico gebouwd. In het Gooi was Elte in dienst van een speciaal daarvoor opgerichte bouwmaatschappij en in Plan Zuid was hij als directeur van twee N.V.'s opdrachtgever. Het pand Sophialaan 2-6 (1920) dat de architect op eigen terrein bouwde, wordt in de bouwvergunning een 'drie-gezins-villa' genoemd. Het geheel symmetrische complex heeft een vrij hoge kap met fors overstekende dakranden. De vensters en dakkapellen vormen sterk sprekende horizontale elementen. De forse schoorstenen tegen de zijgevels vormen enig tegenwicht. Elke woning heeft een ruime 'hall' en een serre. De hoekwoningen hebben in de woonkamer een in die tijd nogal populaire 'haardhoek': een ingebouwde haard met aan weerskanten zitplaatsen in een ruime nis. Het middelpunt van huiselijke gezelligheid, dat evenals de 'hall', het resultaat was van Engelse invloed.67 Opvallend is de architectonische ontwikkeling als wij deze villa vergelijken met de tien jaar eerder gebouwde huizen in de Johannes Vermeerstraat. De huizen laten duidelijk de invloed van Berlage zien, terwijl de villa aan de Sophialaan gebouwd is in de vrij sobere baksteenarchitectuur van de late Amsterdamse School. In 1920 kocht Elte samen met H. Hertzberger, R.C.A. Reens en G.F. Mastenbroek grond in het Gooi van de N.V. Bouwmaatschappij Blaricum-Bussum om deze binnen vijf jaar in z'n geheel of in gedeelten (mogelijk bebouwd) met winst te verkopen.68 Niet lang daarna werd de grond echter weer verkocht aan de Bouwmaatschappij, die opdrachtgeefster zou zijn voor een villapark op het Huizerhoogt in de gemeenten Blaricum en Huizen. Alleen Elte, die tevens secretaris was van de Raad van Beheer van de N.V., staat als ontwerper van het complex van zomerhuizen te boek. De verlening van de vergunningen was een moeizame zaak. De grondtransacties (speculatie?) van Elte en compagnons zaten B&W van Blaricum blijkbaar dwars.69 Het college vond '... dat in deze Gemeente aan woningen als door den heer Elte zullen worden gebouwd, geen behoefte bestaat. Deze woningen zullen uitsluitend door menschen van elders worden betrokken.' Mede door problemen met de afwatering van het terrein, onduidelijkheden in de plannen van de N.V. Gooische Stoomtram en het faillissement van de Bouwmaatschappij kon slechts een deel van het plan, 41 in plaats van de geplande 90 woningen, worden gerealiseerd. De zomerhuisjes, oorspronkelijk niet dieper dan 6 m met een verdieping en een vliering in de hoge kap, zijn in verschillende typen uitgevoerd: vrijstaand, twee of drie onder één kap of geschakeld. De bakstenen gevels zijn deels voorzien van gepotdekselde houten delen en in de daken zijn diverse dakkapellen aangebracht en schoorstenen in de nok. De vensters hebben een roedenverdeling en de deuren zijn halfrond, soms voorzien van gemetselde rondbogen. De daken zijn afwisselend met riet of met pannen bedekt. Het complex is een typisch voorbeeld van een villapark uit de jaren twintig van de 20ste eeuw.70 Vrijwel alle huisjes werden op den duur permanent bewoond, wat veelal aanpassing en uitbreiding tot gevolg had. Amsterdam-Zuid Het Plan van Berlage bezorgde van eind jaren twintig tot medio jaren dertig ook Elte veel werk, het meeste in opdracht van - alweer merendeels joodse - particulieren. De bouwgolf werd ook hier gestimuleerd door de premieregeling voor particuliere bouwers. Voor Plan Zuid werd in 1926 een aparte Schoonheidscommissie benoemd. De bebouwing was in klassen verdeeld. Elte ontwierp zowel enkele en dubbele villa's en aaneengesloten herenhuizen (eerste klasse) als zogenaamde middenstandswoningen in gesloten bouwblokken (tweede klasse). Enkele van die blokken werden gerealiseerd in opdracht van daartoe speciaal opgerichte naamloze vennootschappen, waarbij Elte diverse malen als directeur fungeerde.71 De derde klasse werd gevormd door de corporatiebouw. Elte bouwde niet in de sociale sector, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld zijn leermeester Berlage en zijn generatiegenoot M. ('Sam') de Klerk. In zijn meest productieve periode, toen hij onder meer aan de 'Obrecht-sjoel' werkte, ontwierp Elte zijn eigen huis, Stadionweg 44 (1928). Hij plaatste het pand in een aaneengesloten gevelwand. Toch springt het pand eruit, dankzij de warme rode baksteen, de opvallende erker en de markante schoorsteen. Het huis heeft bovendien, in tegenstelling tot de huizen ernaast, geen schuin dak. Professor J.G. Wattjes sprak zich hierover uit in Het Bouwbedrijf: 'Eenige moeilijkheid bood hierbij de aansluiting van deze platarchitectuur aan de beide belendende gebouwen met hooge pannendaken. Deze aansluiting is echter door den forschen schoorsteen aan de linkerzijde en door de muurpijler aan de rechterkant uitstekend opgelost.'72 Elte heeft aan de Stadionweg en in de R. Wagnerstraat, Diepenbrockstraat en Schubertstraat veertien woonhuizen (1927-1930) ontworpen. De enkele en dubbele villa's passen geheel binnen de richtlijnen van de Commissie voor de Bebouwing in Plan-Zuid: gevarieerde bakstenen gevels met in elkaar stekende pannen daken. Aan verschillende zijden zijn serres, erkers, balkons, dakkapellen en luifels aangebracht. De ramen zijn wisselend in grootte en vorm. De markante schoorstenen zorgen voor duidelijke accenten op de vrij steile daken. De variatie in bouwvolumen draagt bij aan het 'expressionisme' van de sobere Amsterdamse School-stijl. De royale woonhuizen hebben op de begane grond een ruime hal, woon- en eetkamer 'en-suite', serre, keuken en dienkeuken. De woonhuizen in de Schubertstraat (1929) zijn vier vrijwel identieke eengezinshuizen in een gesloten gevelwand. Op de begane grond aan de voorzijde erkers, aan de achterkant serres. Eén verdieping met daarop aan de voorzijde een vrij steile, over alle panden doorgaande kap. De entreepuien hebben glas-in-lood evenals oorspronkelijk de bovenlichten van de erkers. De vensters op de verdieping en in de dakkapellen hebben roedenverdelingen. Het U-vormige bouwblok aan Stadionkade, Holbeinstraat en Rubensstraat (1931), is het enige grote wooncomplex van Elte. Opmerkelijk is de variatie in hoogte. De lange gevel aan de Stadionkade telt vier verdiepingen met een kap. De korte zijde in de Rubensstraat drie met kap. De bouwmassa in de Holbeinstraat neemt via twee verdiepingen met kap af tot een verdieping met kap op de hoek van de Velazquezstraat. Het complex is echter wel duidelijk als één geheel opgevat. De vormgeving is vrij sober en nogal traditioneel: baksteen, houten kozijnen, erkers op de verdiepingen, hoge pannendaken en glas-in-lood in de trappenhuisvensters. Ook bij dit bouwproject blijkt weer de grote invloed van de schoonheidscommissie. De bouwmassa in de Rubensstraat was aanvankelijk lager maar werd op advies van de Commissie met een woonlaag verhoogd. De gevelsteen en het voegwerk, de dakbedekking en de kleur van het schilderwerk moest aan de Commissie ter goedkeuring worden voorgelegd. Zo ontstond aan de Stadionkade, net als in de Schubertstraat en in het villagedeelte van Plan Zuid, een bebouwing die door de bouwmassa, de verhoudingen en de gebruikte materialen geheel paste binnen de (steden)bouwkundige randvoorwaarden. en zich eigenlijk nauwelijks onderscheidt van de omringende - late Amsterdamse School - bebouwing. Alleen Eltes eigen woonhuis doorbreekt de eenheid in architectuur enigszins door een vrij gedurfde en meer eigen vormgeving. De voorkeur van de Schoonheidscommissie was er de oorzaak van dat de architectuur van de Amsterdamse School in de hele Ring '20-'40 bleef overheersen. Pas rond 1930 begonnen gemeentelijke diensten zich bezig te houden met de Nieuwe Zakelijkheid; er verschenen nota's en rapporten. Door het 'Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam' van Van Eesteren uit 1934 kreeg het 'nieuwe bouwen' een enorme stimulans. Elte, die geen ontwerpen in de uitbreidingsgebieden heeft gemaakt, zou met zijn woonhuizen de sobere Amsterdamse School-stijl trouw blijven. Architectonische ontwikkeling Drie belangrijke architectuurstromingen hebben de bouwstijl van Harry Elte beïnvloed. Gedurende zijn ruim dertigjarige bouwpraktijk zijn dat de School van Berlage 1900-1925, de Amsterdamse School 1910-1930 en het Internationaal Expressionisme 1920-1930. De opvattingen van Berlage over eerlijk materiaalgebruik en een sobere ornamentering hebben vanaf het begin van deze eeuw een grote invloed gehad op de bouwkunst. Zijn sobere, enigszins monumentale baksteenstijl met logisch uit de constructie volgende ornamenten is terug te vinden in vroeg werk van zijn leerling en oud-medewerker: de villa Reens (1912), het kantoor en winkelgebouw fa. Lewenstein (1912) en het Portugeesch-Israëlietisch Ziekenhuis (1915) te Amsterdam. Een opvallend incident in het vroege werk van Elte is zijn ontwerp voor het winkelpand Keezer in Amsterdam (1910) in historiserende stijl, wellicht op nadrukkelijk verzoek van de opdrachtgever. In deze jaren was er een korte opleving van het neo-classicisme, als reactie op het modernisme van onder andere Berlage. Men liet zich inspireren door het Hollands classicisme van de 17de eeuw; vooral kantoorgebouwen, warenhuizen en buitenplaatsen werden in deze stijl opgetrokken.73 De beginperiode van de Amsterdamse School, nog tijdens de hoogtijdagen van Berlage en De Bazel, kende een uitbundige ornamentering. Na de dood van een van de belangrijkste voormannen, M. de Klerk in 1923, trad vrij plotseling een sterke verstrakking op. Berlage en zijn volgelingen sloten zich bij deze strakke bouwstijl aan. De stadsuitbreidingen in Amsterdam-west, -zuid en -oost zijn hiervan goede voorbeelden. De plastisch-organische vormgeving van de Amsterdamse School sprak Elte niet aan, wel de latere strakke stijl. Opvallende werken van Elte uit deze periode zijn: de synagoge in Den Haag (1923), het gebouw voor 'De Joodsche Invalide' (1923) en de Israëlietische Vleeschhal (1927) in Amsterdam. In de jaren twintig krijgt men ook meer belangstelling voor ontwikkelingen in het buitenland. Het expressionisme van Frank Lloyd Wright maakt op onder andere Berlage en Dudok grote indruk. De plastiek van bijvoorbeeld zijn prairiehuizen en 'Unity Temple' vond aanwijsbare navolging van architecten als W.M. Dudok, J. de Bie Leuveling Tjeenk en F.B. Jantzen.74 Sprekende gebouwen van Elte in deze trant zijn: de synagogen in Amsterdam (1927) en Den Helder (1928) en zijn drie metaheirhuizen. Zij zijn nog wel enigszins verwant met de Amsterdamse School, maar de baksteenarchitectuur is op een veel kubistischer manier uitgewerkt. De diverse villa's en woonhuizen die hij hierna bouwde in Plan Zuid van Berlage, zijn ontworpen in een late en sobere, eigenlijk nog nauwelijks Amsterdamse School te noemen stijl. Strikte welstandseisen leidden hier tot een eenheid in de architectuur, die bovendien goed aansloot bij de smaak van de opdrachtgevers/kopers die zich hier een villa konden veroorloven: bakstenen enkele of dubbele villa's met sterk sprekende pannen daken. Het oeuvre van Elte ontwikkelde zich dus met de mode van de tijd, d.w.z. de smaak van de gegoeden, mee, zonder wilde uitschieters of gedurfde experimenten. In zijn eigen huis is zijn architectuur in vergelijking met andere woonhuizen nog het meest uitgesproken. Zijn werk straalt in elke periode een zekere degelijkheid en rijkdom (metselwerk, betimmeringen, glas-in-lood) uit. Zo koos hij voor twee modieuze winkels een wat meer luxueuze bouwstijl, de art-deco, die waarschijnlijk goed beantwoordde aan de vraag van de opdrachtgevers. Het waren verbouwingen met in het oog springende winkelpuien voor de firma Mendels (1915, later geheel verbouwd) en juwelier Spyer (1929, nog intact). Ook het interieur van de synagoge aan het Jacob Obrechtplein, die tot stand kwam in een periode van expansie en welvaart van de joodse gemeente, kreeg een zeer rijk art-deco-interieur. Eltes latere architectuur is vergelijkbaar met die van zijn Amsterdamse collega's J. Roodenburgh, G.J. Rutgers en F.A. Warners, een degelijke architectuur nog in de traditie van Berlage en beïnvloed door de Amsterdamse School en ook enigszins door de internationale stroming onder leiding van F.L. Wright. Als exponenten van een bepaalde bouwstijl of stroming kunnen zij niet worden gezien. Elte was daar ook niet direct op uit. Een onafhankelijke opstelling die hem, ondanks soms een gevoel van isolement, commercieel gezien goed uitkwam. Dat blijkt althans uit een interview uit 1925: 'Hij ondervindt veel tegenwerking en weet niet waarom. Hij staat alleen, buiten elken kring, groep of côterie. Wellicht is het alleen daarom. Maar de opdrachten vermeerderen. En dit is hem tenslotte toch het voornaamste.'75 De vele opdrachten hielden aan tot rond 1930. De economische crisis legde de bouwmarkt daarna vrijwel lam en de werkeloosheid in de bouw steeg tot ongekende hoogte. Na het begin van de dertiger jaren heeft Elte daardoor nog maar weinig nieuwe gebouwen ontworpen. Tragisch is dat enkele bijzondere gebouwen inmiddels zijn gesloopt. Het Stadion (1912) voldeed niet aan de eisen die de Olympische Spelen van 1928 stelden. Niet Elte, maar Jan Wils, een van de toen meest vooraanstaande architecten, maakte een verbouwingsplan, dat evenwel niet werd uitgevoerd. Een geheel nieuw stadion werd gebouwd. Eltes bouwwerk mocht nog als oefenstadion voor de Spelen dienst doen, waarna het in 1929 werd gesloopt. Het gebouw voor diamantclub 'Concordia' (1910), dat met de koepelvormige bekroning op de hoek van het Weesperplein een fraai pendant vormde van de Diamantbeurs van G. van Arkel, werd al in 1934 afgebroken ten behoeve van de uitbreiding van 'De Joodsche Invalide'. Ook deze opdracht werd niet door Elte uitgevoerd. Architect J.F. Staal werd gevraagd Eltes gebouw te verbouwen en fors uit te breiden. 