Crouwel, Joseph

J. Crouwell (of Crouwel, 1885-1962) Inleiding Joseph Crouwell Jr. werd op 15 maart 1885 geboren in Amsterdam als zoon van meubelmaker[1] Joseph Crouwell Sr. en Catharina Elisabeth Pohlmeijer. De oorspronkelijke familienaam was Crouwel, maar deze werd veranderd in Crouwell toen de grootvader van de architect in 1817 geboren werd op een schip dat van Engeland naar Nederland voer. De Britse kapitein van het schip trad op als ambtenaar van de burgerlijke stand en verengelste onbedoeld de naam. Crouwell zelf gebruikte bij het signeren van zijn werk en het ondertekenen van brieven e.d. beide spellingen, hoewel hij vooral in zijn vroege periode van de Engelse variant gebruik maakte. In bouwkundige tijdschriften als Architectura en het Bouwkundig Weekblad, maar ook in de bewaard gebleven correspondentie tussen hem en architecten, redacteurs, meubelfabrieken, kunstacademies, vrienden, opdrachtgevers enz. duikt hoofdzakelijk de Nederlandse spelling op, al dan niet met de toevoeging Jr.. Bij BONAS en het NAi is echter gekozen voor de Engelse spelling omdat Crouwell onder deze naam staat ingeschreven bij de burgerlijke stand. Bovendien voorkomt de dubbele 'l' eventuele verwarring met andere Crouwels - in het bijzonder grafisch vormgever Wim Crouwel en architect Mels Crouwel. Na zijn studietijd en zijn vestiging als zelfstandig architect in 1911 was Crouwell vanaf 1917 werkzaam bij de Rijksgebouwendienst (RGD), waar hij tot zijn pensionering in 1950 achtereenvolgens als architect, adjunct-rijksbouwmeester en rijksbouwmeester werkte. In dienst van de RGD was Crouwell de verantwoordelijke architect voor een groot aantal uitgevoerde openbare gebouwen, waaronder negentien postkantoren, enkele scholen en enkele kantoorgebouwen, waarvan de ontwerpen zich in het archief bevinden. Daarnaast bevinden zich in het archief heel wat ongedateerde ontwerpen voor villa's, winkelwoningen, rijtjeshuizen, landhuizen en dubbele woonhuizen waarvan in de meeste gevallen niet bekend is of ze wel of niet zijn uitgevoerd. Behalve gebouwen ontwierp Crouwell ook interieurs en meubels, soms voor de door hem zelf ontworpen (openbare) gebouwen, maar tevens voor de Oosterbeekse meubelfabriek Labor Omnia Vincit. Met grafisch ontwerp heeft hij zich echter - voor zover bekend - nauwelijks beziggehouden: in het archief bevindt zich slechts één ontwerp voor een kalender. Wel opvallend is het grote aantal bewaard gebleven studietekeningen. Uit twee aktes van aanstelling blijkt dat Crouwell, behalve als architect en meubelontwerper, ook werkzaam was als docent aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag van oktober 1929 tot oktober 1931. Daarnaast zat Crouwell in verschillende commissies (o.a. commissielid voor een tentoonstelling voor het werk van afgevaardigde leden van Architectura in 1925; commissie tot beoordeling van het prijswerk van de leerlingen in de afdeling kunstnijverheid van de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen in Rotterdam in 1923; commissie inzake de ontwikkeling en opbouw van Den Haag in 1932) en jury's (jury prijsvraag Architectura et Amicitia 1923). Verder maakte hij in de zomer van 1921 een reis naar Zweden en Finland, waar hij onder andere werk zag van de architecten Ragnar Östberg, Eliël Saarinen en Armas Lindgren. Verder bezocht hij in ieder geval België, Duitsland en Italië. Crouwell is twee keer getrouwd. Zijn eerste vrouw was de joodse Grietje Snijders die tijdens de Tweede Wereldoorlog omkwam in een concentratiekamp. Waarschijnlijk hadden zij twee zonen. Crouwell is hertrouwd met M. van den Bosch, die Crouwells archief in 1990, bijna dertig jaar na zijn dood, naar het NAi liet overbrengen.[2] Adressen Gedurende zijn leven heeft Crouwell op verschillende plekken gewoond. In de correspondentie worden de volgende adressen genoemd: Spiegelgracht 9, Amsterdam Spreeuwenlaan 103, Den Haag (1921-1922)[3] Scheveningschelaan 152 (Huize de Ark), 154 en 156, Kijkduin, Den Haag (1923-1935/1937)[4] Laan van Meerdervoort 521, Den Haag (1937-1962)[5] Uit correspondentie blijkt dat Crouwell in de jaren twintig zijn woning op de Scheveningschelaan (of enkele kamers) gedurende een maand in de zomer verhuurde. Zo verhuurde hij in de zomer van 1923 twee bovenkamers aan jonkheer Marinus van der Goes van Naters, een telg uit een Nijmeegse adellijke familie, die op dat moment afstudeerde in rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Leiden.[6] Ook blijkt uit een boze brief van Crouwell dat hij eerder dat jaar ruzie had met bouwbedrijf Joh. D. v.d. Houwen - het bouwbedrijf dat de eerste woningen in Kijkduin in 1923 opleverde. In de brief verzoekt Crouwell eindelijk enkele reparaties bij hem thuis uit te voeren die allang hadden moeten gebeuren: Ruim een half jaar geleden zouden reeds de paneelen van de keuken- en badkamer vernieuwd worden, aangezien deze geheel poreus zijn. We zijn, wanneer de wind er op staat, genoodzaakt de scheuren met papier te stoppen anders zijn de kamers niet te verwarmen en komt er wanneer het regent water naar binnen. De sloten van de deuren der schuren, sluiten ook al zoo lang niet, het beste zou zijn hangsloten aan te brengen, aangezien de deuren voor gewone sloten veel te slap zijn. Het geheng is ook stuk, zoodat een der deuren er telkens uit dreigt te vallen. Er zijn een paar steenen los van het terrasmuurtje bij de keuken. De keukendeur gaat ook heel slecht open en dicht.[7] Opleiding en leertijd Crouwell kreeg tussen 1899 en 1902 zijn eerste opleiding aan de Kunst Nijverheid Teekenschool Quellinus, afdeling Bouwkundigen. De school was op dat moment gevestigd in het daarvoor speciaal door P.J.H. Cuypers ontworpen gebouw in de Frans Halsstraat in Amsterdam. Docenten waren onder andere T.G. Schill, J.T.J. Cuypers, W. Kromhout, W.C. Hoeker en T. van der Laars. Vervolgens volgde Crouwell de cursus Hoger Bouwkundig Onderricht aan de Academie voor Voortgezet en Hooger Bouwkunstonderricht, die ook in Amsterdam was gevestigd. Hier kreeg hij onder meer les van architect K.P.C. de Bazel. Werk- en vriendenkring en opvattingen over architectuur Crouwell heeft tussen 1903 en 1911 praktische ervaring opgedaan op de architectenbureaus van K.P.C. de Bazel, A.J. Jacot en J.W. Hanrath. In Crouwells vroege ontwerpen tot circa 1915 van zowel architectuur als interieurs en meubels zou de invloed van met name De Bazel goed te zien zijn. Nog in deze leertijd ontwierp hij in samenwerking met J.W. Hanrath enkele gebouwen - d.w.z. ze zijn door beiden gesigneerd - waaronder een herenhuis voor W.C. Bosman in Alkmaar en een landhuis voor E. Lopez Suasso in Hilversum. In 1911 vestigde Crouwell zich als zelfstandig architect in Amsterdam. In deze functie restaureerde hij zijn eigen woonhuis aan de Spiegelgracht en ontwierp hij onder andere twee drievoudige landhuizen in Bussum en een drievoudige villa op de Koningslaan in Amsterdam.[8] Voor de villa werkte hij samen met beeldhouwer Mendes da Costa. Daarnaast heeft Crouwell samengewerkt met architect Groenendijk voor het ontwerp van een villa aan de Prins Hendriklaan in Amsterdam. Tussen 1914 en 1916 werkte hij op het architectenbureau van H.P. Berlage.[9] Vanaf 1917 werkte Crouwell bij de Dienst Landsgebouwen Eerste District, die in 1923 samen met de andere districten overging in de Rijksgebouwendienst. Samen met Juul Luthmann en Cornelis Jonke Blaauw, net als Crouwell Amsterdams georiënteerde architecten, was hij door de toenmalige rijksbouwmeester Henry Teeuwisse als architect aangesteld. Zij werkten vaak samen met beeldhouwers als Hendrik van den Eijnde en Joop van Lunteren. In 1924 ontwierp Crouwell in samenwerking met Luthmann en A.D.N. van Gendt een gebouw voor De Bijenkorf in Den Haag naar aanleiding van een prijsvraag, dat echter niet werd uitgevoerd. Tot eind jaren twintig stonden Crouwells ontwerpen voor rijksgebouwen vooral in het teken van de expressieve Amsterdamse Schoolstijl. Behalve met architecten werkte Crouwell voor de decoratieve afwerking van zijn gebouwen vaak samen met beeldhouwer Van den Eijnde en glaskunstenaar Roland Holst, die de glas-in-loodramen voor zijn gebouwen ontwierp. Gispen leverde de lampen voor het Bureau voor de Statistiek in Den Haag, waarvoor Crouwell de tafels en stoelen van de vergaderzaal ontwierp. Voor de postkantoren in Doetinchem en Beekbergen werkte Crouwell samen met Willem Coenraad Brouwer (1877-1933) die voor de een de aardewerken wapenschilden ontwierp en voor de ander de hardstenen gedenkplaat. P.A.H. Hofman ontwierp de glas-in-loodramen in het trappenhuis van de HBS te Harlingen (1926). De vaste fotograaf voor zijn ontwerpen was Cor Deul, met wie hij en zijn vrouw Griet goed bevriend waren. Ook waren hij en zijn vrouw goed bevriend met Richard Roland Holst en diens vrouw, de bekende socialistische dichteres Henriëtte Roland Holst, en met Guillaume Frédéric la Croix, die net als Crouwell betrokken was bij de Amsterdamse Schoolbeweging. Crouwells vriendenkring strekte zich echter tot buiten de grenzen van Nederland uit, want uit het archief zijn brieven bekend van Naomi Lindholm uit Finland en Anna en Adolf Lepper uit Zweden. Vermoedelijk heeft Crouwell deze contacten tijdens zijn reizen naar Scandinavië, in opdracht van A et A gemaakt, opgedaan. Via deze reizen raakte hij eveneens bekend met het werk van architect Eliël Saarinen, dat hij enorm bewonderde en waar hij zelf door beïnvloed raakte. Expliciete opvattingen over architectuur heeft Crouwell helaas nooit op papier vastgelegd. Zijn tamelijk socialistische ideeën over architectuur blijken meer uit de architectuur - de vele publieke gebouwen als vorm van gemeenschapskunst - en meubels - ofwel onderdeel van een gesamtkunstwerk ofwel ontworpen voor de socialistisch-idealistische meubelfabriek Labor Omnia Vincit - die hij ontworpen heeft, uit zijn samenwerking met socialistisch ingestelde mensen als Berlage en Roland Holst en uit bepaalde brieven, waarin hij bijvoorbeeld zijn frustratie uit op het moment dat glas-in-loodramen, beeldhouwwerk en andere (essentiële) onderdelen door geldgebrek worden wegbezuinigd. Ook is er een brief van Crouwell uit 1922 bewaard gebleven waarin hij oplossingen biedt voor het probleem van Hongerend Rusland[10], iets waar ook de socialistische Henriëtte Roland Holst zich sterk voor heeft gemaakt.