Lunteren, Isaäk Hendrik Jacob van (1780-1848)

I.H.J. van Lunteren (1780-1848) Hendrik van Lunteren werd op 3 september 1780 geboren en op 15 oktober 1780 gedoopt te Doorn. Er zijn geen gegevens bekend omtrent zijn ouders en zijn vroege jaren. Waarschijnlijk kwam hij rond 1795 te werken als tuinjongen op Schoonoord, gelegen bij Doorn. De eigenaar van de buitenplaats Schoonoord, Mr. H. Swellengrebel, stelde hem door een legaat in staat zich verder te bekwamen in de tuinarchitectuur.(1) In het jaar 1806 vestigde Van Lunteren zich in Utrecht en gaf als beroep architect en boomkweker op. Hij huwde hier in datzelfde jaar Maria Estopey, geboren te Houten in 1786. Kort na 1806 vertoefde Van Lunteren `ter vermeerdering zijner wetenschappelijke kennis der horticultuur en ter vorming van zijner smaak in het aanleggen van buitengoederen' een jaar in Engeland.(2) Waar hij in Engeland is geweest en welke indrukken hij zodoende zal hebben opgedaan is helaas onbekend. In 1810 opende Hendrik van Lunteren samen met een zekere D. van Lunteren (het is onduidelijk of het hier zijn vader betreft of een broer) een kwekerij in Utrecht aan de Servetsteeg te Utrecht, 'Flora's Hof' geheten. Deze kwekerij lag op de voormalige bisschopshof te Utrecht. Uit het huwelijk met zijn vrouw Maria Estopey kreeg Van Lunteren één zoon Samuel Adrianus van Lunteren (1813-1877). S.A. van Lunteren werd evenals zijn vader (tuin)architect. Bij hem lag echter het accent op de architectuur, waarbij hij in vele gevallen ook de tuinaanleg ontwierp. Samuel ontwierp behalve landhuizen ook enkele serres van Artis en de ijskelder van Soestdijk. De kwekerij van zijn vader zette Samuel voort onder de naam H. van Lunteren en Zoon.(3) Vaak wordt in de literatuur geen specificatie gegeven om welke Van Lunteren het gaat bij een bepaald uitgevoerd ontwerp. Dit maakt een werkelijke toeschrijving aan één van beiden zeer moeilijk. Hendrik van Lunteren overleed op 18 mei 1848 te Utrecht. De landschapsstijl Hendrik van Lunteren ontwierp zijn parken en tuinen in de zogenaamde landschappelijke stijl. In de tweede helft van de achttiende eeuw ontstond deze tuinarchitectuurstijl door een veranderde visie op het buitenleven en de beleving van het omgaan met de natuur. De kern van deze veranderde gedachtenwereld lag in het verkiezen van het natuurlijke boven de in het begin van de achttiende eeuw overheersende, gekunstelde strakke formele tuinen. De landschappelijke tuinstijl werd in Engeland geïntroduceerd. De formele tuinstijl met rechte assen en vista's werd met het absolutisme van Lodewijk XIV geassocieerd. De Engelsen stelden de idee van vrijheid van het individu en staat hiertegenover. Dit vrijheidsidee paste men ook toe op de natuur, de omgeving van de mens. Zodoende diende de rechte lijn vervangen te worden door de slingerende lijn. De inspiratie voor zo'n vrije landschappelijke stijl vonden de Engelsen in het Italiaanse landschap, wat vooral door de poëzie en de Italiaanse arcadische scenes op de schilderijen van de Franse schilders Claude Lorrain en Nicolas en Gaspar Poussin werd ingegeven.(4) Eén van de vroegst bekende Engelse schilders en (tuin)architecten die werkte in de landschappelijke stijl was William Kent. In de jaren dertig van de achttiende eeuw werkte hij aan een aantal parken, waaronder het landgoed Stourhead, waarbij Kent als landschapsschilder te werk ging.(5) Op dit landgoed Stourhead nam hij vormelementen direct uit de schilderkunst over met de daaraan verbonden iconografie.(6) Bij het aanleggen en ontwerpen van een park of tuin stelde men zich ten doel een ideale natuur te scheppen, met behulp van ontwerpmotieven en ornamenten, wat bij de wandelaar tot contemplatie en uiteindelijk tot zedelijke verheffing zou moeten leiden. Deze motieven betroffen bijvoorbeeld een slingerende rivier, een vijver met arcadisch of bebost eiland, kronkelende paden, een waterval, weiden en akkers, opgeworpen heuvels en hakhoutbossen doorsneden met kleine paadjes. Sierelementen werden gevormd door Chinese, neoclassicistische, en neogotische bouwwerken, ruïnes, hutten, bootjes, tekstborden en hermitages.(7) Deze met elkaar samenhangende motieven zouden bijdragen tot de verbeelding van het zogenaamde romantische schoonheidsideaal en de romantische natuurbeleving.(8) De Duitse tuintheoreticus C.L.L. Hirschfeld (1742-1792) geeft aanwijzingen voor het bereiken van verschillende gemoedsstemmingen voor de wandelaar binnen een tuinaanleg. Een 'heiter'-effect zou kunnen worden bewerkstelligd met bloemen, gras en een tempel. Een 'sanft melancholisch'-tuingedeelte wordt tot stand gebracht door een contrast van maanlicht, een kluizenaarshut en een donkere vegetatie, een 'feierlich' ontwerp tenslotte door een imitatie van de zee of een vulkaanlandschap.(9) De toeschouwer of wandelaar had in deze landschappelijke tuinaanleg een zeer grote rol. Hij was de acteur in het landschappelijk decor. De details op zijn wandeling moesten door hem begrepen worden alvorens het in een verband te brengen: de toespelingen op de klassieke oudheid, de betekenis van inscripties. Het landschapspark was oorspronkelijk gericht op het stimuleren van de fantasie en melancholie van de wandelaar.(10) De Engelsman Lancelot Capability Brown (1715-1783) gaf in de periode 1740-1770 de meeste parken in Engeland vorm volgens een geheel ander idee. Het ideale landschap werd verkregen zonder een veelheid aan follies, literaire connotaties en beelden; alle bewijzen van arbeid werden vermeden (zoals ploegvelden, koeien e.d.). Niet de filosofische en historische reflectie van de wandelaar werd belangrijk geacht, maar zijn fysiek welzijn, er moest rust uitgaan van het gecreëerde landschap.(11) Een reactie hierop zijn de aangelegde parken in de jaren 1789-1815 ontworpen door Humphry Repton (1752-1818). Praktische overwegingen bij het inrichten van een landschap speelden bij hem een belangrijke rol. Per locatie deed Repton een grondig onderzoek naar de bodemgesteldheid en de daar aanwezige flora en fauna. Zijn ontwerpen zouden een verbetering zijn van het al bestaande landschap.(12) Het wezenlijke karakter van deze latere tuinarchitectuur in landschappelijke stijl ligt in het zogenaamde door Hirschfeld geïntroduceerde begrip, het genius loci. Dit betekende dat de tuinarchitectuur passend en eigen zou moeten zijn aan een streek of landschap. Hieruit volgt dat het karakter van het nationale- zelfs regionale landschap waardering kreeg. Het 'natuurlijke' verbeterde zodoende het gekunstelde.(13) Repton introduceerde een nieuw motief in de landschappelijk aangelegde tuin, de zogenaamde 'pleasure-ground', een overgangsgebied tussen park en tuin, dat zich kenmerkte door een zekere formaliteit. Het 'Brownse' landschapspark wat zich tot aan het huis uitstrekte, was voor Repton onaanvaardbaar. Zo zou het huis geen eenheid kunnen vormen met het omliggende landschap.