'De Joodsche Invalide' zou uitgroeien tot een van de grootste en bekendste instellingen van de Amsterdamse joden. Het club- en schuitenhuis voor 'Poseidon' (1909) heeft de tand des tijds niet doorstaan. De synagoge in Den Helder (1928) werd in 1944 in opdracht van de bezetter afgebroken ten behoeve van de Atlantikwall. De monumentale lamp uit deze sjoel bleef gelukkig bewaard en hangt thans in het Joods Historisch Museum in Amsterdam. De half-vrijstaande villa Kraijenbrink in Den Haag (1911) werd verwoest door het bombardement op het Bezuidenhout in 1945. De Israëlietische Vleeschhal in Amsterdam (1927) werd rond 1961 afgebroken. Het gebouw van de C.I.Z. (1914) werd in 1980 gesloopt, nadat verbouwing ten behoeve van de Jellinekkliniek was afgewezen. De synagoge in Den Haag (1923) kwam leeg te staan en werd in 1981 afgebroken. In 1994 werd zelfs sloop van de 'Obrecht-sjoel' geopperd, omdat het complex niet meer voldeed aan de hedendaagse eisen om het financieel-economisch verantwoord te kunnen exploiteren en in verband met de locatie tengevolge waarvan het sjoelbezoek op sjabbat gering was. Plaatsing op de Rijks Monumentenlijst zorgde gelukkig voor bescherming en de nodige subsidie, zodat in 1997 een grondige restauratie van Eltes meesterwerk kon plaatsvinden. Een waardevol oeuvre Het oeuvre van Harry Elte heeft tot nu toe weinig aandacht gekregen. De omstandigheid dat Elte moeilijk te plaatsen is binnen een bepaalde architectuurstroming en het feit dat enkele karakteristieke gebouwen niet meer bestaan resulteerden waarschijnlijk in een geringe belangstelling van architectuurcritici en -historici. Slechts de 'Obrecht-sjoel' heeft in de literatuur en de pers ruime aandacht gekregen. Het gebouw heeft vanaf het begin internationale waardering gevonden en ontbreekt in geen enkele belangrijke publicatie over synagoge-architectuur. Het is echter geen incident maar dient in samenhang met de andere gebouwen die Elte voor de joodse gemeenten ontwierp te worden bezien. De laatste jaren is er een tendens om aan het werk van minder bekende architecten, die toch in grote mate het stadsbeeld hebben bepaald, aandacht te besteden. Die aandacht is het werk van Harry Elte zeker waard. Nawoord Het is niet eenvoudig om een inventarisatie van het werk van Harry Elte76 samen te stellen. We nemen aan dat zijn archief in de bezettingsjaren verloren is gegaan. Vroegere medewerkers zijn voor zover ons bekend niet meer in leven77 en ook in zijn familie is niet veel bewaard gebleven. Tijdens zijn leven is één zelfstandige publicatie verschenen, de eerder vermelde brochure uit 1917.78 Deze bevat slechts een overzicht in foto's van 14 werken van Elte (en Mastenbroek) uit de periode 1905-1915. In het tijdschrift Het Bouwbedrijf van 193179 is vervolgens een korte opsomming gegeven van 25 werken van Elte uit de jaren 1910-1929. Pas in 1978 besteedt G. Fanelli80 aandacht aan Eltes oeuvre en geeft daarbij een lijst van 17 werken. Hij noemt Elte bij de architecten die weliswaar door de Amsterdamse School werden geïnspireerd, maar door de kubistische baksteenarchitectuur tot de Haagse School worden gerekend. De oeuvrelijst die 95 werken bevat, waarvan ruim de helft nog bestaat, is gebaseerd op literatuuronderzoek - naast de belangrijkste bouwbladen en architectuurpublicaties werden ook veel joodse periodieken en boeken doorgenomen - en onderzoek in de gemeentearchieven van Amsterdam en Den Haag - meer speciaal in de BWT-archieven van Amsterdam en Den Haag, het archief van Publieke Werken, van de Portugees-Israëlitische Gemeente en van de Nederlandsch-Israëlietische Hoofdsynagoge te Amsterdam - , in de Bibliotheca Rosenthaliana te Amsterdam en in het bedrijfsarchief van W. Bogtman te Haarlem.81 Daarnaast zijn veel gebouwen bezocht. Schetsen of voorstudies van al of niet uitgevoerde gebouwen zijn verloren gegaan. Het hier beschreven oeuvre is dus grotendeels gebouwd. Tenminste 88 van de 95 werken zijn uitgevoerd. Er zijn slechts twee uitgevoerde interieur- en meubelontwerpen bekend. De jaren 1925-1930 waren qua bouwproductie topjaren voor Harry Elte, vanaf 1935 na het ineenzakken van de Amsterdamse bouwmarkt is er weinig werk van hem bekend. Mogelijk begeleidde hij toen nog wel onderhouds- en/of verbouwingswerkzaamheden voor beide joodse gemeenten in Amsterdam of zelfs in de mediene, doch dergelijke werkzaamheden zijn moeilijk te achterhalen. Veel tijd vergde waarschijnlijk zijn inzet voor het NIVA en zijn atelier voor binnenhuisarchitectuur. Het is echter vrijwel ondoenlijk om zijn meubelontwerpen op te sporen. Noten 1 Deze inleiding is een bewerking van ons artikel in Jaarboek Amstelodamum 1998, p. 159-195. 2 Na de dood van zijn ouders liet hij zijn naam Hartog officiëel wijzigen in Harry; beschikking van Arrondissementsrechtbank Amsterdam 14-6-1921, ingeschreven in geboorteakte 5-9-1921. 3 M. Danvers (= M. Gaarkeuken), ''De Joodsche Invalide' Interviews en Impressies', in: De Vrijdagavond 2(1925/26)37, 11-12-1925, p. 168 'Harry Elte vertelt'. 4 'In Memoriam Philip Elte', in: Nieuw Israelietisch Weekblad 16-8-1918; I. Lipschits, Honderd jaar N.I.W. Het Nieuw Israelietisch Weekblad 1865-1965, Amsterdam 1966, passim; M.H. Gans, Memorboek, platenatlas van het leven der joden in Nederland van de middeleeuwen tot 1940, Baarn 1971, p. 360 en 562. 5 'Harry Elte Phzn', in: De Joodsche Prins 1(1912/13), 1-8-1912, artikel n.a.v. de eerste prijs voor zijn ontwerp voor het stadion; zijn portret werd op het voorblad afgebeeld. 6 'Harry Elte Ph.zn. Architect N.I.V.A.', in: Het Bouwbedrijf 8(1931)3, p. 40. 7 Bij Van Arkel was hij met dertien medeleerlingen. Danvers, ''De Joodsche Invalide' ...', p. 169. 8 Elte tekende de gevel van het Amsterdamsch Wisselkantoor (1901), de traphal en de schoorsteen van Villa Parkwijck (1901) te Amsterdam en de gevel van het gebouw De Algemeene te Leipzig (1902); in collectie NAi en gepubliceerd in De Architect XIII (1902), afb. 439, XIV (1903), afb. 494 en XVI (1905), afb. 561. 9 Danvers, ''De Joodsche Invalide' ...', p. 169. Elte vertelde in een conservenfabriek in Duitsland te hebben gewerkt om op die wijze de inrichting en de bouw te leren kennen. Hij ontwierp in 1910 conservenfabriek N.V. 'Puralimento'. 10 Mededeling van mw. C.H. Elte-van Beever. 11 In 1905 had hij het pand Jodenbreestraat 48 al voorzien van een nieuwe bakstenen voorgevel in eigentijdse niet-historiserende stijl. 12 Bouwkundig Weekblad 32(1912)31, 3-8-1912, p. 377: juryrapport. De prijsvraag had de verwachtingen overtroffen. De jury had 'verschillende mooie plannen terzijde moeten leggen, die niet voldeden aan de bepalingen van het programma'. Bij de beoordeling werd de nadruk gelegd op de oplossing van 'het verkeersvraagstuk', waarmee de goede circulatiemogelijkheid van de toeschouwers werd bedoeld, en de kosten, d.w.z. geen overschrijding van het budget. De plannen 'Banardes' en 'De tijdgeest' scoorden het best. 13 T. Tummers, Architecten aan de zijlijn. Stadions en tribunes in Nederland, Amsterdam 1993, p. 28-32. 14 Afgaande op het motto 'Stockholm' van een van de andere inzendingen, zal ook de ontwerper daarvan zich door het Zweedse voorbeeld hebben laten inspireren. 15 Danvers, ''De Joodsche Invalide' ...', p. 169. 16 Het terrein aan de Amstelveenseweg werd in 1913 door de Gemeenteraad voor 5 jaar in huur afgestaan aan de Vereeniging. In 1919 vond de eerste tentoonstelling in het Stedelijk Museum plaats. Catalogi in archief van 'De Onafhankelijken' bij het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie te Den Haag. 17 Gegevens van wijlen dr. G.G.A. Mastenbroek te Blaricum. 18 J. Schilt en J. van der Werf, Genootschap Architectura et Amicitia 1855-1990, Rotterdam 1992, p. 212 en 215. 19 Harry Elte Phzn & Gerard F. Mastenbroek Architecten Amsterdam. Reproductiën van Architecturen, A. Oestreicher & Co, Amsterdam 1917. Bij drie gebouwen is als aannemer vermeld de firma G.F. Lutter en H.B. Lotgering te Amsterdam, die deze publicatie dus wellicht mede heeft mogelijk gemaakt. 20 De vennootschap zou worden aangegaan voor 10 jaar, ingaande 1 januari 1920; de akte werd niet gepasseerd. Het voorstel tot liquidatie van het bureau werd 10 juli 1920 gedateerd. (Stukken in bezit van wijlen dr. G.G.A. Mastenbroek.) 21 Het ontwerp zal nog in samenwerking zijn geschied, want in 1920 werd nadrukkelijk vastgelegd dat het werk op beider naam zou staan. Zie ook: M. Kempen, 'Tuschinski en Royal in de jaren twintig. De concurrentie tussen twee filmtheaters', in: Ons Amsterdam 48(1996), p. 53. 22 De Volkskrant 23-2-1946: 'De Amsterdamse architect Gerard F. Mastenbroek hoopt Vrijdag 1 Mrt. a.s. zijn 60ste geboortedag te herdenken. Zijn voornaamste bouwwerken zijn Cinema Royal, Scala, Corso, talrijke villa's in Amsterdam, 't Gooi en in België.' 23 Wel doet Elte in 1921 samen met J.M. van der Mey een voorstel tot bebouwing van het Kleine-Gartmanplantsoen (voorstel in archief Publ. Werken, Amsterdam). Doch deze samenwerking lijkt incidenteel en geen vervolg te hebben gekregen. In de monografie H. Boterenbrood en J. Prang, Van der Mey en het Scheepvaarthuis, Den Haag 1989, komt Elte niet voor. Sinds 1920 is Cornelis (Kees) van der Wilk (1895-1976) zijn naaste medewerker. Tot een associatie is het niet gekomen omdat Van der Wilk dat niet zou hebben gewild. Hij trad in 1929 in dienst van Publieke Werken te Amsterdam. (Mededeling van diens weduwe, mw. E. van der Wilk-de Neef, 1991.) G. Jonker, 'C. van der Wilk 70 jaar', in: Bouwkundig Weekblad 83(1965), p. 317-321, presenteert Van der Wilk als ontwerper van de synagoge te Amsterdam en te Utrecht en Eltes woonhuis Stadionweg 44! 24 Kees van der Wilk was sinds 1919 chef de bureau; van drie medewerkers zijn de namen bekend: Willy la Croix, Piet Hartman en Karel Veerman. (Mededeling mw. E. van der Wilk-de Neef, 1991.) Willy la Croix (1906-1944) trad in 1929 als tekenaar in dienst van de afdeling Stadsontwikkeling van Amsterdam; hij sloot zich aan bij Groep '32. Ook Hartman en Veerman zijn al geruime tijd geleden overleden. 25 Emanuel Marcus Rood (1851-1929) ontwierp de nog bestaande synagoge in de Gerard Doustraat te Amsterdam (1891-1892) en de voormalige synagoge Weesperplein 15 (1895), en leidde de verbouwingen van de synagoge in Monnickendam (1894) en van het Hoogduits synagogencomplex in Amsterdam (1906, 1911, 1913, 1922). 26 Elte gaf in het interview naar aanleiding van de voltooiing van 'De Joodsche Invalide' een nog zeer herkenbaar beeld van de moeizame kant van het architectenvak. De bouwopdracht werd aangenomen voor ? 323.000, dit was ? 25.000 beneden de raming, maar later bleek het budget ontroereikend. 'Er moest bezuinigd worden. Wij kwamen bijeen. Het was een nachtvergadering. Elk onderdeel werd besproken. Het een werd geschrapt, het ander verminderd, alle luxe werd onverbiddelijk verbannen. De geheele middenbouw moest vervallen. We slaagden er in niet minder dan zestig mille te bezuinigen, en geen dag ging er nadien voorbij of er was strijd over de kosten, gepingel en geknibbel over elke betrekkelijke kleinigheid.' 27 Brief van de Kerkeraad aan het Kerkbestuur N.I.H.S. d.d. 6-7-1925: '..... met ingang van een nader door u vast te stellen tijdstip heeft benoemd tot architect den Heer Harry Elte, op een bezoldiging van ? 1000,- in het jaar, voor het loopende jaar verhoogd met een bijslag van 25 ten honderd.' Het Kerkbestuur bepaalde de ingangsdatum op 15 juli. Bij het verzoek om Elte zijn instructie uit te reiken is bijgeschreven 'vervallen'; wellicht is die dus achterwege gebleven. (Archief N.I.H.S., archief nr. 714, Gemeentearchief Amsterdam.) 28 Verslag kerkeraadsvergadering 6-7-1925 in: Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland 41(1925)18, 10-7-1925, p. 2. Jac. S. Baars (1886-1956) en Mozes Oesterman (1888-1942) waren lid van Architectura et Amicitia. 29 De firma Reens adverteerde met 'interieurkunst, woninginrichtingen, schakelmeubelen'. Het hoofdkantoor was gevestigd Heiligeweg 47-51 te Amsterdam, daarnaast waren er vestigingen in Londen en New York. De firma werd geleid door M.A. en R.C.A. Reens. 30 Mededeling van kunsthandelaar F. Leidelmeijer te Amsterdam, die ons wees op het boekje P. Bromberg, Het Hollandsche Interieur, Moderne Schoonheid, Amsterdam 1931, waarin op p. 103 een foto van een vergelijkbaar dressoir ontworpen door D. van Dorp. 31 In de periode 1924-1933 leverde het atelier Bogtman te Haarlem glas-in-lood voor twintig gebouwen. Ontwerp- of werktekeningen van voor Elte geleverde glazen zijn niet bij Bogtman bewaard, aangezien Elte de tekeningen opeiste. Informatie verstrekt door glazenier A. Bogtman uit het bedrijfsarchief 9-11-1992. Voor Atelier Bogtman zie: C. Hoogveld e.a. (red.), Glas in lood in Nederland 1817-1968, Den Haag 1989. 32 Voor Leonard Pinkhof (1898-1943) zie: M. Stroo, Leo Pinkhof Joods kunstenaar in Den Helder, Den Helder 1990. 33 Volgens de huidige eigenaar geleverd door de firma Liberty; mededeling van F. Leidelmeijer. Mogelijk is Metz & Co bedoeld. Jarenlang was Metz bekender onder de naam Liberty, naar zijn agentschap van het Londense warenhuis, waarmee Metz zijn reputatie had gevestigd. In de lijst van ontwerpers voor dit bedrijf in P. Timmer, Metz & Co, de creatieve jaren, Rotterdam 1995, komt Elte echter niet voor. C.L. (Kees) Maks (1876-1967) was evenals Elte lid van de Vereeniging van Beeldende Kunstenaars 'De Onafhankelijken'. 34 Register van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Amsterdam, dossier H 36711, in Rijksarchief in Noord-Holland. 35 Verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied van 12 Maart 1941, betreffende de verwijdering van Joden uit het bedrijfsleven. De zaak werd m.i.v. 5-5-1944 opgeheven door Omnia Treuhandgesellschaft m.b.H. 36 Het Bouwbedrijf 7(1930)6, 14-3-1930, p. 128 en J.J. Vriend, Links bouwen rechts bouwen. Aantekeningen over architectuur en politiek, Amsterdam 1974, p. 113. 37 De Bouwwereld 12(1913)23, 4-6-1913, p. 163: In de ledenvergadering van 2-5-1913 was met bijna algemene stemmen de volgende motie aangenomen: 'De Bond van Nederlandsche Architecten, kennis genomen hebbende van het feit, dat de architect H. ELTE PZN., wetende dat de architect E. VERSCHUYL met plannen voor het Amsterdamsche Stadion belast was, heeft aangeboden daarvoor zonder betaling een ontwerp te maken, keurt de handeling van den architect ELTE ten zeerste af.' 38 Bouwkundig Weekblad 33(1913)24, 14-6-1913, p. 295 en De Bouwwereld 12(1913)25, 18-6-1913, p. 178: 'Na deze mededeelingen behoeft het o.i. geen betoog, dat er ook na ons schrijven van 10 December 1912(!) aan het Bestuur van den Bond, waarin een volledige uiteenzetting der feiten werd gegeven, geen sprake van kan zijn van unfaire handelwijze van de zijde des Heeren Elte.' 39 Architectura 21(1913)40, 4-10-1913, p. 335 en De Bouwwereld 12(1913)41, 8-10-1913, p. 307. 40 Het Bouwbedrijf 6(1929)13, 21-6-1929, p. 250: het hoofdbestuur werd als volgt samengesteld: G.A. Schrakamp, voorz., A. v.d. Akker, vice-voorz., G.W.E. Wilmink, secr., J. Klein Breteler, penningmeester, prof.ir. J.G. Wattjes, H. Elte en F.A. Warners, leden. 41 Het Bouwbedrijf 11(1934)3, 9-2-1934, p. 32: op 2-2-1934 hield Elte zijn voordracht voor de Kring Groningen, 'waarin nader het bestaansrecht van het NIVA werd belicht en de noodzakelijkheid werd uiteengezet een nauwe aansluiting van bonafide architecten, ten bate zoowel van den architect, als wel van den bouwheer, die de zekerheid moet hebben, dat zijn architect ook inderdaad zijn vertrouwensman zal zijn en zijn belangen zal behartigen. Ingeslopen misstanden in de architectenwereld eischen, dat daarin met gestrengheid verandering wordt gebracht en alleen een instituut, waarin nauwlettend op het naleven van de erecode contrôle wordt uitgeoefend, kan den bouwheer de zekerheid verschaffen, dat in casu aan een NIVA-architect in vol vertrouwen een opdracht kan worden geschonken.' 42 Er wordt in de jaarverslagen van de Dienst van Bouw- en Woningtoezicht in die jaren regelmatig geklaagd over 'overlast door tocht en vocht' alsmede dat 'de uitvoering niet altijd voldoet aan de daaraan te stellen eisen, evenmin als de afwerking'. Aspecten 40 jaar volkshuisvesting, Amsterdam 1968, p. 26. 43 Het Bouwbedrijf 3(1926)4, apr.1926, p. 137: 'Toen in Juli 1924 het eerste nummer van 'Het Bouwbedrijf' verschenen was, schreef het 'Bouwkundig Weekblad' orgaan van den Bond van Nederlandsche Architecten, dat het ons blad hartgrondig een spoedig afsterven toewenschte.' 44 Het Bouwbedrijf 11(1934)14, 13-7-1934, p. 171: 'Behalve dat te Delft en Rijswijk ook reeds leden van beide architectenvereenigingen in een schoonheidscommissie samenwerken, zal dus thans ook te Soest de strijdbijl worden begraven, omdat men inziet, dat alleen door samenwerking iets goeds tot stand kan komen.' 45 Het Bouwbedrijf 17(1940)19, 13-9-1940, p. 213. NBBG = Nederlandschen Bond van Bouwmeestersgilden. 46 Bouwkundig Weekblad 21-6-1941: brief van de 'gemachtigde' J. Boezeman. 