[11] Duidelijk is wel dat zowel zijn socialistische ideeën als de tastbare realisatie daarvan via mensen als Berlage, Roland Holst en Saarinen geënt is op de principes van de Engelse Arts and Crafts Movement. Dit geldt niet alleen voor Crouwells werk, maar ook voor de overige architecten van de Amsterdamse School. Lidmaatschappen, verenigingen en reizen Vanaf 1904 was Crouwell lid (eerst aspirant-lid en later gewoon lid[12]) van het architectuurgenootschap Architectura et Amicitia, afgekort A et A, dat wekelijks het tijdschrift Architectura uitbracht (na 1927 samen met het Bouwkundig Weekblad met de nieuwe naam Bouwkundig Weekblad Architctura) en maandelijks het tijdschrift Wendingen. Het genootschap schreef geregeld prijsvragen uit, waaraan Crouwell meedeed. Verder organiseerde zij af en toe excursies naar binnen- en buitenland. Crouwell ging zelf in augustus 1908 mee met de driedaagse excursie naar Brugge en Gent. Voor A et A of voor de Rijksgebouwendienst maakte hij in de zomer van 1921 een reis naar Zweden en Finland. Voordat hij wegging, had hij contact met de heer Boterenbrood die hem schreef: De voorzitter van de Teknologsföreningen afd: för Husbyggnadenskonst is, Ivar Tengbom bureau boven een van de grootste nieuwe bankgebouwen aan Kunsträdsgärdog 10. Het bureau van de vereeniging zelf is in Jacobsgatan; redacteur van hun tijdschrift was G. Asplund, die zijn bureau in Svartensgatan heeft. Lundberg woont in Regeringsgatan nog al achteraan. In Finland bestaat een architekten klub. Voorzitter daarvan is A. Tavatstjarna, de redacteur van hun tydschrift is Berg Vastre Kajen (…). Er is in Helsingfors een museum met een zeer goed plan van Lindgren Gesellius en Saarinen. U moet vooral niet vergeten in H. de academiska bokhandlen te bezoeken in Alexandergatan. U vindt daar o.a. ook een uitstekend werk van Saarinen over de uitbreiding van Helsingfors met aardige stedenbouwkundige verhandelingen (Zweedsch en Finsch). Een kleiner werkje is een paar jaar geleden verschenen ook van S. over groot Helsingfors (…). Een zeer groot genoegen zou u mij doen in Stockholm te informeeren naar het adres van de Noorsche architecten vereen: en hun tydschrift Architektur og Decorativ konst. De bond van Nederlandsche Architecten zond het Bouwk: weekbl: gedurende meer dan een jaar naar Finland Tavaststjärna als ruilnummer maar ontving nooit iets terug. Misschien bent u in de gelegenheid te bewerken dat dit nog gebeurt anders houdt de bond op met het zenden van meer nummers aan het einde van dit jaar. Ze kunnen met mij in het Zweedsch corresponderen.[13] Na terugkomst berichtte Crouwell dat de tijdschriftenproductie van de Noorse Architectenvereniging gedurende de oorlog was stopgezet maar nu weer langzaam op gang komt. Verder vertelt hij over zijn bezoek aan de architect Östberg en het door hem ontworpen raadhuis van Stockholm dat hij te vol van antieke details vindt, over zijn bezoek aan professor Lindgren en zijn bezoek aan Eliël Saarinen, die volgens hem een prachtig ontwerp heeft gemaakt voor een museum. Begin april 1922 bezocht Crouwell de Beierse plaatsen Würzburg, Kirchheim, Kleinrinderfeld, Nürnberg, Marktredwitz, Wunsiedel, Weissenstadt en Suissen. De reiskosten declareerde hij. Typering oeuvre Het vroege werk van Crouwell tot circa 1915 is verwant aan de rationele ontwerpen van De Bazel, Berlage e.d. Van 1915 tot eind jaren twintig ontwerpt Crouwell in de expressieve stijl van de Amsterdamse School, hoewel zijn gebouwen over het algemeen gematigder en functioneler zijn dan ontwerpen van bijvoorbeeld Michel de Klerk. Bovendien was hij in deze periode geïnteresseerd geraakt in het werk van de Finse architect Eliël Saarinen die zowel in de Nationale Romantische Stijl als in een aan de Jugendstil verwante stijl werkte. Ook de architectuur van Frank Lloyd Wright vormde een belangrijke inspiratiebron. Zijn oeuvre vanaf de jaren dertig is moeilijker te typeren. Vermoedelijk bleef Crouwell in zijn hart vasthouden aan zijn socialistische instelling van kunst (en architectuur) voor de gemeenschap, maar werd hij door de crisis beperkt in zijn mogelijkheden tot artistieke vrijheid. Vandaar dat zijn ontwerpen steeds zakelijker, strakker en functioneler worden met weinig decoraties en verwant aan de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid, die gangbaar was in deze periode. Toch zijn Crouwells ontwerpen speelser door gebruik te maken van baksteen (en andere ambachtelijke materialen) en inspringende gevels. Crouwells meubels en interieurs maken ongeveer dezelfde ontwikkeling door als zijn architectuur. Enkele ontwerpen bekend uit correspondentie In een brief van 30 maart 1921[14] aan Crouwell vermeldde de heer J.W. van Baarsel uit Joure (Friesland) de bouw van zijn huis aldaar en vroeg hij Crouwell een tekening te mogen houden die Crouwell hem gestuurd had. Het zou kunnen zijn dat Van Baarsel Crouwell opdracht heeft gegeven tot het ontwerpen van zijn huis. Er zijn echter geen tekeningen van bekend. Verder is er een brief van 31 maart 1921[15] door Crouwell geschreven aan de heer J.E. Moltzer, waarin hij Moltzer wijst op het verschuldigde honorarium voor de volgende schetsontwerpen: een vrijmetselaarsloge in Nijmegen, een landhuis in Almelo, een herenhuis in Hengelo, een arbeiderswoning, een jachtopzienerwoning, een burgemeesterswoning in Dieren en een landhuis voor een alleenwonende dame. Kennelijk heeft Crouwell voor Moltzer een aantal gebouwen ontworpen, met als meest opvallende ontwerp de vrijmetselaarsloge. Waar de tekeningen zijn en of (enkele van) de gebouwen zijn uitgevoerd, is niet bekend. Prijsvragen algemeen In de periode 1900-1940 heeft Crouwell aan diverse prijsvragen voor zowel architectuur als kunstnijverheid deelgenomen, met name in zijn beginjaren. Achtereenvolgens waren dat: prijsvraag 1903, de prijsvraag voor een raadhuis te Zeist (1906), prijsvraag voor de omslag van een kalender van het genootschap Architectura et Amicitia (1907), prijsvraag voor een Monumentaal Hekwerk voor de ingang van een park van de Vereniging Bouwkunst en Vriendschap (1908), Godon-prijsvraag van Arti et Industriae (1908), prijsvraag voor een Bij-Bibliotheek van Bouwkunst en Vriendschap (1908), prijsvraag voor een eengezinswerkmanwoning van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst (1908), prijsvraag voor een blok van 47 woningen te Amsterdam van woningbouwvereniging Rochdale (1910), Ereprijsvraag van het genootschap Architectura et Amicitia voor een kopstation met verhoogd spoor (1910), prijsvraag voor een herenkamer voor 't Woonhuis te Amsterdam (1911), Lelimanprijsvraag (1911), prijsvraag voor een badhotel (1915), prijsvraag voor een Rijksacademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam (1917), prijsvraag voor warenhuis De Bijenkorf in Den Haag (1924), prijsvraag voor een Van Heutzmonument (1932) en een prijsvraag voor het Raadhuis te Amsterdam (1937). Bij diverse prijsvragen met betrekking tot architectuur wist Crouwell zich te onderscheiden. Zo behaalde hij voor zijn ontwerp voor een monumentaal hekwerk in 1908 een gedeelde eerste plaats waarvoor hij een bronzen medaille en F35,- ontving. Voor het ontwerp van een kopstation werd hij in 1910 beloond met een tweede plaats - de eerste plaats was niet toegekend - en ontving hij F140,-. Ook voor de Lelimanprijsvraag uit 1911 werd de eerste prijs niet toegekend en werd Crouwell tweede met een bedrag van F200,-. Meubel- en interieurprijsvragen Prijsvraag 1903 In het archief bevinden zich twee studietekeningen van een interieur, waaronder in potlood is geschreven prijsvraag 1903.[16] De eerste tekening toont een wand met schouwpartij met spiegel, geflankeerd door een vitrinekast - glazen deurtjes boven, open vakken en gordijn onder - en een buffet. De tweede (ingekleurde) tekening laat een wand zien met drie hoge vensters met gordijnen, een hanglamp, een tafel en twee stoelen. Kenmerkend voor de decoratieve afwerking zijn de gecanneleerde stijlen van lambrisering, schouwpartij (rond spiegel) en raampartij; de kleine vierkante ruiten binnen strak geprofileerde kozijnen in de raampartij, die terugkomen in de ruitjes van de vitrinekast; de kroonlijsten en friezen met ruitjesdecoratie boven de vensters, kasten en schouw; de subtiele versiering van aaneengeschakelde bolletjes op gordijnen, hanglamp, stoelen (spijkers), haardhekje en plafondlijst; en de stijlen (ook met bolletjes) van stoelen, kasten, tafel en middenstijlen van de ramen. De stijl van het ontwerp is verwant aan de meubel- en interieurontwerpen van De Bazel. Uit de tekeningen blijkt helaas niet om welke prijsvraag het gaat, of Crouwell het werk inderdaad heeft ingezonden en onder welk motto. Vermoedelijk betreft het een prijsvraag die in Architectura was opgenomen en de enige prijsvraag uit 1903 in Architectura met betrekking tot een interieur werd uitgeschreven door J.A. Huizinga van meubelfabriek Nederland, Westersingel in Groningen. De omschrijving was echter nogal algemeen - Er wordt gevraagd een ontwerp (intérieur) te leveren van een modern woonkamer-ameublement, met of zonder gordijnen. De oppervlakte der kamer groot +/- 25 M2. De vorm van de kamer en de plaatsing der meubelen worden geheel aan den ontwerper overgelaten.