(14) Repton hechtte veel waarde aan de harmonie tussen het huis en het omringende landschap. Zodoende ontstond er in aanleg bij deze latere landschapsstijl een formeel aangelegd gedeelte met bloemperken en moestuinen in de naaste omgeving van het huis, naast de landschappelijke aanleg verderaf gelegen. De landschapsstijl in Nederland De Nederlandse variant van de landschappelijke tuinaanleg ontstond aan het einde van de achtiende eeuw, eveneens door een veranderde visie op het buitenleven, de beleving van en het omgaan met de natuur. Een oorzaak hiervoor was onder andere de herwaardering voor de zeventiende-eeuwse Nederlandse landschapsschilders, waarover de kunsttheoreticus Rhijnvis Feith (1753-1824) opmerkte dat vooral uit het Hollandse landschap het "grondkarakter" en de zeden van de Hollanders zou spreken. "Hoezeer moest een volk de natuur, die hen omringde, niet beminne! (...) Al die prachtige gezigten, die een Vesuvius oplevert, halen het niet bij de beschouwing van eenen rijken weikamp met tierend vee beslagen (...)".(15) De tuinstijl onderhield nauwe banden met onder andere de schilderkunst ten behoeve van effecten en de compositie. Men sprak wel over `dichterlijke schilderijen van de verfraaide Natuur'.(16) Ook de (buitenlandse) achttiende-eeuwse natuurbeschouwingen en sociale denkbeelden van onder andere J.J. Rousseau en J. Addison hebben geleid tot een afkerigheid van de gekunstelde mathematische tuininrichting en zodoende tot een herinrichting van de tuinen met meer natuurlijke vormen.(17) In de landschappelijk aangelegde tuinen in Nederland worden twee typen onderscheiden: de vroege landschapsstijl en de late landschapsstijl. De vroege landschapsstijl (1750-1800) kenmerkt zich door de kleinschaligheid en het besloten karakter van de aanleg, de twee bekendste tuinarchitecten die in deze stijl ontwierpen in Nederland waren J.G. Michael (1738-1800) en J.D. Zocher sr. (1763-1817). Beide mannen waren uit Duitsland afkomstig waardoor vooral Duitse invullingen en invloeden in Nederland in de landschapsstijl hun intrede deden. Waarbij moet worden opgemerkt dat Michael in Engeland was geweest ter bestudering van de Engelse landschapstuin. De late landschapsstijl probeert het kleinschalige en beslotene van de vroege landschapsparken open te breken, door het creëren van vista's over de eigen ruimte heen naar het gebied buiten het eigen park. Het open karakter poogde de tuinarchitect ook te verkrijgen door het aanbrengen van grote open weiden en vijvers, het zogenaamde `ferme ornée'.(18) Met dit `ferme ornée' wilde men een landschap tot een ideaal Arcadië scheppen, waar herders en vee vredig zouden huizen. (19) De tuinarchitecten Hendrik van Lunteren en zijn zoon Samuel A. van Lunteren ontwierpen hun tuinen in deze late landschapsstijl. Opleiding en theoretische kennis Hendrik van Lunteren begon zijn loopbaan, zoals al eerder vermeld, als tuin(mans)jongen op de buitenplaats Schoonoord te Doorn. Tot zijn vorming als tuinarchitect zal het verblijf van een jaar in Engeland van grote invloed zijn geweest. De theoretische kennis omtrent het ontwerpen van een park of tuin haalde men toentertijd als grondbezitter en als tuinarchitect uit de boeken, met name die van J.C. Krauss (1759-1826), 'Afbeeldingen der fraaiste, meest uitheemsche Boomen en Heesters die tot versiering van Engelsche Bosschen en Tuinen op onzen grond kunnen geplant en gekweekt worden (...)', G. van Laar, 'Magazijn van Tuinsieraden of verzameling van modellen van aanleg en sieraad, voor grote en kleine lusthoven, voornamelijk van dezulke die, met weinig kosten, te maaken zijn', en de afleveringen van de 'Algemeene Konst en Letterbode', alle verschenen in 1802. Krauss schreef zijn Afbeeldingen naar aanleiding van de veranderde smaak in de tuinkunst, die nieuwe kennis vereiste op het gebied van de beplanting. Hij bood een overzicht van heesters en bomen die geschikt werden geacht voor het samenstellen van een naar ieder seizoen variërende, kleurrijke beplanting.(20) Van Laars Magazijn van Tuin-sieraden verscheen als pendant van het werk van Krauss. Het is een voorbeeldenboek met ontwerpen voor tuinen, tuingebouwen en tuinmeubilair, veel hieruit is ontleend aan Duitse of Engelse voorbeeldenboeken. Hiermee speelde Van Laar in op de behoefte aan een dergelijk voorbeeldenboek onder tuinbezitters en tuinarchitecten.(21) Van Lunterens kwekerij De kwekerij Flora's Hof te Utrecht is een voortvloeisel van de in de negentiende eeuw groeiende interesse voor het landschap en de daarmee verbonden horticultuur. De individuele identificatie en gevoelsmatige identificatie met de natuur leidde tot de belangstelling voor het zelf kweken en verzorgen van planten.(22) Al vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw was de belangstelling voor bloemen en planten te bemerken aan het toenemende aantal gedrukte catalogi van particuliere plantenverzamelingen en de plantenveilingen. Dit verzamelen werd gestimuleerd door de introductie van de exotische gewassen uit alle delen van de wereld. Ook verbeteringen op het gebied van de tuintechnologie maakten het verzamelen mogelijk, voorbeelden hiervan zijn de constructie van de kas en de oranjerie.(23) Daarnaast was het mode, onder de hooggeplaatste dames, de mooiste boeketten samen te stellen uit de prachtigste bloemen.(24) In 1817 wordt Van Lunterens kwekerij bezocht door de Caledonian Horticultural society. Deze vermelden het volgende in hun journaal: 'We next paid a visit to the Garden of Flora, belonging to Messrs. Van Lunteren, who have long been established as florists and nurserymen at this place. Considered as a sale collection in a provincial town, this nursery-garden is respectable. (...) Besides showy herbaceous plants, there is a considerable collection of ornamental shrubs and forest-trees, with a catalogue of wich we were presented'.(25) Uit het bovenstaande blijkt de waardering voor het aanbod van een kwekerij als deze in het midden van een stad als Utrecht. Deze waardering valt ook af te lezen uit het feit dat aan Hendrik van Lunteren onder Koning Lodewijk Napoleon (1806-1810) de titel "Fleuriste du Roi" werd verleend.(26) Van de Firma H. en D. van Lunteren zijn drie catalogi bekend uit het jaar 1819, een met bomen en heesters, een tweede met vaste planten en de derde met kast- en oranjeriegewassen.(27) Veel tuinarchitecten bezaten een eigen kwekerij (28), waarschijnlijk om praktische en economische redenen. Zo wist Van Lunteren zich door zijn kwekerij Flora's Hof verzekerd van de benodigde nieuwe gewassen voor zijn tuin- en parkontwerpen. In tijden dat de opdrachten tot verfraaiing van een klein of groot landschap uitbleven, was het een kleine garantie voor enig levensonderhoud. Ontwerpen van van Lunteren Randenbroek te Amersfoort Van Lunteren werd door een tijdgenoot als `de vermaarde aanlegger van landgoederen en wat tot verfraaiing in het bouwkundig vak daarbij hoort' beschreven.