47 Vriend, Links bouwen rechts bouwen ..., hfdst. VIII. 48 Inl. Herinneringscentrum Kamp Westerbork 22-2-1996. In twee 'Lagerbefehlen' komt de naam van H. Elte voor. In dat van 14-2-1943 wordt Elte als verantwoordelijke man bij de bouwleiding genoemd. 'Dienstbereich VII' omvatte de zg. bouwtechnische dienst met o.a. een tekenkamer (J. Presser, Ondergang, Den Haag 1965, dl. II, p. 321). 49 Gegevens van de Oorlogsgravenstichting; ook vermeld in In Memoriam, Den Haag 1995. Doodsoorzaak vlgs. verklaring van mw. Herz-Adler, in dossier 110140 van Commissie tot het doen van aangifte van overlijden van vermisten (Ministerie van Justitie). 50 K. Hofman, 'Harry Elte architect 1880-1944', in: M. Nord (red.), Rebel, mijn hart. Kunstenaars 1940-1945, Zwolle 1995, p. 130. 51 De synagoge werd al tenai (op voorwaarde) gebouwd, d.w.z. zonder vaste bestemming. 52 Notulen vergadering Kerkeraad 28-11-1923 (Archief N.I.G. Den Haag, inv.nr. 68, archief nr. 131, Gemeentearchief Den Haag). 53 'De Nieuwe Synagoge der Utrechtse Gemeente', in: Nieuw Israelietisch Weekblad 17-12-1926. 54 M. Danvers, 'De nieuwe synagoge in Amsterdam Oost. Een onderhoud met den architect, den heer Jac. S. Baars', in: De Vrijdagavond 7-9-1928. 55 Gemeentearchief Amsterdam: Schoonheidscommissie (archief nr. 458.A), inv.nrs. 39, 40 en 41. 56 'Architect B.N.A. Ferd. B. Jantzen F.Gzn.', in: Het Bouwbedrijf 8(1931)2, p. 28-29; H.P. Berlage e.a. (red.), Moderne Bouwkunst in Nederland, Rotterdam 1932, dl. 15 Kerken, p. 26-27 en 48. 57 H. Elte Phzn., 'Synagoge-bouw in Zuid', in: Algemeen Handelsblad 8-5-1928. 58 M. Eisler, 'Ein Moderner Tempel in Amsterdam', in: Menorah 7(1929)11/12, p. 566: 'Ihre modernität rührt nicht an den alten geheiligten Brauch, im Gegenteil, sie emphindet seinen lebengedanken, in sein ganzes Recht.' idem, 'Vom Geist der Synagoge', in: Menorah 8(1930)1, p. 77-86: 'Aber die Holländer will - met den Mitteln des farbigen Lichtes - die mystische Wirkung.' Zie ook: C.H. Krinsky, Synagogues of Europe. Architecture, History, Meaning, Cambridge (Mass.)/London 1985, p. 400, die Eislers tekst anders interpreteert. 59 I. Salomons, 'Lekstraatsynagoge - functionalisme als ruimtekunst', in: Wonen-TA/BK 6(1978)12, p. 7-15. 60 Abraham Elzas (1907-1995), de prijswinnaar wiens ontwerp voor de synagoge Lekstraat werd uitgevoerd, bevestigde in een gesprek met Lidwien van Grieken, dat Elte een van de mededingers was. De ontwerpen werden onder motto gepubliceerd in Bouwkundig Weekblad Architectura 56(1935)29, p. 297-306. Op basis van stilistische kenmerken is het plan 'Geteekend Motto' wellicht van Elte, doch zekerheid ontbreekt. 61 J. Hegt, 'De nieuwe synagoge in het Bezuidenhoutkwartier', in: Ha'amoed 30-12-1937. 62 W. Reinink, K.P.C. de Bazel - Architect, Leiden 1965, p. 166, 189 en 214. 63 Danvers, ''De Joodsche Invalide' ...', p. 168: 'Harry Elte vertelt'. 64 'Stedebouwkundige maatregelen betreffende het Museumplein en omgeving. Advies van de Amsterdamse Raad voor de Stedebouw', Gemeenteblad 1978, bijlage Q. 65 J.H.W. Leliman, Het Stadswoonhuis in Nederland. Gedurende de laatste 25 jaren, Den Haag 1924 2e druk, p. XI. 66 Leliman, Het stadswoonhuis ..., p. XI. 67 J.H.W. Leliman en K. Sluyterman, Het Moderne Landhuis in Nederland, Den Haag 1922 3e druk, p. XX. 68 Dossier 519 C archief BWT Blaricum. Hierin brieven van B&W Blaricum aan de Minister van Arbeid d.d. 20-4-1922 en 9-6-1922. Overeenkomst en afrekening met N.V. Bouwmaatschappij Blaricum-Bussum in bezit van wijlen dr. G.G.A. Mastenbroek te Blaricum. 69 Het gemeentebestuur bleek bovendien van mening dat Elte de voortgang traineerde om van de dalende bouwprijzen te kunnen profiteren. Doordat het werk na aanbesteding was gegund was het profiteren van dalende bouwprijzen echter uitgesloten, integendeel de aannemer stelde de aanbesteder aansprakelijk voor de schade n.a.v. de vertragingen. (Dossier 519 C archief BWT Blaricum.) 70 Rapport Monumenten in het buitengebied, Huizen 1995/6, objectnr. 2. 71 Zo was Elte directeur van N.V. Exploitatiemaatschappij 'Brocken' (opdrachtgever van Stadionweg 7) en van N.V. 'Bernina' (opdrachtgever van Stadionweg 9). Vergl. de N.V. Amsterdamsche Maatschappij tot Exploitatie van Etagewoningen in 1914 opgericht door architect F.A. Warners. 72 J.G. Wattjes, 'Woonhuis aan de Stadionweg te Amsterdam, architect Harry Elte, N.I.V.A.', in: Het Bouwbedrijf 7(1930)19, p. 373-376. 73 Voorbeelden van deze historiserende bouwstijl zijn in Amsterdam: Nederlandsch-Indische Escomptomaatschappij, Keizersgracht 573-575 van J.A. van Straaten (1909), Nederlandsch-Indische Handelsbank, Singel 250 van J.P.F. van Rossum en W.J. Vuyk (1910), Amsterdamsche Maatschappij voor Levensverzekering, Keizersgracht 555 van C.B. Posthumus Meyjes sr. (1917) en Pierson & Co, Herengracht 206-214 van A.D.N. van Gendt (1917). 74 De belangstelling voor F.L. Wright bereikte in de jaren twintig een hoogtepunt. A. van der Woud, 'De Nieuwe Wereld' en 'Variaties op een thema', in: Americana. Nederlandse architectuur 1880-1930, tent.cat. Rijksmuseum Kröller-Müller 1975, p. 24 en 39. Zie ook: H.J.F. de Roy van Zuydewijn, Amsterdamse bouwkunst 1815-1940, Amsterdam z.j., p. 187. 75 Danvers, ''De Joodsche Invalide' ...', p. 169 (met zijn foto). 76 Verwarrend is dat in architectuurpublicaties een naam- en vakgenoot voorkomt, namelijk Hans (eig. Henri Joachim) Elte (Alkmaar 1906 - Canada 1977), die werkzaam was op de bureaus van Roosenburgh, Zwiers en Merkelbach en Karsten, lid was van Groep '32 en in 1942 uitweek naar Engeland. Na de oorlog was hij lector aan de Technische Hogeschool te Toronto en sinds 1951 buitengewoon hoogleraar architectuur aan de Universiteit van Oklahoma. (krantenbericht 16-7-1951.) Tussen de Amsterdamse en Alkmaarse geslachten Elte is geen verwantschap aangetoond. Verwisseling van Harry en Hans Elte bij: I. Salomons, Lekstraatsynagoge - functionalisme als ruimtekunst, in: Wonen-TA/BK 6(1978)12, p. 15, en C. van der Peet en G. Steenmeijer (red.), De Rijksbouwmeesters, Rotterdam 1995, p. 570. 77 Mededeling mw. E. van der Wilk-de Neef te Amsterdam; haar man was van 1917 tot 1929 bij Elte werkzaam, van de latere jaren is ook haar dus niets bekend. 78 zie noot 19. 79 'Harry Elte Ph.zn. Architect N.I.V.A.', in: Het Bouwbedrijf 8(1931)3, p. 40. 80 G. Fanelli, Moderne Architectuur in Nederland 1900-1940, Den Haag 1978, p. 116 en 264. 81 Daarnaast is waardevolle informatie verkregen van wijlen architect A. Elzas, kunsthandelaar F. Leidelmeijer, mw. van Otterlo-van Luyting, dr. C. Reijnders, H.J. Ursem en mw. E. van der Wilk-de Neef te Amsterdam, glazenier A. Bogtman te Haarlem, mw. C.H. Elte-van Beever te Hengelo (Ov.) en wijlen dr. G.G.A. Mastenbroek te Blaricum. Opleiding: Avondteekenschool voor Handwerksgezellen/;leerling-volontair architectenbureaus G. van Arkel, H.H. Baanders, J. Herman en Z. Deenik/vanaf 1896-1899;tekenaar bureau H.P. Berlage/1899-1909; Nevenfuncties: Vereeniging van Beeldende Kunstenaars(lid)/1912, (lid en commissaris bestuur)/1913-1914), (voorzitter)/1915;Genootschap Architectura et Amicitia (lid)/;Nederlandsch Instituut van Architecten (NIVA) (lid hoofdbestuur)/1929-1941

Elte, Harry (Phzn.)

Harry Elte staat vooral bekend als architect van de synagoge aan het Jacob Obrechtplein in Amsterdam. Dit monumentale gebouw met zijn zorgvuldig vormgegeven interieur uit 1927 vormt het hoogtepunt in zijn oeuvre en is een van de belangrijkste Nederlandse synagogen uit het interbellum. Minder bekend is dat hij daarnaast nog zeven synagogen heeft ontworpen en aan de verbouw of restauratie van vier andere synagogen leiding gaf. Mede door zijn andere gebouwen voor joodse instanties was hij daardoor wel de belangrijkste architect in joodse kringen in de eerste helft van de 20ste eeuw. Zijn wooncomplexen en villa's maken eveneens een belangrijk deel uit van zijn oeuvre. In de beginjaren van zijn carrière was hij nauw betrokken bij de kunstenaarsvereniging 'de Onafhankelijken' en later bij de oprichting van het Nederlandsch Instituut van Architecten.1 Harry Elte werd op 3 september 1880 te Amsterdam geboren als zoon van Philip Elte (1844-1918) en Sara Elisabeth Nijburg (1850-1920). Zijn geboortehuis, Nieuwe Herengracht 173, stond in dat deel van de Jodenbuurt waar van oudsher meer gegoeden woonden. Zijn oorspronkelijke voornaam luidde Hartog naar de broer van zijn vader.2 Hij was het vijfde kind in het gezin dat uiteindelijk, na het jong overlijden van een zoontje, zeven kinderen zou tellen. Naar eigen zeggen was hij 'de lieveling van zijn vader, wien hij nog steeds met eerbied herdenkt'.3 De ouders waren orthodox joods. Philip Elte was aan het Seminarium opgeleid tot maggied (kandidaat rabbijn), was werkzaam als godsdienstonderwijzer en sinds 1875 hoofdredacteur van het Nieuw Israelietisch Weekblad, het meest gelezen joodse blad, waarvan het aantal abonnees in zijn tijd gestaag toenam. Door deze functie, die hij tot zijn dood behield, - het N.I.W. werd 'het krantje van Elte' genoemd - had hij een invloedrijke positie in de joodse gemeenschap, die hij gebruikte om zijn in het algemeen traditionele, soms bekrompen en omstreden, ideeën uit te dragen en met vlijmscherpe pen het zionisme te bestrijden. Een strijdvaardig, vasthoudend en voor anderen niet altijd gemakkelijke man, eigenschappen die ook bij zijn zoon waren terug te vinden.4 Een oom van Harry, de broer van zijn vader, Hartog Elte, doch Herman geheten, was oprichter en gedurende veertig jaar hoofd van een joodse bijzondere lagere school, die naar hem de Herman Elteschool werd genoemd. Daar kreeg Harry zijn eerste onderwijs. De zoons traden niet in de voetsporen van vader Philip. De oudste zoon werd textielhandelaar, twee dochters werden costuumnaaister en twee kozen muzikale beroepen: harpiste en pianolerares. Harry Elte bezocht de ambachtsschool waar hij het einddiploma voor meubelmaken behaalde.5 Daarna richtte hij zich meer op de bouwkunde door lessen te nemen aan de Avondteekenschool voor Handwerksgezellen.6 Vanaf 1896 deed hij praktische ervaring op bij diverse architectenbureaus. Hij werkte, aanvankelijk als leerling of volontair7, bij achtereenvolgens G. van Arkel, H.H. Baanders, J. Herman en Z. Deenik; architecten van de 'Overgangsarchitectuur' van rond de eeuwwisseling. Vervolgens heeft Elte van 1899 tot 1909 op het bureau van H.P. Berlage gewerkt. Hij bleek een vaardig tekenaar. Voor Berlage maakte hij presentatietekeningen die in de rubriek Hedendaagsche Kunst van De Architect werden gepubliceerd.8 Mogelijk was hij betrokken bij de uitvoering van het ANDB-gebouw en de Beurs die in 1900 en 1903 gereed kwamen. De omslag van neo-stijlen naar een eigentijdse bouwkunst heeft hij dus van zeer nabij meegemaakt. De laatste jaren werkte Elte halve dagen bij Berlage zodat hij tijd had voor eigen opdrachten en zich daarmee kon voorbereiden op een eigen praktijk. Hij werkte enige tijd in Duitsland en Londen9 en studiereizen naar onder andere Italië en Scandinavië droegen bij aan zijn ontwikkeling.10 Zelfstandig architect Een van zijn eerste werken als zelfstandig architect is het club- en schuitenhuis voor de Amsterdamse Roei- en Zeilvereeniging 'Poseidon' aan de Amstel (1909). Het was in hout opgetrokken, nog in een sobere dat wil zeggen strakke art-nouveaustijl. Het gebouw is geruime tijd geleden gesloopt. Als jong architect werd hij in 1910 gevraagd straatversieringen te ontwerpen voor de Julianafeesten van dat jaar in Amsterdam. Hij liet zich daarbij inspireren door versieringen van W. Kromhout voor eerdere festiviteiten. Al snel namen Eltes opdrachten toe. Hij ontwierp vervolgens onder andere de conservenfabriek 'Puralimento' (1910), de diamantclub 'Concordia' (1910) in Amsterdam, de villa Kraijenbrink te Den Haag (1911), de woonhuizen Johannes Vermeerstraat 49-53 (1911), de villa Reens (1912) en het kantoor- en winkelpand voor de firma Lewenstein aan de Dam (1912) te Amsterdam. In al deze gebouwen is de invloed van Berlage duidelijk te herkennen. De gebouwen hadden ongepleisterde, vrij sobere, zware bakstenen gevels met decoratieve blokken en banden van natuursteen voor die onderdelen die niet goed in metselwerk waren uit te voeren. De villa Kraijenbrink in het Bezuidenhout had, net als bijvoorbeeld Berlages villa's Henny en Parkwijck, ook in het interieur wanden van schoon metselwerk, waarvan de lambrisering een afwijkende kleur (waarschijnlijk geglazuurd) had.11 Meedoen aan een prijsvraag was ook toen al een mogelijkheid om als beginnend architect naam te maken. De behoefte aan een goed geoutilleerd nationaal voetbalstadion was de aanleiding tot de oprichting van de 'Maatschappij tot Exploitatie van het Nederlandsch Sportpark te Amsterdam'. Voor het stadion werd in 1912 door de Maatschappij een prijsvraag uitgeschreven onder Nederlandse architecten en ingenieurs. Het ambitieuze programma van eisen vroeg om, deels overdekte, zit- en staanplaatsen voor totaal 30.000 toeschouwers. Door een commissie onder voorzitterschap van H.P. Berlage werd uit 24 anonieme inzendingen gekozen het ontwerp 'Barnardes' waarvan Elte de maker bleek te zijn.12 Tummers trekt de geloofwaardigheid van de anonieme prijsvraag in twijfel en baseert dit alleen op het feit dat Elte van 1899-1909 op het bureau van Berlage werkzaam was.13 Voor de hand ligt echter dat de jury onder Berlages leiding simpelweg koos voor het ontwerp dat het beste voldeed aan het programma en het meest aansloot bij de heersende architectuuropvatting. Wellicht woog wel mee dat Elte zich ook hier door zijn voormalige chef en leermeester had laten inspireren. Het belangrijke voorbeeld voor zijn ontwerp was echter het voor de Olympische Spelen van 1912 gebouwde stadion in Stockholm van de Zweedse architect Torben Grut, dat doordat voor het eerst een stadion nadrukkelijk door een architect was vormgegeven grote bekendheid kreeg.14 Elte heeft het gebouw op een studiereis bezocht. Het U-vormige bakstenen gebouw met gemetselde bogen in de gevels heeft twee zware hoektorens, die het een representativiteit geven die tot dan toe bij stadions niet voorkwam. Eltes bakstenen gebouw bevatte zelfs vier monumentale hoektorens, op de overgang van de hogere naar de lagere tribunes, waarin trappen en woningen voor het stadionpersoneel waren ondergebracht. Het geheel maakte echter een soberder indruk dan het stadion in Stockholm. Bij de opening van het stadion in 1914 was het enthousiasme groot, en Eltes naam als architect was gevestigd.15 In 1912 stichtten diverse jonge kunstenaars, die zich verzetten tegen de bestaande verenigingen met hun dogma's, de Vereeniging van Beeldende Kunstenaars 'de Onafhankelijken'. Voor het houden van juryvrije tentoonstellingen in voor- en najaar had men behoefte aan een eigen gebouw. De eerste tentoonstelling in mei en juni 1913 kon al in het door Elte ontworpen tijdelijke gebouw aan de Amstelveenseweg plaatsvinden. Een afbeelding van dit grote, 'voor dien tijd zeer moderne gebouw' prijkte sindsdien op de catalogi. Er werden hier in de periode 1913-1918 twaalf tentoonstellingen georganiseerd met werk van eigen leden, onder andere Else Berg, Fré Cohen, Kees van Dongen, Leo van Gestel, Jacoba van Heemskerk, Vilmos Huszar, Kees Maks, Leo Pinkhof, Jan Sluijters en Charley Toorop, en van belangrijke kunstrichtingen uit het buitenland. Slechts enkele architecten waren lid; J.C. van Epen was het vanaf de oprichting. De tentoonstellingen waren 'de attractie van het seizoen. Bioscooprijen stonden voor de deuren om toegelaten te worden. Hevig was de strijd pro en