Tulder, Henry Jacques van

(Bonas essay) H.J. van Tulder (1819-1903) De Tilburgse bouwmeester Hendrikus Jacobus van Tulder (1819-1903) was in de periode van 1850 tot 1900 werkzaam temidden van de hevige bouwbedrijvigheid in Noord-Brabant en maakte daarbij vruchtbaar gebruik van de pluriforme stijl- en constructievormen, die in dit tijdvak tot stand kwamen.(1) Van Tulder genoot zijn opleiding waarschijnlijk begin jaren 1840 in Antwerpen. In 1844 vertrok hij naar Brussel, waar hij zich op het bureau van de Belgische architect Jean-Pierre Cluysenaar twee jaar lang bekwaamde in de architectuur.(2) Op 12 februari 1848 trouwde hij in Brussel met Johanna Fremau. In ditzelfde jaar vestigde hij zich tot 1889 aan de Spoorlaan in zijn geboorteplaats Tilburg, de stad waar hij ook de meeste opdrachten zou uitvoeren. Van Tulder bracht zijn laatste veertien levensjaren door in Laken bij Brussel en overleed in Schaerbeek. Stijlopvattingen en oeuvre Het wordt aangenomen dat Van Tulder zijn opleiding genoot in Antwerpen, aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen. Dit was in de tijd, dat ook P.J.H. Cuypers hier studeerde. Temidden van vigerende classicistische idealen schonk de Antwerpse academie reeds in de jaren 1840 steeds vaker aandacht aan de gotische bouwkunst en een ambachtelijke benadering van de architectuur en het bouwbedrijf naar middeleeuws voorbeeld. In Nederland zou dit uitgangspunt zich onder Cuypers en aanhang ontwikkelen tot een uiterst dogmatische en ideologisch geladen benadering van de gotiek. Bij Cluysenaar kreeg Van Tulder echter de kans om zich te verdiepen in het classicisme en dit is wellicht mede de reden, waarom Van Tulder zich bij verschillende opdrachten eenvoudig en met overtuiging van verschillende stijlen bediende en menigmaal als 'overgangsfiguur' wordt beschouwd.(3) In 1848 keerde Van Tulder terug naar Tilburg. Deze stad transformeerde zich in de tweede helft van de negentiende eeuw van een agrarische gemeenschap naar een industriestad. Van Tulder heeft in architectonisch en stedenbouwkundig opzicht in grote mate aan deze verandering bijgedragen. De reden voor Van Tulders terugkeer naar zijn geboortestad had waarschijnlijk alles te maken met de twee jaar eerder aan hem verleende opdracht voor een nieuw raadhuis. Dit gebouw werd opgetrokken in het centrum van de stad, in de directe nabijheid van het paleis dat in aanbouw was voor koning Willem I (in neogotische trant, naar een ontwerp van J.C. Boon, 1847). Het is niet duidelijk waarom Van Tulder, als jonge, onbekende en - voor zover bekend - onervaren architect, een dergelijk prestigieuze opdracht ontving. Wellicht had hij bij Cluysenaar een reputatie opgebouwd, of had deze een goed woordje voor hem gedaan. Van Tulder ontwierp een raadhuis in neoclassicistische trant met Italianiserende invloeden. Deze stijl hanteerde hij ook voor zijn kerken te Korvel (Tilburg) uit 1851, Esch en Haaren, beide uit 1856, en later tijdens zijn loopbaan voor tal van woonhuizen, onder meer aan de Spoorlaan. Van Tulder was in Tilburg ook de eerste particulier, die met een planmatige invulling van de beschikbare stedelijke ruimte kwam. Van zijn hand zijn de stedenbouwkundige ontwerpen Koningswei uit 1870, dat slechts gedeeltelijk in het voormalige park van het paleis van Willem II werd uitgevoerd, en Nijveroord ten noorden van het spoor, dat wel volgens het oorspronkelijke plan werd gerealiseerd. Van Tulder bouwde verder in Tilburg nog een gedenknaald ter ere van Willem