(29) Eén van zijn projecten tot verfraaiing was de buitenplaats Randenbroek te Amersfoort. Deze buitenplaats werd in de eerste helft van de zeventiende eeuw door de architect Jacob van Campen bewoond. Vermoedelijk kreeg Hendrik van Lunteren de opdracht tot de herinrichting van het park in de heersende smaak -de landschapsstijl- in het jaar 1814 van de toenmalige zeer jonge bewoner van Randenbroek, Mr. Marten Adriaan van Beels (1790-1859). Uit het jaar 1814 is een situatiekaart bekend en twee ontwerpen voor Randenbroek allen gesigneerd door H. van Lunteren en 1814 gedateerd. Op de situatiekaart uit 1814 zijn nog elementen van een zeventiende eeuwse aanleg te zien, maar ook aanpassingen die waarschijnlijk in de achttiende eeuw tot stand zijn gekomen, zoals een sterrebos en de slingerpaden aan de randen van het park. Deze grotendeels formele zeventiende-eeuwse aanleg als uitgangspunt genomen, merkt men op dat het eerste ontwerp van Van Lunteren het meest vrij is. De oprijlaan is hier gesitueerd langs de noordelijke zijde van het gebied, zodat het weiland met bleekveld bij het gebied betrokken zou worden. Een bleekveld had men vroeger om het linnengoed op te bleken. In dit ontwerp herrinnert niets aan de oorspronkelijke aanleg, in tegenstelling tot het derde ontwerp. Dit ontwerp sluit meer aan bij de oude aanleg. Ook komt dit ontwerp het meest overeen met de huidige situatie waarin het park verkeert. Op de plaats waar de oorspronkelijke rechte oprijlaan liep, loopt nu een flauwe curve vanaf de weg naar het huis. Daarnaast is het bleekveld niet meer in het ontwerp opgenomen. De al bestaande structuur werd door Van Lunteren gebruikt als grondplan voor zijn ontwerp. Randenbroek werd op 29 december 1814 op een openbare verkoping verkocht aan vier personen, namelijk aan: "Hendrik van Lunteren, architect te Utrecht, Dirk Kruyff, Slijter in sterke dranken, wonende te Amersfoort, Willem van Eeden Junior, koperslager wonende binnen dezelve stad Amersfoort en Isaac Harthoorn, tabaksplanter ook aldaar woonachtig".(30) Waarschijnlijk hebben geen van deze eigenaren Randenbroek ooit bewoond. Wat Hendrik van Lunteren met deze drie andere bezitters heeft bewogen tot deze aankoop is niet bekend. Acht jaar later op 3 juli 1822 verkochten de eigenaren de buitenplaats weer. Bij de verkoop- en overdrachtsakte uit 1822 werd bepaald dat de buitenplaats tot november 1824 verhuurd zou blijven aan de zogenaamde Randenbroek sociëteit. Hieruit zou men kunnen concluderen dat Randenbroek in 1814 al werd verhuurd aan deze sociëteit.(31) Het Engelse Werk te Zwolle Door de nieuwe verhoudingen van de algemene nationale politiek aan het einde van de achttiende eeuw verloren vele vestingsteden hun oorspronkelijke functie. Het stond deze steden vrij om de vestingwerken rond hun stad een nieuwe functie te geven. In 1790 werd Zwolle tot zogenaamde open stad verklaard en verloor zij zodoende haar militaire functie. Zwolle zoals ook vele andere steden koos ervoor om de vestingwallen als `wandeling' te bestemmen. Deze wandelingen waren een aanwinst voor de stad, de bestuurders hoopten met deze investering nieuwe burgers aan te trekken.(32) De Zwolse verdedigingswerken, de Koterschans en Het Nieuwe Werk, beide gelegen aan de IJsseldijk (vroeger ter verdediging van het veer en als overzichtspunt over het verkeer op de IJssel) werden door Koning Lodewijk Napoleon in 1809 aan de stad Zwolle geschonken om te gebruiken voor de aanleg van een kanaal van de stad naar de IJssel. Het Willemskanaal werd geopend door Koning Willem I in het jaar 1819. De aanleg van het kanaal en de aanleg van het park, vanaf 1828, op Het Nieuwe Werk vonden plaats ten tijde van grote armoede. Beide werken werden uitgevoerd door hulpbehoevenden/werklozen, die voor het zware graafwerk een kleine vergoeding kregen. In 1828 besloot de gemeenteraad van Zwolle tot de totale afbraak van de vestingmuren, dit naar aanleiding van de al sterk verwaarloosde en verwilderde terreinen en de behoefte aan stenen voor de bestrating. Het Nieuwe Werk c.q. Het Engelse Werk, zo genoemd vanwege de tuinstijl op deze vestingwal werd vanaf 1828 door Hendrik van Lunteren deskundig vergraven, opgeruimd en tot een publiekspark ingericht in de Engelse landschapsstijl.(33) Naast dit zogenaamde Engelse Werk te Zwolle ontwierp Van Lunteren ook een gedeelte van de herinrichting van de walllen in Amersfoort.(34) Hiermee bracht hij evenals andere tuinarchitecten in zijn tijd aan deze, voorheen aan het aristocratisch cultuurgoed gebonden, tuinstijl een veranderd imago. Zodoende vond een zogenaamde democratisering van het landschap plaats.(35) Het parkontwerp van Van Lunteren kenmerkt zich door een ruimtenreeks, gedeeltelijk als bosbeek en gedeeltelijk als groen, die zich door de besloten parkaanleg slingert. Het Engelse Werk werd door de negentiende-eeuwse inwoners van Zwolle als wandel- en picknickplaats gebruikt. Na de dood van Hendrik van Lunteren in 1848 nam Samuel A. van Lunteren de taak tot verdere verfraaiing van het park op zich. In 1874 werd aan de tuinarchitect Dirk Wattez (1833-1906) de opdracht gegeven een herinrichting voor het noordoostelijke parkdeel te ontwerpen.(36) Wattez ontwierp in de late landschapsstijl (37), waardoor zijn aandeel in het Engelse Werk niet een groot contrast zal vormen met het werk van de Van Lunterens. Het Valkhofpark te Nijmegen Het idee voor het Valkhofpark in Nijmegen ontstond na de afbraak van de burcht `Valkhof' in de zomer van 1797. Het terrein wat toen braak lag zou een nieuwe bestemming krijgen. De tuinarchitect J.D. Zocher sr. kreeg van de Nijmeegse gemeenteraad in dat zelfde jaar de opdracht " tot het in order brengen, van het Terrein van den voorheen Furstendoms Burcht (...), na het welke voorschreeve Terrein tot nut en vermaak maar ook voornamentlijk tot meeste profijte van deeze Stad zouwde kunnen worden aangelegd". Zijn ontwerpen zijn niet bewaard gebleven, maar uit een in 1813 getekend stadsplan van Nijmegen kan men een goede indruk krijgen van Zochers ruimteverdeling (afb. 4). Een ovale open ruimte met daarin aan de oostzijde een ruïne van de Sint-Maartenskapel lag gesitueerd in het midden van een D-vormig met struikgewas beplant gebied. Dit gebied werd omgeven door een laan van populieren(38). Vanaf de weg rond het ovale grasveld loopt een korte rechte weg naar het noorden. Dit was de oorspronkelijke toegangsallee naar het centrum van het park. Een slingerend pad liep naar de oostelijke zijde van de laan en door het gehele bovengedeelte van het park. In de uiterste noordwest-hoek ligt op een smal stukje terrein een kapel. Het ovale gazon zorgde voor een versterking van het schilderachtige effect van de halfronde absis van de ruïne van de Sint-Maartenskapel. Een ruïne kon een belangrijk element in de vroege landschapsstijl zijn en is dit ook in het Valkhofpark van Zocher, het maakte het park tot een plek van melancholie en meditatie. De beplanting van treurwilgen versterkte dit gevoel. Uit deze beschrijving kan worden geconcludeerd dat de middelen waarmee Zocher ontwierp, zoals lanen en paden, afgeleid zijn van geometrische figuren. Een suggestie van natuurlijkheid wordt gegeven in het kronkelende verloop van de paden, de invloed van de vormgever is echter duidelijk zichtbaar in de verdere vormgeving van het park. Het romantisch concept maakte daarnaast wel een belangrijk deel uit van het ontwerp van Zocher. Dit is kenmerkend voor de vroege landschapsstijl. Hendrik van Lunteren zou deze aanleg van Zocher ruim 30 jaar later grondig veranderen. In 1832 kreeg Van Lunteren de opdracht "tot eene verandering en verfraaijing in den aanleg der wandeling, het Hof genaamd" ook met het doel "om de arbeidende Klasse gedurende het najaar werk te verschaffen". Het Valkhofpark werd verdeeld in een hoeveelheid boon- en niervormige delen. De wegen kronkelen om deze perken heen en vormen zelf door hun breedte verschil hier en daar kleine pleinen. Aangezien ook dit ontwerp niet voor handen is moet worden uitgegaan van een