Hendriks, Johan

De architecten J. Hendriks (1925), H.A.D. Campman (1926-1993) en H.J. Tennekes (1937) van het bureau Hendriks Campman Tennekes Architekten Inleiding Een biografie schrijven over architecten die voor een groot architectenbureau hebben gewerkt is niet altijd even eenvoudig. Dit essay gaat niet over het bureau, maar over de drie architecten die er gewerkt hebben, Jan Hendriks, Herman Campman en Jan Tennekes. De scheiding tussen bureau en de architecten als individu is vaag. Vooral bij dit bureau, waar het presteren van het bureau van groter belang was dan het individueel presteren. De nadruk ligt bij de architecten, er is daarom weinig aandacht besteed aan het functioneren van het bureau als geheel en hoe de onderlinge verhoudingen waren. Omdat het bureau Hendriks Campman Tennekes Architekten veel grote opdrachten heeft gehad, onder andere in de gezondheidszorg en onderwijs, is de scheiding tussen wie wat ontworpen heeft ook moeilijk aan te geven. Het is niet de bedoeling om met dit essay een overzichtswerk te maken over de drie architecten. Er wordt een beeld gegeven van het leven en het werk van Jan Hendriks, Herman Campman en Jan Tennekes, met een kleine selectie uit hun werk. Bij de ziekenhuizen is het moeilijk om aan te geven welke architect het ontworpen heeft, het hele bureau werkte mee aan dergelijke grote opdrachten. Ik heb geprobeerd om bij de projectbeschrijvingen duidelijk te maken wie waarvoor verantwoordelijk was. Daarbij ben ik niet verder gegaan dan het aangeven wie van deze drie architecten verantwoordelijk was voor welk werk. Niet genoemd zijn de medewerkers op het bureau zoals meewerkend architecten, interieurarchitecten, constructeurs, projectleiders, tekenaars, etcetera. Het is duidelijk dat ook deze mensen hebben bijgedragen aan het ontwerp en de uitvoering ervan. Ook als er geen meewerkende architecten staan vermeld betekent dit niet dat die er niet geweest zijn, in dat geval was het voor mij niet duidelijk of er met anderen samen is gewerkt en wat hun bijdrage dan was. Bij de uitvoering van dit onderzoek heb ik dankzij de hulp van de volgende personen gebruik kunnen maken van schriftelijke en mondelinge informatie over Jan Hendriks, Herman Campman en Jan Tennekes: Caecilia Brand en Henk de Jong van De Jong Gortemaker Architecten en Ingenieurs in Gouda, Hans de Goeij, Jan Hendriks en Jan Tennekes. Bureaugeschiedenis Het bureau Hendriks Campman Tennekes Architekten is een architectenbureau waarvan de naam wisselde, en nog wisselt, bij toetreding van nieuwe directieleden. Het bureau is dan ook onder een andere naam begonnen en heeft inmiddels de naam De Jong Gortemaker Architecten en Ingenieurs. De eerste maatschap is in 1939 opgericht. De architect J.P.L. Hendriks (1895-1975) begint dan een architectenbureau (Hendriks Van den Bosch Van der Sluijs) met in de maatschap Lex van den Bosch en Willem van der Sluijs. De laatste was, hoewel hij wel werd genoemd in de naam, alleen meewerkend architect, geen directielid (1). Het kantoor is gevestigd in Rotterdam. Na de Tweede Wereldoorlog komen er steeds meer opdrachten binnen. Het begint met noodwinkels in Rotterdam en gaandeweg worden het steeds vaker opdrachten voor de gezondheidszorg (ziekenhuizen, verpleeghuizen en psychiatrische inrichtingen), woonhuizen en scholen. Uitbreiding van het bureau is onvermijdelijk, maar J.P.L. Hendriks wil daar niet in meegaan. In 1953 is het bureau gaan samenwerken met Jac. P. Dessing (1880-1966) uit Gouda. De associatie Dessing J.P.L. Hendriks Van den Bosch heeft haar vestiging in Gouda. In 1955 is J.P.L. Hendriks uit deze associatie weggegaan, hij blijft wel in de maatschap met Van den Bosch in Rotterdam. Lex van den Bosch gaat in 1956, zonder J.P.L. Hendriks, ook een maatschap aan met Jan Hendriks (1925) met een vestiging in Nijmegen. J.P.L. Hendriks en Jac. P. Dessing stappen in 1960 uit de verschillende maatschappen. Het bureau heeft voor zij weggingen dus drie namen: in Rotterdam J.P.L. Hendriks Van den Bosch J. Hendriks, in Nijmegen J.P.L. Hendriks Van den Bosch J. Hendriks en in Gouda Dessing Van den Bosch J. Hendriks. Dit schept veel verwarring naar buiten toe en in 1962 is besloten het bureau één naam te geven: Bureau voor architectuur en stedebouw Van den Bosch Hendriks Campman. Herman Campman is in 1961 voor het bureau komen werken en komt in 1962 in de directie. Het hoogtepunt voor het bureau ligt in de jaren zeventig als het bureau drie vestigingen heeft met 119 medewerkers (2). Sinds 1962 heeft het bureau door de wisseling van directieleden nog de volgende namen gehad: Hendriks Campman Tennekes, Campman Tennekes, Campman Tennekes de Jong en nu (1997) heet het bureau De Jong Gortemaker Architecten en Ingenieurs. De vestigingsplaatsen zijn tot eind jaren zeventig Rotterdam, Gouda en Nijmegen. De vestigingen in Nijmegen en Rotterdam worden begin jaren tachtig opgeheven als gevolg van inkrimping en een streven naar centralisatie van de activiteiten. In Gouda wordt een nieuw kantoor betrokken aan de Harderwijkweg waar het bureau nog steeds gevestigd is. De vestingen in Rotterdam, Gouda en Nijmegen werken de eerste jaren na de oorlog vooral zelfstandig. In de jaren zestig worden de opdrachten uit Gouda, woningen en scholen, meestal in Nijmegen ontworpen en in Rotterdam getekend. Door de groei van het bureau wordt de weg die een ontwerp moest afleggen steeds langer, er zijn steeds meer werknemers bij betrokken. Vooral in de jaren zeventig is het topdrukte met de bouw of verbouw van onder andere twaalf ziekenhuizen, zeven psychiatrische inrichtingen en meer dan dertig scholen. De kennis en ervaring in deze sectoren zorgen voor meer opdrachten. De opdrachtgevers komen ook terug omdat het bureau een strakke tijdsplanning aanhoudt met weinig overschrijdingen en binnen het budget blijft. Op het ontwerp voor het Sint Franciscus Gasthuis in Rotterdam na, een samenwerkingsverband met het bureau Kraaijvanger, wordt er niet samengewerkt met andere bureaus. Bouwen voor de gezondheidszorg Binnen de gezondheidszorg is er sinds de jaren tachtig een ontwikkeling gaande die ook zijn weerslag zal hebben voor het bouwen voor deze sector. Er vindt een verschuiving plaats van intramurale gezondheidszorg ((langdurig) binnen een instelling, bijvoorbeeld een ziekenhuisopname) naar extramurale gezondheidszorg (thuis of bij individuele hulpverleners voor kortdurende bezoeken, bijvoorbeeld fysiotherapeut), van opname naar dagbehandeling. Gevolg daarvan is dat er meer regionale voorzieningen moeten komen, dicht bij de mensen. Ziekenhuizen Bij de bouw van een ziekenhuis speelt vooral de functie die het gaat vervullen een belangrijke rol. Dit kan een algemene functie zijn, maar ook een specialistische zoals een kinderziekenhuis of orthopedisch ziekenhuis. Daarbij komt nog dat ziekenhuizen ook een mantelfunctie hebben, er zitten dienstverlenende instanties in die niet alleen voor het ziekenhuis werken zoals laboratoria. Bij het maken van het ontwerp moet verder rekening gehouden worden met de specialisaties van het ziekenhuis en welke ruimte-eisen aan die specialisaties gekoppeld zijn. Door de complexheid van het gebouw en functies is ook de organisatie van de bouw een complexe aangelegenheid met veel aanbestedingen (3). Het ziekenhuis heeft sinds de Tweede Wereldoorlog een ontwikkeling door gemaakt. In de jaren vijftig ontstond het zogenaamde 'T-model'. Dit bestond uit een beddenhuis met haaks daar op de behandel- en onderzoeksafdelingen. In de jaren zestig namen de behandelmogelijkheden toe en deze afdelingen moesten daarom groter worden. Het 'H-model' ontstaat, de ene poot is het beddenhuis, de andere de behandel- en onderzoeksafdelingen en de verbinding werd gevormd door een deel van de diensten. De ontwikkelingen van de medische technieken in de jaren zeventig leidde tot het technocratische ziekenhuis met veel aandacht voor techniek, economie en organisatie en weinig aandacht voor de patiënt. Om loop- en transportafstanden beperkt te houden kwam er meer compacte hoogbouw. Daaruit is het Breitfuss-type (breedvoettype) ontstaan. Een gestapeld beddenhuis op een brede onderbouw met de onderzoeks- en behandelafdelingen en andere diensten. Nadeel hiervan waren de vele verticale verplaatsingen en de weinig flexibiliteit met betrekking tot interne en externe reorganisaties (resp. ruimtelijke functieveranderingen en uitbreiding van afdelingen met extra ruimten). Halverwege de jaren zeventig is de tendens om meer patiëntgericht te gaan bouwen. De ziekenhuizen worden beter toegankelijk en kleinschaliger. Dit was een ruimtelijke verandering, geen organisatorische, de rol van de specialisten bleef groot. Dit laatste zou later pas veranderen (4). In 1975 is door het Nationaal Ziekenhuisinstituut een ideeënprijsvraag uitgeschreven om tot een nieuwe vorm te komen. Uit deze prijsvraag is het kam-type voortgekomen. Daarbinnen zijn twee typen te herkennen. Bij het ene type worden de verpleegeenheden niet langer op maar naast de behandelafdelingen geplaatst, de behandelafdelingen aan de ene kant van de 'kam' en de verpleegeenheden aan de andere. Bij het andere type worden de behandelafdelingen aan beide kanten gebouwd met erop de corresponderende verpleegeenheden (5). De verpleegeenheden worden opgedeeld in kleine clusters, groepsverpleging, die samen een afdeling vormen. Door deze ontwikkeling is het aantal vierkante meters per bed de laatste decennia toegenomen van 50 vierkante meter rond 1960 tot circa 75 vierkante meter in de jaren tachtig. Dit, samen met een afname van het aantal bedden per kamer (maximaal acht in begin jaren zeventig tot maximaal vier in de jaren tachtig, met een stijgende vraag naar één bedskamers) (6) en de technische vooruitgang heeft geleid tot een stijging van de bouwkosten per bed van F5.000,- voor de Tweede Wereldoorlog tot F60.000,- in het begin van de jaren zestig (7) en deze kosten stijgen nog steeds. Psychiatrie Eind vorige eeuw was de opvatting dat psychiatrische patiënten vooral veel rust nodig hadden. Er werden inrichtingen gebouwd in landelijke bosrijke omgevingen met losstaande paviljoens in een park. Het waren zelfvoorzienende gemeenschappen waar de nadruk lag op bewaring in plaats van behandeling, op isolatie in plaats van integratie. Na de Tweede Wereldoorlog komt daar langzaam verandering in. Naast arbeidstherapie krijgen de patiënten ook creatieve, culturele en bewegingstherapie. Er wordt meer gewerkt aan terugkeer naar de maatschappij. De omgeving waar dit in gebeurt blijft echter hetzelfde, de geïsoleerde inrichtingen met hun paviljoens. Nieuwbouw die aangepast werd