II, een pastorie op de Heikant, enkele markante woonhuizen en de indrukwekkende, neogotische Sint Jozefkerk. Buiten Tilburg is met name het omvangrijke complex van gesticht Voorburg bij Vught uit 1884 belangwekkend. Van Van Tulders activiteiten in België is alleen een uitgevoerd ontwerp voor een villa te Overboulaere bij Geraardsbergen uit 1893 bekend. Kerkontwerpen Met het herstel en de westelijke uitbreiding van de middeleeuwse kerk te Gemert in 1852 introduceerde Van Tulder de neogotische stijl in zijn oeuvre. In de periode 1852-1885 bouwde hij in totaal 26 kerken voor het bisdom Den Bosch en tal van katholieke scholen en inrichtingen.(4) Van Tulders kerkontwerpen tot aan 1867 laten zich kenmerken door een sobere, klassiek-gotische vormgeving, deels geënt op de Bossche Sint Jan, en het gebruik van stukgewelven en witgepleisterde interieurs 'met een sereen, ingetogen en meditatief karakter'.(5) Pas in 1867, dertien jaar nadat Cuypers op 'wetenschappelijke' wijze gemetselde gewelven in Oeffelt had toegepast, kwam Van Tulder met gewelven in schoon metselwerk voor zijn kerk te Megen. Het zijn misschien ook zijn concurrenten Cuypers en Karel Weber (1820-1908) geweest, door wie Van Tulder vanaf de jaren tachtig zijn interieurs in schoon metselwerk is gaan uitvoeren, in menig geval versierd met gekleurde bak- en natuursteen en polychromie en voorzien van eigen meubelontwerpen. De bonte interieurs van de kerken te Stiphout uit 1883 en Zesgehuchten uit 1884 zijn hiervan de meest sprekende voorbeelden. Gedurende zijn hele carrière heeft Van Tulder een sterke voorkeur getoond voor groots opgezette klassiek gotische kerken, voorzien van een kooromgang met straalkapellen, een volwaardig transept en een rijzige toren, waarbij de architect vaak lokale vormen als overhoekse steunberen verwerkte. Deze negentiende-eeuwse 'stadskathedralen' bouwde Van Tulder vooral in explosief groeiende gemeenten zoals Oss, Tilburg en Eindhoven, maar ook in kleine dorpsgemeenschappen zoals Vlijmen en Dreumel. De kerk in Dreumel was de eerste grote kerk, die met stenen kruisribgewelven werd afgedekt. Interessant is verder nog dat Van Tulder bij zijn laatste kerk, de monumentale Sint Joriskerk te Stratum uit 1882, onder invloed van vernieuwde liturgische eisen de traditioneel basilicale aanleg heeft proberen te combineren met een centraliserende opzet. Dit deed hij in de vorm van een achthoekige en met gemetselde stergewelven overkluisde viering. Conclusie Doordat Van Tulder tot ver in de jaren 1860 zijn kerken met gestukte gewelven bleef dekken, werd hij door Cuypers-sympathisanten aan het begin van de twintigste eeuw ervan beticht de 'ware' rationalistische principes van de gotische bouwtradities te hebben verloochend. Zijn stijlgebruik werd door Kalf bij de kerk van Dreumel omschreven als 'de ietwat woelige interpretatie der Gothiek, die haren bouwmeester eigen was'.(6) Van Tulder is hierdoor - net als talloze kerkenbouwers uit de tweede helft van de negentiende eeuw - onterecht in de schaduw van Cuypers blijven staan. Dit geldt des te meer, omdat Van Tulders oeuvre een veelzijdig en pragmatisch bouwmeester laat zien, die zich met grote flexibiliteit en creativiteit aanpaste aan de wensen van opdrachtgevers en betrokken was bij de stad waarin hij leefde en werkte. Dit waren kenmerken, die het architectenberoep in de negentiende eeuw zo duidelijk typeren. Zijn thans gereconstrueerde oeuvre beslaat ruim vijftig werken, waarvan een aanzienlijk deel inmiddels is verdwenen. De oeuvrelijst is samengesteld op basis van literatuur, beeldmateriaal uit het Regionaal Historisch Centrum Tilburg en het archief van Van Tulder dat bij Het Nieuwe Instituut berust.