grondplan van het park getekend in 1926. De vroegere, maar nu in tweeën gedeelde, ovale middenpartij is nog herkenbaar. Tijdens de werkzaamheden voor de herinrichting van het park werd een kleine strook land ten zuiden van het park gekocht om zo een verbinding tot stand te kunnen brengen met de Belvedere en het Kelfkensbosch. Het park verloor onder Van Lunteren zijn meditatieve karakter en werd tot volkspark, waar de burger zich in zijn vrije tijd vermaakte en ontspande hierdoor werden vele concessies gedaan aan de aanleg. Banken werden neergezet, een ijzeren omheining werd in het centrum van het park geplaatst ten einde besloten concerten en siorées te kunnen geven en men wilde zelfs een fontijn voor de ruïne plaatsen (niet uitgevoerd) daarnaast kon men in de kapel ter vertier een `buitengewoon groote kaak van een walvisch' bekijken. In 1886 volgt dan nog en uitbreiding van het Valkhofpark in de richting van de Waalkade (noordoostelijke-zijde). De tuinarchitect Lieven Rosseels ontwierp dit nieuwe gedeelte in de geest van de landschapsstijl van de eerste helft van de negentiende eeuw, zodoende de stijl respecterend van Hendrik van Lunteren. Zeer recent in 1984 vond een reconstructie/renovatie plaats van het sterk verwaarloosde Valkhofpark. Hierbij werd uitgegaan van het plan van Van Lunteren (39). Architectuurontwerpen van Hendrik van Lunteren Naast de verscheidene ontwerpen op tuinarchitectuurgebied heeft Hendrik van Lunteren naar waarschijnlijkheid ook het `heerenhuis en de stallingen' van het landgoed Pijnenburg rond 1835 ontworpen.(39) Daarnaast wordt vermoed dat de follies in het door Van Lunteren rond 1830 aangelegde park bij Drakenstein ook door hem zouden zijn ontworpen. Deze ontworpen tuinsieraden, waarvan de grot en de kapel zijn verdwenen, zouden hun herkomst kunnen hebben in het verblijf van Van Lunteren in Engeland of uit het voorbeeldenboek van Van Laar. De derde follie, een duiventoren, bestaat nog. Deze duiventoren in het park van Drakestein, is een vierkante bakstenen toren, met een lage kleine aanbouw. Lisenen op de hoeken, gotische spitsbogen bij de verschillende openingen en kantelen aan de bovenkant geven het geheel van een middeleeuwse toren.(40) Slot Naar alle waarschijnlijkheid zullen de ontwerpen van Hendrik van Lunteren en zijn smaak op het gebied van de (tuin)architectuur georiënteerd zijn op Engelse voorbeelden, daarnaast mogelijk zelfs op Engelse tuintheoretische geschriften.(41) Dit terwijl er in Nederland sprake kan zijn van voornamelijk Duitse invloeden en invullingen in de landschappelijke aangelegde negentiende-eeuwse tuinen en parken door de uit Duitsland afkomstige (tuin)architecten als J.G. Michaël, J.D. Zocher sr. en jr. en C.E.A. Petzold. Van Lunteren heeft zodoende een unieke positie binnen de Nederlandse kringen van tuinarchitecten verkregen. Het feit dat er tot nu toe nog maar weinig ontwerpen van zijn hand zijn gevonden, maakt dat een werkelijke analytische beschrijving van zijn ontwerpen nog niet goed mogelijk is. Cornelie Wiarda Noten: 1. Van der Wijck, 317. 2. Chr. Kramm, 1023. 3. Oldenburger-Ebbers, 1989, 46. 4. De Jong, 1988, 124. 5. Watkin, 1-14. 6. Taverne, 25. 7. Oldenburger-Ebbers, 1987, 11-17. 8. Van Es, 29-34. 9. Cat.tent., 1989, 74. 10. De Jong, 1988. 11. Watkin, 67-68. 12. Watkin, 80-81. 13. Cat.tent., 1989, 74. 14. Zijlstra, 1986, 7-8. 15. Cat.tent., 1984, 115. 16. Cat.tent., 1989, 74. 17. Oldenburger-Ebbers, 1989, 25. 18. Oldenburger-Ebbers, 1987, 13. 19. Moes, 40-41. 20. Cat.tent., 1989, 84. 21. Meulenkamp, 124-141. 22. Moes, 6. 23. De Jong, 1995, 48. 24. Cat.tent., 1993, 6. 25. Mehrtens, 20. 26. Van der Wijck, 317. In het Koninklijk Huis archief heb ik niet een dergelijke vermelding kunnen vinden. Waar de heer Van der Wijck zijn informatie vandaan heeft is mij onduidelijk. 27. Oldenburger-Ebbers, 1989, 45. 28. o.a. de Zocher-familie, Firma Copijn. 29. Chr. Kramm, 1023. 30. Mehrtens, 22. 31. Mehrtens, 16-23. 32. Van der Woud, 325. 33. Van Es, De Jong, 31-32. 34. Van Lunteren is ook in de jaren 1829-1836 in opdracht van de gemeente Amersfoort bezig met de parkaanleg en de vergravingen van een gedeelte van de stadswallen aldaar. 35. Van der Woud, 330. 36. Van Es, De Jong, 33. 37. o.a. ontwierp D. Wattez het Volkspark te Enschede en de tuinaanleg van kasteel Keppel te Keppel. Zijlstra, 1991, 135-139. 38. Zocher gebruikte hiervoor de zogenaamde italiaanse populier wat een modeboom was sinds de tweede helft van de achttiende eeuw. 39. Cat.tent. 1980, 108-121. 40. Chr. Kramm, 1023 41. Gaasbeek/Hof/Koenders, 441. 42. U. Price, "Essays on the Picturesque, as compared with the Sublime and the Beautiful, and on the Use of studying pictures, for the Purpose of Improving real Landscape" (Londen 1794-98), R.P. Knight, "The Landscape" (1794), en zijn "An analytical Enqiry into the Principles of Taste" (1808). Literatuurlijst Es, N. van; Jong, G. de, Het Engelse Werk in Zwolle, Groen, 44(1988)4, 31-36. Es, N. van, Ontwerpschema's en motieven in de Engelse landschapsstijl, Groen, (1988)3, 29-34. Gaasbeek, F.; Hof, J. van 't; Koenders, M., Baarn, geschiedenis en architectuur, Zeist 1994. Jong, E. de, Engels landschapspark als loutering voor de ingewijde wandelaar, Kunstschrift, 4(1988), themanummer. Jong, E. de, Natuur en Kunst. Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur 1650-1740., Bussum 1995. Kramm, Christiaan, De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters van den vroegsten tot op onzen tijd. Amsterdam 1860. Mehrtens, U.M., Randenbroek en de tuinarchitect Hendrik van Lunteren, De woonstede door de eeuwen heen, (1983)59, 16-23. Meulenkamp, W., G. van Laars Magazijn van Tuin-sieraaden als een voorbeeldenboek voor Nederlandse tuingebouwen.,Bulletin KNOB, (1983)3/4, 124-141. Moes, C.D.H., Architectuur als sieraad van de natuur. De architectuurtekeningen uit het archief van J.D. Zocher Jr. (1791-1879) en L.P. Zocher (1820-1915)., Rotterdam 1991 Oldenburger-Ebbers, C.S., De ontwikkeling van de tuinarchitectuur in Nederland door de eeuwen heen II, Groen, (1987)11, 11-17. Oldenburger-Ebbers, C.S., De Tuinengids van Nederland. Bezoekersgids en Vademecum voot tuinen en tuinarchitectuur in Nederland. Rotterdam 1989. Taverne, E., `De Engelse tuin- oftewel de kronkelende paden op', Wonen-TA/BK (1973)10, 24-28 Watkin, D., The English Vision. The Picturesque in Architecture, Landscape and Garden Design, Londen 1982. Wijck, H.W.M. van der, De Nederlandse buitenplaats. Aspecten vna ontwikkeling, bescherming en herstel. Alphen aan de Rijn 1982. Woud, A. van der, Het lege land. De ruimtelijke orde van Nederland 1798-1848., Amsterdam 1987. Zijlstra, B., Nederlandse tuinarchitectuur 1850-1940. Tuinen van Henri Copijn, Leonard A. Springer, Hugo A.C. Poortman, Dirk F. tersteeg en John Bergman., Uitgave Nederlandse Tuinenstichting 1986. Zijlstra, B., Nederlandse tuinarchitectuur 1850-1940. Zutphen 1991. Cat.tent. Het Valkhof te Nijmegen, Nijmegen 1980. Cat.tent. Reizen naar Rome, Italië als leerschool voor Nederlandse kunstenaars omstreeks 1800, Haarlem 1984. Cat.tent. Edele eenvoud. Neoclassicisme in Nederland 1765-1800., Zwolle 1989. Cat.tent. Peter Joseph Lenné. Katalog der Zeichnungen. Berlijn 1993. Oeuvrelijst H. van Lunteren (1780-1848) Opleiding: praktijkopleiding/1795-1806