contra.' Steeds ging het 'de Onafhankelijken' erom 'gelegenheid te scheppen, dat ieder kunstenaar zich geheel vrij kan uiten'. Hier voelde Elte zich thuis. Vanaf 1913 was hij lid en tevens commissaris van het bestuur van de Vereeniging. In 1915 was hij voorzitter en hield hij zich ook bezig met de beide tentoonstellingen in dat jaar.16 Architectenbureau Elte en Mastenbroek Eltes bekendheid en het toenemend aantal opdrachten hebben omstreeks 1915 waarschijnlijk geleid tot de samenwerking met Gerard F. Mastenbroek. Mastenbroek, geboren in 1886 in Amsterdam, volgde een opleiding aan de Industrieschool van de Maatschappij voor den Werkenden Stand en werkte tot 1913 als bouwkundig tekenaar op verschillende bureaus.17 Beide mannen waren lid van het Genootschap Architectura et Amicitia.18 In 1917 verscheen een brochure met foto's van werk van Elte en Mastenbroek.19 Wellicht was het boekje vooral bedoeld om de start van hun gezamenlijk architectenbureau, dat vanaf dat jaar op het adres Tulpstraat 11 was gevestigd, te promoten. In tegenstelling tot wat het opschrift van de brochure suggereert is het merendeel van de 14 gefotografeerde werken het ontwerp van Elte. Slechts de winkel Mendels en het woonhuis Philip staan op naam van Elte èn Mastenbroek. De laatste was evenwel ook betrokken bij de uitvoering van het stadion en het Centraal Israëlietisch Ziekenhuis. Tot 1920 volgden nog zes gezamenlijke projecten. Een fikse ruzie - beide mannen waren nogal temperamentvol - betekende het einde van hun samenwerking. Hun architectenbureau werd in 1920 geliquideerd, nadat nota bene kort daarvoor pogingen waren gedaan om te komen tot een formalisering van de verhouding tussen beide architecten middels een op te richten vennootschap. De beide vennoten zouden een ongelijk deel van de netto-winst ontvangen: gedurende de eerstkomende periode van vijf jaar 70% voor Elte tegen 30% voor Mastenbroek, en vervolgens 60 respectievelijk 40%.20 Mogelijk dat dit de aanleiding tot de scheiding is geworden, de oorzaken zullen wel dieper hebben gelegen. De bouw van de Amsterdamse bioscoop Cinema Royal werd vervolgens begeleid door Mastenbroek 21, die daarna nog twee bioscopen en diverse villa's en fabrieken zou bouwen.22 Nadien is Elte geen compagnonschap meer aangegaan.23 Zijn bureau bleef nog circa tien jaar in de Tulpstraat, daarna was het in de Schubertstraat gevestigd. In de twintiger jaren had hij zes medewerkers, waaronder een chef de bureau en een secretaresse.24 Joodse opdrachtgevers Veel van Eltes particuliere opdrachtgevers waren joden. Ook diverse joodse instellingen vroegen hem als architect. Zijn vroegst bekende werk - nog voor hij zich als zelfstandig architect had gevestigd - is de bouw van een chewresjoeltje (verenigingssynagoge) in het bestaande pand Weesperplein 5 te Amsterdam (1904). Al in 1907 is hij architect van de Portugeesch Israëlietische Gemeente en in 1912 ook van het Nederlandsch Israëlietisch Armbestuur. Het Armbestuur gaf hem opdracht om naast het Nederlandsch Israëlietisch Ziekenhuis een zusterhuis te bouwen (1914). Vrijwel tegelijkertijd ontwierp hij voor de Portugese gemeenschap een ziekenhuis met zusterhuis in de Plantage en - samen met E.M. Rood25 - het gebouw voor de Centraal Israëlietische Ziekenverpleging (C.I.Z.). Met de bouw van de 'Tweede Synagoge' in Den Haag (1923) en het verpleeghuis voor de vereniging 'De Joodsche Invalide' in Amsterdam (1923)26 - beide in de stijl van de Amsterdamse School - verwierf Elte waarschijnlijk een goede reputatie in deze kringen en was hij daardoor in 1925 een goede kandidaat voor de functie van architect van de Nederlandsch-Israëlietische Hoofdsynagoge (N.I.H.S.) te Amsterdam.27 Wegens de verhuizing van een groot deel van de joodse bevolking uit het centrum van Amsterdam naar de nieuwe stadsdelen zuid en oost, stond de N.I.H.S. medio jaren twintig voor een belangrijke bouwopgave, in beide nieuwe stadsdelen dienden synagogen opgericht te worden. De toenmalige architect van de N.I.H.S., de 74-jarige Rood, kreeg eervol ontslag. Op de voordracht voor de functie stonden de namen van Jac. S. Baars, H. Elte en M. Oesterman.28 De Kerkeraad van de N.I.H.S. benoemde Elte, na een stemming in drie ronden. Vooral voor Baars was dit enigszins wrang, hij kreeg aanvankelijk de meeste stemmen, maar werd uiteindelijk dus gepasseerd door Elte. Dat was al eerder gebeurd toen de opdracht voor het nieuwe gebouw voor de vereniging 'De Joodsche Invalide' niet aan hem - oud-bestuurslid èn architect van het oudere gebouw van de vereniging - maar aan zijn meer ervaren concurrent Elte werd gegund. De nieuwe architect van de N.I.H.S. werd onder andere belast met het ontwerp van de synagoge in zuid, die aan het Jacob Obrechtplein. Daarna volgden een ingrijpende verbouwing en uitbreiding van de Israëlietische Vleeschhal in Amsterdam, drie metaheirhuizen (of uitvaartcentra) en de bouw en verbouw van diverse synagogen in en buiten Amsterdam. Opdrachtgever van de kapitale villa Honthorststraat 3 (1912) was R.C.A. Reens, directeur van de N.V. Nederlandsche Fabriek voor Betimmeringen v/h Gebr. Reens. Deze firma had in 1911 meubilair geleverd voor de diamantclub 'Concordia'. De samenwerking tussen Elte en Richard Reens groeide uit tot vriendschap en het resultaat was dat Elte en Mastenbroek voor Gebr. Reens een meubelfabriek bouwden in Amsterdam-noord (1917) die voor hun diverse gebouwen betimmeringen, houtsnijwerk en meubilair zou leveren.29 Een voorbeeld hiervan is het woonhuis Oosterpark 77-78 in Amsterdam (1921). In opdracht van Julius Barmat werden twee woonhuizen samengevoegd achter een nieuwe gepleisterde gevel. Het gebouw is in het oeuvre van Elte vooral van belang vanwege de betimmeringen, het meubilair en het glas-in-lood die op de hoofdverdieping en in het trappenhuis nog grotendeels intact zijn. Het meubilair, waar onder enkele vaste halfronde dressoirs, is toe te schrijven aan Daniël van Dorp, die voor Gebr. Reens werkzaam was.30 De lichtkap van het trappenhuis is van glas-in-lood voorzien en de salon heeft een serre-achtige uitbouw, eveneens met glas-in-lood. Vanaf 1924 tot in de jaren dertig zal Elte voor diverse glas-in-loodtoepassingen, zowel in particuliere woonhuizen, winkels en synagogen, samenwerken met onder andere het bekende atelier Bogtman in Haarlem.31 De bekende joodse kunstenaar Leo Pinkhof was betrokken bij de aankleding van enkele gebouwen voor de joodse gemeenschap.32 Atelier voor Binnenarchitectuur en Sierkunst In deze tijd werden de grenzen tussen bouwkunst, meubel- en interieurkunst nog nauwelijks getrokken. Veel architecten van naam beschouwden het ontwerpen van meubelen en kunstnijverheid ook als hun werkterrein. Eltes streven naar eenheid tussen gebouw en inrichting kwam bovendien voort uit zijn meubelmakersopleiding. Slechts een paar meubelontwerpen is van hem bekend. In 1929 ontwierp hij meubilair in Amsterdamse School-stijl voor kunstschilder Kees Maks33 en in 1938 meubilair voor het huis van de familie Gomperts-Frank. Zijn productie zal wat dat betreft groter zijn geweest, aangezien hij zijn bedrijf voor meubileringen en betimmeringen eind 1929 aanmeldde bij de Kamer van Koophandel onder de handelsnaam 'Atelier voor Binnenarchitectuur en Sierkunst'.34 Sindsdien liepen ook de opdrachten voor glas-in-lood aan Bogtman via dit bedrijf. Hier dienen ook genoemd te worden de diverse lampen in art-decostijl. Hoogtepunten van vakmanschap zijn de goed bewaard gebleven lampen van de synagogen te Utrecht, Amsterdam en Den Helder, en in zijn eigen woonhuis. In 1941 werd Elte door de bezetter gedwongen de leiding van zijn bedrijf over te laten aan een bewindvoerder, die het atelier in 1944 liquideerde.35 Nederlandsch Instituut van Architecten In 1929 was Harry Elte - met onder andere zijn Amsterdamse collega F.A. Warners - betrokken bij de oprichting van het Nederlandsch Instituut van Architecten. Het NIVA, zo blijkt uit Het Bouwbedrijf, was bedoeld als bond voor al diegenen die het architectenberoep uitoefenen, een vooral zakelijke organisatie die mede enig tegenwicht moest bieden tegen de aannemers die wel al behoorlijk waren georganiseerd. Een instituut zonder overheersende ideologie of architectuurstroming; in die zin vergelijkbaar met 'de Onafhankelijken'. Het NIVA ontstond uit een club van 'ontevredenen', in het bijzonder ten opzichte van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst/Bond van Nederlandsche Architecten (BNA), de elite-club die vooral een kunstzinnige vakvereniging van architecten wilde zijn.36 Elte zelf was al in 1913 in conflict gekomen met de BNA. Het Bondsbestuur betichtte hem ervan kosteloos een ontwerp voor het Amsterdamse Stadion te hebben willen maken in de wetenschap dat een collega daarvoor reeds de opdracht had.37 Door een ingezonden brief van de secretaris van de Mij 'Het Nederlandsche Sportpark' werd Elte van alle blaam gezuiverd38, doch de Bond verwaardigde zich niet om in het openbaar met excuus te komen.39 Bij de eerste verkiezing in 1929 werd Elte lid van het hoofdbestuur van het NIVA.40 Hij zou in allerlei functies zeer actief zijn, hij werd benoemd in de Propaganda-commissie, werd voorzitter van de Kring Amsterdam, later vice-voorzitter van het hoofdbestuur en jurylid van de NIVA-prijsvraag in 1936. Veel aandacht besteedde hij ook aan het vraagstuk van de bescherming van de architectentitel en in verband daarmee van de opleiding tot architect. Het NIVA leverde hiervoor zelfs een wetsvoorstel, dat - in tegenstelling tot het voorstel van de BNA - zoveel mogelijk bij de bestaande toestand aansloot. Het eerste wetsontwerp lag in mei 1940 gereed, welk tijdstip de behandeling niet heeft bevorderd. Onvermoeibaar hield Elte in diverse Kringen zijn voordracht 'Doel, het streven en de beteekenis van het Nederlandsch Instituut van Architecten', die het belang van de bonafide architect voor zowel de architectenstand als voor de opdrachtgever onderstreepte.41 Eigenbouwers en malafide architecten werd weinig in de weg gelegd, waardoor nogal wat van de in de periode 1920-1930 in Amsterdam gebouwde woningen al na enkele jaren ernstige gebreken vertoonden.42 Het reeds enige jaren bestaande blad Het Bouwbedrijf werd de spreekbuis van het NIVA en daarmee de tegenhanger van het Bouwkundig Weekblad.43 In 1934 lukte het Elte als NIVA-architect lid te worden van een Schoonheidscommissie.44 Weliswaar in Soest en niet in een grote gemeente, maar het was een stap in de richting van erkenning van leden van het NIVA als gelijkwaardig aan BNA-architecten. Het NIVA werd met ingang van 1 januari 1941 opgeheven. Het besluit werd genomen door de algemene vergadering, doch men handelde onder druk van de bezetter. De Duitsers wilden namelijk één organisatie van architecten, een samensmelting van NIVA, BNA en NBBG45, om die vervolgens om te vormen tot een vakgroep architecten van de Nederlandsche Kultuurkamer.46 Aan het eind van dat jaar kwam namens de Rijkscommissaris de bekendmaking af dat elke architect, joden uitgezonderd, zich bij de Kultuurkamer had aan te sluiten.47 Einde Vanaf 1 mei 1941 mochten overigens joden die vrije beroepen uitoefenden, slechts joden ten dienste staan. Werkzaamheden uit de beginjaren van de oorlog zijn ons echter niet bekend. Door materiaalschaarste kon er trouwens weinig worden gebouwd en in juli 1942 werd voor het hele land een bouwverbod afgekondigd. Vanaf de zomer van 1942 werden joden opgeroepen voor 'tewerkstelling in Duitschland', spoedig gevolgd door razzia's. Sinds 10 september 1942 was Elte gevangene in Westerbork, waar hij een functie kreeg bij de bouwtechnische dienst van het kamp.48 Op 25 februari 1944 werd hij met 810 anderen gedeporteerd naar Theresienstadt. In dit zogenaamde 'model-ghetto', waar het verblijf door de Duitsers als gunst aan joden werd beschouwd, stierf Harry Elte op 1 april 1944 aan longontsteking.49 Zijn tweede vrouw Lies Speijer werd later in Auschwitz vermoord. Zijn eerste echtgenote Sara van Beever en hun zoon Philip overleefden de bezetting. De tentoonstelling 'Rebel, mijn hart' in de Nieuwe Kerk ter gelegenheid van de vijftigste herdenking van de bevrijding eerde de kunstenaars die door en tengevolge van bezetting en verzet om het leven zijn gekomen. Harry Elte was een van de zes architecten van wie een bescheiden impressie van het werk was te zien.50 Synagogen Hoewel in aantal een klein deel van zijn oeuvre, is Eltes bijdrage aan de twintigste eeuwse synagogale architectuur in Nederland indrukwekkend. Tussen 1904 en 1932 was hij verantwoordelijk voor de bouw of verbouw van twaalf synagogen in Nederland. Na de Eerste Wereldoorlog onderging de economie in Nederland een algemene opleving. Een aanzienlijk deel van de joodse bevolking heeft in die periode geprofiteerd van de positieve ontwikkelingen. Een deel van het joodse proletariaat kon in deze tijd de oude, verkrotte jodenbuurten verlaten om zich te vestigen in de nieuwe uitbreidingswijken. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw ontstond geleidelijk een groep geëmancipeerde joden die in een relatieve welstand verkeerden en over contacten buiten de eigen geloofsgemeenschap beschikten. Hoewel een groot deel van het sociale leven zich binnen de joodse kring afspeelde, was er ook sprake van een groeiende deelname aan het sociaal-culturele leven van de niet-joodse omgeving. Elte heeft vooral met zijn synagogen uitdrukking gegeven aan dit sociaal-economische klimaat. De gebouwen zijn niet avant-gardistisch, maar geven uiting aan het toenemende zelfbewustzijn van de joodse gemeenschap. Ze ademen een sfeer van relatieve weelde. Bij het ontwerp van de gebedsruimten is gebruik gemaakt van fraaie materialen die, door het spel van licht en duister en een bijzondere kleurstelling, een bepaalde spiritualiteit proberen uit te drukken. Twee vroege werken zijn de verenigingssjoeltjes aan het Weesperplein en in de Nieuwe Kerkstraat in Amsterdam. Van de eerste sjoel zijn geen afbeeldingen bekend. De architectuur en inrichting van de kleine synagoge in de Nieuwe Kerkstraat tonen de vroege stijl van Elte en hebben een sterke binding met het werk van Berlage. In de symmetrische voorgevel zijn beide functies, synagoge en woningen, goed te onderscheiden. De hoofdingang in het midden heeft een halfronde boog en gaf de mannen via een portaal toegang tot de gebedsruimte. Ter weerszijden zijn enkele deuren, ook met rondbogen, die via trappen toegang geven tot de vrouwengalerij en de vier woningen op de tweede en derde etages. Boven de hoofdingang ter plaatse van de galerij op de eerste verdieping is een groot, in zessen onderverdeeld, segmentboogvenster aangebracht met aan weerskanten twee kleine segmentboogvensters. Deze reeks smalle vensters benadrukken het bijzondere karakter van het gebouw. Dit wordt nog versterkt doordat de gevel hier overkraagt. Dorpels, aanzetblokjes van de vensteropeningen en kraagstenen zijn uitgevoerd in hard- en zandsteen. De gevel was oorspronkelijk bekroond door een gemetselde balustrade met aan weerszijden van de iets uitspringende trappenhuistraveeën zandstenen blokken voorzien van davidssterren. Deze ornamenten waren de enige verwijzingen in de architectuur naar de bijzondere joodse functie. De balustrade is later helaas verwijderd en de gevel kreeg een eenvoudige rechte afdekking; slechts enkele aanzetblokjes zijn nog zichtbaar. Door het ontbreken van de balustrade maakt de gevel met