[17] - en bovendien ontbrak een uitgewerkt juryrapport, vanwege het overlijden van een van de juryleden. Godon-prijsvraag 1908 In het derde nummer van Architectura 1908 werd door de Nederlandsche Vereeniging tot Bevordering der Kunstnijverheid Arti et Industriae een prijsvraag uitgeschreven voor een ontwerp voor een betimmering van een studeerkamer. Deze betimmering moest worden uitgevoerd in eikenhout en bestaan uit een lambrisering, deur- en raamomlijstingen, ingebouwde wandhoge (3,80 meter) kasten met glazen deurtjes, een schouw met banken en een plafond. Bijgevoegd was een plattegrond met daarop aangegeven de afmetingen van het vertrek (5x7 meter) en de plaats van de (boeken)kasten, zitboek met banken en schouw, lavabo, ramen, erker en gangdeur. Gevraagd werden tekeningen van de vier wanden en het plafond op schaal 1:20, een detail en doorsnede op schaal 1:10 en een detail op ware grootte. De jury, bestaande uit K. Sluyterman, J. Cuypers en K.P.C. de Bazel, beloonde Crouwell met de eerste plaats, waarvoor hij F100,- en het Diploma van Arti et Industriae der 1e klasse ontving. Het oordeel van de jury luidde als volgt: De overeenstemming tusschen de wanden, de verdeeling en de verhouding is zeer geslaagd, de horizontale verdeeling van de drie overige wanden is ook gewenscht in de boekenkasten, hetgeen om practische redenen wel noodzakelijk zal zijn. De onderverdeeling en de plaats van de versieringen is goed, de profileeringen en de ornamentale kapiteelen geven levendige en werkzame motieven te zien, de vorm en maat van de rozetten op de paneelen en de friesversiering van den schoorsteen zijn minder geslaagd. Prijsvraag 't Woonhuys 1911 Op 25 februari 1911 stond in Architectura een prijsvraag, uitgeschreven door de NV 't Woonhuys (Vijzelstraat 56-60, Amsterdam) onder leiding van het Genootschap Architectura et Amicitia. De vraag luidde een ontwerp voor een herenkamer die daadwerkelijk zou worden uitgevoerd en bestemd was voor opstelling in een tentoonstellingsgebouw te Amsterdam, om daarna een vaste bestemming te krijgen. Het ontwerp moest aan de volgende eisen voldoen: Het grondplan van de kamer is beschreven in een rechthoek groot 5 x 7 meter; de ruimte van den stand. De hoogte wordt vrijgelaten, doch kan hoogstens 4,5 meter zijn. Een der lange zijden van den rechthoek wordt de open wand; de tweede lange zijde is gesloten. In eerstgenoemde worden verondersteld de ramen te zijn geplaatst. Deze kan geheel worden opengelaten of een afsluiting gegeven worden in tentoonstellingskarakter. Dit vertrek is bestemd te dienen als privé-kantoor en werkkamer van het hoofd ener grote zaak, en zal dus overeenkomstig die bestemming moeten zijn ingericht. De kamer zal een houten wandbekleding en een stookplaats hebben en de navolgende meubelen bevatten: 1. een grote werktafel met kastjes (bureau ministre) vrijstaande of ingebouwd, 2. de daarbij behorende bureaustoelen, 1 of 2, 3. een boekenkast, of meerdere, vrijstaande of ingebouwd 4. twee kleine kasten voor berging van papier, sigaren, e.d.; eveneens vrijstaande of ingebouwd, 5. twee gemakkelijke stoelen; zogenaamde easychairs 6. twee gewone stoelen 7. twee kleine tafels. De vloerbekleding en de wandbespanning (boven de lambrisering) zullen bij de uitvoering in overleg tussen de prijsvraaguitschrijfster en de uitvoerende eerst bekroonde worden vastgesteld. De kosten voor deze bekleding en bespanning gevorderd, zijn niet begrepen, in de hierna te noemen bouwkosten. Het plafond kan een indeling gegeven worden en overigens het tentoonstellingskarakter behouden. In het al of niet aanbrengen ener andere bovenafsluiting, worden ontwerpers vrijgelaten. Toepassing ener bovenafsluiting die licht doorlaat, is gewenst. Als hoofdmateriaal wordt eiken- of mahoniehout (in de was gezet) gedacht, terwijl andere materialen voor versieringen niet zijn uitgesloten.[18] De totale bouwkosten mochten niet meer dan F2500,- bedragen; een kostenbegroting diende te worden bijgevoegd bij de ontwerptekeningen. De ontwerpen voor de wanden, plafond en plattegrond moesten op schaal 1:20 geleverd worden, de ontwerpen voor de meubels op schaal 1:10, en enkele details op ware grootte. Van Crouwells tekeningen is slechts één bewaard gebleven in zijn archief in het NAi, namelijk één van de tekeningen met meubels. Het betreffen de voorgeschreven gewone stoel, het bureau ministre, een bureaustoel, een gemakkelijke stoel en een kleine tafel. Het ontwerp is uitgevoerd in zwarte inkt en potlood op calque. Karakteristieke elementen in alle meubels zijn de slanke taptoelopende bolpoten met geribbelde versiering (cannelures), ietwat gebogen hoge rugleuningen, bollende rugleuningen en zitvlakken en ronde armleggers. De nadruk op verticaliteit die door de slanke poten en hoge rugleuningen ontstaat, wordt doorbroken door de strakke, simpele regels van het bureau- en tafelblad, het zitvlak en de onderregel van het tafeltje. Ter verlevendiging van de tamelijk strakke vormgeving dienen de rondingen van armleggers, brede zit- en rugvlakken, de kussenpanelen van het bureau met subtiele versiering en de halfronde bureaustoel. Door de terugkerende karakteristieke elementen vormen de meubels de eenheid die wordt beloofd in het motto: Eenheid. Omdat de tekening niet in kleur is, is het niet na te gaan wat Crouwell voor kleuren in zijn hoofd had voor de stof (of het leer) van de stoelen. Wel blijkt uit de bewaard gebleven kostenbegroting dat het ameublement en de lambrisering van mahonie waren. Crouwell schatte de maakkosten voor de 2 tafeltjes op F170,-, de 2 gemakkelijke stoelen op F120,-, de 2 gewone stoelen op F90,- , de bureaustoel op F60,- en het bureau op F320,-. Behalve de voorgeschreven kasten ontwierp hij ook een spiegel voor de marmeren schouw. De jury, bestaande uit K.P.C. de Bazel, C.W. Nijhoff, K. van Leeuwen en F.J. Zeegers, beloonde Crouwell met de eerste prijs en een bedrag van F150,-. Hoewel de jury erg veel goede elementen in Crouwells werk zag - bijvoorbeeld de harmonie tussen de meubels en betimmering onderling - had zij ook kritiek: De distributie van het vertrek en de verdeeling van vloer en wanden zijn echter niet geslaagd; de kasten naast den schoorsteen verbrokkelen deze wanden in kleine onbruikbare stukken; terwijl de meubels eenigszins los in de ruimte zijn geplaatst, zoodat er geen practisch verband is gezocht tusschen hun plaats en het doel van de kamer.[19] Crouwells ontwerp werd uiteindelijk in aangepaste vorm uitgevoerd. In eerste instantie stond zijn kamer tentoongesteld in het pand van 't Woonhuys aan de Vijzelgracht, maar later verhuisde deze mee naar de Prinsengracht waar zij diende als directiekamer. De meubels en lambrisering zijn tot op heden bewaard gebleven en bevinden zich thans in het depot van het Instituut Collectie Nederland te Rijswijk.[20] Het interieur bestaat uit ruim driehonderd onderdelen van massief mahonie, waaronder de betimmering, een boekenwand, een haardpartij, een buffetkast, twee banken, plafondbalken, raamdelen, een radiatorkast, een pilaar, profiellijsten, twee blinde deuren, een kachel en drie gebrandschilderde glas-in-loodramen. Opvallend en vreemd is het feit dat men op de ICN-website geen enkele melding maakt van de voorgeschreven meubels voor de prijsvraag. Wel staan er op de website foto's van enkele meubels die Jospeh Crouwel Sr uitgevoerd zou hebben naar ontwerpen van K.P.C. de Bazel. Deze komen m.i. echter zo goed als overeen met de bureaustoel, het bureau, de gewone stoel, de gemakkelijke stoel en de kleine tafel uit Crouwells inzending.[21] Labor Omnia Vincit Tussen 1916 en 1935 was Crouwell een zogenaamde vrije medewerker (een soort freelancer) van de Oosterbeekse meubelfabriek Labor Omnia Vincit, die onder leiding stond van Gerrit Pelt J.Jzn. (1864-1956) en die zich richtte op de productie van kunstzinnig vormgegeven, degelijke meubels. Bijna alle belangrijke meubelstijlen uit het begin van de twintigste eeuw - de rationeel vormgegeven meubels van Berlage (en 't Binnenhuis), de expressieve meubels van de Amsterdamse School, de strakkere meubels van de Haagse School - waren in afgezwakte vorm vertegenwoordigd.