aan de veranderende behandelinzichten betekende niet alleen een ruimtelijke maar ook een organisatorische verandering voor de inrichtingen. Om de herintreding in de maatschappij te bevorderen is integratie met deze maatschappij noodzakelijk. Nieuwe inrichtingen zijn dan ook steeds vaker geplaatst binnen of dicht bij de 'normale' maatschappij en ook binnen de inrichting zelf moet een 'getrapte openheid' zijn, van bunker-functie met isoleer gedeelten tot dagbehandeling (8). Om een goed ontwerp voor een psychiatrische inrichting te kunnen maken is kennis van de psychiatrische patiënt en de invloed die de omgeving op een psychiatrische patiënt heeft noodzakelijk. De omgeving van de patiënt moet bij de behandeling betrokken worden, zowel de omgeving waar de patiënt uit komt als waar deze in behandeling is. Het Bureau voor Architektuur en Stedebouw Hendriks Campman Tennekes heeft zich als bureau verdiept in de problematiek van het bouwen van ziekenhuizen en inrichtingen en heeft zich gaandeweg gespecialiseerd in deze sector. Jan Hendriks (1925) Johan (Jan) Hendriks is op 10 september 1925 in Nijmegen geboren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is zijn moeder een belangrijke drijfveer achter zijn keuze om architect te worden. Hendriks krijgt zijn opleiding tot architect aan het Hoger Bouwkunst Onderwijs (nu de Academie voor Bouwkunde) in Tilburg waar hij in 1954 zijn diploma haalt. Hier krijgt hij onder andere les van B. Linsen. Van hem leert Hendriks over de integratie van architectuur en natuur en over grootschalig denken. Linsen was als architect utopisch gericht, het was net na de Tweede Wereldoorlog en men wilde wat nieuws (9). Aan het h.b.o. wordt les gegeven in de traditie van de Bossche School. Vorm en harmonie zijn belangrijke uitgangspunten en er wordt gewerkt met de proportieleer die ontwikkeld is door Dom Hans van der Laan (10). Al tijdens zijn opleiding werkt Jan Hendriks bij een architectenbureau. Hij begint in 1948 bij Deur Pouderooyen in Nijmegen, architecten die werken in de stijl van de Bossche School. In 1953 gaat Hendriks als medewerkend architect werken voor J.P.L. Hendriks Van den Bosch Van der Sluijs in Rotterdam. In 1956 gaat hij met Van den Bosch een maatschap aan en gaat dan de vestiging in Nijmegen onder naam van Van den Bosch Hendriks leiden. De oprichter van het bureau, J.P.L. Hendriks zit niet in die maatschap. De eerste opdracht van Jan Hendriks is de psychiatrische inrichting St.-Franciscushof in Raalte, een nieuwe inrichting die in eerste instantie alleen voor vrouwen is, deze opdracht wordt in 1954 binnengehaald door Van den Bosch. Het is de eerste psychiatrische inrichting in Nederland na de Tweede Wereldoorlog en de psychiatrische zorg is aan grote veranderingen onderhevig. De behandeling wordt steeds meer patiëntgericht, individueler, en gericht op terugkeer in de maatschappij. Dit heeft ook gevolgen voor de architectuur. De inrichtingen worden steeds kleinschaliger, met minder personen per afdeling. Als Hendriks aan deze opdracht begint is er nog weinig kennis over het bouwen voor de psychiatrie. Veel moet door de architecten zelf 'uitgevonden' worden en al doende wordt het bureau steeds meer gespecialiseerd op dit gebied. Het bureau in Nijmegen houdt zich onder leiding van Jan Hendriks bezig met de opdrachten die door Van den Bosch binnenkomen, met opdrachten uit Gouda (scholen en woningen) en de opdrachten die Jan Hendriks zelf verwerft. Er wordt gewerkt aan gebouwen in de gezondheidszorg (onder andere Streekziekenhuis De Liemers in Zevenaar en de psychiatrische inrichting St.-Franciscushof in Raalte), woningen, winkels en een aantal scholen. De eerste jaren nadat Hendriks in de directie komt, werken de vestigingen in Rotterdam, Gouda en Nijmegen vrijwel geheel zelfstandig. Alleen bij grotere opdrachten wordt er samengewerkt. Bij grote projecten zoals de St.-Franciscushof wordt niet alleen voor de architectuur gezorgd, maar ook voor de infrastructuur op het terrein. De vestiging in Nijmegen krijgt begin jaren zestig als eerste een interieurafdeling onder leiding van Hans de Goeij. Voor die tijd wordt er samen gewerkt met interieurarchitecten van buiten het bureau. Alle disciplines zijn nu aanwezig in het bureau: ontwerp, interieur, constructie, project- en financiële planning. De vestiging in Nijmegen heeft geen constructieafdeling, dit wordt in Gouda gedaan. De zestiger jaren zijn gouden tijden voor de bouwwereld, er is genoeg geld en bijna alles kan. Het bureau groeit in die tijd tot een groot bureau met drie vestigingen en meer dan honderd werknemers. De terugslag komt met de bouwstop voor de gezondheidszorg in 1973. De gevolgen voor het bureau worden pas echt duidelijk aan het eind van de jaren zeventig en begin jaren tachtig. Tot die tijd zijn er nog genoeg opdrachten die doorlopen. Inkrimpen is onvermijdelijk en in combinatie met de al bestaande wens tot centralisatie worden de vestigingen in Rotterdam en Nijmegen gesloten en de werknemers van die vestigingen die kunnen blijven moeten in Gouda gaan werken. Met het sluiten van de vestiging in Nijmegen is Hendriks in 1981 weggegaan bij het bureau (11). Opvattingen over bouwen Hendriks vindt dat bij architectuur kwaliteit voorop moet staan, dit is dan ook een belangrijk uitgangspunt bij het ontwerpen. Van de ideeën van de Bossche School waar hij in is opgeleid heeft hij op een gegeven moment afstand gedaan, de hang naar traditionalisme is wel gebleven (12). Bij de bouw van de woon-, dorps- en gemeentehuizen maakt Hendriks veel gebruik van baksteen, ondermeer als aanpassing aan de landelijke omgeving waar de dorpen in gesitueerd waren. Vooral de dorpshuizen zijn in het begin vrij traditioneel gebouwd, later wordt dat meer functionalistisch. Over het ontwerpen van psychiatrische inrichtingen en verpleeghuizen heeft Jan Hendriks een duidelijke mening. Een verpleeghuis of inrichting moet een vervanging zijn voor het thuismilieu. Van groot belang daarbij is de integratie met de 'normale' maatschappij. Dit is een positieve stimulans bij het genezingsproces. Niet alleen de plaatsing van de gebouwen heeft daarin een belangrijke rol, maar ook de mogelijkheid van direct contact tussen patiënt en omgeving in de vorm van zelf tuintjes onderhouden tot het doen van boodschappen of naar de kapper gaan. Bouwers in deze sector moeten zich in kunnen leven in de ruimtelijke behoeften van de mens die noodgedwongen in een instelling moet verblijven. Kleinschaligheid is één van de oplossingen voor een leefbaar klimaat. Om inspiratie op te doen en bij te leren gaat Hendriks vaak op studiereis, hij is bijna heel de wereld over geweest: in Europa naar Scandinavië, Frankrijk, Italië en Griekenland, verder de voormalige Sovjet Unie, Noord- en Zuid-Amerika, China, Japan, Indonesië, Marokko, Tunesië, Egypte en Turkije. In de lijn van de bureau-opvatting heeft ook Hendriks veel belangstelling voor beeldende kunst. Vaak zoekt hij zelf de kunstenaar uit of schakelt hij daarvoor een bureau in. Ook nu nog (in 1997) volgt hij de ontwikkeling op het gebied van de kunst op de voet. Publiceren Publiceren is voor Hendriks een belangrijk aspect geweest van zijn beroep als architect. Hij publiceert in die tijd in bladen als Bouw en Baksteen over gerealiseerde werken en zijn ideeën (en die van het bureau) over architectuur. Een van de doelen van het publiceren van deze artikelen is meer naamsbekendheid te krijgen. Een voorbeeld van zijn menig over het bouwen in de gezondheidszorg staat in Baksteen: "Naarmate de bebouwing kleinschaliger werd, nam men, in omgekeerde richting, een toenemende behoefte waar aan toepassing van natuurlijke materialen. De steriele aanblik van de oude ziekenhuisvorm is verdwenen, ook overdreven materiaal toepassingen, zoals marmer e.d. komen gelukkig niet meer voor. Wij opteren voor de combinatie van de toepassing optimale techniek en lay-out in harmonie te brengen met de normale menselijke schaal en een goede materiaalkeuze waar dit ongehinderd kan."(13) Prijsvragen Jan Hendriks heeft meegedaan aan twee prijsvragen. Eén daarvan is een studieprijsvraag voor een 6-klassige lagere school. Deze prijsvraag wordt in 1958 uitgeschreven door de Stichting Informatiecentrum voor Scholenbouw in Rotterdam in samenwerking met het Ministerie van Onderwijs Kunst en Wetenschap en het Ministerie van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid en wordt gehouden ter gelegenheid van het vijftig jarig bestaan van de Bond van Nederlandse Architekten. Het doel is om nieuwe ideeën te verzamelen over de indeling en het gebruik van schoolgebouwen voor gewoon lager onderwijs en aan welke eisen de zich vernieuwende school moet voldoen op het gebied van opvoedkundige en onderwijskundige voorzieningen. Er zijn 162 inzendingen. Hendriks krijgt met zijn ontwerp, dat meedoet onder motto Aa, de derde prijs. Het juryrapport is vooral lovend over de duidelijke splitsing tussen de aanvangs- en hogere klassen en dat het ontwerp 'de sfeer van het kind' weet te treffen (14). De ander is een prijsvraag voor een bibliotheekgebouw in Leeuwarden, ook in 1959. Deze prijsvraag, met in de eerste ronde 146 deelnemers, krijgt een tweede ronde om tot een beter ontwerp te komen. De architecten van de vier beste ontwerpen krijgen in deze ronde een nieuwe kans. Hendriks, die in de eerste ronde gedeeld derde wordt, wordt in de tweede ronde weer derde. Hendriks maakt dit ontwerp met Han van der Velde, meewerkend architect op het bureau in Nijmegen. De deelname aan de twee prijsvragen heeft vooral naamsbekendheid tot doel, het vormt een toegang tot een grotere groep potentiële opdrachtgevers. Nevenactiviteiten Naast zijn werk als architect heeft Jan Hendriks van 1961 tot 1969 les gegeven aan de Academie van Bouwkunst in Arnhem. Na dit docentschap is hij lid geweest van meerdere Welstandscommissies (Hengelo 1970-1972, Oost-Brabant 1985-1987 en Nijmegen 1989-1997). Hendriks is sinds 1956 lid van de Bond van Nederlandse Architekten (BNA.) en is van 1983 tot 1990 voorzitter van de Nijmeegse afdeling van de BNA. Tegenwoordig is hij als voorzitter actief voor de Stichting Nijmegen Blijft in Beeld. Deze stichting verzameld filmmateriaal over Nijmegen. Werken van Jan Hendriks Woonhuis Klopper, Mook 1960 Voor J. Klopper heeft Hendriks in 1960 een huis ontworpen. Het huis is gesitueerd op een perceel met een vrij sterke helling aan de rand van het bos. Er is gedeeltelijk in de helling gebouwd om het huis zo hoog mogelijk te plaatsen. Dit in verband met het uitzicht, daarbij is ook rekening gehouden met de omliggende bebouwing. Het terrein is verder zoveel mogelijk intact gelaten. Het is een tweelaags woonhuis met een plat dak. De plattegrond van de begane grond bestaat uit een rechthoek die gedeeltelijk in de helling is gebouwd. De verdieping bestaat uit twee rechthoeken die, onder een rechte hoek, gedeeltelijk in elkaar geschoven zijn. Er is gebruik gemaakt van beton, stucwerk en gevelklinkers voor de vloeren en gevels, hout voor de puien en natuursteen voor de vloeren van de patio en het terras. Er is een duidelijke horizontale tweedeling te zien, dit wordt nog versterkt door het materiaalgebruik, waarmee ook het wisselend open en gesloten karakter wordt benadrukt. Op de begane grond zijn de kelder, garage en c.v.