(7) Door verder onderzoek, met name naar Van Tulders werkzaamheden in België in de jaren 1840 en 1890, zullen ongetwijfeld nog meer werken aan Van Tulder toegeschreven kunnen worden. Noten 1 Van Tulder en zijn oeuvre worden het meest uitvoerig behandeld in H.P.R. Rosenberg, De 19de-eeuwse kerkelijke bouwkunst in Nederland (Den Haag 1972) pp. 62-63 en in W. van Leeuwen, 'Henri Jacques van Tulder (1819-1903)', in: J. van Oudheusden, Th. Cuijpers, M. van der Heijden (red.), Brabantse Biografieën 2. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders (Amsterdam/Meppel 1994) pp. 116-118. 2 Het is niet uit te sluiten dat Van Tulder pas ná zijn werkervaring in Brussel zijn opleiding in Antwerpen genoot. 3 A.J. Looijenga, De Utrechtse school in de neogotiek. De voorgeschiedenis en het Sint Bernulphusgilde (Voorschoten 1991) p. 67. 4 Voor beschrijvingen van Van Tulders kerken in het bisdom Den Bosch, zie H. van Helvoort, 'De kerken van architect Van Tulder in het bisdom Den Bosch', in: G.C.M. van Dijck, H.F.J.M. van den Eerenbeemt (red.), Varia Historica Brabantica IV (Den Bosch 1975) pp. 315-347. 5 Zie noot 4: Van Helvoort 1975, p. 346. 6 J. Kalf, P.J.H. Cuypers, De katholieke kerken in Nederland (Amsterdam 1906) p. 398. 7 Dit archief (archiefcode TULD) is ontsloten middels een plaatsingslijst en bevat slechts een fractie van het hele oeuvre van Van Tulder. Opleiding: Bureau Jean-Pierre Cluysenaar Brussel/1844-1846; Koninklijke Academie van Schone Kunsten Antwerpen/ Nevenactiviteiten: Ridder in de Orde van de Eikentroon/

Tulder, Henry Jacques van

(Bonas essay) H.J. van Tulder (1819-1903) De Tilburgse bouwmeester Hendrikus Jacobus van Tulder (1819-1903) was in de periode van 1850 tot 1900 werkzaam temidden van de hevige bouwbedrijvigheid in Noord-Brabant en maakte daarbij vruchtbaar gebruik van de pluriforme stijl- en constructievormen, die in dit tijdvak tot stand kwamen.(1) Van Tulder genoot zijn opleiding waarschijnlijk begin jaren 1840 in Antwerpen. In 1844 vertrok hij naar Brussel, waar hij zich op het bureau van de Belgische architect Jean-Pierre Cluysenaar twee jaar lang bekwaamde in de architectuur.(2) Op 12 februari 1848 trouwde hij in Brussel met Johanna Fremau. In ditzelfde jaar vestigde hij zich tot 1889 aan de Spoorlaan in zijn geboorteplaats Tilburg, de stad waar hij ook de meeste opdrachten zou uitvoeren. Van Tulder bracht zijn laatste veertien levensjaren door in Laken bij Brussel en overleed in Schaerbeek. Stijlopvattingen en oeuvre Het wordt aangenomen dat Van Tulder zijn opleiding genoot in Antwerpen, aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen. Dit was in de tijd, dat ook P.J.H. Cuypers hier studeerde. Temidden van vigerende classicistische idealen schonk de Antwerpse academie reeds in de jaren 1840 steeds vaker aandacht aan de gotische bouwkunst en een ambachtelijke benadering van de architectuur en het bouwbedrijf naar middeleeuws voorbeeld. In Nederland zou dit uitgangspunt zich onder Cuypers en aanhang ontwikkelen tot een uiterst dogmatische en ideologisch geladen benadering van de gotiek. Bij Cluysenaar kreeg Van Tulder echter de kans om zich te verdiepen in het classicisme en dit is wellicht mede de reden, waarom Van Tulder zich bij verschillende opdrachten eenvoudig en met overtuiging van verschillende stijlen bediende en menigmaal als 'overgangsfiguur' wordt beschouwd.