Lunteren, Isaäk Hendrik Jacob van (1780-1848)

I.H.J. van Lunteren (1780-1848) Hendrik van Lunteren werd op 3 september 1780 geboren en op 15 oktober 1780 gedoopt te Doorn. Er zijn geen gegevens bekend omtrent zijn ouders en zijn vroege jaren. Waarschijnlijk kwam hij rond 1795 te werken als tuinjongen op Schoonoord, gelegen bij Doorn. De eigenaar van de buitenplaats Schoonoord, Mr. H. Swellengrebel, stelde hem door een legaat in staat zich verder te bekwamen in de tuinarchitectuur.(1) In het jaar 1806 vestigde Van Lunteren zich in Utrecht en gaf als beroep architect en boomkweker op. Hij huwde hier in datzelfde jaar Maria Estopey, geboren te Houten in 1786. Kort na 1806 vertoefde Van Lunteren `ter vermeerdering zijner wetenschappelijke kennis der horticultuur en ter vorming van zijner smaak in het aanleggen van buitengoederen' een jaar in Engeland.(2) Waar hij in Engeland is geweest en welke indrukken hij zodoende zal hebben opgedaan is helaas onbekend. In 1810 opende Hendrik van Lunteren samen met een zekere D. van Lunteren (het is onduidelijk of het hier zijn vader betreft of een broer) een kwekerij in Utrecht aan de Servetsteeg te Utrecht, 'Flora's Hof' geheten. Deze kwekerij lag op de voormalige bisschopshof te Utrecht. Uit het huwelijk met zijn vrouw Maria Estopey kreeg Van Lunteren één zoon Samuel Adrianus van Lunteren (1813-1877). S.A. van Lunteren werd evenals zijn vader (tuin)architect. Bij hem lag echter het accent op de architectuur, waarbij hij in vele gevallen ook de tuinaanleg ontwierp. Samuel ontwierp behalve landhuizen ook enkele serres van Artis en de ijskelder van Soestdijk. De kwekerij van zijn vader zette Samuel voort onder de naam H. van Lunteren en Zoon.(3) Vaak wordt in de literatuur geen specificatie gegeven om welke Van Lunteren het gaat bij een bepaald uitgevoerd ontwerp. Dit maakt een werkelijke toeschrijving aan één van beiden zeer moeilijk. Hendrik van Lunteren overleed op 18 mei 1848 te Utrecht. De landschapsstijl Hendrik van Lunteren ontwierp zijn parken en tuinen in de zogenaamde landschappelijke stijl. In de tweede helft van de achttiende eeuw ontstond deze tuinarchitectuurstijl door een veranderde visie op het buitenleven en de beleving van het omgaan met de natuur. De kern van deze veranderde gedachtenwereld lag in het verkiezen van het natuurlijke boven de in het begin van de achttiende eeuw overheersende, gekunstelde strakke formele tuinen. De landschappelijke tuinstijl werd in Engeland geïntroduceerd. De formele tuinstijl met rechte assen en vista's werd met het absolutisme van Lodewijk XIV geassocieerd. De Engelsen stelden de idee van vrijheid van het individu en staat hiertegenover. Dit vrijheidsidee paste men ook toe op de natuur, de omgeving van de mens. Zodoende diende de rechte lijn vervangen te worden door de slingerende lijn. De inspiratie voor zo'n vrije landschappelijke stijl vonden de Engelsen in het Italiaanse landschap, wat vooral door de poëzie en de Italiaanse arcadische scenes op de schilderijen van de Franse schilders Claude Lorrain en Nicolas en Gaspar Poussin werd ingegeven.(4) Eén van de vroegst bekende Engelse schilders en (tuin)architecten die werkte in de landschappelijke stijl was William Kent. In de jaren dertig van de achttiende eeuw werkte hij aan een aantal parken, waaronder het landgoed Stourhead, waarbij Kent als landschapsschilder te werk ging.(5) Op dit landgoed Stourhead nam hij vormelementen direct uit de schilderkunst over met de daaraan verbonden iconografie.(6) Bij het aanleggen en ontwerpen van een park of tuin stelde men zich ten doel een ideale natuur te scheppen, met behulp van ontwerpmotieven en ornamenten, wat bij de wandelaar tot contemplatie en uiteindelijk tot zedelijke verheffing zou moeten leiden. Deze motieven betroffen bijvoorbeeld een slingerende rivier, een vijver met arcadisch of bebost eiland, kronkelende paden, een waterval, weiden en akkers, opgeworpen heuvels en hakhoutbossen doorsneden met kleine paadjes. Sierelementen werden gevormd door Chinese, neoclassicistische, en neogotische bouwwerken, ruïnes, hutten, bootjes, tekstborden en hermitages.(7) Deze met elkaar samenhangende motieven zouden bijdragen tot de verbeelding van het zogenaamde romantische schoonheidsideaal en de romantische natuurbeleving.(8) De Duitse tuintheoreticus C.L.L. Hirschfeld (1742-1792) geeft aanwijzingen voor het bereiken van verschillende gemoedsstemmingen voor de wandelaar binnen een tuinaanleg. Een 'heiter'-effect zou kunnen worden bewerkstelligd met bloemen, gras en een tempel. Een 'sanft melancholisch'-tuingedeelte wordt tot stand gebracht door een contrast van maanlicht, een kluizenaarshut en een donkere vegetatie, een 'feierlich' ontwerp tenslotte door een imitatie van de zee of een vulkaanlandschap.(9) De toeschouwer of wandelaar had in deze landschappelijke tuinaanleg een zeer grote rol. Hij was de acteur in het landschappelijk decor. De details op zijn wandeling moesten door hem begrepen worden alvorens het in een verband te brengen: de toespelingen op de klassieke oudheid, de betekenis van inscripties. Het landschapspark was oorspronkelijk gericht op het stimuleren van de fantasie en melancholie van de wandelaar.(10) De Engelsman Lancelot Capability Brown (1715-1783) gaf in de periode 1740-1770 de meeste parken in Engeland vorm volgens een geheel ander idee. Het ideale landschap werd verkregen zonder een veelheid aan follies, literaire connotaties en beelden; alle bewijzen van arbeid werden vermeden (zoals ploegvelden, koeien e.d.). Niet de filosofische en historische reflectie van de wandelaar werd belangrijk geacht, maar zijn fysiek welzijn, er moest rust uitgaan van het gecreëerde landschap.(11) Een reactie hierop zijn de aangelegde parken in de jaren 1789-1815 ontworpen door Humphry Repton (1752-1818). Praktische overwegingen bij het inrichten van een landschap speelden bij hem een belangrijke rol. Per locatie deed Repton een grondig onderzoek naar de bodemgesteldheid en de daar aanwezige flora en fauna. Zijn ontwerpen zouden een verbetering zijn van het al bestaande landschap.(12) Het wezenlijke karakter van deze latere tuinarchitectuur in landschappelijke stijl ligt in het zogenaamde door Hirschfeld geïntroduceerde begrip, het genius loci. Dit betekende dat de tuinarchitectuur passend en eigen zou moeten zijn aan een streek of landschap. Hieruit volgt dat het karakter van het nationale- zelfs regionale landschap waardering kreeg. Het 'natuurlijke' verbeterde zodoende het gekunstelde.(13) Repton introduceerde een nieuw motief in de landschappelijk aangelegde tuin, de zogenaamde 'pleasure-ground', een overgangsgebied tussen park en tuin, dat zich kenmerkte door een zekere formaliteit. Het 'Brownse' landschapspark wat zich tot aan het huis uitstrekte, was voor Repton onaanvaardbaar. Zo zou het huis geen eenheid kunnen vormen met het omliggende landschap.