[22] Van al Crouwells ontwerptekeningen voor L.O.V. is slechts één tekening bewaard gebleven in Crouwells archief in het NAi; dit betreft een ontwerp voor kantoormeubels in de stijl van de Amsterdamse School. Het bestaat uit een hoge rugstoel, een tafel en een gemakkelijke armstoel. De meubels zijn ontworpen in een lichte houtsoort (vermoedelijk eiken) met zwart geïmpregneerde kraalvormige versieringen (onderkant poten en bovenkant rugleuning) en een hardgroene zit- en rugbekleding. De stoelen ogen tamelijk massief en staan op korte taptoelopende poten. Opvallend is de krul aan de bovenkant van de rugleuningen en de omgekrulde groene armleggers van de armstoel. Verder bevindt zich in het Instituut Collectie Nederland een door L.O.V. uitgevoerd slaapkamerameublement van Crouwell en is uit het VANK-jaarboek 1920 een foto bekend van een wit geschilderd kinderledikantje van vurenhout met triplex panelen. In de correspondentie tussen Pelt en Crouwell wordt wel veel verwezen naar meubels en ameublementen die Crouwell voor L.O.V. ontworpen heeft. Van de genoemde meubels en ameublementen zijn echter geen tekeningen bekend. Extra jammer is het dan ook dat de meubels in de brieven bijna nooit specifieker omschreven zijn dan buffet, theekast, fauteuil, stoel, easy-chair enz. In een enkel geval worden kleur en materiaal genoemd: bijvoorbeeld een huis-eetkamerameublement uit 1922 kon volgens Crouwell in eikenhout in de was uitgevoerd worden, met afwisseling van zwart geïmpregneerd of wanneer dit mogelijk is van eene donkere houtsoort (grijs ebben). De kleur van de bekleeding der stoelen heb ik gedacht is hard groen (kleur billardlaken)[23]. Ook worden soms de prijzen genoemd, zodat een globaal beeld verkregen wordt van de kosten en prijzen van individuele meubels en ameublementen. Bovengenoemd ameublement kon bijvoorbeeld voor F500,- vervaardigd worden, terwijl van een ander ameublement de stoel F70,-, de fauteuil F110,- en de tafel F85,- kostte.[24] Door het weinig overgebleven materiaal is het moeilijk te zeggen in welke stijl(en) Crouwell voor L.O.V. ontwierp. Gezien de tijdspanne van 1916-1935, waarin Crouwell wat zijn gebouwen betreft vooral in Amsterdamse Schoolstijl werkte, en gezien de overgebleven meubels/tekeningen is het waarschijnlijk dat de meeste meubels in een aan de Amsterdamse School verwante stijl ontworpen werden, die tegen het eind van de jaren twintig verstrakte en soberder werd. De rijksgebouwen als gesamtkunstwerk Door Crouwells betrokkenheid bij de Rijksgebouwendienst heeft hij vele publieke gebouwen door heel Nederland ontworpen. Hij is met name bekend door zijn postkantoren van Utrecht (Neude) en Haarlem. Daarnaast heeft hij echter ook ontwerpen voor de postkantoren van Bilthoven, Doetinchem, Arnhem, Blaricum, Oosterwolde, Naarden-Bussum, Groningen, Apeldoorn, Hippolytushoef, Beekbergen, Alkmaar, Sittard, Heerlen en Bovenkarspel-Grootebroek geleverd. Verder was hij actief op het gebied van scholenbouw, want hij ontwierp zowel een HBS te Harlingen als het Anatomisch Instituut met Veeartsenijkundige Hogeschool in Utrecht. Voor de diverse overheidsgebouwen ontwierp Crouwell vaak ook het interieur en de meubels, al dan niet in samenwerking met andere ontwerpers. In deze periode werd een gebouw namelijk als een gesamtkunstwerk opgevat, waarbij alle elementen - architectuur, interieur, meubels en details - op elkaar afgestemd moesten zijn. In feite borduurt dit ideaal voort op de ideeën van de Arts en Crafts Movement uit Engeland. De interieurs en meubels zijn afgestemd op zowel de functie van de gebouwen als op de architecturale vormgeving. De meubels uit de jaren twintig zijn tamelijk massief, conform de vormgeving van de Amsterdamse School, maar minder expressief en functioneler. De vormgeving uit de jaren dertig is nog soberder. Opvallend is het gebruik van kale bakstenen muren aan de binnenkant van de gebouwen. In de jaren twintig is dit verlevendigd door middel van beeldhouwwerk. Postkantoor van Utrecht[25] Het bijna vierkante postkantoor is verlevendigd door verticale accenten als ramen en dubbele traptorens aan de voor- en achtergevel. Het tamelijk kleine voorportaal biedt toegang tot de prachtige paraboolvormige publiekshal. De hal is overspannen door bogen van gele verglaasde baksteen en wordt verlicht door tussenliggende parabolen van geslepen glas. De vloer is gelegd in zwarte hardstenen met banen wit marmer. Alle decoraties zijn door Crouwell zelf ontworpen met uitzondering van de zeven figuurbeelden van beeldhouwer H.A. van den Eijnde en het glas-in-loodraam van Roland Holst dat zich boven de ingang bevindt. Het beeldhouwwerk van de zuilen symboliseert de verschillende continenten. Problemen tijdens de bouw ontstonden op het moment dat het Rijk op deze decoraties ging bezuinigen en ze tenslotte verbood voor overheidsgebouwen. Voor Crouwell was dit namelijk onaanvaardbaar omdat de sculpturale elementen een wezenlijk onderdeel van zijn ontwerp vormden en hij ze dus ook bewust had toegepast. Om toch aan genoeg geld voor de decoraties te komen, werd een commissie ingesteld die onder de Utrechtse burgerij enkele inzamelingsacties hield. De scholen[26] In 1918 ontwierp Crouwell het Anatomisch Instituut van de Rijksveeartsenijkundige Hogeschool te Utrecht. Hierbij behoort tevens de door hem ontworpen Kliniek voor kleine huisdieren. Beide bouwwerken maken deel uit van een groep nieuwe onderwijsgebouwen aan de Biltsche Grift. De planindeling van het Anatomisch Instituut is door Rijksbouwmeester Ir. H. Teeuwisse gemaakt. Opvallend is de halfronde uitbouw aan de achterzijde. De centrale met glas overdekte hal is als museum ingericht. Het beeldhouwwerk van het Anatomisch Instituut is vervaardigd door H.A. van den Eynde. De tweede school die Crouwell ontwierp was de Rijks Hogere Burgerschool te Harlingen (1926). Het gebouw is van de weg gescheiden door water, de brug die hiervoor nodig was werd door Crouwell overkapt. In het interieur zijn tegelvloeren voor de gangen en portalen gebruikt en hout in de lokalen. Als algemene kleur werd in de hoofdzaak beige gebruikt, in de gangen aangevuld met bruin-rood, in de schei- en natuurkundelokalen met blauw en in de gewone leslokalen met groen. Met deze kleurstelling heeft Crouwell het gebruik en de arbeid in de verschillende lokalen willen uitdrukken. Ook het meubilair in de Rijks-H.B.S. is door hem ontworpen. Tot aan het einde van zijn loopbaan in 1950, maar ook daarna nog, bleef Crouwell bij de Rijksgebouwendienst, waar hij vanaf 1947 hoofdarchitect was. In deze periode ontwierp hij nog een garage voor autobussen in Rotterdam (1947), een gebouw voor de Centrale Directie van de P.T.T. in Den Haag (1947), een stationspostgebouw in Rotterdam (1948, niet uitgevoerd) en een Centraal Magazijn voor de P.T.T. in Den Haag (1954). In 1947 werd Crouwell als Officier opgenomen in de Orde van Oranje Nassau. Bovendien kreeg hij van het hoofdbestuur van de P.T.T. de zilveren legpenning - een onderscheiding voor personen buiten de dienst die zich voor de P.T.T. verdienstelijk hebben gemaakt - toegekend, uit waardering voor het ontwerpen en uitvoeren van vele belangrijke PTT gebouwen in het tijdvak 1918-1954.[27] Na zijn pensionering op 30 december 1950 bleef Crouwell nog enige tijd betrokken bij de Rijksgebouwendienst. Hij overleed op 16 februari 1962 in Den Haag. Nicole Sentis, 2009 De oeuvrelijst is samengesteld door Veronique Helmink in 1994 en aangevuld door Nicole Sentis in 2009.Veronique Helmink heeft ook in 1994 een biografisch eassy geschreven, dit is door Nicole Sentis in 2009 aangevuld en uitgebreid.Het originele essay van Veronique Helmink is in te zien in het archief van BONAS. NOTEN [1] Zie de website www.icn-collectie.nl voor enkele door zijn vader vervaardigde meubels (ontworpen door De Bazel). [2] Inventaris archief Crouwell, p.3 [3] Archief NAi/CROU o.a. G258, G34 [4] Archief NAi/CROU o.a. G148, G32, G12 [5] Archief NAi/CROU o.a. G13, G24 [6] http://nl.wikipedia.org/wiki/Marinus_van_der_Goes_van_Naters [7] Archief NAi/CROU G182 [8] Drievoudig (of driedubbel) betekent hier: drie woningen onder de kap van 1 villa/landhuis. [9] Gaillard, K., Labor Omnia Vincit. Een idealistische meubelfabriek 1910-1935, Arnhem 1994, p. 95 [10] Archief NAi/CROU G124 [11] http://home.hccnet.nl/e.p.binnendijk/H4.htm (scriptie doctoraalexamen UvA 1996: Tussen droom en werkelijkheid. De betekenis van het 'Russische Communisme' voor het 'Utopia' van Henriëtte Roland Holst.) [12] Architectura 12 (1904)/33/269 en Architectura 15 (1907)/48/399 [13] Archief NAi/CROU G68 [14] Archief NAi/CROU G46 [15] Archief NAi/CROU G213 [16] Archief NAi/CROU t1 en t24 [17] Architectura 11 (1903)/18/143 [18] Architectura 19 (1911)/8/58-59 [19] Architectura 19 (1911)/12/90-91 [20] http://www.icn-collectie.nl/frmDetails.aspx?obs_guid=62fd703f-8ece-41a8-9e18-4c8cda709831 [21] Zie http://www.icn-collectie.nl/frmResults.aspx?VrijZoeken=&Inventarisnummer=&Titel=&Beschrijving=&Vervaardiger=&Trefwoorden=&Materialen=&Thumbnail=N&Vermissing=N&verv_guid=f27acfd0-5253-42f7-b31d-896150df8ad2 voor de ontwerpen AA1547, AA1548, AA1549, AA1554 A-F en AA1555 A-B. [22] Gaillard, K., Labor Omnia Vincit. Een idealistische meubelfabriek 1910-1935, Arnhem 1994, p. 9 [23] Archief NAi/CROU G231 [24] Archief NAi/CROU G239 [25] Gebaseerd op de oorspronkelijke tekst van Veronique Helmink (1994) [26] Gebaseerd op de oorspronkelijke tekst van Veronique Helmink (1994) [27] Archief NAi/CROU penn10.2 Opleiding: Kunstnijverheidsschool Quellinus Amsterdam/1899-1902;Academie voor voortgezet en hoger bouwkunstonderricht Amsterdam/ Ereblijken: Diplome de Médaille d'Or, Exposition Internationale des Arts Décoratifs & Industriels Moderners Paris/1925;Officier Orde van Oranje Nassau/1947;zilveren legpenning PTT/