-ruimte met in het midden de trap naar de patio met de entree. Dit is een gesloten bouwlichaam waar de verdieping met een overstek boven zit. Voor de benedenverdieping is paarsrode steen gebruikt, het wordt daardoor een plint die het woongedeelte nog verder op lijkt te tillen. De verdieping is voor het wonen. Rond de patio in het midden, die daarmee een ongebruikelijke entree vormt midden in het huis, liggen de eet- en woonkamer en de keuken. Deze verdieping staat aan de voorzijde op kolommen. Binnen het woongedeelte vormt het slaapgedeelte een apart element. Het is een rechthoek die haaks in de rechthoek van het woongedeelte is geplaatst en ongeveer zestig centimeter hoger ligt. Het woongedeelte is wit gestuct en het slaapgedeelte in dezelfde paarsrode steen als de begane grond. Rond de eet- en woonkamer liggen een loggia en een terras. Op het terras kan gebruik gemaakt worden van een open haard die de schoorsteen deelt met de open haard in de woonkamer (15). Patioschool, Nijmegen 1960-1962 In de uitbreidingswijk Hatert in Nijmegen heeft Hendriks van 1960 tot 1962 een jongens- en meisjesschool gebouwd. De school staat samen met de andere openbare gebouwen in een brede groenstrook. Het is een begane grond-school met veertien klassen, zeven voor elk. Het Bureau voor Architectuur en Stedebouw Van den Bosch Hendriks Campman kreeg de opdracht voor de laatste school die op deze wijze gebouwd zou worden. Daarna zouden scholen gebouwd worden in een bouwsysteem zonder tussenkomst van een architect. Het ontwerp is een aanpassing van het ontwerp dat J. Hendriks met H.A.M. van der Velde maakt onder motto Aa voor de 6-klassige lagere schoolprijsvraag van Informatiecentrum voor Scholenbouw in 1958, het ontwerp krijgt de derde prijs. De plattegrond bestaat uit een lange rechthoek die in het midden gedeeld wordt door een open ruimte. De indeling is gespiegeld waardoor aan beide kanten een zelfde school is ontstaan. De school heeft licht hellende lessenaardaken en is gebouwd in schoon metselwerk. De puien zijn van hout met veel glas. De plafonds zijn allen voorzien van akoestisch materiaal. De plattegronden voor de twee scholen zijn, op de spiegeling na, vrijwel gelijk. Aan de noordwest kant bevinden zich de lokalen voor de eerste en tweede klas (tegenwoordig groep 3 en 4). Deze lokalen liggen aan een patio die gedeeltelijk gebruikt kan worden voor openluchtlessen en verder speelplaats voor de eerste en tweede klas. De patio's zijn met beplanting, muurschilderingen en mozaïeken aangekleed. Aan de andere kant van de patio liggen de lokalen voor de hogere klassen. Aan de korte zijden van de rechthoek liggen de speelplaatsen voor de hoogste klassen, omsloten door pergola's en fietsenstallingen. Tussen de beide scholen ligt nog een open ruimte die bedoeld was voor een gezamenlijke gymzaal, maar deze is niet gerealiseerd (16). R.K. St.-Jozefkerk, Beverwijk 1964 Nog voordat de nieuwe woonwijk Oosterwijk in Beverwijk gereed is, staat er in 1964 al een kerk met ruim 750 zitplaatsen, de St.-Jozefkerk. De kerk staat aan de rand van de nieuwe wijk. Het terrein van de kerk vormt een rechthoek. Het kerkgebouw en de bijgebouwen (sacristie en pastorie) vormen twee zijden van een rechthoek, de rest van de rechthoek is het plein, een inleidende ruimte naar de kerk toe. Op dit plein staat de klokkentoren op enige afstand van de kerk, de toren is het baken voor de nieuwe parochianen. Haaks op de kerk liggen de sacristie en de verblijven van de pastoor en de kapelaans. Hendriks heeft de kerk bedoeld als een duidelijke bouwmassa, een kerk met een sober interieur en zo min mogelijk detaillering. Het is een ruimte geworden waar mensen samenkomen voor de misviering, geen 'monument ter ere van de godheid en tot meerdere glorie van de architect' zoals A.H.Th. Vercruysse in het tijdschrift TA/BK (17). De denkbeelden van de bouwpastoor, het kerkbestuur en de architect komen in grote mate overeen waardoor de bouw zonder problemen of discussies verliep. Het kerkgebouw is een rechthoekige doos, met maar één rechte hoek, en met het altaar in het zuidwesten. Naast het ingangsportaal aan de lange zijde van de kerk aan het plein is de doopkapel die buiten de massa uitsteekt gesitueerd. In tegenstelling tot de kerk, die van buiten van schoon metselwerk is, is de doopkapel van gewapend beton met aan de binnen- en buitenzijde een reliëf van de kunstenaar P. Schoenmakers uit Herten. De plaatsing van de doopkapel is volgens de oude regels, zo wordt het kind eerst gedoopt voordat het verder de kerk in mag. Het plafond van het ingangsportaal loopt door in de kerk en vormt de vloer van het zangkoor. Dit koor is bereikbaar via een trap in de dubbele achtermuur (18). Drie zijden van de kerk zijn gesloten. De derde, de lange wand met het ingangsportaal en de doopkapel, heeft als bovenste helft glas-in-lood, ook een werk van P. Schoenmakers (die ook verantwoordelijk is voor het St. Jozefbeeld, de kaarsenstandaards en het bronzen gevelkruis). Binnen staat het altaar op een kleine verhoging en is zo een duidelijk teken in de verder bijna lege ruimte (19). De afwerking en inrichting van het interieur is sober. De wanden zijn gedeeltelijk van schoon metselwerk en gedeeltelijk gestuct (de lange gesloten wand en achter het altaar). De vloer is belegd met onregelmatig gevormde platen kwartsiet en het plafond is afgetimmerd met donker gebeitste vuren latten. Herman Campman (1926-1993) Hermanus Antonius Dominicus (Herman) Campman is op vier augustus 1926 in Tiel geboren. Hij is de jongste in een katholiek gezin met drie kinderen. Hoewel zijn vader er niet veel in ziet weet Herman Campman al op jonge leeftijd dat hij architect wil worden (20). Na het gymnasium gaat Herman Campman in 1943 naar de Bisschoppelijke Nijverheidsschool die hij in 1945 afsluit met het driejarig diploma. Hierna gaat hij naar de Middelbare Technische School in 's-Hertogenbosch. In 1950 moet hij in dienst die hij tot 1953 vervult bij de Genie. Na dienst volgt hij het v.b.o. in Tilburg waar hij in 1958 zijn diploma met aantekening h.b.o. haalt. Terwijl hij in Tilburg studeert is een van zijn eerste projecten de verbouwing van het huis van zijn broer Jan. Hij zit op dat moment op het v.b.o. en ondertekent de tekeningen met 'H.A.D. Campman - architect', deze vermelding blijkt genoeg om de tekeningen snel goedgekeurd te krijgen. Het h.b.o.-diploma voor de Academie voor Bouwkunst in Tilburg haalt hij in 1961. In 1956 is hij met Riet van Ewijk getrouwd en na een paar jaren Rotterdam verhuizen ze in 1959 naar Schiedam, daar zijn ze blijven wonen (21). De eerste ervaring met bouwen doet Campman op als hij in 1945 en 1946 meehelpt met de bouw van een watertoren in Tiel. Tijdens zijn opleiding in Tilburg werkt Campman bij verschillende architectenbureaus om praktijkervaring op te doen. Hij begint bij Van der Meijden en Klaver in Arnhem. Een bureau dat zich voornamelijk bezig houdt met woning- en landhuisbouw. Van Arnhem gaat hij naar Helmond, naar J. Magis. Daar is Campman chef de bureau. Er wordt gebouwd aan kerken, raadhuizen, scholen en woningen. In 1956 gaat hij naar Rotterdam, daar werkt hij voor Cornelis Elffers op de ontwerpafdeling aan grote projecten. Het kantoor J.P.L. Hendriks Van den Bosch J. Hendriks biedt goede vooruitzichten als Campman daar in 1961 gaat werken. Dit blijkt als hij in 1962 in de directie komt met Van den Bosch en Jan Hendriks. Het eerste grote werk van Herman Campman voor dit bureau is het nieuwe kantoor voor Ahrend in Rotterdam (22). Een belangrijke karaktertrek van Campman die ook van belang is bij zijn werk is medemenselijkheid. Hij wil 'goed' bouwen voor de mensen die er gebruik van moesten maken. Hij vind zijn werk als architect een maatschappelijke taak. Het gaat er niet om of je zelf een leuke cent verdient aan je werk maar je moet doen waar je goed in bent. Dit blijkt uit de opmerking die hij ooit maakte tegen Jan Tennekes, directielid van het bureau in een later stadium, op diens betoog dat hij met drie villa's evenveel kan verdienen als destijds met een jaar werken, antwoordt Campman dat hij daarvoor niet op de wereld is gezet, hij kan beter en dus moet hij dat doen (23). De steeds grotere rol die de economie in het bouwen gaat spelen zal volgens Campman leiden tot zielloze gebouwen en onaantrekkelijke creaties en korte termijn waardering. Door die ontwikkeling wordt hij geïnspireerd om zijn werk naar beste kunnen te doen. Het lidmaatschap van vele besturen en commissies (onder andere ziekenhuisbestuur St.