de sobere woonetages nu een onevenwichtige indruk. Het grootste deel van de bouwactiviteit voor de joodse gemeenten heeft zich afgespeeld in de tweede helft van de jaren twintig. In deze periode heeft Elte de leiding gehad over een drietal restauraties en verbouwingen en was hij verantwoordelijk voor de bouw van zes nieuwe synagogen. Drie gebouwen die van groot belang zijn in Eltes oeuvre verdienen hier de aandacht. Den Haag, Utrecht en Amsterdam In 1923 was er in Den Haag behoefte aan een nieuwe synagoge in de oude Jodenbuurt. Omdat men echter verwachtte dat op den duur door verhuizingen naar nieuwe wijken de synagoge overbodig zou worden, werd besloten de nieuwe sjoel te bouwen als onderdeel van een administratiegebouw vlak bij de Grote Synagoge in de Wagenstraat. Vanwege die tijdelijkheid koos men ervoor om het karakter van een synagoge niet in de voorgevel tot uitdrukking te laten komen.51 Een bouwcommissie bereidde de architectenkeuze voor. De Kerkeraad besloot op basis daarvan in 1923 aan Elte de opdracht te verlenen vanwege de 'zeer gunstige informaties' en omdat hij durfde bevestigen dat de aanneemsom van het gebouw niet met een zeker percentage zou worden overschreden. De Haagse architect Lodewijk Simons, die gewoonlijk voor de joodse gemeente werkte, wilde deze waarborg niet geven en werd daarom gepasseerd.52 Vanwege de lichtinval projecteerde Elte de sjoelruimte aan de achterzijde op de eerste verdieping met 230 mannenzitplaatsen en een galerij langs drie zijden op de tweede etage met 120 vrouwenzitplaatsen. De gebedsruimte was 'overdwars', dat wil zeggen met de aron (de kast voor de wetsrollen) midden tegen een van de lange wanden. In het gebouw waren op verschillende plaatsen decoratieve elementen in de vorm van een driehoek verwerkt. In de achtergevel was een driehoekig venster, onder een vrij steile dakopbouw, waardoor de synagogeruimte werd verlicht. Daar tegenover gelegen was de sober, maar indrukwekkend vormgegeven aron: de eigenlijke rechthoekige kast was opgenomen in een grote driehoek van donker gebeitst eikenhout geplaatst tegen een met donker marmer beklede wand. In de, in Amsterdamse School-stijl opgetrokken gevel was boven de hoofdentree een derde driehoek aangebracht. Hiervoor hing een lantaarn. Aan de straatzijde waren de administratieve ruimten en de vergaderzaal van de kerkeraad gelegen. De horizontaal gekoppelde vensters, de rondingen in het metselwerk en de torenvormige opbouw aan de rechterzijde zijn typerend voor de Amsterdamse School. In 1926 werd de synagoge aan de Springweg in Utrecht ingewijd. Het gebouw werd opgericht op de plaats van een voormalige kerk, waarvan de voorgevel terug lag ten opzichte van de roolijn. Zo bleef een klein voorplein of voorhof gehandhaafd. De gebedsruimte heeft een zadeldak en rondboogvensters met glas-in-lood, en wordt rechts tussen synagoge en nevenruimten geflankeerd door een vierkante toren. De ingangspartij wordt gevormd door een zware neo-classicistische portiek. Dit betonnen fronton op vier kolommen overheerst de bakstenen voorgevel en doet vreemd aan. Vergeleken met de synagoge aan het Jacob Obrechtplein, waar de entreepartij geheel in de architectuur is geïntegreerd, lijkt deze gevel het product van een compromis. 'De architect was niet geheel vrij, doch moest rekening houden met den uitgesproken wensch van den Kerkeraad, welk college aan een minder moderne uitvoering de voorkeur gaf.'53 Doordat bij de bouw gebruik werd gemaakt van muurwerk van het vroegere gebouw is de synagoge niet geheel regelmatig van vorm. In de vrij smalle ruimte is de aron zeer bepalend voor de blikrichting. De rechthoekige kast die net als in Den Haag vrij strak van vorm is, is geplaatst tegen een hoge zwart marmeren wand die omlijst wordt door zwart met goud glasmozaïek. Er boven bevinden zich drie glas-in-loodvensters van Bogtman. Het geheel benadrukt de opgaande lijnen. Het neer tamied (eeuwig brandend licht) hing boven de aron. In het midden stond een grote, eikenhouten bima (het podium vanwaar men de thora leest). De galerijen, die vrij ver naar voren steken, worden gedragen door achtkante kolommen. Op de galerijen is plaats voor 150 vrouwen, in de benedenruimte voor 230 mannen. Prachtig vormgegeven zijn de centrale lamp en de kleinere lampen boven de vrouwengalerijen. Via van glas-in-lood voorziene dakvensters - met abstracte Stijl-motieven - treedt een diffuus licht naar binnen. Elte koos voor een bijzondere kleurstelling: de vloer had een donker grijspaarse kleur, de bima en het podium van de aron hadden een dieppaarse vloerbedekking en de looppaden een effen groen tapijt. Boven de eikenhouten lambriseringen had het stucwerk een heel zacht lila tint. 'De architect heeft al het mogelijke gedaan om een wijdingsvolle sfeer te scheppen.' Kort nadat Elte was aangesteld tot architect van de N.I.H.S. leidde hij beperkte verbouwingen van de synagogen op Uilenburg en in Amersfoort (1926). Beide gebouwen liet hij voorzien van glas-in-lood vensters, die in Amersfoort nog aanwezig zijn. In Amsterdam volgde daarop de bouw van het lijken- of metaheirhuis van het Nederlandsch Israëlietisch Ziekenhuis in de Nieuwe Kerkstraat (1926), dat een grote stilistische verwantschap vertoont met de synagoge aan het Jacob Obrechtplein. Deze synagoge werd zijn belangrijkste en meest bekende religieuze bouwwerk. Toen na de Eerste Wereldoorlog de bouw in de nieuwe uitbreidingswijken rond de nog goeddeels 19e eeuwse stad weer op gang kwam, verhuisden veel joden uit de oude Jodenbuurt naar Amsterdam-zuid en -oost. Deze uittocht werd nog eens gestimuleerd door de hoognodige saneringen in de Jodenbuurt in de jaren twintig. Aanvankelijk stelde men zich in de nieuwe buurten tevreden met kleine, door particuliere verenigingen opgerichte gebedshuizen. Een voorbeeld van zo'n verenigingssynagoge of chewresjoel is de synagoge in de Waalstraat in Amsterdam (1925), die Elte ontwierp op de begane grond van een woonblok. De ruimte was oorspronkelijk bestemd om als autogarage te worden ingericht, en stelde dus, evenals de geringe middelen, beperkingen aan de inrichting. Desondanks was Elte in staat om hier 'een fraai en aantrekkelijk (gebeds)lokaal' in te richten, dat door de gewaagde kleurtoepassingen - vlammend rode banken, helgroene vloerbedekking en zacht-lila tinten van de lezenaar en aron - een bijzondere indruk maakte. In verband met de gestage groei van de joodse bevolking in zuid en oost nam de N.I.H.S. in 1925 het besluit hier officiële gemeentesynagogen te stichten. Het ontwerp voor de grootste van de twee, de synagoge in zuid, werd dus opgedragen aan Elte. Voor de synagoge in oost werd de opdracht verstrekt aan Jac. S. Baars, die Elte was opgevolgd als bouwkundige in dienst van het Nederlandsch Israëlietisch Armbestuur. Het is interessant beide gebouwen met elkaar te vergelijken. De synagoge in de Linnaeusstraat in Amsterdam-oost van Baars bood54 ruimte aan 334 mannen en 114 vrouwen. Het complex bevatte ook een gemeenschapsgebouw, een bijsynagoge en een mikwe (badhuis). De synagoge was een diagonaal gerichte ruimte met een zeer opmerkelijke vorm. Het complex was gebouwd op een terrein van slechts circa 500 m2. De architectuur was in de stijl van de Amsterdamse School, die door alle expressionistische details - vensterpartijen, siermetselwerk en de toren met bijzondere bekroning - in vergelijking met de strakkere Amsterdamse School-stijl van bijvoorbeeld Eltes synagoge in Den Haag, enigszins ouderwets aandoet. De Schoonheidscommissie had aanvankelijk zeer veel moeite met het ontwerp van Baars. Men vond het gebouw te omvangrijk voor de beperkte locatie en de uitbundige bouwstijl had niet direct de instemming van de commissie, doch nadat het plan was aangepast, legde men zich neer bij de architectuur.55 Synagoge Jacob Obrechtplein te Amsterdam (1927) Eltes synagoge in zuid heeft ruimte voor 340 mannen en 232 vrouwen. Ook zijn gebouw staat op een hoek, maar het beschikbare terrein is circa 800 m2. Elte heeft zich hier voor het eerst duidelijk laten inspireren door buitenlandse invloeden. De opvallende locatie, op de hoek van het Jacob Obrechtplein en de Heinzestraat, bood de architect alle gelegenheid om het bijzondere karakter van de synagoge vorm te geven. De grote kubusvormige bouwmassa's domineren het plein. Langgerekte verticale vensters in de zijgevels van de synagogeruimte, boven de hoofdentree en in de toren, en horizontale, overkragende daklijsten en luifels doorsnijden de bakstenen volumen. Ondanks enig beeldhouwwerk, onder andere bij de vensterpartij vlak onder de dakrand, maken de gevels een strenge en sobere indruk. De boom die voorheen op de hoek van het terrein stond was een welkome aanleiding om ook hier een voorhof te maken, waardoor de mannen via een trap de vestibule bereiken. Die trap naar de hoofdentree verhoogt de monumentaliteit, de luifel maakt tegelijkertijd een uitnodigend gebaar. De vormgeving is sterk beïnvloed door het werk van de Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright (1867-1959), die in Nederland grote bekendheid kreeg door publicatie van zijn ontwerpen in enkele nummers van het tijdschrift Wendingen in 1921, 1925 en 1926 en door lezingen van H.P. Berlage. Elte lijkt bij zijn synagoge vooral geïnspireerd te zijn door één van Wrights bekendste werken: Unity Temple in Oak Park (Illinois) uit 1908, een kubistisch gebouw met bijzondere kleurstelling en daglichttoetreding. Opvallend past Elte in zijn synagoge het principe van Wright toe, dat de belangrijkste ruimte in het gebouw aan de buitenkant ook duidelijk door verspringende daken en gevels apart onderscheiden moet worden. Verder spreken sterk de haaks op elkaar staande bouwmassa's, de strakke belijning van de muurvlakken en de horizontale en verticale vensterstroken. Schuine dakvlakken (in Eltes synagoge in Utrecht nog dominant aanwezig) zijn grotendeels verdwenen; alleen ter plaatse van de belendende bebouwing maakt Elte een kap om tot een goede aansluiting te komen. Maar ook dat past bij de beginselen van Wright: een gebouw moet in harmonie met zijn omgeving zijn. De synagoge en de kort daarna gebouwde Jerusalemkerk in Amsterdam (1929) van F.B. Jantzen56 laten een treffende overeenkomst zien. Het zijn slechts enkele voorbeelden van de belangrijke invloed van het expressionisme van Wright. Via de vestibule van de 'Obrecht-sjoel', die bekleed is met marmer en waarin een bijzonder mooie fontein van lichtblauw geglazuurd aardewerk is geplaatst, komt men in de synagogeruimte. Indrukwekkend is het feestelijke art-deco-interieur met prachtige materialen en warme kleuren. Aan de oostkant is de aron of heilige arke opgesteld. Deze is gebouwd in een parabolische nis met een met zwart marmer beklede achterwand, waarlangs gebrandschilderde stroken glas een veelkleurig licht over de aron strooien. De paraboolvormige boog vormt een nadrukkelijk uitzondering in deze kubistische omgeving. 'Verrassend moest de speling zijn van de door het glas op het zwarte marmer van de hechal (aron) geworpen lichtbundels. Veelvoudig moesten de lichtstralen terugkaatsen met hemelschen glans bestralend de Heilige Arke met haar kostbaren inhoud.'57 Tegenover de aron is de bima geplaatst. Deze staat vrijwel in het centrum van de ruimte, iets achter het snijpunt van de beide assen. Net als in Den Haag, is de synagoge 'overdwars' gebouwd met de bima en de aron tegenover elkaar op de korte as. Hoewel deze opstelling in een synagoge niet uitzonderlijk is, werd deze in het verleden niet nagestreefd. Daar waar de bouwlocatie het mogelijk maakt werd de opstelling gewoonlijk over de lengte-as gemaakt. De bouwlocatie van de 'Obrecht-sjoel' is vrijwel vierkant. Het 'overdwars' plaatsen van de synagoge was dus om die reden geen noodzaak. Het voordeel van een opstelling over de breedte-as is dat op die wijze vooral in grotere synagogen meer mensen beter zicht hebben op de twee belangrijkste plaatsen van handeling binnen de liturgie. De voorzanger staat gewoonlijk gericht naar de aron en dus met zijn rug naar het daar tegenover gezeten publiek. De vrouwengalerijen zijn in verband met een goede lichtinval wel tegenover de aron geplaatst. De opstelling van de zitplaatsen voor de mannen lijkt dus voort te komen uit de behoefte om aan de ene kant de traditionele opstelling van de synagoge intact te laten en aan de andere kant zoveel mogelijk personen bij de dienst te betrekken. Hier is dus sprake van een zoeken naar een evenwicht tussen behoud van het oude en vernieuwing in de liturgische uitgangspunten waarbij het decorum een belangrijke rol speelt. Reeds vanaf het gereedkomen heeft het gebouw de aandacht getrokken. Vooral in de publicaties van architectuurcriticus Max Eisler in het Weens joodse blad Menorah in 1929 en 1930 wordt de architectuur van Elte met andere recent gebouwde synagogen in Duitsland en Oostenrijk vergeleken. Eisler prijst Eltes gebouw om het gelukkige evenwicht tussen behoud en traditie en het vinden van een moderne bouwvorm. Veel minder waardeert de rationalistisch ingestelde criticus de mystieke sfeer die de architect, door middel van het materiaal- en kleurgebruik en de lichtinval, in het gebouw schept.58 Als architect van de N.I.H.S. heeft Elte ook meegewerkt aan de bouw van een aantal kleinere gebouwen met een joodse bestemming. Het metaheirhuis in Amsterdam is al genoemd. In 1928 volgde de synagoge in Den Helder, in 1931 en 1933 de metaheirhuizen op de joodse begraafplaatsen in Diemen en Muiderberg. Nieuw in Eltes architectuur is het gebruik van grote rondboogvensters in het ontvangstgebouw in Muiderberg, die we ook zien in enkele van zijn villa's uit die tijd. In 1934 werd onder joodse architecten een prijsvraag uitgeschreven voor het ontwerp voor een synagoge in de Lekstraat in Amsterdam-zuid. Er kwamen negen inzendingen binnen. De jury, twee bestuursleden van de N.I.H.S. en de architecten G. Friedhoff, D. Greiner en A.J. van der Steur (die niet bepaald tot de nieuwzakelijke richting kunnen worden gerekend), koos heel opmerkelijk voor het functionalistisch ontwerp van Abraham Elzas (1907-1995), dat in 1936-1937 werd gebouwd.59 Vijf ontwerpen lijken min of meer geïnspireerd door het 'internationaal expressionisme' èn door de Jacob Obrecht-synagoge! Een daarvan is dan ook van Harry Elte; op stilistische gronden nemen we aan dat hij zijn ontwerp onder 'Geteekend Motto' heeft ingezonden.60 Een van de andere deelnemers is vermoedelijk Jacob Baars. Niet lang daarna ontwierp hij samen met Jonas Hegt de synagoge in de 2e De Carpentierstraat in Den Haag, die in 1938 werd ingewijd.61 Dit ontwerp vertoonde meer verwantschap met de Jacob Obrecht-synagoge dan met Baars' eigen synagoge aan de Linnaeusstraat in Amsterdam. Dit geldt overigens meer voor het oorspronkelijk ontwerp dan voor het uiteindelijk, waarschijnlijk ten gevolge van bezuinigingen strakker en soberder, gerealiseerde gebouw. Niet alleen het exterieur, maar ook interieurdetails als de lampen doen denken aan de zorgvuldige vormgeving van Harry Elte. Als ontwerper van synagogen had Elte dus schoolgemaakt. Geen Joodse bouwstijl Rond de eeuwwisseling hadden de voorgangers van Elte, Baars en Elzas nog geprobeerd om een eigen bouwstijl voor joodse religieuze gebouwen te ontwikkelen. In de 19e eeuw waren verschillende synagogen - vaak met behulp van niet-joodse architecten - gebouwd in de toen heersende neo-stijlen. Er was