(14) Repton hechtte veel waarde aan de harmonie tussen het huis en het omringende landschap. Zodoende ontstond er in aanleg bij deze latere landschapsstijl een formeel aangelegd gedeelte met bloemperken en moestuinen in de naaste omgeving van het huis, naast de landschappelijke aanleg verderaf gelegen. De landschapsstijl in Nederland De Nederlandse variant van de landschappelijke tuinaanleg ontstond aan het einde van de achtiende eeuw, eveneens door een veranderde visie op het buitenleven, de beleving van en het omgaan met de natuur. Een oorzaak hiervoor was onder andere de herwaardering voor de zeventiende-eeuwse Nederlandse landschapsschilders, waarover de kunsttheoreticus Rhijnvis Feith (1753-1824) opmerkte dat vooral uit het Hollandse landschap het "grondkarakter" en de zeden van de Hollanders zou spreken. "Hoezeer moest een volk de natuur, die hen omringde, niet beminne! (...) Al die prachtige gezigten, die een Vesuvius oplevert, halen het niet bij de beschouwing van eenen rijken weikamp met tierend vee beslagen (...)".(15) De tuinstijl onderhield nauwe banden met onder andere de schilderkunst ten behoeve van effecten en de compositie. Men sprak wel over `dichterlijke schilderijen van de verfraaide Natuur'.(16) Ook de (buitenlandse) achttiende-eeuwse natuurbeschouwingen en sociale denkbeelden van onder andere J.J. Rousseau en J. Addison hebben geleid tot een afkerigheid van de gekunstelde mathematische tuininrichting en zodoende tot een herinrichting van de tuinen met meer natuurlijke vormen.(17) In de landschappelijk aangelegde tuinen in Nederland worden twee typen onderscheiden: de vroege landschapsstijl en de late landschapsstijl. De vroege landschapsstijl (1750-1800) kenmerkt zich door de kleinschaligheid en het besloten karakter van de aanleg, de twee bekendste tuinarchitecten die in deze stijl ontwierpen in Nederland waren J.G. Michael (1738-1800) en J.D. Zocher sr. (1763-1817). Beide mannen waren uit Duitsland afkomstig waardoor vooral Duitse invullingen en invloeden in Nederland in de landschapsstijl hun intrede deden. Waarbij moet worden opgemerkt dat Michael in Engeland was geweest ter bestudering van de Engelse landschapstuin. De late landschapsstijl probeert het kleinschalige en beslotene van de vroege landschapsparken open te breken, door het creëren van vista's over de eigen ruimte heen naar het gebied buiten het eigen park. Het open karakter poogde de tuinarchitect ook te verkrijgen door het aanbrengen van grote open weiden en vijvers, het zogenaamde `ferme ornée'.(18) Met dit `ferme ornée' wilde men een landschap tot een ideaal Arcadië scheppen, waar herders en vee vredig zouden huizen. (19) De tuinarchitecten Hendrik van Lunteren en zijn zoon Samuel A. van Lunteren ontwierpen hun tuinen in deze late landschapsstijl. Opleiding en theoretische kennis Hendrik van Lunteren begon zijn loopbaan, zoals al eerder vermeld, als tuin(mans)jongen op de buitenplaats Schoonoord te Doorn. Tot zijn vorming als tuinarchitect zal het verblijf van een jaar in Engeland van grote invloed zijn geweest. De theoretische kennis omtrent het ontwerpen van een park of tuin haalde men toentertijd als grondbezitter en als tuinarchitect uit de boeken, met name die van J.C. Krauss (1759-1826), 'Afbeeldingen der fraaiste, meest uitheemsche Boomen en Heesters die tot versiering van Engelsche Bosschen en Tuinen op onzen grond kunnen geplant en gekweekt worden (...)', G. van Laar, 'Magazijn van Tuinsieraden of verzameling van modellen van aanleg en sieraad, voor grote en kleine lusthoven, voornamelijk van dezulke die, met weinig kosten, te maaken zijn', en de afleveringen van de 'Algemeene Konst en Letterbode', alle verschenen in 1802. Krauss schreef zijn Afbeeldingen naar aanleiding van de veranderde smaak in de tuinkunst, die nieuwe kennis vereiste op het gebied van de beplanting. Hij bood een overzicht van heesters en bomen die geschikt werden geacht voor het samenstellen van een naar ieder seizoen variërende, kleurrijke beplanting.(20) Van Laars Magazijn van Tuin-sieraden verscheen als pendant van het werk van Krauss. Het is een voorbeeldenboek met ontwerpen voor tuinen, tuingebouwen en tuinmeubilair, veel hieruit is ontleend aan Duitse of Engelse voorbeeldenboeken. Hiermee speelde Van Laar in op de behoefte aan een dergelijk voorbeeldenboek onder tuinbezitters en tuinarchitecten.(21) Van Lunterens kwekerij De kwekerij Flora's Hof te Utrecht is een voortvloeisel van de in de negentiende eeuw groeiende interesse voor het landschap en de daarmee verbonden horticultuur. De individuele identificatie en gevoelsmatige identificatie met de natuur leidde tot de belangstelling voor het zelf kweken en verzorgen van planten.(22) Al vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw was de belangstelling voor bloemen en planten te bemerken aan het toenemende aantal gedrukte catalogi van particuliere plantenverzamelingen en de plantenveilingen. Dit verzamelen werd gestimuleerd door de introductie van de exotische gewassen uit alle delen van de wereld. Ook verbeteringen op het gebied van de tuintechnologie maakten het verzamelen mogelijk, voorbeelden hiervan zijn de constructie van de kas en de oranjerie.(23) Daarnaast was het mode, onder de hooggeplaatste dames, de mooiste boeketten samen te stellen uit de prachtigste bloemen.(24) In 1817 wordt Van Lunterens kwekerij bezocht door de Caledonian Horticultural society. Deze vermelden het volgende in hun journaal: 'We next paid a visit to the Garden of Flora, belonging to Messrs. Van Lunteren, who have long been established as florists and nurserymen at this place. Considered as a sale collection in a provincial town, this nursery-garden is respectable. (...) Besides showy herbaceous plants, there is a considerable collection of ornamental shrubs and forest-trees, with a catalogue of wich we were presented'.(25) Uit het bovenstaande blijkt de waardering voor het aanbod van een kwekerij als deze in het midden van een stad als Utrecht. Deze waardering valt ook af te lezen uit het feit dat aan Hendrik van Lunteren onder Koning Lodewijk Napoleon (1806-1810) de titel "Fleuriste du Roi" werd verleend.(26) Van de Firma H. en D. van Lunteren zijn drie catalogi bekend uit het jaar 1819, een met bomen en heesters, een tweede met vaste planten en de derde met kast- en oranjeriegewassen.(27) Veel tuinarchitecten bezaten een eigen kwekerij (28), waarschijnlijk om praktische en economische redenen. Zo wist Van Lunteren zich door zijn kwekerij Flora's Hof verzekerd van de benodigde nieuwe gewassen voor zijn tuin- en parkontwerpen. In tijden dat de opdrachten tot verfraaiing van een klein of groot landschap uitbleven, was het een kleine garantie voor enig levensonderhoud. Ontwerpen van van Lunteren Randenbroek te Amersfoort Van Lunteren werd door een tijdgenoot als `de vermaarde aanlegger van landgoederen en wat tot verfraaiing in het bouwkundig vak daarbij hoort' beschreven.