(3) In 1848 keerde Van Tulder terug naar Tilburg. Deze stad transformeerde zich in de tweede helft van de negentiende eeuw van een agrarische gemeenschap naar een industriestad. Van Tulder heeft in architectonisch en stedenbouwkundig opzicht in grote mate aan deze verandering bijgedragen. De reden voor Van Tulders terugkeer naar zijn geboortestad had waarschijnlijk alles te maken met de twee jaar eerder aan hem verleende opdracht voor een nieuw raadhuis. Dit gebouw werd opgetrokken in het centrum van de stad, in de directe nabijheid van het paleis dat in aanbouw was voor koning Willem I (in neogotische trant, naar een ontwerp van J.C. Boon, 1847). Het is niet duidelijk waarom Van Tulder, als jonge, onbekende en - voor zover bekend - onervaren architect, een dergelijk prestigieuze opdracht ontving. Wellicht had hij bij Cluysenaar een reputatie opgebouwd, of had deze een goed woordje voor hem gedaan. Van Tulder ontwierp een raadhuis in neoclassicistische trant met Italianiserende invloeden. Deze stijl hanteerde hij ook voor zijn kerken te Korvel (Tilburg) uit 1851, Esch en Haaren, beide uit 1856, en later tijdens zijn loopbaan voor tal van woonhuizen, onder meer aan de Spoorlaan. Van Tulder was in Tilburg ook de eerste particulier, die met een planmatige invulling van de beschikbare stedelijke ruimte kwam. Van zijn hand zijn de stedenbouwkundige ontwerpen Koningswei uit 1870, dat slechts gedeeltelijk in het voormalige park van het paleis van Willem II werd uitgevoerd, en Nijveroord ten noorden van het spoor, dat wel volgens het oorspronkelijke plan werd gerealiseerd. Van Tulder bouwde verder in Tilburg nog een gedenknaald ter ere van Willem II, een pastorie op de Heikant, enkele markante woonhuizen en de indrukwekkende, neogotische Sint Jozefkerk. Buiten Tilburg is met name het omvangrijke complex van gesticht Voorburg bij Vught uit 1884 belangwekkend. Van Van Tulders activiteiten in België is alleen een uitgevoerd ontwerp voor een villa te Overboulaere bij Geraardsbergen uit 1893 bekend. Kerkontwerpen Met het herstel en de westelijke uitbreiding van de middeleeuwse kerk te Gemert in 1852 introduceerde Van Tulder de neogotische stijl in zijn oeuvre. In de periode 1852-1885 bouwde hij in totaal 26 kerken voor het bisdom Den Bosch en tal van katholieke scholen en inrichtingen.(4) Van Tulders kerkontwerpen tot aan 1867 laten zich kenmerken door een sobere, klassiek-gotische vormgeving, deels geënt op de Bossche Sint Jan, en het gebruik van stukgewelven en witgepleisterde interieurs 'met een sereen, ingetogen en meditatief karakter'.(5) Pas in 1867, dertien jaar nadat Cuypers op 'wetenschappelijke' wijze gemetselde gewelven in Oeffelt had toegepast, kwam Van Tulder met gewelven in schoon metselwerk voor zijn kerk te Megen. Het zijn misschien ook zijn concurrenten Cuypers en Karel Weber (1820-1908) geweest, door wie Van Tulder vanaf de jaren tachtig zijn interieurs in schoon metselwerk is gaan uitvoeren, in menig geval versierd met gekleurde bak- en natuursteen en polychromie en voorzien van eigen meubelontwerpen. De bonte interieurs van de kerken te Stiphout uit 1883 en Zesgehuchten uit 1884 zijn hiervan de meest sprekende voorbeelden. Gedurende zijn hele carrière heeft Van Tulder een sterke voorkeur getoond voor groots opgezette klassiek gotische kerken, voorzien van een kooromgang met straalkapellen, een volwaardig transept en een rijzige toren, waarbij de