Crouwel, Joseph

J. Crouwell (of Crouwel, 1885-1962) Inleiding Joseph Crouwell Jr. werd op 15 maart 1885 geboren in Amsterdam als zoon van meubelmaker[1] Joseph Crouwell Sr. en Catharina Elisabeth Pohlmeijer. De oorspronkelijke familienaam was Crouwel, maar deze werd veranderd in Crouwell toen de grootvader van de architect in 1817 geboren werd op een schip dat van Engeland naar Nederland voer. De Britse kapitein van het schip trad op als ambtenaar van de burgerlijke stand en verengelste onbedoeld de naam. Crouwell zelf gebruikte bij het signeren van zijn werk en het ondertekenen van brieven e.d. beide spellingen, hoewel hij vooral in zijn vroege periode van de Engelse variant gebruik maakte. In bouwkundige tijdschriften als Architectura en het Bouwkundig Weekblad, maar ook in de bewaard gebleven correspondentie tussen hem en architecten, redacteurs, meubelfabrieken, kunstacademies, vrienden, opdrachtgevers enz. duikt hoofdzakelijk de Nederlandse spelling op, al dan niet met de toevoeging Jr.. Bij BONAS en het NAi is echter gekozen voor de Engelse spelling omdat Crouwell onder deze naam staat ingeschreven bij de burgerlijke stand. Bovendien voorkomt de dubbele 'l' eventuele verwarring met andere Crouwels - in het bijzonder grafisch vormgever Wim Crouwel en architect Mels Crouwel. Na zijn studietijd en zijn vestiging als zelfstandig architect in 1911 was Crouwell vanaf 1917 werkzaam bij de Rijksgebouwendienst (RGD), waar hij tot zijn pensionering in 1950 achtereenvolgens als architect, adjunct-rijksbouwmeester en rijksbouwmeester werkte. In dienst van de RGD was Crouwell de verantwoordelijke architect voor een groot aantal uitgevoerde openbare gebouwen, waaronder negentien postkantoren, enkele scholen en enkele kantoorgebouwen, waarvan de ontwerpen zich in het archief bevinden. Daarnaast bevinden zich in het archief heel wat ongedateerde ontwerpen voor villa's, winkelwoningen, rijtjeshuizen, landhuizen en dubbele woonhuizen waarvan in de meeste gevallen niet bekend is of ze wel of niet zijn uitgevoerd. Behalve gebouwen ontwierp Crouwell ook interieurs en meubels, soms voor de door hem zelf ontworpen (openbare) gebouwen, maar tevens voor de Oosterbeekse meubelfabriek Labor Omnia Vincit. Met grafisch ontwerp heeft hij zich echter - voor zover bekend - nauwelijks beziggehouden: in het archief bevindt zich slechts één ontwerp voor een kalender. Wel opvallend is het grote aantal bewaard gebleven studietekeningen. Uit twee aktes van aanstelling blijkt dat Crouwell, behalve als architect en meubelontwerper, ook werkzaam was als docent aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag van oktober 1929 tot oktober 1931. Daarnaast zat Crouwell in verschillende commissies (o.a. commissielid voor een tentoonstelling voor het werk van afgevaardigde leden van Architectura in 1925; commissie tot beoordeling van het prijswerk van de leerlingen in de afdeling kunstnijverheid van de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen in Rotterdam in 1923; commissie inzake de ontwikkeling en opbouw van Den Haag in 1932) en jury's (jury prijsvraag Architectura et Amicitia 1923). Verder maakte hij in de zomer van 1921 een reis naar Zweden en Finland, waar hij onder andere werk zag van de architecten Ragnar Östberg, Eliël Saarinen en Armas Lindgren. Verder bezocht hij in ieder geval België, Duitsland en Italië. Crouwell is twee keer getrouwd. Zijn eerste vrouw was de joodse Grietje Snijders die tijdens de Tweede Wereldoorlog omkwam in een concentratiekamp. Waarschijnlijk hadden zij twee zonen. Crouwell is hertrouwd met M. van den Bosch, die Crouwells archief in 1990, bijna dertig jaar na zijn dood, naar het NAi liet overbrengen.[2] Adressen Gedurende zijn leven heeft Crouwell op verschillende plekken gewoond. In de correspondentie worden de volgende adressen genoemd: Spiegelgracht 9, Amsterdam Spreeuwenlaan 103, Den Haag (1921-1922)[3] Scheveningschelaan 152 (Huize de Ark), 154 en 156, Kijkduin, Den Haag (1923-1935/1937)[4] Laan van Meerdervoort 521, Den Haag (1937-1962)[5] Uit correspondentie blijkt dat Crouwell in de jaren twintig zijn woning op de Scheveningschelaan (of enkele kamers) gedurende een maand in de zomer verhuurde. Zo verhuurde hij in de zomer van 1923 twee bovenkamers aan jonkheer Marinus van der Goes van Naters, een telg uit een Nijmeegse adellijke familie, die op dat moment afstudeerde in rechtsgeleerdheid aan de Universiteit van Leiden.[6] Ook blijkt uit een boze brief van Crouwell dat hij eerder dat jaar ruzie had met bouwbedrijf Joh. D. v.d. Houwen - het bouwbedrijf dat de eerste woningen in Kijkduin in 1923 opleverde. In de brief verzoekt Crouwell eindelijk enkele reparaties bij hem thuis uit te voeren die allang hadden moeten gebeuren: Ruim een half jaar geleden zouden reeds de paneelen van de keuken- en badkamer vernieuwd worden, aangezien deze geheel poreus zijn. We zijn, wanneer de wind er op staat, genoodzaakt de scheuren met papier te stoppen anders zijn de kamers niet te verwarmen en komt er wanneer het regent water naar binnen. De sloten van de deuren der schuren, sluiten ook al zoo lang niet, het beste zou zijn hangsloten aan te brengen, aangezien de deuren voor gewone sloten veel te slap zijn. Het geheng is ook stuk, zoodat een der deuren er telkens uit dreigt te vallen. Er zijn een paar steenen los van het terrasmuurtje bij de keuken. De keukendeur gaat ook heel slecht open en dicht.[7] Opleiding en leertijd Crouwell kreeg tussen 1899 en 1902 zijn eerste opleiding aan de Kunst Nijverheid Teekenschool Quellinus, afdeling Bouwkundigen. De school was op dat moment gevestigd in het daarvoor speciaal door P.J.H. Cuypers ontworpen gebouw in de Frans Halsstraat in Amsterdam. Docenten waren onder andere T.G. Schill, J.T.J. Cuypers, W. Kromhout, W.C. Hoeker en T. van der Laars. Vervolgens volgde Crouwell de cursus Hoger Bouwkundig Onderricht aan de Academie voor Voortgezet en Hooger Bouwkunstonderricht, die ook in Amsterdam was gevestigd. Hier kreeg hij onder meer les van architect K.P.C. de Bazel. Werk- en vriendenkring en opvattingen over architectuur Crouwell heeft tussen 1903 en 1911 praktische ervaring opgedaan op de architectenbureaus van K.P.C. de Bazel, A.J. Jacot en J.W. Hanrath. In Crouwells vroege ontwerpen tot circa 1915 van zowel architectuur als interieurs en meubels zou de invloed van met name De Bazel goed te zien zijn. Nog in deze leertijd ontwierp hij in samenwerking met J.W. Hanrath enkele gebouwen - d.w.z. ze zijn door beiden gesigneerd - waaronder een herenhuis voor W.C. Bosman in Alkmaar en een landhuis voor E. Lopez Suasso in Hilversum. In 1911 vestigde Crouwell zich als zelfstandig architect in Amsterdam. In deze functie restaureerde hij zijn eigen woonhuis aan de Spiegelgracht en ontwierp hij onder andere twee drievoudige landhuizen in Bussum en een drievoudige villa op de Koningslaan in Amsterdam.[8] Voor de villa werkte hij samen met beeldhouwer Mendes da Costa. Daarnaast heeft Crouwell samengewerkt met architect Groenendijk voor het ontwerp van een villa aan de Prins Hendriklaan in Amsterdam. Tussen 1914 en 1916 werkte hij op het architectenbureau van H.P. Berlage.[9] Vanaf 1917 werkte Crouwell bij de Dienst Landsgebouwen Eerste District, die in 1923 samen met de andere districten overging in de Rijksgebouwendienst. Samen met Juul Luthmann en Cornelis Jonke Blaauw, net als Crouwell Amsterdams georiënteerde architecten, was hij door de toenmalige rijksbouwmeester Henry Teeuwisse als architect aangesteld. Zij werkten vaak samen met beeldhouwers als Hendrik van den Eijnde en Joop van Lunteren. In 1924 ontwierp Crouwell in samenwerking met Luthmann en A.D.N. van Gendt een gebouw voor De Bijenkorf in Den Haag naar aanleiding van een prijsvraag, dat echter niet werd uitgevoerd. Tot eind jaren twintig stonden Crouwells ontwerpen voor rijksgebouwen vooral in het teken van de expressieve Amsterdamse Schoolstijl. Behalve met architecten werkte Crouwell voor de decoratieve afwerking van zijn gebouwen vaak samen met beeldhouwer Van den Eijnde en glaskunstenaar Roland Holst, die de glas-in-loodramen voor zijn gebouwen ontwierp. Gispen leverde de lampen voor het Bureau voor de Statistiek in Den Haag, waarvoor Crouwell de tafels en stoelen van de vergaderzaal ontwierp. Voor de postkantoren in Doetinchem en Beekbergen werkte Crouwell samen met Willem Coenraad Brouwer (1877-1933) die voor de een de aardewerken wapenschilden ontwierp en voor de ander de hardstenen gedenkplaat. P.A.H. Hofman ontwierp de glas-in-loodramen in het trappenhuis van de HBS te Harlingen (1926). De vaste fotograaf voor zijn ontwerpen was Cor Deul, met wie hij en zijn vrouw Griet goed bevriend waren. Ook waren hij en zijn vrouw goed bevriend met Richard Roland Holst en diens vrouw, de bekende socialistische dichteres Henriëtte Roland Holst, en met Guillaume Frédéric la Croix, die net als Crouwell betrokken was bij de Amsterdamse Schoolbeweging. Crouwells vriendenkring strekte zich echter tot buiten de grenzen van Nederland uit, want uit het archief zijn brieven bekend van Naomi Lindholm uit Finland en Anna en Adolf Lepper uit Zweden. Vermoedelijk heeft Crouwell deze contacten tijdens zijn reizen naar Scandinavië, in opdracht van A et A gemaakt, opgedaan. Via deze reizen raakte hij eveneens bekend met het werk van architect Eliël Saarinen, dat hij enorm bewonderde en waar hij zelf door beïnvloed raakte. Expliciete opvattingen over architectuur heeft Crouwell helaas nooit op papier vastgelegd. Zijn tamelijk socialistische ideeën over architectuur blijken meer uit de architectuur - de vele publieke gebouwen als vorm van gemeenschapskunst - en meubels - ofwel onderdeel van een gesamtkunstwerk ofwel ontworpen voor de socialistisch-idealistische meubelfabriek Labor Omnia Vincit - die hij ontworpen heeft, uit zijn samenwerking met socialistisch ingestelde mensen als Berlage en Roland Holst en uit bepaalde brieven, waarin hij bijvoorbeeld zijn frustratie uit op het moment dat glas-in-loodramen, beeldhouwwerk en andere (essentiële) onderdelen door geldgebrek worden wegbezuinigd. Ook is er een brief van Crouwell uit 1922 bewaard gebleven waarin hij oplossingen biedt voor het probleem van Hongerend Rusland[10], iets waar ook de socialistische Henriëtte Roland Holst zich sterk voor heeft gemaakt.