nauwelijks sprake van joodse kenmerken, afgezien van spaarzaam toegepaste davidsterren en wetstafels aan het exterieur en de aron en de bima als de twee bepalende elementen in het interieur. De neo-gotiek was in zwang voor de katholieke kerkelijke architectuur, de neo-renaissance - zij het in wat mindere mate - voor de protestantse kerkbouw. Toenemende welvaart en emancipatie deed de behoefte aan een representatieve en meer eigen, dat wil zeggen 'joodse' bouwstijl ontstaan. In Duitsland en Centraal-Europa werd sinds het midden van de 19e eeuw de 'oriëntaalse' bouwstijl door zowel de joden zelf als door anderen beschouwd als typisch joodse architectuur. Deze bouwstijl, in feite een amalgaam van oriëntaalse en mudejararchitectuur, verwees naar een exotisch 'oosten'. Jodendom werd gezien als een in wezen oriëntaalse godsdienst. Pas vrij laat, vanaf 1873 zijn voorbeelden van deze typische synagoge-architectuur in Nederland gerealiseerd. De belangrijkste 'oriëntaalse' synagogen zijn die in Tilburg (architect E. Freman, 1873), Deventer (J.A. Mulock Houwer, 1892), Groningen (Tj. Kuipers, 1906), Nijmegen (O. Leeuw, 1913) en Enschede (K.P.C. de Bazel, ontwerp 1918). Deze, overigens zeer verschillende, gebouwen vertonen diverse oriëntaalse motieven en details: minaretachtige torentjes, hoefijzervormige bogen, koepels en dergelijke. In de meeste gevallen beperkte men zich bij de pogingen het joodse gebedshuis een eigen karakter te geven tot de detaillering of versiering. De Bazel ging verder, stapte af van een bij kerkgebouwen aansluitende plattegrond en ontwierp de synagoge in Enschede als vierkante ruimte met een grote twaalfzijdige koepel geflankeerd door met kleinere koepels bekroonde nevenruimten.62 Na De Bazel, wiens synagoge pas na zijn dood in 1927-28 werd gebouwd, zou men wel vrijer met de plattegrond omgaan, maar zou men geen pogingen meer ondernemen om tot een specifiek joodse bouwstijl te komen. Het aantal joodse architecten in Nederland was pas in de 20e eeuw gestegen tot een niveau evenredig met het aandeel van joden in de totale bevolking. Gedurende de 19e eeuw werden dan ook de meeste joods religieuze bouwwerken door plaatselijke niet-joodse architecten ontworpen. De joodse architecten van Eltes generatie kozen voor uiteenlopende bouwstijlen voor hun synagogen. In Amsterdam zien we in een korte periode van ruim tien jaar, zoals hiervoor vermeld, een opeenvolging van steeds moderner en internationaler wordende architectuurstijlen bij de belangrijkste Nederlandse synagogen kort voor de oorlog: van het expressionisme van de Amsterdamse School (Baars) en het internationaal of kubistisch expressionisme (Elte) naar het functionalisme of zakelijk expressionisme (Elzas). Op de vraag '... of er over het algemeen een Joodsche bouwkunst of zelfs een Joodsche bouwstijl bestond of mogelijk was', antwoordde Elte in een interview in 1925 dan ook zeer beslist '... dit [is] volkomen uitgesloten. Bouwkunst is te zeer ontworpen aan het materiaal, ruimte en vorm.'63 Wel zorgde hij door een bijzondere vormgeving en lichttoetreding, en een rijk materiaal- en kleurgebruik, voor een bijzondere, spirituele sfeer in zijn synagogen. Woningcomplexen en villa's Vooral interessant, omdat zij een belangrijke plaats innemen in Eltes oeuvre en een goed beeld geven van wat er in zijn tijd door een grote groep van architecten werd ontworpen, zijn zijn woonhuizen in Amsterdam Oud-Zuid, zijn projectontwikkelingsactiviteiten in en buiten de stad en zijn woningcomplexen en villa's in Berlages Plan Zuid. Rond 1900 was het gebied tussen het Rijksmuseum, het Concertgebouw en het Vondelpark een plek waar de welgestelde bevolking zich vestigde. Al in het eerste plan van Van Niftrik (1866) werd het gebied, waar het Rijksmuseum zou worden gebouwd, tot 'luxe kwartier' bestemd. De planvorming en bebouwing zou ettelijke jaren in beslag nemen. Kort na de eerste villabouw werd in 1898 een schoonheidscommissie in het leven geroepen die het bebouwingsproces zeer kritisch zou begeleiden. Er ontstond een gevarieerde woonwijk met villa's en aaneengesloten bebouwing, van zowel bouwtechnisch als architectonisch hoge kwaliteit, die een goede indruk geeft van de architectuur in het begin van deze eeuw.64 De bebouwing ten zuiden van de De Lairessestraat kwam grotendeels na de eerste wereldoorlog tot stand. In de aaneengesloten gevelwand van de Johannes Vermeerstraat ontwierp Elte in 1911 drie panden naast elkaar, die samen één geheel vormen. Elk pand was bestemd voor twee gezinnen: het 'huis-bovenhuis-type', dat als woning voor de meer gegoede burgerklasse het eengezinshuis in de stad verdrong.65 Vanwege de symmetrische opzet van het geheel heeft het middelste pand een bredere topgevel dan de andere met vier vensters in plaats van twee. Verder zijn ze vrijwel identiek aan elkaar, alleen gespiegeld. Bij deze huizen is de invloed van zijn leermeester Berlage duidelijk zichtbaar. De bakstenen gevels worden afgedekt door natuurstenen banden en dat materiaal gebruikte hij ook voor de lateien, de dorpels, de aanzetblokjes bij de kozijnen en de getrapte consoles. Elk pand heeft op de eerste verdieping een erker met op de etage erboven een balkon. Alleen de voorzijde is van een schuin dakvlak met dakkapellen voorzien. Aan de andere kant van het Museumplein, op de hoek van de Honthorststraat en de Jan Luijkenstraat, maakte Elte het plan voor de villa Reens (1912). Ook hier volgde hij in de voetsporen van Berlage. Hij ontwierp een - in vergelijking met de omringende panden van buiten sober - vrijwel vierkant bakstenen gebouw van twee verdiepingen met een samengesteld schilddak en een opmerkelijke 'lantaarn' als bekroning. De lantaarn is forser uitgevoerd dan op de bouwvergunningstekening is aangegeven. Wellicht is dit gebeurd op advies van de Schoonheidscommissie. De verhoudingen ten opzichte van het grote dak zijn er door verbeterd. Aan de voorzijde boven de halfronde entree is een loggia aangebracht met baksteen motieven in de borstwering. Om de ruime hal met haard zijn de vestibule, de trap en de belangrijkste vertrekken gegroepeerd. Deze combinatie van hal, ontvangstruimte en woonvertrek was overgenomen uit de Engelse Landhuisstijl. De 'hall' nam in Engelse landhuizen een centrale plaats in.66 Ondanks de onderling grote verschillen in vormentaal, harmoniëren de elf villa's in dit blok tussen Paulus Potterstraat en Jan Luijkenstraat goed met elkaar; samen geven ze een boeiend beeld van de stijlen waarin de toenmalige luxe woningbouw zich manifesteerde. Op de hoek van de Cornelis Schuytstraat en de Viottastraat heeft Elte samen met zijn toenmalige compagnon Gerard Mastenbroek een villa voor S.R. Klatte ontworpen (1918). Het gebouw heeft een verdieping en een zolder en is in een lichte baksteen uitgevoerd. De verschillende daken zijn met donkerblauwe pannen gedekt. De gevels van de villa hebben elk een ander aanzien. Door het gevarieerde bouwvolume, de verschillende dakvlakken, de schoorstenen en de dakkapellen, de spaarbogen met bakstenen decoraties in de topgevels, de detaillering van de vensters, de luiken en de luifel boven de hoofdentree, maakt deze villa een veel minder robuuste en eerder traditioneler indruk dan de villa Reens. Tegen de oostgevel was oorspronkelijk een waranda. Helaas is van het interieur weinig in originele staat gebleven. De oorspronkelijke indeling bestaat niet meer. Ook deze kapitale villa had een centrale 'woonhal' met zithoek en haard. Projectontwikkeling in Amsterdam en het Gooi Aan het eind van de Eerste Wereldoorlog was er een groot gebrek aan bouwmaterialen, waardoor de particuliere bouw vrijwel stil kwam te liggen. Dankzij overheidsbijdragen kon de sociale woningbouw wel doorgang vinden. Na de verkiezingen van 1918 streefde het nieuwe, conservatieve kabinet naar steun voor ook de particuliere bouw. Dit resulteerde eind 1920 in een wet op grond waarvan aan particuliere bouwers ten behoeve van de bouw van middenstandswoningen premies en gunstige hypothecaire kredieten beschikbaar konden worden gesteld. Deze steun, de maximale bijdrage was in het begin f 2500 per woning, betekende een krachtige stimulans voor zogenaamde 'eigenbouwers'. Al sinds de jaren twintig hield Elte zich op kleine schaal bezig met projectontwikkeling. In Amsterdam heeft hij enkele woonhuizen aan de Sophialaan voor eigen rekening en risico gebouwd. In het Gooi was Elte in dienst van een speciaal daarvoor opgerichte bouwmaatschappij en in Plan Zuid was hij als directeur van twee N.V.'s opdrachtgever. Het pand Sophialaan 2-6 (1920) dat de architect op eigen terrein bouwde, wordt in de bouwvergunning een 'drie-gezins-villa' genoemd. Het geheel symmetrische complex heeft een vrij hoge kap met fors overstekende dakranden. De vensters en dakkapellen vormen sterk sprekende horizontale elementen. De forse schoorstenen tegen de zijgevels vormen enig tegenwicht. Elke woning heeft een ruime 'hall' en een serre. De hoekwoningen hebben in de woonkamer een in die tijd nogal populaire 'haardhoek': een ingebouwde haard met aan weerskanten zitplaatsen in een ruime nis. Het middelpunt van huiselijke gezelligheid, dat evenals de 'hall', het resultaat was van Engelse invloed.67 Opvallend is de architectonische ontwikkeling als wij deze villa vergelijken met de tien jaar eerder gebouwde huizen in de Johannes Vermeerstraat. De huizen laten duidelijk de invloed van Berlage zien, terwijl de villa aan de Sophialaan gebouwd is in de vrij sobere baksteenarchitectuur van de late Amsterdamse School. In 1920 kocht Elte samen met H. Hertzberger, R.C.A. Reens en G.F. Mastenbroek grond in het Gooi van de N.V. Bouwmaatschappij Blaricum-Bussum om deze binnen vijf jaar in z'n geheel of in gedeelten (mogelijk bebouwd) met winst te verkopen.68 Niet lang daarna werd de grond echter weer verkocht aan de Bouwmaatschappij, die opdrachtgeefster zou zijn voor een villapark op het Huizerhoogt in de gemeenten Blaricum en Huizen. Alleen Elte, die tevens secretaris was van de Raad van Beheer van de N.V., staat als ontwerper van het complex van zomerhuizen te boek. De verlening van de vergunningen was een moeizame zaak. De grondtransacties (speculatie?) van Elte en compagnons zaten B&W van Blaricum blijkbaar dwars.69 Het college vond '... dat in deze Gemeente aan woningen als door den heer Elte zullen worden gebouwd, geen behoefte bestaat. Deze woningen zullen uitsluitend door menschen van elders worden betrokken.' Mede door problemen met de afwatering van het terrein, onduidelijkheden in de plannen van de N.V. Gooische Stoomtram en het faillissement van de Bouwmaatschappij kon slechts een deel van het plan, 41 in plaats van de geplande 90 woningen, worden gerealiseerd. De zomerhuisjes, oorspronkelijk niet dieper dan 6 m met een verdieping en een vliering in de hoge kap, zijn in verschillende typen uitgevoerd: vrijstaand, twee of drie onder één kap of geschakeld. De bakstenen gevels zijn deels voorzien van gepotdekselde houten delen en in de daken zijn diverse dakkapellen aangebracht en schoorstenen in de nok. De vensters hebben een roedenverdeling en de deuren zijn halfrond, soms voorzien van gemetselde rondbogen. De daken zijn afwisselend met riet of met pannen bedekt. Het complex is een typisch voorbeeld van een villapark uit de jaren twintig van de 20ste eeuw.70 Vrijwel alle huisjes werden op den duur permanent bewoond, wat veelal aanpassing en uitbreiding tot gevolg had. Amsterdam-Zuid Het Plan van Berlage bezorgde van eind jaren twintig tot medio jaren dertig ook Elte veel werk, het meeste in opdracht van - alweer merendeels joodse - particulieren. De bouwgolf werd ook hier gestimuleerd door de premieregeling voor particuliere bouwers. Voor Plan Zuid werd in 1926 een aparte Schoonheidscommissie benoemd. De bebouwing was in klassen verdeeld. Elte ontwierp zowel enkele en dubbele villa's en aaneengesloten herenhuizen (eerste klasse) als zogenaamde middenstandswoningen in gesloten bouwblokken (tweede klasse). Enkele van die blokken werden gerealiseerd in opdracht van daartoe speciaal opgerichte naamloze vennootschappen, waarbij Elte diverse malen als directeur fungeerde.71 De derde klasse werd gevormd door de corporatiebouw. Elte bouwde niet in de sociale sector, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld zijn leermeester Berlage en zijn generatiegenoot M. ('Sam') de Klerk. In zijn meest productieve periode, toen hij onder meer aan de 'Obrecht-sjoel' werkte, ontwierp Elte zijn eigen huis, Stadionweg 44 (1928). Hij plaatste het pand in een aaneengesloten gevelwand. Toch springt het pand eruit, dankzij de warme rode baksteen, de opvallende erker en de markante schoorsteen. Het huis heeft bovendien, in tegenstelling tot de huizen ernaast, geen schuin dak. Professor J.G. Wattjes sprak zich hierover uit in Het Bouwbedrijf: 'Eenige moeilijkheid bood hierbij de aansluiting van deze platarchitectuur aan de beide belendende gebouwen met hooge pannendaken. Deze aansluiting is echter door den forschen schoorsteen aan de linkerzijde en door de muurpijler aan de rechterkant uitstekend opgelost.'72 Elte heeft aan de Stadionweg en in de R. Wagnerstraat, Diepenbrockstraat en Schubertstraat veertien woonhuizen (1927-1930) ontworpen. De enkele en dubbele villa's passen geheel binnen de richtlijnen van de Commissie voor de Bebouwing in Plan-Zuid: gevarieerde bakstenen gevels met in elkaar stekende pannen daken. Aan verschillende zijden zijn serres, erkers, balkons, dakkapellen en luifels aangebracht. De ramen zijn wisselend in grootte en vorm. De markante schoorstenen zorgen voor duidelijke accenten op de vrij steile daken. De variatie in bouwvolumen draagt bij aan het 'expressionisme' van de sobere Amsterdamse School-stijl. De royale woonhuizen hebben op de begane grond een ruime hal, woon- en eetkamer 'en-suite', serre, keuken en dienkeuken. De woonhuizen in de Schubertstraat (1929) zijn vier vrijwel identieke eengezinshuizen in een gesloten gevelwand. Op de begane grond aan de voorzijde erkers, aan de achterkant serres. Eén verdieping met daarop aan de voorzijde een vrij steile, over alle panden doorgaande kap. De entreepuien hebben glas-in-lood evenals oorspronkelijk de bovenlichten van de erkers. De vensters op de verdieping en in de dakkapellen hebben roedenverdelingen. Het U-vormige bouwblok aan Stadionkade, Holbeinstraat en Rubensstraat (1931), is het enige grote wooncomplex van Elte. Opmerkelijk is de variatie in hoogte. De lange gevel aan de Stadionkade telt vier verdiepingen met een kap. De korte zijde in de Rubensstraat drie met kap. De bouwmassa in de Holbeinstraat neemt via twee verdiepingen met kap af tot een verdieping met kap op de hoek van de Velazquezstraat. Het complex is echter wel duidelijk als één geheel opgevat. De vormgeving is vrij sober en nogal traditioneel: baksteen, houten kozijnen, erkers op de verdiepingen, hoge pannendaken en glas-in-lood in de trappenhuisvensters. Ook bij dit bouwproject blijkt weer de grote invloed van de schoonheidscommissie. De bouwmassa in de Rubensstraat was aanvankelijk lager maar werd op advies van de Commissie met een woonlaag verhoogd. De gevelsteen en het voegwerk, de dakbedekking en de kleur van het schilderwerk moest aan de Commissie ter goedkeuring worden voorgelegd. Zo ontstond aan de Stadionkade, net als in de Schubertstraat en in het villagedeelte van Plan Zuid, een bebouwing die door de bouwmassa, de