-Franciscus Gasthuis, Welstandscommissie Zoetermeer en Staatscommissie tot onderzoek van architectonische kwaliteiten in de scholenbouw) leert Campman met mensen omgaan en zorgt voor een groot netwerk van potentiële opdrachtgevers. Hij is hierdoor een motor achter veel opdrachten. Een ander bewijs van Campmans maatschappelijke bewogenheid is het lidmaatschap van de gemeenteraad in Schiedam. Van 1964 tot 1970 zit hij voor de Katholieke Volks Partij in de gemeenteraad van Schiedam. Daar heeft hij zich onder andere bezig gehouden met de plannen voor de renovatie van de Brandersbuurt in Schiedam in 1967. Werken van Herman Campman Bedrijfsgebouw Firma Ahrend, Rotterdam 1961-1963 Van 1961 tot 1963 wordt op de grens van de kantorenwijk en het particuliere zakencentrum van Rotterdam, op de hoek Westblaak - Karel Doormanstraat, gebouwd aan de Rotterdamse vestiging van Ahrend, een bedrijf voor kantoormiddelen in de ruimste zin van het woord. Het ontwerp is van Herman Campman van het Bureau voor Architectuur en Stedebouw Van den Bosch Hendriks Campman. Het gebouw is voor meerdere functies bestemd: verkoop van kantoorartikelen en -meubels, kantoren, een lichtdrukkerij, magazijnen en een personeelskantine (24). De bebouwingshoogten aan de twee straten zijn vastgelegd door de dienst Stadsontwikkeling en Wederopbouw, aan de Karel Doormanstraat vijf lagen en aan de Westblaak zeven. De overgang van hoog naar laag en de scherpe hoek van de rooilijn maken de ruimtelijke vormgeving geen gemakkelijke taak, maar wel tot een uitdaging (25). Binnen deze hoog-laag problematiek en die van de scherpe hoek is gekozen voor een oplossing van twee rechthoekige dozen waarbij de hoge 'doos' in de lage steekt. De begane grond en eerste verdieping volgen de scherpe hoek van de rooilijn, daarboven hebben de twee gevels van de lage doos (langs de Karel Doormanstraat en een gedeelte van de Westblaak) een rechte hoek en steken dus buiten de rooilijn. De rest van de gevel aan de Westblaak volgt de rooilijn. De entree naar de verkoopafdeling is op de hoek gemaakt, de klant komt zo midden in de afdeling binnen. De verkoopafdeling heeft op de begane grond de kantoorartikelen en op de eerste verdieping de meubels. Voor de presentatie en de verkoop wordt een nieuwe techniek ingevoerd, de nadruk komt te liggen op het zelf kiezen van de klant door middel van een open presentatie. Om de onderlinge relatie duidelijk te maken zijn de begane grond en de eerste verdieping met elkaar verbonden door een vide, ter versterking van die relatie heeft de kunstenaar Willem Thijs in deze vide een wandschildering met de bouwnijverheid als thema gemaakt (26). Alle verdiepingen zijn zo flexibel mogelijk ingericht met alle bedrading via het plafond, verplaatsbare tussenwanden en zo min mogelijk gangen. Om toch tot een optimale verbinding tussen de kantoren te komen is er langs de gevel een zone van ruim zeventig centimeter vrijgehouden waardoor korte looproutes van de ene naar de andere ruimte ontstaan. Voor de inrichting is een externe interieurarchitect aangetrokken, M.M. Grothausen. Het interieurontwerp is ontstaan in overleg met de architect, vertegenwoordigers van de werknemers van Ahrend en de beeldende kunstenaars (27). Bij het tot stand komen van de opdracht voor beeldende kunst in het gebouw is er al in een vroeg stadium contact geweest tussen opdrachtgever, architect, interieurarchitect en beeldend kunstenaars. De bouwkunst en beeldende kunst moeten één geheel vormen. Arnaud Volkert, de schrijver van het artikel 'Wandschilderingen in het Ahrend-huis' schrijft hierover: "Dit houdt in, dat wil er ter wille van de ruimtelijkheid een elkaar bepalende relatie tussen ruimte en schildering bestaan, deze relatie in de arbeidsovername van architect naar beeldend kunstenaar moet zijn voorbereid." (28) Voor de vestiging van Ahrend in Rotterdam is gekozen voor twee grote muurschilderingen waarvan het onderwerp een duidelijke relatie heeft met de werkzaamheden van het bedrijf. De twee kunstenaars, Willem Thijs en Antoine Mes, hebben respectievelijk gekozen voor de bouwnijverheid en het havenbedrijf. De muurschildering van Thijs is in de vide, die van Mes beslaat een wand van het trappenhuis. In deze schilderingen komen de kleuren terug die voor het gebouw gebruikt zijn, onder andere blauw, grijs en aluminium. Dit zijn ook kleuren die bij de bedrijfssfeer van Ahrend pasten (29). St.-Clara Ziekenhuis, Rotterdam 1965-1968 Het in 1949 opgerichte St.-Clara Ziekenhuis in Rotterdam krijgt eind jaren vijftig te kampen met ruimtegebrek. Nadat de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid in 1959 toestemming heeft gegeven wordt begonnen met de voorbereidingen voor de bouw van een nieuw ziekenhuis. De bouw start in 1965. Het nieuwe St.-Clara Ziekenhuis komt aan de Olympiaweg waar, iets noordelijker, ook het oude paviljoencomplex ligt (30). De architect Lex van den Bosch van het Bureau voor Architectuur en Stedebouw Van den Bosch Hendriks en Campman is begonnen met deze opdracht, maar draagt het project over aan Jan Hendriks na financiële problemen. Nadat het ziekenhuisbestuur de plannen alsnog goedkeurt neemt Campman het project over van Hendriks. Voor Campman is dit zijn eerste ziekenhuis. Omdat het ruimtegebrek in het oude St.-Clara steeds nijpender wordt is er gestreefd naar een zo efficiënt mogelijke planning, bouwwijze en materiaalgebruik om de bouwtijd zo kort mogelijk te houden. Er wordt een betonconstructie ontwikkeld met maximale openheid en mogelijkheden. Als stramienmaat wordt 110 cm. gekozen, veelvouden daarvan hebben de ruimtematen bepaald waar de kolomafstanden weer op zijn gebaseerd. De traveemaat voor de hoogbouw wordt drie keer 110 cm. en voor de laagbouw vier keer 110 cm (31). Als ontwerp is gekozen voor het bloktype, een van de twee op dat moment gangbare typen voor ziekenhuisbouw, het andere is het Breedvoettype. De keuze is mede ingegeven door de mogelijkheden die dit type biedt om verschillende toegangswegen toe te passen. Er zijn gescheiden entrees voor opname en bezoek en ook de poliklinieken hebben een aparte ingang met voor elk specialisme een eigen wachthal (32). De hoogbouw bestaat voornamelijk uit verpleegeenheden. Daarnaast zijn er twee verdiepingen met speciale functies. Op de elfde verdieping liggen de operatiekamers met een meekijkgalerij voor de artsen en verpleegkundigen in opleiding; het St.-Clara Ziekenhuis is het eerste ziekenhuis in Nederland met een dergelijke galerij. Ook nieuw in de Nederlandse ziekenhuiswereld is de hemodialyse afdeling (nierdialyse) op de derde verdieping. Verder zijn in de hoogbouw de bestuurskamer, de directievertrekken, een demonstratiezaal, de administratie, de opnameafdeling en een kapsalon gesitueerd. De U-vormige laagbouw bevat de poliklinieken van de diverse specialisaties, de radiotherapieafdeling, fysische therapie, laboratoria, de apotheek, de centrale sterilisatie en dienstruimten. Naast de hoogbouw staat het keukengebouw met restaurant en terras. Om alle technische voorzieningen voor de operatiekamers te kunnen plaatsen heeft de elfde verdieping meer vloeroppervlak nodig dan de onderliggende verdiepingen. De elfde verdieping kraagt daarom uit over de andere verdiepingen. Aansluitend op de elfde verdieping zit op de tiende verdieping de intensive care van de afdeling chirurgie. De andere verdiepingen zijn standaard verpleegeenheden (VE's), 31 bedden per eenheid, twee eenheden per verdieping. De VE's zijn ingericht volgend het enkel corridorsysteem, één gang met aan de ene kant de beddenkamers en aan de andere kant een servicestrook met dienstkamers. Een van de argumenten voor de keuze van het enkelcorridorsysteem is de bezonning van de patiëntenkamers. Elke VE heeft een eigen dagverblijf en in de hal in het midden (de centrale ontsluiting met liften en trappenhuis) is een zithoek ingericht die gebruikt kan worden door de hele verdieping (33). Voor het ontwerp heeft de ruimtelijke organisatie een belangrijke rol gespeeld, volgens Herman Campman is, "De architectuur, de uiterlijke verschijningsvorm van een gebouw, [...] een vertaling van het spel met ruimten binnen." (34) Bij de materiaalkeuze voor het exterieur spelen twee factoren mee: het materiaal moet weinig onderhoud vragen en zo min mogelijk aanhechting bieden voor het Rotterdamse stadsvuil. De keuze valt daarom op een sierbeton van lichte cement met gladde witte kiezels in verschillend formaat. De ramen zijn gevat in geanodiseerd aluminium (35). Bij de hoogbouw is ook gekozen voor de toepassing van balkons. Argumenten daarvoor zijn de mogelijkheid voor het gebruik als vluchtweg, de overbodigheid van een glazenwasinstallatie en het functioneren als zon- en geluidswering (36). Het interieur is ook ontworpen door het bureau van Campman. Bij ziekenhuisbouw is er nauwelijks een scheiding te trekken tussen exterieur en interieur. De routing, ruimte-indeling en -inrichting hangen samen met de constructie en moeten dus gelijktijdig ontwikkeld worden. In de jaren zestig komt er ook meer aandacht voor de patiënt. In het St.-Clara Ziekenhuis is geprobeerd om, door middel van kleur- en materiaalgebruik, de 'ziekenhuissfeer' zoveel mogelijk te vermijden. Het moet er gezellig en menselijk zijn, zoals het past in de traditie van het oude St.-Clara Ziekenhuis (37). Met dit idee in het achterhoofd zijn ook de kunstenaars uitgezocht. Hun werken geven niet alleen sfeer aan de ruimte, maar ondersteunen tevens het architectonisch ontwerp (38). Voor de bouw van dit ziekenhuis met ruim 540 bedden zijn 900 werkbare dagen gepland. Het worden er 743, de laatste oplevering eind 1968 is ruim een jaar eerder dan gepland. Efficiëntie in het hele bouwproces ligt hieraan ten grondslag. De bouw van het nieuwe St.-Clara Ziekenhuis is hiermee een goed voorbeeld van wat in die tijd geldt als 'moderne ziekenhuisbouw' (39). Sint Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein 1979-1983 Om te voorzien in de behoefte van het ziekenhuisarme gebied ten zuiden van Utrecht geeft de Stichting St.-Antonius Ziekenhuis in Utrecht de opdracht voor de bouw van een ziekenhuis met vijfhonderdvierenzestig bedden en twaalf wiegen in Nieuwegein. Nieuwegein ligt in het beoogde gebied en is goed bereikbaar vanuit Utrecht en het omliggende verzorgingsgebied. De plaatsing bij het stadscentrum bevordert de maatschappelijke integratie. De start van de bouw is in december 1979, de geplande oplevering tweeënveertig maanden later worden er vijfenveertig door de uitbreiding van de afdeling voor hartchirurgie. De oplevering van het St.-Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein is in september 1983. De opdrachtgever heeft een aantal eisen die de basis vormen voor het structuurplan dat gemaakt is door Jan Tennekes. De belangrijkste daarvan is een zo groot mogelijke flexibiliteit met een aantal randvoorwaarden. De diverse disciplines en afdelingen moeten onafhankelijk uit te breiden zijn, en die flexibiliteit moet in de planfase al aanwezig zijn. Het nut daarvan blijkt al bij de bouw als de afdeling voor hartchirurgie groter mag worden dan in eerste instantie toegestaan. Die uitbreiding heeft plaatsgevonden zonder dat het ontwerp in grote mate gewijzigd hoefde te worden. Dit past weer in de eis dat aanpassingen geen invloed mogen hebben op de basisstructuur. Voor de plaatsing van de afdelingen zijn ook voorwaarden gesteld. De medische afdelingen moeten allen op dezelfde verdieping liggen, bij voorkeur op de begane grond en voor de verpleegeenheden geldt dat vier verpleegeenheden een organisatorische eenheid moeten vormen, één standaard verpleegafdeling telt zesendertig bedden. Als laatste is er de eis dat het ziekenhuis geen hoogbouw mag zijn, maar ook geen echte laagbouw, er moet dus een tussenvorm gevonden worden (51). Naar aanleiding van het programma van eisen is een ontwerp gemaakt waarbij het breedvoettype (een medische verzorgende laag met daarop het beddenhuis) gecombineerd is met het open eindtype (het eind van een bouwblok is eenvoudig uit te breiden, dit is vooral van belang bij de medische afdelingen). Dit ontwerp is grotendeels van Herman Campman. Bij het ontwerp is gekozen voor middelhoogbouw, vier à vijf bouwlagen, het ziekenhuis blijft zo compact en op een menselijke maat. De plattegrond bestaat uit een centrale gang met aan weerszijden lobben, met het oog op de bezonning en de toegankelijkheid ligt de gang in een noordzuid richting. Op de begane grond zijn de medische afdelingen gesitueerd, aan de ene kant van de gang de spreekuurafdelingen met aan de overkant de bijbehorende onderzoeks- en behandelafdelingen, daarboven is een patiëntvrije laag met diensten, waaronder het laboratorium, de apotheek en het personeelsrestaurant. De tweede en derde verdieping zijn gereserveerd voor de beddenhuizen. Het middengebied is hier gebruikt als verkeerszone en dagverblijf. Plaatsing van de beddenhuizen op de bovenste verdieping kan omdat er sneller een uitbreiding van de medische afdelingen te verwachten is dan van de verpleegeenheden. Voor maximale flexibiliteit en efficiëntie is gekozen voor een beperkt aantal constructieprincipes, de lobben aan weerszijden van de centrale gang zijn allen gemaakt volgens hetzelfde systeem. Voor het dak van de begane grond is gekozen voor een constructie waarbij het dak, bij een uitbreiding van de eerste verdieping, ook dienst kan doen als vloer. Voor het grootste gedeelte is de buitengevel bekleed met baksteen, de bouwdirecteur van de opdrachtgevende stichting is baksteenfabrikant geweest en heeft vanuit dat verleden een voorkeur voor baksteen. De aluminiumgevel die ontworpen is, is daarom grotendeels afgekeurd en alleen toegepast als buitengevel van de centrale gang. Binnen wordt gebruik gemaakt van droge afbouw met gipsplaten, dit voorkomt droogtijden en vocht in het gebouw. Met het gebruik van kleur en de keuze voor bepaalde kleuren is geprobeerd om 'de harde werkelijkheid van het ziekenhuis te ontkrachten' (52). De in elkaars verlengde liggende lobben hebben dezelfde kleur, de samenhang tussen de twee afdelingen wordt zo benadrukt en het vergemakkelijkt de oriëntatie van de patiënt en bezoeker. De kleuren voor de afdelingen zijn met name belangrijk voor de herkenbaarheid en het vinden van de weg. Op de afdelingen zelf zijn de kleuren minder prominent aanwezig, de kleuren komen wel terug in de sfeer. Het midden gebied is neutraal gehouden in de kleuren zwart en wit. Het kleurgebruik is integraal op elke verdieping doorgevoerd. H. Jan Tennekes (1937) De architect Hendrik Jan Tennekes is op 13 december 1937 in Kampen geboren (40). Zijn vader is timmerman en al vroeg is hij geïnteresseerd in bouwen en architectuur. Vanaf zijn vijftiende werkt Tennekes bij verschillende architectenbureaus en weet hij zeker dat hij architect wil worden. In zijn tienerjaren komt hij in opstand tegen zijn opvoeding en het geloof van zijn ouders, Artikel 31 (Gereformeerd Vrijgemaakt). In de jaren zestig gaat hij, zoals Jan Tennekes het zelf noemt, "mee in de stroom van optimisme, wereldverbetering en gelijkheid voor allen, het was de tijd van John F. Kennedy, Chroestjov en Paus Johannes XVIII" (41) . De deelname aan de prijsvraag 'Kerk 2000' in 1968 past in deze gedachtengang. De kerk heeft een democratisering voor ogen en is op zoek naar een multifunctioneel kerkgebouw om die democratisering vorm te geven. Het gebouw moet zondags als kerk gebruikt worden en is de rest van de week bestemd voor maatschappelijke en meer commerciële functies, zoals een theater of een markt (42). Na de driejarige HBS en de avond-HBS heeft Tennekes de cursussen bouwkundig tekenaar en constructie bij de PBNA gevolgd en gaat hij naar de Academie voor Bouwkunst Twente (diploma 1968) en de Academie voor Bouwkunst in Amsterdam (diploma 1971). Er zijn in die tijd twee docenten die belangrijk zijn voor Tennekes. Joop Hardy, cultuurfilosoof en redactielid van Forum van 1959 tot 1963, brengt hem cultuurbesef bij, Herman Haan is docent in Twente en begeleidt zijn afstudeerproject in Amsterdam. Voordat Jan Tennekes bij Van den Bosch Hendriks Campman gaat werken heeft hij bij verschillende bureaus gewerkt. Onder andere bij Jan Jans in Almelo die in een traditionele stijl werkt en veel restauraties doet. Verder bij Jaap de Bel in Nijverdal, Klein-Dommel in Enschede, Michon in Haaksbergen en Gerrit de Jong in Vroomshoop (43). In 1966 komt Tennekes in Nijmegen voor Van den Bosch Hendriks Campman werken. Voor dat hij de kans krijgt om in zijn zelf ontworpen huis vlak bij Nijmegen te gaan wonen vertrekt hij in 1968 naar de vestiging in Gouda en komt hij in 1972 de directie van het bureau dat vanaf dat moment Hendriks Campman Tennekes Architekten heet. Sinds 1995 werkt Jan Tennekes als zelfstandig architect, maar ook in samenwerkingsverbanden, onder andere met zijn 'oude' bureau dat nu De Jong Gortemaker Architecten en Ingenieurs heet. In het werk van Tennekes zijn een aantal typen gebouwen prominent aanwezig. Evenals Jan Hendriks en Herman Campman heeft hij veel gebouwen voor de gezondheidszorg ontworpen, met name ziekenhuizen, psychiatrische inrichtingen en verpleeghuizen. Daarnaast scholen en woonhuizen, waaronder twee voor zichzelf. Prijsvragen Tennekes heeft meegedaan aan een aantal wedstrijden en prijsvragen. In de ontwerp-prijsvraag woonareaal psychiatrisch centrum, in 1980 uitgeschreven door het Nationaal Ziekenhuisinstituut, krijgt hij een eervolle vermelding waarbij vooral de integratie van de inrichting met de omgeving wordt geprezen (44). Eerder (in 1970) doet hij mee aan de prijsvraag voor de HEMA in Gouda die ex aequo door iedereen gewonnen wordt en vervolgens door de huisarchitect van de HEMA ontworpen is. Meer succes heeft Tennekes met het ontwerp voor het Johan de Witt College in Den Haag, deze school krijgt in 1992 de eerste Scholenbouwprijs. De jury is vooral onder de indruk hoe dit ontwerp een trots en zelfverzekerdheid uitstraalt die de leerlingen uit deze achterstandswijk van Den Haag (het wordt wel een 'zwarte school' genoemd) mee kunnen nemen bij het vinden van hun eigen plaats in onze maatschappij. Daarnaast prijst de jury de zorgvuldige afwerking van de ruimtes en van details: "Het gebouw op een podium straalt een trots en zelfbewustzijn uit die de leerlingen kunnen helpen om zich sterk in de maatschappij te manifesteren. [...] Deze combinatie van realiteitszin en respect voor de bijzondere achtergrond van de leerlingen is ook in het gebouw voelbaar: organisatorisch, functioneel en in de helderheid van ruimte, constructie en materiaalgebruik. Toiletgroepen, congiërgeruimtes en bijzondere ruimtes zijn even zorgvuldig ontworpen als het geheel en zijn een versterking van het ruimtelijk concept." (45) Over het algemeen houdt Tennekes niet van prijsvragen waar de winnaar de uitvoering voorgespiegeld wordt, misschien heeft hij daarom voornamelijk meegedaan aan ideeën- en ontwerp-prijsvragen. Tennekes vindt dat prijsvragen tegenwoordig vaak gebruikt worden om op een goedkope manier aan veel ontwerpen te komen. Ook is het winnen van een prijsvraag geen garantie voor de uitvoering van het ontwerp. Als bijvoorbeeld het ontwerp dat de tweede prijs kreeg beter past bij de financiële ideeën van de opdrachtgever, dan bestaat de kans dat dat ontwerp uitgevoerd wordt. In een dergelijk geval sta je als winnaar met lege handen terwijl er toch een heleboel in het ontwerp geïnvesteerd is. Architectuur en vormgeven Over het typeren van zijn oeuvre laat hij zich niet uit. Hij ontwerpt zoals hij vindt dat het moet, en dat dat op een gegeven moment bij een stroming valt onder te brengen heeft volgens hem minder te maken met zijn manier van ontwerpen dan met de drang om werk in hokjes te plaatsen. Naamkaartjes in de vorm van stromingen zijn een kunstmatig gegeven. Bij het ontwerpen gaat Tennekes uit van twee principes. Dit zijn zijn dienende taak als architect en het ontstaan van een gebouw van binnen uit. Als architect moet hij zorgen voor een zo goed mogelijke huisvesting voor de gebruiker, de functie van het gebouw is daarbij het uitgangspunt. De mens staat daarbij centraal. Dit is onlosmakelijk verbonden aan het ontwerpen van 'binnen uit'. Het gebruik en de inrichting van de ruimten moeten de ruimtelijke organisatie bepalen. De gevel volgt dan vanzelf wel. Wat heb je aan een gebouw dat er mooi uitziet, maar waarin het slecht werken is omdat het niet optimaal of prettig ingericht kan worden? Tennekes: "Het gaat niet in eerste instantie om het gebouw, maar om de mensen die er gebruik van maken. Ik kan wel een bloedmooi gebouw neerzetten, maar als de mensen het als bedreigend ervaren, als ze er zich niet thuis voelen, heb ik dan aan mijn taak voldaan?"(46) Jan Tennekes heeft veel gewerkt aan grote gebouwen zoals ziekenhuizen en scholen. Het gebruik van een maatsysteem bij het ontwerpen maakt het gebouw dan beheersbaar. Er ontstaat daardoor een orde en regelmaat die het gebouw overzichtelijk maken en de gebruiker helpen bij de oriëntatie. Dit is vooral van belang bij grote gebouwen om te voorkomen dat de gebruiker de weg kwijt raakt, zich verloren voelt of zijn of haar identiteit kwijtraakt. Of dat een grote of belangrijke organisatie is, of niet, moet bij het ontwerp niets uitmaken. Om de individualiteit van de gebruiker in zijn waarde te laten en het massale van een gebouw te doorbreken heeft Tennekes bij een groot aantal projecten de grote gebouwen opgedeeld in kleinere eenheden met een menselijke maat, 'een veelheid van plekken'. De structuralistische invloed van Aldo van Eyck en Herman Hertzberger is hierbij duidelijk aanwezig. Deze veelheid van plekken die één geheel vormen is bijvoorbeeld te zien bij twee scholen, het Johannes College in Den Helder en de lerarenopleiding Zuid-west Nederland in Delft. Daar is geprobeerd om van een school voor ruim duizend leerlingen geen leerfabriek te maken, maar een optimale leeromgeving waar ook met verschillende methoden les kan worden gegeven (klassikaal, individueel en in werkgroepen). Als een van de redenen waarom het bureau nooit bekend is geworden via de media, in tegenstelling tot hun bekendheid in bijvoorbeeld de kring van de gezondheidszorg, is dat het niet de instelling van het bureau was om die bekendheid te zoeken en verwerven. Als bureau had je de verantwoordelijkheid om je best te doen voor de opdrachtgever, niet voor de redacteur van een (vak)blad. Architecten die meer gewaardeerd worden om hun geschreven oeuvre dan hun ontwerpen vindt Jan Tennekes geen architecten. Als je om je geschreven woord bekend wilt worden moet je schrijver worden, geen architect. Als voorbeeld geeft hij Rem Koolhaas, die zeer gewaardeerd wordt om Delirious New York en S M L XL, maar die volgens Tennekes als architect niet de kwaliteit haalt die bij een architect hoort. Tennekes is verder van mening dat als je tegenwoordig wilt dat er in de bladen over je geschreven wordt, je geacht wordt zelf het verhaal te schrijven, de foto's te leveren en er geld op toe te leggen willen ze interesse tonen. Een soortgelijke mening over ontwerpers die zichzelf architect noemen heeft Tennekes over de ontwerpers van grote woonwijken, die x-duizend dezelfde huizen in sociale woningbouw neerpoten volgens een aantal standaard vormen die al jaren bestaan en zich dan architect noemen (47). Op de vraag wat hij zelf zijn beste werken vindt geeft Jan Tennekes een tweeledig antwoord. Hij heeft het daarbij over architectonisch en gevoelsmatig belangrijke werken. Bij dat laatste denkt hij vooral aan de psychiatrische inrichtingen die hij ontworpen heeft, onder andere Nieuw Spraeland in Oostrum, St.