[11] Duidelijk is wel dat zowel zijn socialistische ideeën als de tastbare realisatie daarvan via mensen als Berlage, Roland Holst en Saarinen geënt is op de principes van de Engelse Arts and Crafts Movement. Dit geldt niet alleen voor Crouwells werk, maar ook voor de overige architecten van de Amsterdamse School. Lidmaatschappen, verenigingen en reizen Vanaf 1904 was Crouwell lid (eerst aspirant-lid en later gewoon lid[12]) van het architectuurgenootschap Architectura et Amicitia, afgekort A et A, dat wekelijks het tijdschrift Architectura uitbracht (na 1927 samen met het Bouwkundig Weekblad met de nieuwe naam Bouwkundig Weekblad Architctura) en maandelijks het tijdschrift Wendingen. Het genootschap schreef geregeld prijsvragen uit, waaraan Crouwell meedeed. Verder organiseerde zij af en toe excursies naar binnen- en buitenland. Crouwell ging zelf in augustus 1908 mee met de driedaagse excursie naar Brugge en Gent. Voor A et A of voor de Rijksgebouwendienst maakte hij in de zomer van 1921 een reis naar Zweden en Finland. Voordat hij wegging, had hij contact met de heer Boterenbrood die hem schreef: De voorzitter van de Teknologsföreningen afd: för Husbyggnadenskonst is, Ivar Tengbom bureau boven een van de grootste nieuwe bankgebouwen aan Kunsträdsgärdog 10. Het bureau van de vereeniging zelf is in Jacobsgatan; redacteur van hun tijdschrift was G. Asplund, die zijn bureau in Svartensgatan heeft. Lundberg woont in Regeringsgatan nog al achteraan. In Finland bestaat een architekten klub. Voorzitter daarvan is A. Tavatstjarna, de redacteur van hun tydschrift is Berg Vastre Kajen (…). Er is in Helsingfors een museum met een zeer goed plan van Lindgren Gesellius en Saarinen. U moet vooral niet vergeten in H. de academiska bokhandlen te bezoeken in Alexandergatan. U vindt daar o.a. ook een uitstekend werk van Saarinen over de uitbreiding van Helsingfors met aardige stedenbouwkundige verhandelingen (Zweedsch en Finsch). Een kleiner werkje is een paar jaar geleden verschenen ook van S. over groot Helsingfors (…). Een zeer groot genoegen zou u mij doen in Stockholm te informeeren naar het adres van de Noorsche architecten vereen: en hun tydschrift Architektur og Decorativ konst. De bond van Nederlandsche Architecten zond het Bouwk: weekbl: gedurende meer dan een jaar naar Finland Tavaststjärna als ruilnummer maar ontving nooit iets terug. Misschien bent u in de gelegenheid te bewerken dat dit nog gebeurt anders houdt de bond op met het zenden van meer nummers aan het einde van dit jaar. Ze kunnen met mij in het Zweedsch corresponderen.[13] Na terugkomst berichtte Crouwell dat de tijdschriftenproductie van de Noorse Architectenvereniging gedurende de oorlog was stopgezet maar nu weer langzaam op gang komt. Verder vertelt hij over zijn bezoek aan de architect Östberg en het door hem ontworpen raadhuis van Stockholm dat hij te vol van antieke details vindt, over zijn bezoek aan professor Lindgren en zijn bezoek aan Eliël Saarinen, die volgens hem een prachtig ontwerp heeft gemaakt voor een museum. Begin april 1922 bezocht Crouwell de Beierse plaatsen Würzburg, Kirchheim, Kleinrinderfeld, Nürnberg, Marktredwitz, Wunsiedel, Weissenstadt en Suissen. De reiskosten declareerde hij. Typering oeuvre Het vroege werk van Crouwell tot circa 1915 is verwant aan de rationele ontwerpen van De Bazel, Berlage e.d. Van 1915 tot eind jaren twintig ontwerpt Crouwell in de expressieve stijl van de Amsterdamse School, hoewel zijn gebouwen over het algemeen gematigder en functioneler zijn dan ontwerpen van bijvoorbeeld Michel de Klerk. Bovendien was hij in deze periode geïnteresseerd geraakt in het werk van de Finse architect Eliël Saarinen die zowel in de Nationale Romantische Stijl als in een aan de Jugendstil verwante stijl werkte. Ook de architectuur van Frank Lloyd Wright vormde een belangrijke inspiratiebron. Zijn oeuvre vanaf de jaren dertig is moeilijker te typeren. Vermoedelijk bleef Crouwell in zijn hart vasthouden aan zijn socialistische instelling van kunst (en architectuur) voor de gemeenschap, maar werd hij door de crisis beperkt in zijn mogelijkheden tot artistieke vrijheid. Vandaar dat zijn ontwerpen steeds zakelijker, strakker en functioneler worden met weinig decoraties en verwant aan de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid, die gangbaar was in deze periode. Toch zijn Crouwells ontwerpen speelser door gebruik te maken van baksteen (en andere ambachtelijke materialen) en inspringende gevels. Crouwells meubels en interieurs maken ongeveer dezelfde ontwikkeling door als zijn architectuur. Enkele ontwerpen bekend uit correspondentie In een brief van 30 maart 1921[14] aan Crouwell vermeldde de heer J.W. van Baarsel uit Joure (Friesland) de bouw van zijn huis aldaar en vroeg hij Crouwell een tekening te mogen houden die Crouwell hem gestuurd had. Het zou kunnen zijn dat Van Baarsel Crouwell opdracht heeft gegeven tot het ontwerpen van zijn huis. Er zijn echter geen tekeningen van bekend. Verder is er een brief van 31 maart 1921[15] door Crouwell geschreven aan de heer J.E. Moltzer, waarin hij Moltzer wijst op het verschuldigde honorarium voor de volgende schetsontwerpen: een vrijmetselaarsloge in Nijmegen, een landhuis in Almelo, een herenhuis in Hengelo, een arbeiderswoning, een jachtopzienerwoning, een burgemeesterswoning in Dieren en een landhuis voor een alleenwonende dame. Kennelijk heeft Crouwell voor Moltzer een aantal gebouwen ontworpen, met als meest opvallende ontwerp de vrijmetselaarsloge. Waar de tekeningen zijn en of (enkele van) de gebouwen zijn uitgevoerd, is niet bekend. Prijsvragen algemeen In de periode 1900-1940 heeft Crouwell aan diverse prijsvragen voor zowel architectuur als kunstnijverheid deelgenomen, met name in zijn beginjaren. Achtereenvolgens waren dat: prijsvraag 1903, de prijsvraag voor een raadhuis te Zeist (1906), prijsvraag voor de omslag van een kalender van het genootschap Architectura et Amicitia (1907), prijsvraag voor een Monumentaal Hekwerk voor de ingang van een park van de Vereniging Bouwkunst en Vriendschap (1908), Godon-prijsvraag van Arti et Industriae (1908), prijsvraag voor een Bij-Bibliotheek van Bouwkunst en Vriendschap (1908), prijsvraag voor een eengezinswerkmanwoning van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst (1908), prijsvraag voor een blok van 47 woningen te Amsterdam van woningbouwvereniging Rochdale (1910), Ereprijsvraag van het genootschap Architectura et Amicitia voor een kopstation met verhoogd spoor (1910), prijsvraag voor een herenkamer voor 't Woonhuis te Amsterdam (1911), Lelimanprijsvraag (1911), prijsvraag voor een badhotel (1915), prijsvraag voor een Rijksacademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam (1917), prijsvraag voor warenhuis De Bijenkorf in Den Haag (1924), prijsvraag voor een Van Heutzmonument (1932) en een prijsvraag voor het Raadhuis te Amsterdam (1937). Bij diverse prijsvragen met betrekking tot architectuur wist Crouwell zich te onderscheiden. Zo behaalde hij voor zijn ontwerp voor een monumentaal hekwerk in 1908 een gedeelde eerste plaats waarvoor hij een bronzen medaille en F35,- ontving. Voor het ontwerp van een kopstation werd hij in 1910 beloond met een tweede plaats - de eerste plaats was niet toegekend - en ontving hij F140,-. Ook voor de Lelimanprijsvraag uit 1911 werd de eerste prijs niet toegekend en werd Crouwell tweede met een bedrag van F200,-. Meubel- en interieurprijsvragen Prijsvraag 1903 In het archief bevinden zich twee studietekeningen van een interieur, waaronder in potlood is geschreven prijsvraag 1903.[16] De eerste tekening toont een wand met schouwpartij met spiegel, geflankeerd door een vitrinekast - glazen deurtjes boven, open vakken en gordijn onder - en een buffet. De tweede (ingekleurde) tekening laat een wand zien met drie hoge vensters met gordijnen, een hanglamp, een tafel en twee stoelen. Kenmerkend voor de decoratieve afwerking zijn de gecanneleerde stijlen van lambrisering, schouwpartij (rond spiegel) en raampartij; de kleine vierkante ruiten binnen strak geprofileerde kozijnen in de raampartij, die terugkomen in de ruitjes van de vitrinekast; de kroonlijsten en friezen met ruitjesdecoratie boven de vensters, kasten en schouw; de subtiele versiering van aaneengeschakelde bolletjes op gordijnen, hanglamp, stoelen (spijkers), haardhekje en plafondlijst; en de stijlen (ook met bolletjes) van stoelen, kasten, tafel en middenstijlen van de ramen. De stijl van het ontwerp is verwant aan de meubel- en interieurontwerpen van De Bazel. Uit de tekeningen blijkt helaas niet om welke prijsvraag het gaat, of Crouwell het werk inderdaad heeft ingezonden en onder welk motto. Vermoedelijk betreft het een prijsvraag die in Architectura was opgenomen en de enige prijsvraag uit 1903 in Architectura met betrekking tot een interieur werd uitgeschreven door J.A. Huizinga van meubelfabriek Nederland, Westersingel in Groningen. De omschrijving was echter nogal algemeen - Er wordt gevraagd een ontwerp (intérieur) te leveren van een modern woonkamer-ameublement, met of zonder gordijnen. De oppervlakte der kamer groot +/- 25 M2. De vorm van de kamer en de plaatsing der meubelen worden geheel aan den ontwerper overgelaten.