(29) Eén van zijn projecten tot verfraaiing was de buitenplaats Randenbroek te Amersfoort. Deze buitenplaats werd in de eerste helft van de zeventiende eeuw door de architect Jacob van Campen bewoond. Vermoedelijk kreeg Hendrik van Lunteren de opdracht tot de herinrichting van het park in de heersende smaak -de landschapsstijl- in het jaar 1814 van de toenmalige zeer jonge bewoner van Randenbroek, Mr. Marten Adriaan van Beels (1790-1859). Uit het jaar 1814 is een situatiekaart bekend en twee ontwerpen voor Randenbroek allen gesigneerd door H. van Lunteren en 1814 gedateerd. Op de situatiekaart uit 1814 zijn nog elementen van een zeventiende eeuwse aanleg te zien, maar ook aanpassingen die waarschijnlijk in de achttiende eeuw tot stand zijn gekomen, zoals een sterrebos en de slingerpaden aan de randen van het park. Deze grotendeels formele zeventiende-eeuwse aanleg als uitgangspunt genomen, merkt men op dat het eerste ontwerp van Van Lunteren het meest vrij is. De oprijlaan is hier gesitueerd langs de noordelijke zijde van het gebied, zodat het weiland met bleekveld bij het gebied betrokken zou worden. Een bleekveld had men vroeger om het linnengoed op te bleken. In dit ontwerp herrinnert niets aan de oorspronkelijke aanleg, in tegenstelling tot het derde ontwerp. Dit ontwerp sluit meer aan bij de oude aanleg. Ook komt dit ontwerp het meest overeen met de huidige situatie waarin het park verkeert. Op de plaats waar de oorspronkelijke rechte oprijlaan liep, loopt nu een flauwe curve vanaf de weg naar het huis. Daarnaast is het bleekveld niet meer in het ontwerp opgenomen. De al bestaande structuur werd door Van Lunteren gebruikt als grondplan voor zijn ontwerp. Randenbroek werd op 29 december 1814 op een openbare verkoping verkocht aan vier personen, namelijk aan: "Hendrik van Lunteren, architect te Utrecht, Dirk Kruyff, Slijter in sterke dranken, wonende te Amersfoort, Willem van Eeden Junior, koperslager wonende binnen dezelve stad Amersfoort en Isaac Harthoorn, tabaksplanter ook aldaar woonachtig".(30) Waarschijnlijk hebben geen van deze eigenaren Randenbroek ooit bewoond. Wat Hendrik van Lunteren met deze drie andere bezitters heeft bewogen tot deze aankoop is niet bekend. Acht jaar later op 3 juli 1822 verkochten de eigenaren de buitenplaats weer. Bij de verkoop- en overdrachtsakte uit 1822 werd bepaald dat de buitenplaats tot november 1824 verhuurd zou blijven aan de zogenaamde Randenbroek sociëteit. Hieruit zou men kunnen concluderen dat Randenbroek in 1814 al werd verhuurd aan deze sociëteit.(31) Het Engelse Werk te Zwolle Door de nieuwe verhoudingen van de algemene nationale politiek aan het einde van de achttiende eeuw verloren vele vestingsteden hun oorspronkelijke functie. Het stond deze steden vrij om de vestingwerken rond hun stad een nieuwe functie te geven. In 1790 werd Zwolle tot zogenaamde open stad verklaard en verloor zij zodoende haar militaire functie. Zwolle zoals ook vele andere steden koos ervoor om de vestingwallen als `wandeling' te bestemmen. Deze wandelingen waren een aanwinst voor de stad, de bestuurders hoopten met deze investering nieuwe burgers aan te trekken.(32) De Zwolse verdedigingswerken, de Koterschans en Het Nieuwe Werk, beide gelegen aan de IJsseldijk (vroeger ter verdediging van het veer en als overzichtspunt over het verkeer op de IJssel) werden door Koning Lodewijk Napoleon in 1809 aan de stad Zwolle geschonken om te gebruiken voor de aanleg van een kanaal van de stad naar de IJssel. Het Willemskanaal werd geopend door Koning Willem I in het jaar 1819. De aanleg van het kanaal en de aanleg van het park, vanaf 1828, op Het Nieuwe Werk vonden plaats ten tijde van grote armoede. Beide werken werden uitgevoerd door hulpbehoevenden/werklozen, die voor het zware graafwerk een kleine vergoeding kregen. In 1828 besloot de gemeenteraad van Zwolle tot de totale afbraak van de vestingmuren, dit naar aanleiding van de al sterk verwaarloosde en verwilderde terreinen en de behoefte aan stenen voor de bestrating. Het Nieuwe Werk c.q. Het Engelse Werk, zo genoemd vanwege de tuinstijl op deze vestingwal werd vanaf 1828 door Hendrik van Lunteren deskundig vergraven, opgeruimd en tot een publiekspark ingericht in de Engelse landschapsstijl.(33) Naast dit zogenaamde Engelse Werk te Zwolle ontwierp Van Lunteren ook een gedeelte van de herinrichting van de walllen in Amersfoort.(34) Hiermee bracht hij evenals andere tuinarchitecten in zijn tijd aan deze, voorheen aan het aristocratisch cultuurgoed gebonden, tuinstijl een veranderd imago. Zodoende vond een zogenaamde democratisering van het landschap plaats.(35) Het parkontwerp van Van Lunteren kenmerkt zich door een ruimtenreeks, gedeeltelijk als bosbeek en gedeeltelijk als groen, die zich door de besloten parkaanleg slingert. Het Engelse Werk werd door de negentiende-eeuwse inwoners van Zwolle als wandel- en picknickplaats gebruikt. Na de dood van Hendrik van Lunteren in 1848 nam Samuel A. van Lunteren de taak tot verdere verfraaiing van het park op zich. In 1874 werd aan de tuinarchitect Dirk Wattez (1833-1906) de opdracht gegeven een herinrichting voor het noordoostelijke parkdeel te ontwerpen.(36) Wattez ontwierp in de late landschapsstijl (37), waardoor zijn aandeel in het Engelse Werk niet een groot contrast zal vormen met het werk van de Van Lunterens. Het Valkhofpark te Nijmegen Het idee voor het Valkhofpark in Nijmegen ontstond na de afbraak van de burcht `Valkhof' in de zomer van 1797. Het terrein wat toen braak lag zou een nieuwe bestemming krijgen. De tuinarchitect J.D. Zocher sr. kreeg van de Nijmeegse gemeenteraad in dat zelfde jaar de opdracht " tot het in order brengen, van het Terrein van den voorheen Furstendoms Burcht (...), na het welke voorschreeve Terrein tot nut en vermaak maar ook voornamentlijk tot meeste profijte van deeze Stad zouwde kunnen worden aangelegd". Zijn ontwerpen zijn niet bewaard gebleven, maar uit een in 1813 getekend stadsplan van Nijmegen kan men een goede indruk krijgen van Zochers ruimteverdeling (afb. 4). Een ovale open ruimte met daarin aan de oostzijde een ruïne van de Sint-Maartenskapel lag gesitueerd in het midden van een D-vormig met struikgewas beplant gebied. Dit gebied werd omgeven door een laan van populieren(38). Vanaf de weg rond het ovale grasveld loopt een korte rechte weg naar het noorden. Dit was de oorspronkelijke toegangsallee naar het centrum van het park. Een slingerend pad liep naar de oostelijke zijde van de laan en door het gehele bovengedeelte van het park. In de uiterste noordwest-hoek ligt op een smal stukje terrein een kapel. Het ovale gazon zorgde voor een versterking van het schilderachtige effect van de halfronde absis van de ruïne van de Sint-Maartenskapel. Een ruïne kon een belangrijk element in de vroege landschapsstijl zijn en is dit ook in het Valkhofpark van Zocher, het maakte het park tot een plek van melancholie en meditatie. De beplanting van treurwilgen versterkte dit gevoel. Uit deze beschrijving kan worden geconcludeerd dat de middelen waarmee Zocher ontwierp, zoals lanen en paden, afgeleid zijn van geometrische figuren. Een suggestie van natuurlijkheid wordt gegeven in het kronkelende verloop van de paden, de invloed van de vormgever is echter duidelijk zichtbaar in de verdere vormgeving van het park. Het romantisch concept maakte daarnaast wel een belangrijk deel uit van het ontwerp van Zocher. Dit is kenmerkend voor de vroege landschapsstijl. Hendrik van Lunteren zou deze aanleg van Zocher ruim 30 jaar later grondig veranderen. In 1832 kreeg Van Lunteren de opdracht "tot eene verandering en verfraaijing in den aanleg der wandeling, het Hof genaamd" ook met het doel "om de arbeidende Klasse gedurende het najaar werk te verschaffen". Het Valkhofpark werd verdeeld in een hoeveelheid boon- en niervormige delen. De wegen kronkelen om deze perken heen en vormen zelf door hun breedte verschil hier en daar kleine pleinen. Aangezien ook dit ontwerp niet voor handen is moet worden uitgegaan van een