-Servatius in Venray, Vrederust in Halsteren en het St.-Joris Gasthuis in Delft. De vormgeving van deze inrichtingen was misschien niet geheel volgens zijn eigen smaak en opvattingen, maar het heeft hem veel voldoening gegeven dat de bewoners een betere woonomgeving kregen en zich daardoor beter voelden. Eigenlijk is dit daardoor een goed voorbeeld van zijn ideeën over de ondergeschiktheid van de vorm aan de indelings- en inrichtingsmogelijkheden en het centraal stellen van de bewoners en gebruikers. Als architectonische hoogtepunten noemt Tennekes de reeks Johannes College in Den Helder, Lerarenopleiding Zuid-west Nederland in Delft en het eigen kantoor in Gouda, en het Streekziekenhuis Waterland in Purmerend, wat een hoogtepunt is van een ontwikkeling in ontwerpen voor ziekenhuizen met opeenvolgend het St.-Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein (een ontwerp in samenwerking met Herman Campman), het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk (ontworpen in samenwerking met Jan Hendriks en Herman Campman) en het Streekziekenhuis Waterland in Purmerend, als 'nasleep' kunnen het Flevoziekenhuis in Almere en het IJsselland Ziekenhuis in Capelle aan den IJssel gezien worden. Vorm volgt functie ... Tot de opkomst van het Post Modernisme was de vorm van een gebouw, de uiterlijke verschijningsvorm, voor Tennekes van minder belang. Het inrichtingsplan en de daaruit voortvloeiende plattegrond hadden de nadruk. Het Post Modernisme, waarbij grote nadruk wordt gelegd op vorm, deed hem realiseren dat hij vorm verwaarloosd had. Sinds die tijd besteedt hij daar niet alleen meer aandacht aan, maar vooral ook meer tijd. Zijn mening nu is dat een mens de omgeving ziet door middel van associaties, dat moet je meenemen in je ontwerp. Dit is een punt waarop hij zichzelf bekritiseerd. Van een aantal ontwerpen (bijvoorbeeld Zuid-west Nederland en het eigen kantoor in Gouda) vindt Tennekes dat de entree niet geslaagd is. Het is niet duidelijk waar deze zit, de elementen die normaal gesproken geassocieerd worden met een ingang ontbreken, de ingang valt daardoor weg tegen de rest van het gebouw. Ook al is de vorm een grotere rol gaan spelen in het werk van Jan Tennekes, het maatschappelijke aspect, ontwerpen voor mensen, en het ontwerpen vanuit de inrichting zijn nog steeds het belangrijkste. Een voorbeeld is de veranderende maatschappij, er komen meer auto's, werk wordt anders georganiseerd, telewerken, dynamische kantoren, en er komen steeds meer huishoudelijke apparaten zoals afwasmachines en magnetrons en toch blijft de plattegrond van bijvoorbeeld de keuken standaard zoals deze al tientallen jaren bestaat. Een aanrecht, wat kastjes en een plekje voor het gasfornuis, hoe de rest er in moet, zoekt de bewoner zelf maar uit. Ook de ruimtelijke organisatie van gebouwen kan nog beter. Het 'rondloop-effect' is voor Tennekes een belangrijk punt, ruimtes met meer dan een toegang, met veel licht en ruimte, daarmee wordt het vaste patroon van een hal met hokjes er omheen doorbroken en ontstaan er nieuwe, onvoorspelbare verkeersstromen. Nevenactiviteiten Ook Jan Tennekes is actief op gebieden van de architectuur anders dan het ontwerpen. Hij is gastdocent en mentor geweest aan de Academie voor Bouwkunst in Rotterdam, bestuurslid van de Bond van Nederlandse Architekten (BNA) (1978-1991) en binnen de BNA zat hij in de Werkgroep Standaard Rechtsverhouding 1988. Tennekes is een van de oprichters en bestuursleden van de Stichting Architekten Research Onderwijsgebouwen (Staro), daaruit blijkt zijn interesse voor het ontwerpen van goede onderwijsgebouwen. In 1989 heeft hij meegewerkt aan de totstandkoming van de Architectuurnota Ruimte voor architectuur. Andere activiteiten zijn onder andere zijn functies als jurylid bij de Prix de Rhenan in Straatsburg en bestuurslid van het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid in Amsterdam. Werken van H. Jan Tennekes Johannes College, Den Helder 1971-1973 Als het schoolbestuur van het Johannes College in Den Helder in 1971 aan het bureau Hendriks Campman Tennekes Architekten de opdracht geeft voor het ontwerp van een school voor 1100 tot 1200 leerlingen heeft het bestuur een school in gedachten die geschikt was voor de nieuwe manieren van lesgeven die op dat moment in opkomst zijn. Uit een samenwerkingsverband van het schoolbestuur, de docenten, het Informatiecentrum voor Scholenbouw en de architect, Jan Tennekes, is een school ontstaan waar de nieuwe lesmethoden, naast klassikale lessen ook individueel en groepsonderwijs, goed tot hun recht kwamen en waar de leerlingen zich niet verloren hoefden te voelen. De school is in 1973 opgeleverd. De school is opgebouwd uit vier en een half van deze blokken, drie en een half blok liggen rond een vierde, het binnenplein: de agora. Aan het halve blok liggen de gymnastieklokalen die niet binnen dit systeem ingepast konden worden. De school heeft twee verdiepingen die opgetild zijn boven het maaiveld om de openheid te behouden en storing vanaf het schoolplein te voorkomen. Onder de vleugels zijn de fietsenstallingen en de entree gesitueerd. Om deze differentiatie in lesmethoden mogelijk te maken en omdat de school zich moet kunnen aanpassen aan toekomstige onderwijskundige ontwikkelingen, is ruimtelijke flexibiliteit een belangrijk gegeven. Om tot deze flexibiliteit te komen is er een scheiding aangebracht tussen structuur (constructie en leidingen) en de invulling (gevels en binnenwanden). In deze opzet is het mogelijk om alle leidingen aan de binnenzijde van de gevelpanelen te maken waardoor het plaatsen van de binnenwand naar eigen wens en inzicht kan gebeuren. Door een vaste maatvoering en een uniforme opzet is er een onderlinge uitwisselbaarheid van de inbouwonderdelen. Deze vergaande standaardisering is ook gebruikt om de kosten zo laag mogelijk te houden. De school is gebouwd met de vastbedragmethode waarbij de kosten inclusief installaties niet hoger mochten zijn dan F 140,- per kubieke meter. In het programma van eisen is door de betrokken partijen een aantal voorwaarden gesteld voor de ruimtelijke organisatie. Integratie van verschillende vakken moet mogelijk zijn, de vakken waar dit het meest waarschijnlijk is moeten bij elkaar gezet worden. Om tot een goede verdeling te komen zijn er zeven groepen gemaakt waar alle vakken in onderverdeeld zijn. Deze zijn: moderne talen, Nederlands en oude talen, sociale vakken, wiskunde en economie, expressievakken, exacte vakken en sport. Voor deze groepen is gekeken welke indeling het beste is en hoe de vakgroep een eigen gezicht kan krijgen om de herkenbaarheid binnen de school te vergroten. Voor een paar van deze groepen is een klassieke klassenindeling onvermijdelijk, zoals de talenpractica en de gymnastieklokalen. Vooral bij de wiskunde en sociale vakken is ook gestreefd naar een andere benadering van de jongere en oudere leerlingen, ook daar is rekening mee gehouden in het ontwerp. Aan de hand van de groepen is gekeken hoeveel ruimte de vakken nodig hebben. Op de gymnastieklokalen na is er voor elke groep een oppervlakte nodig waar acht traditionele lokalen in passen. Aan de hand van dit gegeven is geprobeerd deze ruimte zo efficiënt mogelijk vorm te geven. In vijf stappen is men gekomen tot het uiteindelijke ontwerp voor de vleugels. 1) De meest eenvoudige oplossing is de acht lokalen langs een lange gang te plaatsen, dit is weinig flexibel wat betreft de indeling van het lokaal en het eventueel samentrekken of opdelen van de lokalen naar gelang de behoefte. 2) De lokalen aan beide zijden van de gang geeft een diepere vleugel met meer indelingsmogelijkheden. 3) Als het gewonnen gangoppervlak dan weer toegevoegd wordt kan er een brede middenstrook gemaakt worden die toch een mogelijkheid biedt voor individuele of groepsstudie. 4) Wanneer er van het totale oppervlak uitgegaan wordt kunnen er ook twee lokalen in het midden gemaakt worden met er omheen kleinere ruimten voor groepswerk of een aantal kleinere leslokalen met meer tot klassen georganiseerde groepsruimten. Nadeel daarbij is dat de vorm niet uitnodigt tot het vormen van kleinere groepen. 