architect vaak lokale vormen als overhoekse steunberen verwerkte. Deze negentiende-eeuwse 'stadskathedralen' bouwde Van Tulder vooral in explosief groeiende gemeenten zoals Oss, Tilburg en Eindhoven, maar ook in kleine dorpsgemeenschappen zoals Vlijmen en Dreumel. De kerk in Dreumel was de eerste grote kerk, die met stenen kruisribgewelven werd afgedekt. Interessant is verder nog dat Van Tulder bij zijn laatste kerk, de monumentale Sint Joriskerk te Stratum uit 1882, onder invloed van vernieuwde liturgische eisen de traditioneel basilicale aanleg heeft proberen te combineren met een centraliserende opzet. Dit deed hij in de vorm van een achthoekige en met gemetselde stergewelven overkluisde viering. Conclusie Doordat Van Tulder tot ver in de jaren 1860 zijn kerken met gestukte gewelven bleef dekken, werd hij door Cuypers-sympathisanten aan het begin van de twintigste eeuw ervan beticht de 'ware' rationalistische principes van de gotische bouwtradities te hebben verloochend. Zijn stijlgebruik werd door Kalf bij de kerk van Dreumel omschreven als 'de ietwat woelige interpretatie der Gothiek, die haren bouwmeester eigen was'.(6) Van Tulder is hierdoor - net als talloze kerkenbouwers uit de tweede helft van de negentiende eeuw - onterecht in de schaduw van Cuypers blijven staan. Dit geldt des te meer, omdat Van Tulders oeuvre een veelzijdig en pragmatisch bouwmeester laat zien, die zich met grote flexibiliteit en creativiteit aanpaste aan de wensen van opdrachtgevers en betrokken was bij de stad waarin hij leefde en werkte. Dit waren kenmerken, die het architectenberoep in de negentiende eeuw zo duidelijk typeren. Zijn thans gereconstrueerde oeuvre beslaat ruim vijftig werken, waarvan een aanzienlijk deel inmiddels is verdwenen. De oeuvrelijst is samengesteld op basis van literatuur, beeldmateriaal uit het Regionaal Historisch Centrum Tilburg en het archief van Van Tulder dat bij Het Nieuwe Instituut berust.(7) Door verder onderzoek, met name naar Van Tulders werkzaamheden in België in de jaren 1840 en 1890, zullen ongetwijfeld nog meer werken aan Van Tulder toegeschreven kunnen worden. Noten 1 Van Tulder en zijn oeuvre worden het meest uitvoerig behandeld in H.P.R. Rosenberg, De 19de-eeuwse kerkelijke bouwkunst in Nederland (Den Haag 1972) pp. 62-63 en in W. van Leeuwen, 'Henri Jacques van Tulder (1819-1903)', in: J. van Oudheusden, Th. Cuijpers, M. van der Heijden (red.), Brabantse Biografieën 2. Levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Noordbrabanders (Amsterdam/Meppel 1994) pp. 116-118. 2 Het is niet uit te sluiten dat Van Tulder pas ná zijn werkervaring in Brussel zijn opleiding in Antwerpen genoot. 3 A.J. Looijenga, De Utrechtse school in de neogotiek. De voorgeschiedenis en het Sint Bernulphusgilde (Voorschoten 1991) p. 67. 4 Voor beschrijvingen van Van Tulders kerken in het bisdom Den Bosch, zie H. van Helvoort, 'De kerken van architect Van Tulder in het bisdom Den Bosch', in: G.C.M. van Dijck, H.F.J.M. van den Eerenbeemt (red.), Varia Historica Brabantica IV (Den Bosch 1975) pp. 315-347. 5 Zie noot 4: Van Helvoort 1975, p. 346. 6 J. Kalf, P.J.H. Cuypers, De katholieke kerken in Nederland (Amsterdam 1906) p. 398. 7 Dit archief (archiefcode TULD) is ontsloten middels een plaatsingslijst en bevat slechts een fractie van het hele oeuvre van Van Tulder. Opleiding: Bureau Jean-Pierre Cluysenaar Brussel/1844-1846; Koninklijke Academie van Schone Kunsten Antwerpen/ Nevenactiviteiten: Ridder in de Orde van de Eikentroon/