verhoudingen en de gebruikte materialen geheel paste binnen de (steden)bouwkundige randvoorwaarden. en zich eigenlijk nauwelijks onderscheidt van de omringende - late Amsterdamse School - bebouwing. Alleen Eltes eigen woonhuis doorbreekt de eenheid in architectuur enigszins door een vrij gedurfde en meer eigen vormgeving. De voorkeur van de Schoonheidscommissie was er de oorzaak van dat de architectuur van de Amsterdamse School in de hele Ring '20-'40 bleef overheersen. Pas rond 1930 begonnen gemeentelijke diensten zich bezig te houden met de Nieuwe Zakelijkheid; er verschenen nota's en rapporten. Door het 'Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam' van Van Eesteren uit 1934 kreeg het 'nieuwe bouwen' een enorme stimulans. Elte, die geen ontwerpen in de uitbreidingsgebieden heeft gemaakt, zou met zijn woonhuizen de sobere Amsterdamse School-stijl trouw blijven. Architectonische ontwikkeling Drie belangrijke architectuurstromingen hebben de bouwstijl van Harry Elte beïnvloed. Gedurende zijn ruim dertigjarige bouwpraktijk zijn dat de School van Berlage 1900-1925, de Amsterdamse School 1910-1930 en het Internationaal Expressionisme 1920-1930. De opvattingen van Berlage over eerlijk materiaalgebruik en een sobere ornamentering hebben vanaf het begin van deze eeuw een grote invloed gehad op de bouwkunst. Zijn sobere, enigszins monumentale baksteenstijl met logisch uit de constructie volgende ornamenten is terug te vinden in vroeg werk van zijn leerling en oud-medewerker: de villa Reens (1912), het kantoor en winkelgebouw fa. Lewenstein (1912) en het Portugeesch-Israëlietisch Ziekenhuis (1915) te Amsterdam. Een opvallend incident in het vroege werk van Elte is zijn ontwerp voor het winkelpand Keezer in Amsterdam (1910) in historiserende stijl, wellicht op nadrukkelijk verzoek van de opdrachtgever. In deze jaren was er een korte opleving van het neo-classicisme, als reactie op het modernisme van onder andere Berlage. Men liet zich inspireren door het Hollands classicisme van de 17de eeuw; vooral kantoorgebouwen, warenhuizen en buitenplaatsen werden in deze stijl opgetrokken.73 De beginperiode van de Amsterdamse School, nog tijdens de hoogtijdagen van Berlage en De Bazel, kende een uitbundige ornamentering. Na de dood van een van de belangrijkste voormannen, M. de Klerk in 1923, trad vrij plotseling een sterke verstrakking op. Berlage en zijn volgelingen sloten zich bij deze strakke bouwstijl aan. De stadsuitbreidingen in Amsterdam-west, -zuid en -oost zijn hiervan goede voorbeelden. De plastisch-organische vormgeving van de Amsterdamse School sprak Elte niet aan, wel de latere strakke stijl. Opvallende werken van Elte uit deze periode zijn: de synagoge in Den Haag (1923), het gebouw voor 'De Joodsche Invalide' (1923) en de Israëlietische Vleeschhal (1927) in Amsterdam. In de jaren twintig krijgt men ook meer belangstelling voor ontwikkelingen in het buitenland. Het expressionisme van Frank Lloyd Wright maakt op onder andere Berlage en Dudok grote indruk. De plastiek van bijvoorbeeld zijn prairiehuizen en 'Unity Temple' vond aanwijsbare navolging van architecten als W.M. Dudok, J. de Bie Leuveling Tjeenk en F.B. Jantzen.74 Sprekende gebouwen van Elte in deze trant zijn: de synagogen in Amsterdam (1927) en Den Helder (1928) en zijn drie metaheirhuizen. Zij zijn nog wel enigszins verwant met de Amsterdamse School, maar de baksteenarchitectuur is op een veel kubistischer manier uitgewerkt. De diverse villa's en woonhuizen die hij hierna bouwde in Plan Zuid van Berlage, zijn ontworpen in een late en sobere, eigenlijk nog nauwelijks Amsterdamse School te noemen stijl. Strikte welstandseisen leidden hier tot een eenheid in de architectuur, die bovendien goed aansloot bij de smaak van de opdrachtgevers/kopers die zich hier een villa konden veroorloven: bakstenen enkele of dubbele villa's met sterk sprekende pannen daken. Het oeuvre van Elte ontwikkelde zich dus met de mode van de tijd, d.w.z. de smaak van de gegoeden, mee, zonder wilde uitschieters of gedurfde experimenten. In zijn eigen huis is zijn architectuur in vergelijking met andere woonhuizen nog het meest uitgesproken. Zijn werk straalt in elke periode een zekere degelijkheid en rijkdom (metselwerk, betimmeringen, glas-in-lood) uit. Zo koos hij voor twee modieuze winkels een wat meer luxueuze bouwstijl, de art-deco, die waarschijnlijk goed beantwoordde aan de vraag van de opdrachtgevers. Het waren verbouwingen met in het oog springende winkelpuien voor de firma Mendels (1915, later geheel verbouwd) en juwelier Spyer (1929, nog intact). Ook het interieur van de synagoge aan het Jacob Obrechtplein, die tot stand kwam in een periode van expansie en welvaart van de joodse gemeente, kreeg een zeer rijk art-deco-interieur. Eltes latere architectuur is vergelijkbaar met die van zijn Amsterdamse collega's J. Roodenburgh, G.J. Rutgers en F.A. Warners, een degelijke architectuur nog in de traditie van Berlage en beïnvloed door de Amsterdamse School en ook enigszins door de internationale stroming onder leiding van F.L. Wright. Als exponenten van een bepaalde bouwstijl of stroming kunnen zij niet worden gezien. Elte was daar ook niet direct op uit. Een onafhankelijke opstelling die hem, ondanks soms een gevoel van isolement, commercieel gezien goed uitkwam. Dat blijkt althans uit een interview uit 1925: 'Hij ondervindt veel tegenwerking en weet niet waarom. Hij staat alleen, buiten elken kring, groep of côterie. Wellicht is het alleen daarom. Maar de opdrachten vermeerderen. En dit is hem tenslotte toch het voornaamste.'75 De vele opdrachten hielden aan tot rond 1930. De economische crisis legde de bouwmarkt daarna vrijwel lam en de werkeloosheid in de bouw steeg tot ongekende hoogte. Na het begin van de dertiger jaren heeft Elte daardoor nog maar weinig nieuwe gebouwen ontworpen. Tragisch is dat enkele bijzondere gebouwen inmiddels zijn gesloopt. Het Stadion (1912) voldeed niet aan de eisen die de Olympische Spelen van 1928 stelden. Niet Elte, maar Jan Wils, een van de toen meest vooraanstaande architecten, maakte een verbouwingsplan, dat evenwel niet werd uitgevoerd. Een geheel nieuw stadion werd gebouwd. Eltes bouwwerk mocht nog als oefenstadion voor de Spelen dienst doen, waarna het in 1929 werd gesloopt. Het gebouw voor diamantclub 'Concordia' (1910), dat met de koepelvormige bekroning op de hoek van het Weesperplein een fraai pendant vormde van de Diamantbeurs van G. van Arkel, werd al in 1934 afgebroken ten behoeve van de uitbreiding van 'De Joodsche Invalide'. Ook deze opdracht werd niet door Elte uitgevoerd. Architect J.F. Staal werd gevraagd Eltes gebouw te verbouwen en fors uit te breiden. 'De Joodsche Invalide' zou uitgroeien tot een van de grootste en bekendste instellingen van de Amsterdamse joden. Het club- en schuitenhuis voor 'Poseidon' (1909) heeft de tand des tijds niet doorstaan. De synagoge in Den Helder (1928) werd in 1944 in opdracht van de bezetter afgebroken ten behoeve van de Atlantikwall. De monumentale lamp uit deze sjoel bleef gelukkig bewaard en hangt thans in het Joods Historisch Museum in Amsterdam. De half-vrijstaande villa Kraijenbrink in Den Haag (1911) werd verwoest door het bombardement op het Bezuidenhout in 1945. De Israëlietische Vleeschhal in Amsterdam (1927) werd rond 1961 afgebroken. Het gebouw van de C.I.Z. (1914) werd in 1980 gesloopt, nadat verbouwing ten behoeve van de Jellinekkliniek was afgewezen. De synagoge in Den Haag (1923) kwam leeg te staan en werd in 1981 afgebroken. In 1994 werd zelfs sloop van de 'Obrecht-sjoel' geopperd, omdat het complex niet meer voldeed aan de hedendaagse eisen om het financieel-economisch verantwoord te kunnen exploiteren en in verband met de locatie tengevolge waarvan het sjoelbezoek op sjabbat gering was. Plaatsing op de Rijks Monumentenlijst zorgde gelukkig voor bescherming en de nodige subsidie, zodat in 1997 een grondige restauratie van Eltes meesterwerk kon plaatsvinden. Een waardevol oeuvre Het oeuvre van Harry Elte heeft tot nu toe weinig aandacht gekregen. De omstandigheid dat Elte moeilijk te plaatsen is binnen een bepaalde architectuurstroming en het feit dat enkele karakteristieke gebouwen niet meer bestaan resulteerden waarschijnlijk in een geringe belangstelling van architectuurcritici en -historici. Slechts de 'Obrecht-sjoel' heeft in de literatuur en de pers ruime aandacht gekregen. Het gebouw heeft vanaf het begin internationale waardering gevonden en ontbreekt in geen enkele belangrijke publicatie over synagoge-architectuur. Het is echter geen incident maar dient in samenhang met de andere gebouwen die Elte voor de joodse gemeenten ontwierp te worden bezien. De laatste jaren is er een tendens om aan het werk van minder bekende architecten, die toch in grote mate het stadsbeeld hebben bepaald, aandacht te besteden. Die aandacht is het werk van Harry Elte zeker waard. Nawoord Het is niet eenvoudig om een inventarisatie van het werk van Harry Elte76 samen te stellen. We nemen aan dat zijn archief in de bezettingsjaren verloren is gegaan. Vroegere medewerkers zijn voor zover ons bekend niet meer in leven77 en ook in zijn familie is niet veel bewaard gebleven. Tijdens zijn leven is één zelfstandige publicatie verschenen, de eerder vermelde brochure uit 1917.78 Deze bevat slechts een overzicht in foto's van 14 werken van Elte (en Mastenbroek) uit de periode 1905-1915. In het tijdschrift Het Bouwbedrijf van 193179 is vervolgens een korte opsomming gegeven van 25 werken van Elte uit de jaren 1910-1929. Pas in 1978 besteedt G. Fanelli80 aandacht aan Eltes oeuvre en geeft daarbij een lijst van 17 werken. Hij noemt Elte bij de architecten die weliswaar door de Amsterdamse School werden geïnspireerd, maar door de kubistische baksteenarchitectuur tot de Haagse School worden gerekend. De oeuvrelijst die 95 werken bevat, waarvan ruim de helft nog bestaat, is gebaseerd op literatuuronderzoek - naast de belangrijkste bouwbladen en architectuurpublicaties werden ook veel joodse periodieken en boeken doorgenomen - en onderzoek in de gemeentearchieven van Amsterdam en Den Haag - meer speciaal in de BWT-archieven van Amsterdam en Den Haag, het archief van Publieke Werken, van de Portugees-Israëlitische Gemeente en van de Nederlandsch-Israëlietische Hoofdsynagoge te Amsterdam - , in de Bibliotheca Rosenthaliana te Amsterdam en in het bedrijfsarchief van W. Bogtman te Haarlem.81 Daarnaast zijn veel gebouwen bezocht. Schetsen of voorstudies van al of niet uitgevoerde gebouwen zijn verloren gegaan. Het hier beschreven oeuvre is dus grotendeels gebouwd. Tenminste 88 van de 95 werken zijn uitgevoerd. Er zijn slechts twee uitgevoerde interieur- en meubelontwerpen bekend. De jaren 1925-1930 waren qua bouwproductie topjaren voor Harry Elte, vanaf 1935 na het ineenzakken van de Amsterdamse bouwmarkt is er weinig werk van hem bekend. Mogelijk begeleidde hij toen nog wel onderhouds- en/of verbouwingswerkzaamheden voor beide joodse gemeenten in Amsterdam of zelfs in de mediene, doch dergelijke werkzaamheden zijn moeilijk te achterhalen. Veel tijd vergde waarschijnlijk zijn inzet voor het NIVA en zijn atelier voor binnenhuisarchitectuur. Het is echter vrijwel ondoenlijk om zijn meubelontwerpen op te sporen. Noten 1 Deze inleiding is een bewerking van ons artikel in Jaarboek Amstelodamum 1998, p. 159-195. 2 Na de dood van zijn ouders liet hij zijn naam Hartog officiëel wijzigen in Harry; beschikking van Arrondissementsrechtbank Amsterdam 14-6-1921, ingeschreven in geboorteakte 5-9-1921. 3 M. Danvers (= M. Gaarkeuken), ''De Joodsche Invalide' Interviews en Impressies', in: De Vrijdagavond 2(1925/26)37, 11-12-1925, p. 168 'Harry Elte vertelt'. 4 'In Memoriam Philip Elte', in: Nieuw Israelietisch Weekblad 16-8-1918; I. Lipschits, Honderd jaar N.I.W. Het Nieuw Israelietisch Weekblad 1865-1965, Amsterdam 1966, passim; M.H. Gans, Memorboek, platenatlas van het leven der joden in Nederland van de middeleeuwen tot 1940, Baarn 1971, p. 360 en 562. 5 'Harry Elte Phzn', in: De Joodsche Prins 1(1912/13), 1-8-1912, artikel n.a.v. de eerste prijs voor zijn ontwerp voor het stadion; zijn portret werd op het voorblad afgebeeld. 6 'Harry Elte Ph.zn. Architect N.I.V.A.', in: Het Bouwbedrijf 8(1931)3, p. 40. 7 Bij Van Arkel was hij met dertien medeleerlingen. Danvers, ''De Joodsche Invalide' ...', p. 169. 8 Elte tekende de gevel van het Amsterdamsch Wisselkantoor (1901), de traphal en de schoorsteen van Villa Parkwijck (1901) te Amsterdam en de gevel van het gebouw De Algemeene te Leipzig (1902); in collectie NAi en gepubliceerd in De Architect XIII (1902), afb. 439, XIV (1903), afb. 494 en XVI (1905), afb. 561. 9 Danvers, ''De Joodsche Invalide' ...', p. 169. Elte vertelde in een conservenfabriek in Duitsland te hebben gewerkt om op die wijze de inrichting en de bouw te leren kennen. Hij ontwierp in 1910 conservenfabriek N.V. 'Puralimento'. 10 Mededeling van mw. C.H. Elte-van Beever. 11 In 1905 had hij het pand Jodenbreestraat 48 al voorzien van een nieuwe bakstenen voorgevel in eigentijdse niet-historiserende stijl. 12 Bouwkundig Weekblad 32(1912)31, 3-8-1912, p. 377: juryrapport. De prijsvraag had de verwachtingen overtroffen. De jury had 'verschillende mooie plannen terzijde moeten leggen, die niet voldeden aan de bepalingen van het programma'. Bij de beoordeling werd de nadruk gelegd op de oplossing van 'het verkeersvraagstuk', waarmee de goede circulatiemogelijkheid van de toeschouwers werd bedoeld, en de kosten, d.w.z. geen overschrijding van het budget. De plannen 'Banardes' en 'De tijdgeest' scoorden het best. 13 T. Tummers, Architecten aan de zijlijn. Stadions en tribunes in Nederland, Amsterdam 1993, p. 28-32. 14 Afgaande op het motto 'Stockholm' van een van de andere inzendingen, zal ook de ontwerper daarvan zich door het Zweedse voorbeeld hebben laten inspireren. 15 Danvers, ''De Joodsche Invalide' ...', p. 169. 16 Het terrein aan de Amstelveenseweg werd in 1913 door de Gemeenteraad voor 5 jaar in huur afgestaan aan de Vereeniging. In 1919 vond de eerste tentoonstelling in het Stedelijk Museum plaats. Catalogi in archief van 'De Onafhankelijken' bij het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie te Den Haag. 17 Gegevens van wijlen dr. G.G.A. Mastenbroek te Blaricum. 18 J. Schilt en J. van der Werf, Genootschap Architectura et Amicitia 1855-1990, Rotterdam 1992, p. 212 en 215. 19 Harry Elte Phzn & Gerard F. Mastenbroek Architecten Amsterdam. Reproductiën van Architecturen, A. Oestreicher & Co, Amsterdam 1917. Bij drie gebouwen is als aannemer vermeld de firma G.F. Lutter en H.B. Lotgering te Amsterdam, die deze publicatie dus wellicht mede heeft mogelijk gemaakt. 20 De vennootschap zou worden aangegaan voor 10 jaar, ingaande 1 januari 1920; de akte werd niet gepasseerd. Het voorstel tot liquidatie van het bureau werd 10 juli 1920 gedateerd. (Stukken in bezit van wijlen dr. G.G.A. Mastenbroek.) 21 Het ontwerp zal nog in samenwerking zijn geschied, want in 1920 werd nadrukkelijk vastgelegd dat het werk op beider naam zou staan. Zie ook: M. Kempen, 'Tuschinski en Royal in de jaren twintig. De concurrentie tussen twee filmtheaters', in: Ons Amsterdam 48(1996), p. 53. 22 De Volkskrant 23-2-1946: 'De Amsterdamse architect Gerard F. Mastenbroek hoopt Vrijdag 1 Mrt. a.s. zijn 60ste geboortedag te herdenken. Zijn voornaamste bouwwerken zijn Cinema Royal, Scala, Corso, talrijke villa's in Amsterdam, 't Gooi en in België.' 