5) In deze laatste fase is gezocht naar een vorm die dit wel doet. De daarvoor gekozen vorm is een vierkant waarbij de hoeken en in het midden van de zijden een gedeelte is weggelaten. Deze vorm is wel geschikt voor een flexibele indeling. Op deze wijze wordt ook zo min mogelijk ruimte verloren aan gangen en hallen (48). Lerarenopleiding Zuid-west Nederland, Delft 1976-1977 De lerarenopleiding Zuid-west Nederland (ZWN) in Delft is de eerste lerarenopleiding voor tweede- en derdegraads leraren in Nederland. Omdat het een experiment is heeft het ministerie alleen geld over voor een noodschool. Het eerste plan is om met keten in een soort strokenbouw een school te maken voor ruim tweeduizend leerlingen op een gebied van ongeveer één hectare. Na overleg met Jan Tennekes wordt besloten dat er een andere, betere oplossing mogelijk moet zijn voor deze school. Als basis voor het ontwerp van ZWN is gebruik gemaakt van het ontwerp voor het Johannes College in Den Helder. De kostenbesparing door de efficiëntie en standaardisatie van dat ontwerp komen goed van pas in Delft. In de tijd van de bouw van de school (1976-1977) is men bezig om het onderwijssysteem in Nederland aan te passen aan de veranderende ideeën over het geven van onderwijs. De oprichting van deze lerarenopleiding is daar een voorbeeld van. Gevolg is dat de aankomende leraren ook voorbereid moeten zijn op de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van lesmethoden en leermiddelen. Om daarmee vertrouwd te raken moet het op de opleiding al mogelijk zijn om daar mee te werken. Binnen het gebouw van de lerarenopleiding moeten daarom ruimten zijn van verschillend formaat en die geschikt zijn voor verschillend gebruik (collegezalen, practicalokalen en werkgroepruimten). Deze ruimten moeten per collegejaar aangepast kunnen worden naar gelang de behoefte. Net als in Den Helder heeft elk vak een eigen vleugel die naar wens ingericht kan worden. De afmeting van het vierkant zijn hier 27 x 27 m. met inspringende hoeken van 5,40 m x 5,40 m. Deze ontwerp-eenheden hebben een standaardvorm met zo min mogelijk verkeersruimte en er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van een herhaling van bouwelementen. Het gebouw is gedeeltelijk boven het maaiveld getild om ruimte te maken voor fietsenstallingen en de gesloten uitstraling te verminderen. Deze delen zijn vier bouwlagen hoog, de rest drie. De gevel is afwisselend gesloten, bij trappenhuizen en liften, en open, bij de puien van de vleugels. Om de identiteit en de herkenbaarheid van de verschillende vleugels te vergroten heeft beeldend kunstenaar Gerard 't Hart uit Bodegraven in het kader van de 1%-regeling meegewerkt aan dit project. Hij is verantwoordelijk voor het kleurgebruik op de gevel, de beschildering van de deuren en trappenhuizen en hij heeft de bestrating in de agora vormgegeven (49). Kantoor Hendriks Campman Tennekes Architekten, Gouda 1979-1980 Eind jaren zeventig besluiten Campman en Tennekes om de twee bureaus uit Rotterdam en Gouda samen te voegen in een nieuwbouw aan de Harderwijkweg in Gouda. Als vervolg op deze centralisatie zal ook de vestiging in Nijmegen op korte termijn naar dit gebouw moeten verhuizen. Op hetzelfde moment krijgt ook Hendriks Campman Tennekes Architekten te maken met het instorten van de bouwmarkt. Het bureau moet inkrimpen en alle werknemers zullen van af dat moment in Gouda gaan werken. Jan Tennekes heeft voor de nieuwbouw zelf het ontwerp gemaakt. Om niet met het probleem van de dubbelrol van opdrachtgever èn architect geconfronteerd te worden nam Herman Campman de functie van opdrachtgever op zich en Jan Tennekes die van architect. Jan Hendriks heeft met de sluiting van de vestiging in Nijmegen het bureau verlaten. Het kantoor is een vierkant gebouw van drie bouwlagen. Een kern van rode baksteen met de trappen, archieven en de toiletten met daar omheen een aantal schillen: werkruimten, binnenste kolommen, glasgevel, buitenste kolommen en de zonwering. In het midden van de zijden zijn spreekkamers afgescheiden. Op de hoeken ontstaan zo ruimten die door de meubilering tot werkruimten zijn gemaakt. Elke laag heeft eenzelfde indeling maar krijgt een eigen karakter door de gedeeltelijke functionele afwijking (bijvoorbeeld receptie en kantine). De diagonalen spelen een belangrijke rol, op de werkplekken bevind je je daardoor tussen de harde stenen kern en de buitenwereld. Aan de vormgeving van dit kantoor is zichtbaar hoe het bureau staat tegenover de architectuurgeschiedenis en de eigen werken. Er zijn relaties zichtbaar met het 'Nieuwe Bouwen' en met het eigen werk zoals bijvoorbeeld het Johannes College in Den Helder en de Lerarenopleiding Zuid-west Nederland in Delft. Die relaties zijn zichtbaar in het omgaan met de inhoud: duidelijkheid en herkenbaarheid, de materie: sobere goedkope materialen goed gebruikt en zonder te overheersen, en de vorm van de gebouwen: zelfstandigheid van de delen, minder is meer (50). Streekziekenhuis Koningin Beatrix, Winterswijk 1981-1983 Het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk is van 1981 tot 1983 gebouwd na een fusie van vier ziekenhuizen in de Oost-Achterhoek (St.-Vincentius in Groenlo, St.-Bonifacius in Lichtenvoorde en het Algemeen en St.-Elisabeth Ziekenhuis in Winterswijk). Het is een middelgroot ziekenhuis geworden met driehonderdvijftig bedden. Jan Hendriks krijgt de opdracht voor dit ziekenhuis en aan het ontwerp hebben Jan Hendriks, Herman Campman en Jan Tennekes alle drie gewerkt. Het is een lineair ontwerp (straatmodel) met twee gangen in een haakse hoek, bij deze is de hoofdingang gesitueerd. Aan de straatkant liggen de onderzoeks- en behandelafdelingen aan de centrale gang en de diensten aan de andere. Aan de tuinzijde liggen de verpleegafdelingen. Het ziekenhuis is maximaal drie verdiepingen hoog. Met de plaatsing van de medische afdelingen, de verpleegeenheden en de diensten is ook een scheiding aangebracht in privégebied (verpleging) semi-privé (medische afdelingen) en openbaar (diensten). De medische afdelingen zijn onderverdeeld in vier groepen: psychiatrie, interne heelkunde, chirurgie en kindergeneeskunde. De poliklinieken en de eerste hulp hebben elk een eigen ingang, het ambulance verkeer is gescheiden gehouden van het overige verkeer. Bij het ontwerp is de mogelijkheid geschapen om de medische en paramedische diensten met 25% uit te breiden en er kan één verpleegeenheid aangebouwd worden (53). Het betonskelet is aan de buitenzijde bekleed met baksteen. De binnenwanden zijn afgewerkt met gipsplaten. Door het gebruik van baksteen en de laagbouw past het ziekenhuis in de stedenbouwkundige context van het gebied. De onderzoeks- en behandelafdelingen hebben de bijbehorende verpleegeenheid aan de andere kant van de gang. De verpleegeenheden zijn net als het ziekenhuis zelf opgebouwd uit twee gangen die met een haakse hoek aansluiten op de centrale gang. In deze hoek is de verpleegpost geplaatst die op deze manier in het midden van de afdeling ligt met daardoor een betere controle over de patiënten en kortere loopafstanden. Er is zo ook minder verkeer langs de beddenkamers wat ten goede komt aan de rust op de afdeling. De afdeling interne chirurgie heeft de meeste verpleegafdelingen, twee op de eerste en twee op de tweede verdieping. De andere afdelingen hebben hun verpleegafdelingen op de begane grond en eerste verdieping (54). Streekziekenhuis Waterland, Purmerend 1986-1988 Het Streekziekenhuis is een belangrijk moment in de ontwikkeling van het ziekenhuisontwerp, vooral voor het bureau van Jan Tennekes. Hier heeft hij de optimale vorm gevonden voor de ruimtelijke organisatie van een ziekenhuis. Alle disciplines die bij de bouw nodig zijn waren binnen het kantoor aanwezig, dit maakt een korte planperiode mogelijk die gevolgd wordt door een korte bouwperiode als gevolg van de toepassing van een eenvoudig betonskelet met een invulling van montage-elementen. Bij de elementen is er een zo groot mogelijke herhaling van de vorm. Voor de binnenwanden is gekozen voor een droge afbouw. Het betonskelet en de gevelelementen garanderen tevens een optimale flexibiliteit. De plattegrond van het Streekziekenhuis Waterland bestaat uit een met glas overdekte passage met aan weerszijden twee T-vormige bouwdelen die met het horizontale deel tegen de passage aanliggen. Het ziekenhuis heeft vier bouwlagen met tussen de eerste en tweede verdieping een technische laag. Op de begane grond liggen alle poliklinieken, op de eerste verdieping de diensten en op de tweede en derde de verpleegafdelingen. Deze ruimtelijke organisatiestructuur is verwant aan het breedvoettype. In de passage zijn twee stijgpunten, deze verbinden niet alleen de afdelingen verticaal, maar door middel van een loopbrug verbinden ze ook de twee afdelingen die tegenover elkaar liggen. De ingang van elk bouwdeel ligt centraal, daar komen de drie gangen van de afdeling bij elkaar. Tussen de horizontalen van de T's zijn dwarspassages gemaakt zodat ook elke derde poot daglicht krijgt. Het streven was om zoveel mogelijk daglicht in het ziekenhuis te krijgen. De ramen zijn groot, van vloer tot plafond en door de passage krijgen ook de binnenmuren daglicht zonder een groot oppervlak aan buitenmuren. De passage was bij de eerste planvorming bedoeld als verkeersroute in de stad, niet alleen voor het ziekenhuis. Dit ging niet door, maar de vormgeving is wel zo gehouden dat het als straat functioneert. Door de overkapping zou de vierkante en kubieke meternorm overschreden worden, in overleg met het College van Ziekenhuisvoorzieningen is de vormgeving zo aangepast dat de passage functionele zin heeft gekregen, met groenvoorziening en publieke functies zoals de receptie, winkeltjes en terrassen. Het dak van de passage is van dubbel glas. De buitenste plaat is van gehard glas, de binnenste is voorzien van folie dat het vallen van splinters bij een breuk voorkomt. In totaal laat de kap ongeveer 25% van het zonlicht door, genoeg voor de verlichting van de ruimten en niet te veel om hinderlijk te zijn wat betreft temperatuur of felheid. Mocht de temperatuur toch te hoog worden, dan gaan de ramen in de kap automatisch gedeeltelijk open. Vanuit de passage is de indeling van het gebouw duidelijk zichtbaar voor ieder die binnenkomt en zijn alle afdelingen op korte afstand bereikbaar (55). De technische laag tussen de eerste en tweede verdieping is in de plaats gekomen van verlaagde plafonds op alle afdelingen. Op deze manier konden de technische installaties tijdens de bouw gelijktijdig met de afbouw van de rest gemaakt worden. Daarnaast zijn herstel- en controlewerkzaamheden eenvoudig uit te voeren. De verdiepingen erboven, de verpleegafdelingen, zijn zeer gelijkvormig ingedeeld en daar is gebruik gemaakt van verticale leidingschachten. In de gevel is de technische laag herkenbaar aan de kleur, grijs, en omdat de gevel ervan terug ligt. Niet overal was deze laag nodig en op die plaatsen, het personeelsrestaurant, de keuken en het laboratorium, kon het plafond daardoor een grotere hoogte krijgen. Voor de buitengevel zijn gevelelementen ontwikkeld met aan de buitenzijde gemoffeld aluminium en aan de binnenzijde staal. Tussen de twee lagen is als isolatie minerale wol aangebracht. De panelen zijn bijna verdiepinghoog en worden in montagestijlen gehangen. De gevel heeft door deze panelen in afwisseling met de ramen een wisselend open en gesloten karakter, in verschillende ritmes. Aan de detaillering en kleur van de gevels zijn ook de verschillende functies af te lezen, de polikliniek op de begane grond is blauw, de technieklaag is grijs en de andere lagen zijn wit. Het kleurgebruik is beperkt gehouden, vooral omdat er zoveel daglicht binnenvalt. De basiskleuren binnen zijn blauw voor de begane grond, grijs voor de vloeren, deuren en kozijnen en wit voor de wanden. Details in andere kleuren of materialen zijn de gele bewegwijzering en leuningen, de rode liften, bankjes en lichtlijnen (TL-buizen) en de blauwe liftdeuren en beukenhouten leuningen (56). Een drietal ontwikkelingen hebben invloed gehad op het ontwerp van het Streekziekenhuis