[17] - en bovendien ontbrak een uitgewerkt juryrapport, vanwege het overlijden van een van de juryleden. Godon-prijsvraag 1908 In het derde nummer van Architectura 1908 werd door de Nederlandsche Vereeniging tot Bevordering der Kunstnijverheid Arti et Industriae een prijsvraag uitgeschreven voor een ontwerp voor een betimmering van een studeerkamer. Deze betimmering moest worden uitgevoerd in eikenhout en bestaan uit een lambrisering, deur- en raamomlijstingen, ingebouwde wandhoge (3,80 meter) kasten met glazen deurtjes, een schouw met banken en een plafond. Bijgevoegd was een plattegrond met daarop aangegeven de afmetingen van het vertrek (5x7 meter) en de plaats van de (boeken)kasten, zitboek met banken en schouw, lavabo, ramen, erker en gangdeur. Gevraagd werden tekeningen van de vier wanden en het plafond op schaal 1:20, een detail en doorsnede op schaal 1:10 en een detail op ware grootte. De jury, bestaande uit K. Sluyterman, J. Cuypers en K.P.C. de Bazel, beloonde Crouwell met de eerste plaats, waarvoor hij F100,- en het Diploma van Arti et Industriae der 1e klasse ontving. Het oordeel van de jury luidde als volgt: De overeenstemming tusschen de wanden, de verdeeling en de verhouding is zeer geslaagd, de horizontale verdeeling van de drie overige wanden is ook gewenscht in de boekenkasten, hetgeen om practische redenen wel noodzakelijk zal zijn. De onderverdeeling en de plaats van de versieringen is goed, de profileeringen en de ornamentale kapiteelen geven levendige en werkzame motieven te zien, de vorm en maat van de rozetten op de paneelen en de friesversiering van den schoorsteen zijn minder geslaagd. Prijsvraag 't Woonhuys 1911 Op 25 februari 1911 stond in Architectura een prijsvraag, uitgeschreven door de NV 't Woonhuys (Vijzelstraat 56-60, Amsterdam) onder leiding van het Genootschap Architectura et Amicitia. De vraag luidde een ontwerp voor een herenkamer die daadwerkelijk zou worden uitgevoerd en bestemd was voor opstelling in een tentoonstellingsgebouw te Amsterdam, om daarna een vaste bestemming te krijgen. Het ontwerp moest aan de volgende eisen voldoen: Het grondplan van de kamer is beschreven in een rechthoek groot 5 x 7 meter; de ruimte van den stand. De hoogte wordt vrijgelaten, doch kan hoogstens 4,5 meter zijn. Een der lange zijden van den rechthoek wordt de open wand; de tweede lange zijde is gesloten. In eerstgenoemde worden verondersteld de ramen te zijn geplaatst. Deze kan geheel worden opengelaten of een afsluiting gegeven worden in tentoonstellingskarakter. Dit vertrek is bestemd te dienen als privé-kantoor en werkkamer van het hoofd ener grote zaak, en zal dus overeenkomstig die bestemming moeten zijn ingericht. De kamer zal een houten wandbekleding en een stookplaats hebben en de navolgende meubelen bevatten: 1. een grote werktafel met kastjes (bureau ministre) vrijstaande of ingebouwd, 2. de daarbij behorende bureaustoelen, 1 of 2, 3. een boekenkast, of meerdere, vrijstaande of ingebouwd 4. twee kleine kasten voor berging van papier, sigaren, e.d.; eveneens vrijstaande of ingebouwd, 5. twee gemakkelijke stoelen; zogenaamde easychairs 6. twee gewone stoelen 7. twee kleine tafels. De vloerbekleding en de wandbespanning (boven de lambrisering) zullen bij de uitvoering in overleg tussen de prijsvraaguitschrijfster en de uitvoerende eerst bekroonde worden vastgesteld. De kosten voor deze bekleding en bespanning gevorderd, zijn niet begrepen, in de hierna te noemen bouwkosten. Het plafond kan een indeling gegeven worden en overigens het tentoonstellingskarakter behouden. In het al of niet aanbrengen ener andere bovenafsluiting, worden ontwerpers vrijgelaten. Toepassing ener bovenafsluiting die licht doorlaat, is gewenst. Als hoofdmateriaal wordt eiken- of mahoniehout (in de was gezet) gedacht, terwijl andere materialen voor versieringen niet zijn uitgesloten.[18] De totale bouwkosten mochten niet meer dan F2500,- bedragen; een kostenbegroting diende te worden bijgevoegd bij de ontwerptekeningen. De ontwerpen voor de wanden, plafond en plattegrond moesten op schaal 1:20 geleverd worden, de ontwerpen voor de meubels op schaal 1:10, en enkele details op ware grootte. Van Crouwells tekeningen is slechts één bewaard gebleven in zijn archief in het NAi, namelijk één van de tekeningen met meubels. Het betreffen de voorgeschreven gewone stoel, het bureau ministre, een bureaustoel, een gemakkelijke stoel en een kleine tafel. Het ontwerp is uitgevoerd in zwarte inkt en potlood op calque. Karakteristieke elementen in alle meubels zijn de slanke taptoelopende bolpoten met geribbelde versiering (cannelures), ietwat gebogen hoge rugleuningen, bollende rugleuningen en zitvlakken en ronde armleggers. De nadruk op verticaliteit die door de slanke poten en hoge rugleuningen ontstaat, wordt doorbroken door de strakke, simpele regels van het bureau- en tafelblad, het zitvlak en de onderregel van het tafeltje. Ter verlevendiging van de tamelijk strakke vormgeving dienen de rondingen van armleggers, brede zit- en rugvlakken, de kussenpanelen van het bureau met subtiele versiering en de halfronde bureaustoel. Door de terugkerende karakteristieke elementen vormen de meubels de eenheid die wordt beloofd in het motto: Eenheid. Omdat de tekening niet in kleur is, is het niet na te gaan wat Crouwell voor kleuren in zijn hoofd had voor de stof (of het leer) van de stoelen. Wel blijkt uit de bewaard gebleven kostenbegroting dat het ameublement en de lambrisering van mahonie waren. Crouwell schatte de maakkosten voor de 2 tafeltjes op F170,-, de 2 gemakkelijke stoelen op F120,-, de 2 gewone stoelen op F90,- , de bureaustoel op F60,- en het bureau op F320,-. Behalve de voorgeschreven kasten ontwierp hij ook een spiegel voor de marmeren schouw. De jury, bestaande uit K.P.C. de Bazel, C.W. Nijhoff, K. van Leeuwen en F.J. Zeegers, beloonde Crouwell met de eerste prijs en een bedrag van F150,-. Hoewel de jury erg veel goede elementen in Crouwells werk zag - bijvoorbeeld de harmonie tussen de meubels en betimmering onderling - had zij ook kritiek: De distributie van het vertrek en de verdeeling van vloer en wanden zijn echter niet geslaagd; de kasten naast den schoorsteen verbrokkelen deze wanden in kleine onbruikbare stukken; terwijl de meubels eenigszins los in de ruimte zijn geplaatst, zoodat er geen practisch verband is gezocht tusschen hun plaats en het doel van de kamer.[19] Crouwells ontwerp werd uiteindelijk in aangepaste vorm uitgevoerd. In eerste instantie stond zijn kamer tentoongesteld in het pand van 't Woonhuys aan de Vijzelgracht, maar later verhuisde deze mee naar de Prinsengracht waar zij diende als directiekamer. De meubels en lambrisering zijn tot op heden bewaard gebleven en bevinden zich thans in het depot van het Instituut Collectie Nederland te Rijswijk.[20] Het interieur bestaat uit ruim driehonderd onderdelen van massief mahonie, waaronder de betimmering, een boekenwand, een haardpartij, een buffetkast, twee banken, plafondbalken, raamdelen, een radiatorkast, een pilaar, profiellijsten, twee blinde deuren, een kachel en drie gebrandschilderde glas-in-loodramen. Opvallend en vreemd is het feit dat men op de ICN-website geen enkele melding maakt van de voorgeschreven meubels voor de prijsvraag. Wel staan er op de website foto's van enkele meubels die Jospeh Crouwel Sr uitgevoerd zou hebben naar ontwerpen van K.P.C. de Bazel. Deze komen m.i. echter zo goed als overeen met de bureaustoel, het bureau, de gewone stoel, de gemakkelijke stoel en de kleine tafel uit Crouwells inzending.[21] Labor Omnia Vincit Tussen 1916 en 1935 was Crouwell een zogenaamde vrije medewerker (een soort freelancer) van de Oosterbeekse meubelfabriek Labor Omnia Vincit, die onder leiding stond van Gerrit Pelt J.Jzn. (1864-1956) en die zich richtte op de productie van kunstzinnig vormgegeven, degelijke meubels. Bijna alle belangrijke meubelstijlen uit het begin van de twintigste eeuw - de rationeel vormgegeven meubels van Berlage (en 't Binnenhuis), de expressieve meubels van de Amsterdamse School, de strakkere meubels van de Haagse School - waren in afgezwakte vorm vertegenwoordigd.