23 Wel doet Elte in 1921 samen met J.M. van der Mey een voorstel tot bebouwing van het Kleine-Gartmanplantsoen (voorstel in archief Publ. Werken, Amsterdam). Doch deze samenwerking lijkt incidenteel en geen vervolg te hebben gekregen. In de monografie H. Boterenbrood en J. Prang, Van der Mey en het Scheepvaarthuis, Den Haag 1989, komt Elte niet voor. Sinds 1920 is Cornelis (Kees) van der Wilk (1895-1976) zijn naaste medewerker. Tot een associatie is het niet gekomen omdat Van der Wilk dat niet zou hebben gewild. Hij trad in 1929 in dienst van Publieke Werken te Amsterdam. (Mededeling van diens weduwe, mw. E. van der Wilk-de Neef, 1991.) G. Jonker, 'C. van der Wilk 70 jaar', in: Bouwkundig Weekblad 83(1965), p. 317-321, presenteert Van der Wilk als ontwerper van de synagoge te Amsterdam en te Utrecht en Eltes woonhuis Stadionweg 44! 24 Kees van der Wilk was sinds 1919 chef de bureau; van drie medewerkers zijn de namen bekend: Willy la Croix, Piet Hartman en Karel Veerman. (Mededeling mw. E. van der Wilk-de Neef, 1991.) Willy la Croix (1906-1944) trad in 1929 als tekenaar in dienst van de afdeling Stadsontwikkeling van Amsterdam; hij sloot zich aan bij Groep '32. Ook Hartman en Veerman zijn al geruime tijd geleden overleden. 25 Emanuel Marcus Rood (1851-1929) ontwierp de nog bestaande synagoge in de Gerard Doustraat te Amsterdam (1891-1892) en de voormalige synagoge Weesperplein 15 (1895), en leidde de verbouwingen van de synagoge in Monnickendam (1894) en van het Hoogduits synagogencomplex in Amsterdam (1906, 1911, 1913, 1922). 26 Elte gaf in het interview naar aanleiding van de voltooiing van 'De Joodsche Invalide' een nog zeer herkenbaar beeld van de moeizame kant van het architectenvak. De bouwopdracht werd aangenomen voor ? 323.000, dit was ? 25.000 beneden de raming, maar later bleek het budget ontroereikend. 'Er moest bezuinigd worden. Wij kwamen bijeen. Het was een nachtvergadering. Elk onderdeel werd besproken. Het een werd geschrapt, het ander verminderd, alle luxe werd onverbiddelijk verbannen. De geheele middenbouw moest vervallen. We slaagden er in niet minder dan zestig mille te bezuinigen, en geen dag ging er nadien voorbij of er was strijd over de kosten, gepingel en geknibbel over elke betrekkelijke kleinigheid.' 27 Brief van de Kerkeraad aan het Kerkbestuur N.I.H.S. d.d. 6-7-1925: '..... met ingang van een nader door u vast te stellen tijdstip heeft benoemd tot architect den Heer Harry Elte, op een bezoldiging van ? 1000,- in het jaar, voor het loopende jaar verhoogd met een bijslag van 25 ten honderd.' Het Kerkbestuur bepaalde de ingangsdatum op 15 juli. Bij het verzoek om Elte zijn instructie uit te reiken is bijgeschreven 'vervallen'; wellicht is die dus achterwege gebleven. (Archief N.I.H.S., archief nr. 714, Gemeentearchief Amsterdam.) 28 Verslag kerkeraadsvergadering 6-7-1925 in: Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland 41(1925)18, 10-7-1925, p. 2. Jac. S. Baars (1886-1956) en Mozes Oesterman (1888-1942) waren lid van Architectura et Amicitia. 29 De firma Reens adverteerde met 'interieurkunst, woninginrichtingen, schakelmeubelen'. Het hoofdkantoor was gevestigd Heiligeweg 47-51 te Amsterdam, daarnaast waren er vestigingen in Londen en New York. De firma werd geleid door M.A. en R.C.A. Reens. 30 Mededeling van kunsthandelaar F. Leidelmeijer te Amsterdam, die ons wees op het boekje P. Bromberg, Het Hollandsche Interieur, Moderne Schoonheid, Amsterdam 1931, waarin op p. 103 een foto van een vergelijkbaar dressoir ontworpen door D. van Dorp. 31 In de periode 1924-1933 leverde het atelier Bogtman te Haarlem glas-in-lood voor twintig gebouwen. Ontwerp- of werktekeningen van voor Elte geleverde glazen zijn niet bij Bogtman bewaard, aangezien Elte de tekeningen opeiste. Informatie verstrekt door glazenier A. Bogtman uit het bedrijfsarchief 9-11-1992. Voor Atelier Bogtman zie: C. Hoogveld e.a. (red.), Glas in lood in Nederland 1817-1968, Den Haag 1989. 32 Voor Leonard Pinkhof (1898-1943) zie: M. Stroo, Leo Pinkhof Joods kunstenaar in Den Helder, Den Helder 1990. 33 Volgens de huidige eigenaar geleverd door de firma Liberty; mededeling van F. Leidelmeijer. Mogelijk is Metz & Co bedoeld. Jarenlang was Metz bekender onder de naam Liberty, naar zijn agentschap van het Londense warenhuis, waarmee Metz zijn reputatie had gevestigd. In de lijst van ontwerpers voor dit bedrijf in P. Timmer, Metz & Co, de creatieve jaren, Rotterdam 1995, komt Elte echter niet voor. C.L. (Kees) Maks (1876-1967) was evenals Elte lid van de Vereeniging van Beeldende Kunstenaars 'De Onafhankelijken'. 34 Register van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Amsterdam, dossier H 36711, in Rijksarchief in Noord-Holland. 35 Verordening van den Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied van 12 Maart 1941, betreffende de verwijdering van Joden uit het bedrijfsleven. De zaak werd m.i.v. 5-5-1944 opgeheven door Omnia Treuhandgesellschaft m.b.H. 36 Het Bouwbedrijf 7(1930)6, 14-3-1930, p. 128 en J.J. Vriend, Links bouwen rechts bouwen. Aantekeningen over architectuur en politiek, Amsterdam 1974, p. 113. 37 De Bouwwereld 12(1913)23, 4-6-1913, p. 163: In de ledenvergadering van 2-5-1913 was met bijna algemene stemmen de volgende motie aangenomen: 'De Bond van Nederlandsche Architecten, kennis genomen hebbende van het feit, dat de architect H. ELTE PZN., wetende dat de architect E. VERSCHUYL met plannen voor het Amsterdamsche Stadion belast was, heeft aangeboden daarvoor zonder betaling een ontwerp te maken, keurt de handeling van den architect ELTE ten zeerste af.' 38 Bouwkundig Weekblad 33(1913)24, 14-6-1913, p. 295 en De Bouwwereld 12(1913)25, 18-6-1913, p. 178: 'Na deze mededeelingen behoeft het o.i. geen betoog, dat er ook na ons schrijven van 10 December 1912(!) aan het Bestuur van den Bond, waarin een volledige uiteenzetting der feiten werd gegeven, geen sprake van kan zijn van unfaire handelwijze van de zijde des Heeren Elte.' 39 Architectura 21(1913)40, 4-10-1913, p. 335 en De Bouwwereld 12(1913)41, 8-10-1913, p. 307. 40 Het Bouwbedrijf 6(1929)13, 21-6-1929, p. 250: het hoofdbestuur werd als volgt samengesteld: G.A. Schrakamp, voorz., A. v.d. Akker, vice-voorz., G.W.E. Wilmink, secr., J. Klein Breteler, penningmeester, prof.ir. J.G. Wattjes, H. Elte en F.A. Warners, leden. 41 Het Bouwbedrijf 11(1934)3, 9-2-1934, p. 32: op 2-2-1934 hield Elte zijn voordracht voor de Kring Groningen, 'waarin nader het bestaansrecht van het NIVA werd belicht en de noodzakelijkheid werd uiteengezet een nauwe aansluiting van bonafide architecten, ten bate zoowel van den architect, als wel van den bouwheer, die de zekerheid moet hebben, dat zijn architect ook inderdaad zijn vertrouwensman zal zijn en zijn belangen zal behartigen. Ingeslopen misstanden in de architectenwereld eischen, dat daarin met gestrengheid verandering wordt gebracht en alleen een instituut, waarin nauwlettend op het naleven van de erecode contrôle wordt uitgeoefend, kan den bouwheer de zekerheid verschaffen, dat in casu aan een NIVA-architect in vol vertrouwen een opdracht kan worden geschonken.' 42 Er wordt in de jaarverslagen van de Dienst van Bouw- en Woningtoezicht in die jaren regelmatig geklaagd over 'overlast door tocht en vocht' alsmede dat 'de uitvoering niet altijd voldoet aan de daaraan te stellen eisen, evenmin als de afwerking'. Aspecten 40 jaar volkshuisvesting, Amsterdam 1968, p. 26. 43 Het Bouwbedrijf 3(1926)4, apr.1926, p. 137: 'Toen in Juli 1924 het eerste nummer van 'Het Bouwbedrijf' verschenen was, schreef het 'Bouwkundig Weekblad' orgaan van den Bond van Nederlandsche Architecten, dat het ons blad hartgrondig een spoedig afsterven toewenschte.' 44 Het Bouwbedrijf 11(1934)14, 13-7-1934, p. 171: 'Behalve dat te Delft en Rijswijk ook reeds leden van beide architectenvereenigingen in een schoonheidscommissie samenwerken, zal dus thans ook te Soest de strijdbijl worden begraven, omdat men inziet, dat alleen door samenwerking iets goeds tot stand kan komen.' 45 Het Bouwbedrijf 17(1940)19, 13-9-1940, p. 213. NBBG = Nederlandschen Bond van Bouwmeestersgilden. 46 Bouwkundig Weekblad 21-6-1941: brief van de 'gemachtigde' J. Boezeman. 47 Vriend, Links bouwen rechts bouwen ..., hfdst. VIII. 48 Inl. Herinneringscentrum Kamp Westerbork 22-2-1996. In twee 'Lagerbefehlen' komt de naam van H. Elte voor. In dat van 14-2-1943 wordt Elte als verantwoordelijke man bij de bouwleiding genoemd. 'Dienstbereich VII' omvatte de zg. bouwtechnische dienst met o.a. een tekenkamer (J. Presser, Ondergang, Den Haag 1965, dl. II, p. 321). 49 Gegevens van de Oorlogsgravenstichting; ook vermeld in In Memoriam, Den Haag 1995. Doodsoorzaak vlgs. verklaring van mw. Herz-Adler, in dossier 110140 van Commissie tot het doen van aangifte van overlijden van vermisten (Ministerie van Justitie). 50 K. Hofman, 'Harry Elte architect 1880-1944', in: M. Nord (red.), Rebel, mijn hart. Kunstenaars 1940-1945, Zwolle 1995, p. 130. 51 De synagoge werd al tenai (op voorwaarde) gebouwd, d.w.z. zonder vaste bestemming. 52 Notulen vergadering Kerkeraad 28-11-1923 (Archief N.I.G. Den Haag, inv.nr. 68, archief nr. 131, Gemeentearchief Den Haag). 53 'De Nieuwe Synagoge der Utrechtse Gemeente', in: Nieuw Israelietisch Weekblad 17-12-1926. 54 M. Danvers, 'De nieuwe synagoge in Amsterdam Oost. Een onderhoud met den architect, den heer Jac. S. Baars', in: De Vrijdagavond 7-9-1928. 55 Gemeentearchief Amsterdam: Schoonheidscommissie (archief nr. 458.A), inv.nrs. 39, 40 en 41. 56 'Architect B.N.A. Ferd. B. Jantzen F.Gzn.', in: Het Bouwbedrijf 8(1931)2, p. 28-29; H.P. Berlage e.a. (red.), Moderne Bouwkunst in Nederland, Rotterdam 1932, dl. 15 Kerken, p. 26-27 en 48. 57 H. Elte Phzn., 'Synagoge-bouw in Zuid', in: Algemeen Handelsblad 8-5-1928. 58 M. Eisler, 'Ein Moderner Tempel in Amsterdam', in: Menorah 7(1929)11/12, p. 566: 'Ihre modernität rührt nicht an den alten geheiligten Brauch, im Gegenteil, sie emphindet seinen lebengedanken, in sein ganzes Recht.' idem, 'Vom Geist der Synagoge', in: Menorah 8(1930)1, p. 77-86: 'Aber die Holländer will - met den Mitteln des farbigen Lichtes - die mystische Wirkung.' Zie ook: C.H. Krinsky, Synagogues of Europe. Architecture, History, Meaning, Cambridge (Mass.)/London 1985, p. 400, die Eislers tekst anders interpreteert. 59 I. Salomons, 'Lekstraatsynagoge - functionalisme als ruimtekunst', in: Wonen-TA/BK 6(1978)12, p. 7-15. 60 Abraham Elzas (1907-1995), de prijswinnaar wiens ontwerp voor de synagoge Lekstraat werd uitgevoerd, bevestigde in een gesprek met Lidwien van Grieken, dat Elte een van de mededingers was. De ontwerpen werden onder motto gepubliceerd in Bouwkundig Weekblad Architectura 56(1935)29, p. 297-306. Op basis van stilistische kenmerken is het plan 'Geteekend Motto' wellicht van Elte, doch zekerheid ontbreekt. 61 J. Hegt, 'De nieuwe synagoge in het Bezuidenhoutkwartier', in: Ha'amoed 30-12-1937. 62 W. Reinink, K.P.C. de Bazel - Architect, Leiden 1965, p. 166, 189 en 214. 63 Danvers, ''De Joodsche Invalide' ...', p. 168: 'Harry Elte vertelt'. 64 'Stedebouwkundige maatregelen betreffende het Museumplein en omgeving. Advies van de Amsterdamse Raad voor de Stedebouw', Gemeenteblad 1978, bijlage Q. 65 J.H.W. Leliman, Het Stadswoonhuis in Nederland. Gedurende de laatste 25 jaren, Den Haag 1924 2e druk, p. XI. 66 Leliman, Het stadswoonhuis ..., p. XI. 67 J.H.W. Leliman en K. Sluyterman, Het Moderne Landhuis in Nederland, Den Haag 1922 3e druk, p. XX. 68 Dossier 519 C archief BWT Blaricum. Hierin brieven van B&W Blaricum aan de Minister van Arbeid d.d. 20-4-1922 en 9-6-1922. Overeenkomst en afrekening met N.V. Bouwmaatschappij Blaricum-Bussum in bezit van wijlen dr. G.G.A. Mastenbroek te Blaricum. 69 Het gemeentebestuur bleek bovendien van mening dat Elte de voortgang traineerde om van de dalende bouwprijzen te kunnen profiteren. Doordat het werk na aanbesteding was gegund was het profiteren van dalende bouwprijzen echter uitgesloten, integendeel de aannemer stelde de aanbesteder aansprakelijk voor de schade n.a.v. de vertragingen. (Dossier 519 C archief BWT Blaricum.) 70 Rapport Monumenten in het buitengebied, Huizen 1995/6, objectnr. 2. 71 Zo was Elte directeur van N.V. Exploitatiemaatschappij 'Brocken' (opdrachtgever van Stadionweg 7) en van N.V. 'Bernina' (opdrachtgever van Stadionweg 9). Vergl. de N.V. Amsterdamsche Maatschappij tot Exploitatie van Etagewoningen in 1914 opgericht door architect F.A. Warners. 72 J.G. Wattjes, 'Woonhuis aan de Stadionweg te Amsterdam, architect Harry Elte, N.I.V.A.', in: Het Bouwbedrijf 7(1930)19, p. 373-376. 73 Voorbeelden van deze historiserende bouwstijl zijn in Amsterdam: Nederlandsch-Indische Escomptomaatschappij, Keizersgracht 573-575 van J.A. van Straaten (1909), Nederlandsch-Indische Handelsbank, Singel 250 van J.P.F. van Rossum en W.J. Vuyk (1910), Amsterdamsche Maatschappij voor Levensverzekering, Keizersgracht 555 van C.B. Posthumus Meyjes sr. (1917) en Pierson & Co, Herengracht 206-214 van A.D.N. van Gendt (1917). 74 De belangstelling voor F.L. Wright bereikte in de jaren twintig een hoogtepunt. A. van der Woud, 'De Nieuwe Wereld' en 'Variaties op een thema', in: Americana. Nederlandse architectuur 1880-1930, tent.cat. Rijksmuseum Kröller-Müller 1975, p. 24 en 39. Zie ook: H.J.F. de Roy van Zuydewijn, Amsterdamse bouwkunst 1815-1940, Amsterdam z.j., p. 187. 75 Danvers, ''De Joodsche Invalide' ...', p. 169 (met zijn foto). 76 Verwarrend is dat in architectuurpublicaties een naam- en vakgenoot voorkomt, namelijk Hans (eig. Henri Joachim) Elte (Alkmaar 1906 - Canada 1977), die werkzaam was op de bureaus van Roosenburgh, Zwiers en Merkelbach en Karsten, lid was van Groep '32 en in 1942 uitweek naar Engeland. Na de oorlog was hij lector aan de Technische Hogeschool te Toronto en sinds 1951 buitengewoon hoogleraar architectuur aan de Universiteit van Oklahoma. (krantenbericht 16-7-1951.) Tussen de Amsterdamse en Alkmaarse geslachten Elte is geen verwantschap aangetoond. Verwisseling van Harry en Hans Elte bij: I. Salomons, Lekstraatsynagoge - functionalisme als ruimtekunst, in: Wonen-TA/BK 6(1978)12, p. 15, en C. van der Peet en G. Steenmeijer (red.), De Rijksbouwmeesters, Rotterdam 1995, p. 570. 77 Mededeling mw. E. van der Wilk-de Neef te Amsterdam; haar man was van 1917 tot 1929 bij Elte werkzaam, van de latere jaren is ook haar dus niets bekend. 78 zie noot 19. 79 'Harry Elte Ph.zn. Architect N.I.V.A.', in: Het Bouwbedrijf 8(1931)3, p. 40. 80 G. Fanelli, Moderne Architectuur in Nederland 1900-1940, Den Haag 1978, p. 116 en 264. 81 Daarnaast is waardevolle informatie verkregen van wijlen architect A. Elzas, kunsthandelaar F. Leidelmeijer, mw. van Otterlo-van Luyting, dr. C. Reijnders, H.J. Ursem en mw. E. van der Wilk-de Neef te Amsterdam, glazenier A. Bogtman te Haarlem, mw. C.H. Elte-van Beever te Hengelo (Ov.) en wijlen dr. G.G.A. Mastenbroek te Blaricum. Opleiding: Avondteekenschool voor Handwerksgezellen/;leerling-volontair architectenbureaus G. van Arkel, H.H. Baanders, J. Herman en Z. Deenik/vanaf 1896-1899;tekenaar bureau H.P. Berlage/1899-1909; Nevenfuncties: Vereeniging van Beeldende Kunstenaars(lid)/1912, (lid en commissaris bestuur)/1913-1914), (voorzitter)/1915;Genootschap Architectura et Amicitia (lid)/;Nederlandsch Instituut van Architecten (NIVA) (lid hoofdbestuur)/1929-1941