grondplan van het park getekend in 1926. De vroegere, maar nu in tweeën gedeelde, ovale middenpartij is nog herkenbaar. Tijdens de werkzaamheden voor de herinrichting van het park werd een kleine strook land ten zuiden van het park gekocht om zo een verbinding tot stand te kunnen brengen met de Belvedere en het Kelfkensbosch. Het park verloor onder Van Lunteren zijn meditatieve karakter en werd tot volkspark, waar de burger zich in zijn vrije tijd vermaakte en ontspande hierdoor werden vele concessies gedaan aan de aanleg. Banken werden neergezet, een ijzeren omheining werd in het centrum van het park geplaatst ten einde besloten concerten en siorées te kunnen geven en men wilde zelfs een fontijn voor de ruïne plaatsen (niet uitgevoerd) daarnaast kon men in de kapel ter vertier een `buitengewoon groote kaak van een walvisch' bekijken. In 1886 volgt dan nog en uitbreiding van het Valkhofpark in de richting van de Waalkade (noordoostelijke-zijde). De tuinarchitect Lieven Rosseels ontwierp dit nieuwe gedeelte in de geest van de landschapsstijl van de eerste helft van de negentiende eeuw, zodoende de stijl respecterend van Hendrik van Lunteren. Zeer recent in 1984 vond een reconstructie/renovatie plaats van het sterk verwaarloosde Valkhofpark. Hierbij werd uitgegaan van het plan van Van Lunteren (39). Architectuurontwerpen van Hendrik van Lunteren Naast de verscheidene ontwerpen op tuinarchitectuurgebied heeft Hendrik van Lunteren naar waarschijnlijkheid ook het `heerenhuis en de stallingen' van het landgoed Pijnenburg rond 1835 ontworpen.(39) Daarnaast wordt vermoed dat de follies in het door Van Lunteren rond 1830 aangelegde park bij Drakenstein ook door hem zouden zijn ontworpen. Deze ontworpen tuinsieraden, waarvan de grot en de kapel zijn verdwenen, zouden hun herkomst kunnen hebben in het verblijf van Van Lunteren in Engeland of uit het voorbeeldenboek van Van Laar. De derde follie, een duiventoren, bestaat nog. Deze duiventoren in het park van Drakestein, is een vierkante bakstenen toren, met een lage kleine aanbouw. Lisenen op de hoeken, gotische spitsbogen bij de verschillende openingen en kantelen aan de bovenkant geven het geheel van een middeleeuwse toren.(40) Slot Naar alle waarschijnlijkheid zullen de ontwerpen van Hendrik van Lunteren en zijn smaak op het gebied van de (tuin)architectuur georiënteerd zijn op Engelse voorbeelden, daarnaast mogelijk zelfs op Engelse tuintheoretische geschriften.(41) Dit terwijl er in Nederland sprake kan zijn van voornamelijk Duitse invloeden en invullingen in de landschappelijke aangelegde negentiende-eeuwse tuinen en parken door de uit Duitsland afkomstige (tuin)architecten als J.G. Michaël, J.D. Zocher sr. en jr. en C.E.A. Petzold. Van Lunteren heeft zodoende een unieke positie binnen de Nederlandse kringen van tuinarchitecten verkregen. Het feit dat er tot nu toe nog maar weinig ontwerpen van zijn hand zijn gevonden, maakt dat een werkelijke analytische beschrijving van zijn ontwerpen nog niet goed mogelijk is. Cornelie Wiarda Noten: 1. Van der Wijck, 317. 2. Chr. Kramm, 1023. 3. Oldenburger-Ebbers, 1989, 46. 4. De Jong, 1988, 124. 5. Watkin, 1-14. 6. Taverne, 25. 7. Oldenburger-Ebbers, 1987, 11-17. 8. Van Es, 29-34. 9. Cat.tent., 1989, 74. 10. De Jong, 1988. 11. Watkin, 67-68. 12. Watkin, 80-81. 13. Cat.tent., 1989, 74. 14. Zijlstra, 1986, 7-8. 15. Cat.tent., 1984, 115. 16. Cat.tent., 1989, 74. 17. Oldenburger-Ebbers, 1989, 25. 18. Oldenburger-Ebbers, 1987, 13. 19. Moes, 40-41. 20. Cat.tent., 1989, 84. 21. Meulenkamp, 124-141. 22. Moes, 6. 23. De Jong, 1995, 48. 24. Cat.tent., 1993, 6. 25. Mehrtens, 20. 26. Van der Wijck, 317. In het Koninklijk Huis archief heb ik niet een dergelijke vermelding kunnen vinden. Waar de heer Van der Wijck zijn informatie vandaan heeft is mij onduidelijk. 27. Oldenburger-Ebbers, 1989, 45. 28. o.a. de Zocher-familie, Firma Copijn. 29. Chr. Kramm, 1023. 30. Mehrtens, 22. 31. Mehrtens, 16-23. 32. Van der Woud, 325. 33. Van Es, De Jong, 31-32. 34. Van Lunteren is ook in de jaren 1829-1836 in opdracht van de gemeente Amersfoort bezig met de parkaanleg en de vergravingen van een gedeelte van de stadswallen aldaar. 35. Van der Woud, 330. 36. Van Es, De Jong, 33. 37. o.a. ontwierp D. Wattez het Volkspark te Enschede en de tuinaanleg van kasteel Keppel te Keppel. Zijlstra, 1991, 135-139. 38. Zocher gebruikte hiervoor de zogenaamde italiaanse populier wat een modeboom was sinds de tweede helft van de achttiende eeuw. 39. Cat.tent. 1980, 108-121. 40. Chr. Kramm, 1023 41. Gaasbeek/Hof/Koenders, 441. 42. U. Price, "Essays on the Picturesque, as compared with the Sublime and the Beautiful, and on the Use of studying pictures, for the Purpose of Improving real Landscape" (Londen 1794-98), R.P. Knight, "The Landscape" (1794), en zijn "An analytical Enqiry into the Principles of Taste" (1808). Literatuurlijst Es, N. van; Jong, G. de, Het Engelse Werk in Zwolle, Groen, 44(1988)4, 31-36. Es, N. van, Ontwerpschema's en motieven in de Engelse landschapsstijl, Groen, (1988)3, 29-34. Gaasbeek, F.; Hof, J. van 't; Koenders, M., Baarn, geschiedenis en architectuur, Zeist 1994. Jong, E. de, Engels landschapspark als loutering voor de ingewijde wandelaar, Kunstschrift, 4(1988), themanummer. Jong, E. de, Natuur en Kunst. Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur 1650-1740., Bussum 1995. Kramm, Christiaan, De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters van den vroegsten tot op onzen tijd. Amsterdam 1860. Mehrtens, U.M., Randenbroek en de tuinarchitect Hendrik van Lunteren, De woonstede door de eeuwen heen, (1983)59, 16-23. Meulenkamp, W., G. van Laars Magazijn van Tuin-sieraaden als een voorbeeldenboek voor Nederlandse tuingebouwen.,Bulletin KNOB, (1983)3/4, 124-141. Moes, C.D.H., Architectuur als sieraad van de natuur. De architectuurtekeningen uit het archief van J.D. Zocher Jr. (1791-1879) en L.P. Zocher (1820-1915)., Rotterdam 1991 Oldenburger-Ebbers, C.S., De ontwikkeling van de tuinarchitectuur in Nederland door de eeuwen heen II, Groen, (1987)11, 11-17. Oldenburger-Ebbers, C.S., De Tuinengids van Nederland. Bezoekersgids en Vademecum voot tuinen en tuinarchitectuur in Nederland. Rotterdam 1989. Taverne, E., `De Engelse tuin- oftewel de kronkelende paden op', Wonen-TA/BK (1973)10, 24-28 Watkin, D., The English Vision. The Picturesque in Architecture, Landscape and Garden Design, Londen 1982. Wijck, H.W.M. van der, De Nederlandse buitenplaats. Aspecten vna ontwikkeling, bescherming en herstel. Alphen aan de Rijn 1982. Woud, A. van der, Het lege land. De ruimtelijke orde van Nederland 1798-1848., Amsterdam 1987. Zijlstra, B., Nederlandse tuinarchitectuur 1850-1940. Tuinen van Henri Copijn, Leonard A. Springer, Hugo A.C. Poortman, Dirk F. tersteeg en John Bergman., Uitgave Nederlandse Tuinenstichting 1986. Zijlstra, B., Nederlandse tuinarchitectuur 1850-1940. Zutphen 1991. Cat.tent. Het Valkhof te Nijmegen, Nijmegen 1980. Cat.tent. Reizen naar Rome, Italië als leerschool voor Nederlandse kunstenaars omstreeks 1800, Haarlem 1984. Cat.tent. Edele eenvoud. Neoclassicisme in Nederland 1765-1800., Zwolle 1989. Cat.tent. Peter Joseph Lenné. Katalog der Zeichnungen. Berlijn 1993. Oeuvrelijst H. van Lunteren (1780-1848) Opleiding: praktijkopleiding/1795-1806