[22] Van al Crouwells ontwerptekeningen voor L.O.V. is slechts één tekening bewaard gebleven in Crouwells archief in het NAi; dit betreft een ontwerp voor kantoormeubels in de stijl van de Amsterdamse School. Het bestaat uit een hoge rugstoel, een tafel en een gemakkelijke armstoel. De meubels zijn ontworpen in een lichte houtsoort (vermoedelijk eiken) met zwart geïmpregneerde kraalvormige versieringen (onderkant poten en bovenkant rugleuning) en een hardgroene zit- en rugbekleding. De stoelen ogen tamelijk massief en staan op korte taptoelopende poten. Opvallend is de krul aan de bovenkant van de rugleuningen en de omgekrulde groene armleggers van de armstoel. Verder bevindt zich in het Instituut Collectie Nederland een door L.O.V. uitgevoerd slaapkamerameublement van Crouwell en is uit het VANK-jaarboek 1920 een foto bekend van een wit geschilderd kinderledikantje van vurenhout met triplex panelen. In de correspondentie tussen Pelt en Crouwell wordt wel veel verwezen naar meubels en ameublementen die Crouwell voor L.O.V. ontworpen heeft. Van de genoemde meubels en ameublementen zijn echter geen tekeningen bekend. Extra jammer is het dan ook dat de meubels in de brieven bijna nooit specifieker omschreven zijn dan buffet, theekast, fauteuil, stoel, easy-chair enz. In een enkel geval worden kleur en materiaal genoemd: bijvoorbeeld een huis-eetkamerameublement uit 1922 kon volgens Crouwell in eikenhout in de was uitgevoerd worden, met afwisseling van zwart geïmpregneerd of wanneer dit mogelijk is van eene donkere houtsoort (grijs ebben). De kleur van de bekleeding der stoelen heb ik gedacht is hard groen (kleur billardlaken)[23]. Ook worden soms de prijzen genoemd, zodat een globaal beeld verkregen wordt van de kosten en prijzen van individuele meubels en ameublementen. Bovengenoemd ameublement kon bijvoorbeeld voor F500,- vervaardigd worden, terwijl van een ander ameublement de stoel F70,-, de fauteuil F110,- en de tafel F85,- kostte.[24] Door het weinig overgebleven materiaal is het moeilijk te zeggen in welke stijl(en) Crouwell voor L.O.V. ontwierp. Gezien de tijdspanne van 1916-1935, waarin Crouwell wat zijn gebouwen betreft vooral in Amsterdamse Schoolstijl werkte, en gezien de overgebleven meubels/tekeningen is het waarschijnlijk dat de meeste meubels in een aan de Amsterdamse School verwante stijl ontworpen werden, die tegen het eind van de jaren twintig verstrakte en soberder werd. De rijksgebouwen als gesamtkunstwerk Door Crouwells betrokkenheid bij de Rijksgebouwendienst heeft hij vele publieke gebouwen door heel Nederland ontworpen. Hij is met name bekend door zijn postkantoren van Utrecht (Neude) en Haarlem. Daarnaast heeft hij echter ook ontwerpen voor de postkantoren van Bilthoven, Doetinchem, Arnhem, Blaricum, Oosterwolde, Naarden-Bussum, Groningen, Apeldoorn, Hippolytushoef, Beekbergen, Alkmaar, Sittard, Heerlen en Bovenkarspel-Grootebroek geleverd. Verder was hij actief op het gebied van scholenbouw, want hij ontwierp zowel een HBS te Harlingen als het Anatomisch Instituut met Veeartsenijkundige Hogeschool in Utrecht. Voor de diverse overheidsgebouwen ontwierp Crouwell vaak ook het interieur en de meubels, al dan niet in samenwerking met andere ontwerpers. In deze periode werd een gebouw namelijk als een gesamtkunstwerk opgevat, waarbij alle elementen - architectuur, interieur, meubels en details - op elkaar afgestemd moesten zijn. In feite borduurt dit ideaal voort op de ideeën van de Arts en Crafts Movement uit Engeland. De interieurs en meubels zijn afgestemd op zowel de functie van de gebouwen als op de architecturale vormgeving. De meubels uit de jaren twintig zijn tamelijk massief, conform de vormgeving van de Amsterdamse School, maar minder expressief en functioneler. De vormgeving uit de jaren dertig is nog soberder. Opvallend is het gebruik van kale bakstenen muren aan de binnenkant van de gebouwen. In de jaren twintig is dit verlevendigd door middel van beeldhouwwerk. Postkantoor van Utrecht[25] Het bijna vierkante postkantoor is verlevendigd door verticale accenten als ramen en dubbele traptorens aan de voor- en achtergevel. Het tamelijk kleine voorportaal biedt toegang tot de prachtige paraboolvormige publiekshal. De hal is overspannen door bogen van gele verglaasde baksteen en wordt verlicht door tussenliggende parabolen van geslepen glas. De vloer is gelegd in zwarte hardstenen met banen wit marmer. Alle decoraties zijn door Crouwell zelf ontworpen met uitzondering van de zeven figuurbeelden van beeldhouwer H.A. van den Eijnde en het glas-in-loodraam van Roland Holst dat zich boven de ingang bevindt. Het beeldhouwwerk van de zuilen symboliseert de verschillende continenten. Problemen tijdens de bouw ontstonden op het moment dat het Rijk op deze decoraties ging bezuinigen en ze tenslotte verbood voor overheidsgebouwen. Voor Crouwell was dit namelijk onaanvaardbaar omdat de sculpturale elementen een wezenlijk onderdeel van zijn ontwerp vormden en hij ze dus ook bewust had toegepast. Om toch aan genoeg geld voor de decoraties te komen, werd een commissie ingesteld die onder de Utrechtse burgerij enkele inzamelingsacties hield. De scholen[26] In 1918 ontwierp Crouwell het Anatomisch Instituut van de Rijksveeartsenijkundige Hogeschool te Utrecht. Hierbij behoort tevens de door hem ontworpen Kliniek voor kleine huisdieren. Beide bouwwerken maken deel uit van een groep nieuwe onderwijsgebouwen aan de Biltsche Grift. De planindeling van het Anatomisch Instituut is door Rijksbouwmeester Ir. H. Teeuwisse gemaakt. Opvallend is de halfronde uitbouw aan de achterzijde. De centrale met glas overdekte hal is als museum ingericht. Het beeldhouwwerk van het Anatomisch Instituut is vervaardigd door H.A. van den Eynde. De tweede school die Crouwell ontwierp was de Rijks Hogere Burgerschool te Harlingen (1926). Het gebouw is van de weg gescheiden door water, de brug die hiervoor nodig was werd door Crouwell overkapt. In het interieur zijn tegelvloeren voor de gangen en portalen gebruikt en hout in de lokalen. Als algemene kleur werd in de hoofdzaak beige gebruikt, in de gangen aangevuld met bruin-rood, in de schei- en natuurkundelokalen met blauw en in de gewone leslokalen met groen. Met deze kleurstelling heeft Crouwell het gebruik en de arbeid in de verschillende lokalen willen uitdrukken. Ook het meubilair in de Rijks-H.B.S. is door hem ontworpen. Tot aan het einde van zijn loopbaan in 1950, maar ook daarna nog, bleef Crouwell bij de Rijksgebouwendienst, waar hij vanaf 1947 hoofdarchitect was. In deze periode ontwierp hij nog een garage voor autobussen in Rotterdam (1947), een gebouw voor de Centrale Directie van de P.T.T. in Den Haag (1947), een stationspostgebouw in Rotterdam (1948, niet uitgevoerd) en een Centraal Magazijn voor de P.T.T. in Den Haag (1954). In 1947 werd Crouwell als Officier opgenomen in de Orde van Oranje Nassau. Bovendien kreeg hij van het hoofdbestuur van de P.T.T. de zilveren legpenning - een onderscheiding voor personen buiten de dienst die zich voor de P.T.T. verdienstelijk hebben gemaakt - toegekend, uit waardering voor het ontwerpen en uitvoeren van vele belangrijke PTT gebouwen in het tijdvak 1918-1954.[27] Na zijn pensionering op 30 december 1950 bleef Crouwell nog enige tijd betrokken bij de Rijksgebouwendienst. Hij overleed op 16 februari 1962 in Den Haag. Nicole Sentis, 2009 De oeuvrelijst is samengesteld door Veronique Helmink in 1994 en aangevuld door Nicole Sentis in 2009.Veronique Helmink heeft ook in 1994 een biografisch eassy geschreven, dit is door Nicole Sentis in 2009 aangevuld en uitgebreid.Het originele essay van Veronique Helmink is in te zien in het archief van BONAS. NOTEN [1] Zie de website www.icn-collectie.nl voor enkele door zijn vader vervaardigde meubels (ontworpen door De Bazel). [2] Inventaris archief Crouwell, p.3 [3] Archief NAi/CROU o.a. G258, G34 [4] Archief NAi/CROU o.a. G148, G32, G12 [5] Archief NAi/CROU o.a. G13, G24 [6] http://nl.wikipedia.org/wiki/Marinus_van_der_Goes_van_Naters [7] Archief NAi/CROU G182 [8] Drievoudig (of driedubbel) betekent hier: drie woningen onder de kap van 1 villa/landhuis. [9] Gaillard, K., Labor Omnia Vincit. Een idealistische meubelfabriek 1910-1935, Arnhem 1994, p. 95 [10] Archief NAi/CROU G124 [11] http://home.hccnet.nl/e.p.binnendijk/H4.htm (scriptie doctoraalexamen UvA 1996: Tussen droom en werkelijkheid. De betekenis van het 'Russische Communisme' voor het 'Utopia' van Henriëtte Roland Holst.) [12] Architectura 12 (1904)/33/269 en Architectura 15 (1907)/48/399 [13] Archief NAi/CROU G68 [14] Archief NAi/CROU G46 [15] Archief NAi/CROU G213 [16] Archief NAi/CROU t1 en t24 [17] Architectura 11 (1903)/18/143 [18] Architectura 19 (1911)/8/58-59 [19] Architectura 19 (1911)/12/90-91 [20] http://www.icn-collectie.nl/frmDetails.aspx?obs_guid=62fd703f-8ece-41a8-9e18-4c8cda709831 [21] Zie http://www.icn-collectie.nl/frmResults.aspx?VrijZoeken=&Inventarisnummer=&Titel=&Beschrijving=&Vervaardiger=&Trefwoorden=&Materialen=&Thumbnail=N&Vermissing=N&verv_guid=f27acfd0-5253-42f7-b31d-896150df8ad2 voor de ontwerpen AA1547, AA1548, AA1549, AA1554 A-F en AA1555 A-B. [22] Gaillard, K., Labor Omnia Vincit. Een idealistische meubelfabriek 1910-1935, Arnhem 1994, p. 9 [23] Archief NAi/CROU G231 [24] Archief NAi/CROU G239 [25] Gebaseerd op de oorspronkelijke tekst van Veronique Helmink (1994) [26] Gebaseerd op de oorspronkelijke tekst van Veronique Helmink (1994) [27] Archief NAi/CROU penn10.2 Opleiding: Kunstnijverheidsschool Quellinus Amsterdam/1899-1902;Academie voor voortgezet en hoger bouwkunstonderricht Amsterdam/ Ereblijken: Diplome de Médaille d'Or, Exposition Internationale des Arts Décoratifs & Industriels Moderners Paris/1925;Officier Orde van Oranje Nassau/1947;zilveren legpenning PTT/