Waterland. Allereerst de maatschappelijke ontwikkelingen in de gezondheidszorg van de jaren zeventig, de mondigheid van de patiënten neemt toe, er is behoefte aan meer privacy en kleinschaligere ziekenhuizen, groepsverpleging ontwikkelt zich en er is steeds meer weerzin tegen ziekenhuizen als medisch technische bolwerken. Daarnaast zijn er ontwikkelingen op het medische, bouwtechnische en installatietechnische gebied die nieuwe mogelijkheden bieden. De derde ontwikkeling is de toegenomen controle van de overheid en de normen die zij stelt met betrekking tot oppervlakte en stichtingskosten. Alle drie spelen ze een andere rol in het ontwerp-proces. Het resultaat van de maatschappelijke ontwikkelingen uit zich in het streven naar het ontleden van het instituut 'ziekenhuis' in kleinere eenheden, begrijpelijk voor patiënt en bezoeker, Tennekes vormt daarmee een tegenwicht voor de directie die geneigd is haar eigen organisatie voor op te stellen. De ontwikkelingen in de bouwtechniek kunnen hierbij helpen, maar komen daarbij wel op de tweede plaats, de rol van de techniek is vooral dienend. De groter wordende rol van de overheid is een negatieve factor, door de strakke normen wordt het ontwikkelen van afwijkende concepten, zoals dat van het ziekenhuis in Purmerend, bemoeilijkt (57). Door veel aandacht te besteden aan het inrichtingsplan en de ruimtelijke organisatie worden de ruimtes op een duidelijke manier geordend en zijn ze voor de gebruikers begrijpelijk, bruikbaar en plezierig om in te verblijven. Ook het materiaalgebruik en de toepassing van kleur spelen daarbij een belangrijke rol, voor veel mensen zijn dit de eigenschappen van een gebouw die ze bewust opmerken, een goede ruimtelijke organisatie wordt meestal wel onbewust zo ervaren, maar is niet direct aanwijsbaar. Omdat aan al deze elementen aandacht is besteed functioneert het ziekenhuis goed. IJsselland Ziekenhuis, Capelle aan den IJssel 1989-1991 In de Stichting Eudokia-Bergweg Ziekenhuis Rotterdam die verantwoordelijk is voor de opdracht voor het IJsselland Ziekenhuis zit dezelfde bouwdirecteur die bij het St.-Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein het besluit heeft genomen over de bakstenen gevels. Hij heeft voor het IJsselland Ziekenhuis de opdracht gekregen om op korte termijn voor een ontwerp te zorgen omdat de procedure al een aantal jaren duurt. Hij kies toen voor het ontwerp van Streekziekenhuis Waterland in Purmerend. Met enkele aanpassingen, het IJsselland Ziekenhuis wordt groter, is het concept en de bouwmethodiek herhaald. Door de al ontwikkelde, flexibele bouwmethodiek is het gelukt het ontwerp en alle voorbereidingen in anderhalf jaar te voltooien, het ziekenhuis is daarna in drie jaar gebouwd (van 1989 tot 1991). Omdat de experimentele fase van Waterland en de triomf van het slagen al geweest zijn, is het IJsselland Ziekenhuis een herhalingsoefening voor het bureau. Geheel tegen de logica en de verwachting in is de kopie, het IJsselland Ziekenhuis, bekender geworden dan het origineel, Streekziekenhuis Waterland (58). De relatie tussen het St.-Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein, Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk en Streekziekenhuis Waterland in Purmerend De ontwikkeling in deze serie die Jan Tennekes de belangrijkste vindt is die van de verpleegeenheid. In het St.-Antonius Ziekenhuis bestaat elke lob uit één verpleegafdeling met zesendertig bedden met één verpleegpost in het midden van de gang. Deze situatie is niet optimaal voor de patiënten, voor het personeel en voor bezoekers. De patiënten hebben door de rangschikking van de lobben nauwelijks zicht op de buitenwereld, wel op de verpleegafdeling aan de overkant, nauwelijks een ideale situatie als je zelf ziek bent, bovendien is er veel verkeer op de gang wat ten koste gaat van de rust. Ook de bezoekers moeten meer op en neer lopen, zich bij de verpleegpost melden en dan eventueel terug lopen omdat men in de eerste kamer moet zijn. Voor het personeel is het moeilijker om een goed overzicht op de afdeling te hebben en tegelijkertijd in de gaten te houden wie er op de afdeling komt en wat er op de centrale gang gebeurt. In het ziekenhuis in Winterswijk is voor dat laatste een oplossing gevonden. Daar is de verpleegafdeling onder een hoek tegen de gang geplaatst en op die plek is de verpleegpost. Controle over de afdeling is zo eenvoudiger en er wordt minder gelopen. De afdeling is nog steeds zesendertig bedden groot. De patiënten hebben nu wel uitzicht op de buitenwereld, een aantal afdelingen ligt zelfs direct aan de tuin. De optimale vorm wordt gevonden in het ontwerp voor Waterland. Daar wordt met dezelfde principes als in Winterswijk, een centrale verpleegpost waar meerdere gangen samenkomen, een verpleegafdeling ontworpen met vierenvijftig in plaats van zesendertig bedden. Er komen hier drie gangen met achttien bedden bij elkaar. Door de plaatsing van de bouwlichamen krijgen alle beddenkamers daglicht en hebben ze zicht op de buitenwereld of de passage, 'een buitenwereld binnen' (59). Conclusie De architecten Jan Hendriks, Herman Campman en Jan Tennekes zijn nooit op grote schaal bekend geworden. Zij hebben hier ook niet naar gestreefd, ze willen goed werk afleveren voor hun opdrachtgever en zorgen dat de gebruikers van hun gebouwen zich er thuis voelen en er met plezier werken. Ze hebben zelf nauwelijks de aandacht van de media gezocht omdat die bekendheid voor hen niet betekent dat je goed bent of daardoor beter wordt. Veel aandacht betekent niet automatisch dat een architect goede ontwerpen maakt. Alleen Jan Hendriks heeft door middel van publicaties en deelname aan prijsvragen gestreefd naar naamsbekendheid. Dit alles betekent niet dat er nooit (door anderen) over het werk van dit bureau gepubliceerd is. De architecten zijn alleen zelden de initiators geweest achter deze vorm van publiciteit. Vooral op het gebied van de gezondheidszorg en de scholenbouw hebben zij veel en goed werk afgeleverd, het zal niet voor niks zijn dat hun bureau zeer veel, en misschien wel de meeste ziekenhuizen in Nederland heeft gebouwd, en daarmee ook in het buitenland bekend is. Vooral in de jaren zeventig is Hendriks Campman Tennekes Architekten een groot bureau met veel opdrachten, ze hebben zich zodanig gespecialiseerd dat voor een project weinig hulp van buiten af nodig is, afdelingen voor project- en financieelmanagement, constructie en interieur zijn binnen het bureau aanwezig. Projecten worden efficiënt en zonder financiële risico's georganiseerd. Het bureau heeft ook de reputatie dat het binnen de vastgestelde bouwtijd bouwt en binnen het budget blijft. Deze reputatie werkt in hun voordeel bij het krijgen van opdrachten omdat dit niet voor alle architecten opgaat. Zoals bij elk bedrijf waar veel mensen werken zijn er binnen dit bureau ook verschillen in het denken over het vak en de bedrijfsvoering. Daar zijn vele discussies over gevoerd, maar dit heeft het functioneren nooit in de weg gestaan. Het doel om een zo goed mogelijk ontwerp voor de opdrachtgever te maken staat altijd voorop. Dat er zo weinig bekend is over dit bureau staat in tegenstelling tot wat de medewerkers in al die jaren gepresteerd hebben. Want ook voordat Hendriks, Campman of Tennekes directielid waren heeft het bureau veel werk verricht. Na de Tweede Wereldoorlog behoorde het bureau tot de top tien van een groep van vijftien architecten(bureaus) die verantwoordelijk zijn voor 60% van de ontwerpen voor de wederopbouw van Rotterdam (60). Noten 1) De architect J.P.L. Hendriks is een andere Hendriks dan de architect in de maatschap Hendriks Campman Tennekes, ze zijn ook geen familie. 2) Lammertink, 36-54. 3) Nationaal Ziekenhuisinstituut, 1983 passim. In deze inleiding over het bouwen voor de gezondheidszorg wordt een overzicht gegeven van de verschillende gebouwen (bijvoorbeeld verpleeghuizen, algemene en specialistische ziekenhuizen) in de gezondheidszorg en de typologische ontwikkeling van deze gebouwen. Dit onderdeel over ziekenhuisbouw is een samenvatting van een gedeelte uit deze publicatie. 4) Ibid 5) Van der Pluijm, 53-57. 6) Stolwijk, 94. 7) Wiarda Beckman Stichting, 11. De kosten per bed worden berekend door de bouwkosten te delen door het aantal bedden dat het ziekenhuis zal krijgen, dit is dus zonder de exploitatiekosten. 8) Lambert, 15. 9) Schriftelijke mededeling van J. Hendriks, november 1997 10) De Bossche School is als reactie op de Delftse School ontstaan rond Dom Hans van der Laan. Dom van der Laan doceerde van 1946 tot 1973 in 's-Hertogenbosch een alternatieve proportieleer aan een groep architecten. In zijn proportieleer bepaalde het 'Plastische Getal' de vorm van de architectuur. Dit plastische getal was een maten- en verhoudingenreeks die gebaseerd was op de Syrische proportieleer (1e tot 4e eeuw voor Christus). De ontwerpen uit de Bossche School waren zeer sober met als belangrijkste element de harmonie tussen de bouwcomponenten. 11) Lammertink, 47-54. 12) Schriftelijke mededeling van J. Hendriks, november 1997 13) Baksteen, 1980, 16. 14) Informatiecentrum voor Scholenbouw, c. 15) Bouw, 1967, 741-743. 16) Bouwkundig Weekblad, 1966 258-260. 17) Vercruysse, 422. 18) Hendriks, 13-15. 19) Ibid. 20) Campman, passim. Deze bundel is uitgegeven ter gelegenheid van de vijfenzestigste verjaardag van Herman Campman en bevat bijdragen van familie, vrienden en (ex-)collegae. 21) Ibid. 22) Ibid. 23) Mondelinge mededeling H.J. Tennekes d.d. 06.06.1997. 24) Seveke, 7-11. 25) Volkert, 193-201. 26) Ibid. 27) Op. cit. noot 16. 28) Volkert, 196. 29) Ibid. 30) Technische Gids, 1969, 261-273. 31) Industrieel Erfgoed, 1969, 428-434. 32) Bouw, 1972, 834-841. 33) Op. cit. noot 23. 34) Bouw, 1972, 835. 35) Op. cit. noot 23. 36) Op. cit. noot 24. 37) Ibid. 38) Eindhovens Dagblad, 1969, 2. 39) Op. cit. noot 23 40) Zijn roepnaam werd Jan. In correspondenties en publicaties gebruikt hij H. Jan Tennekes. 41) Mondelinge mededeling H.J. Tennekes d.d. 06.06.1997. 42) Lammertink, 63. 43) Schriftelijke mededeling H.J. Tennekes, mei 1997. 44) Nationaal Ziekenhuisinstituut 1980, 19. 45) Verstegen, 24. 46) Warnau, inleiding. 47) Mondelinge mededeling H.J. Tennekes d.d. 06.06.1997. 48) Bremer, 1214-1217. 49) Van den Bosch, 41-50. 50) Informatie uit een folder die het bureau voor promotiedoeleinden heeft gemaakt. Voor veel ontwerpen is een dergelijke folder gemaakt. 51) Stedenbouw, 35(1983)396, 39-42. 52) Ibid, 40. 53) Vietsch, passim. 54) Stedenbouw, 35(1983)388, 16-17. 55) Korbee, 118-125. 56) Ibid. 57) Ibid. 58) Mondelinge mededeling H.J. Tennekes d.d. 06.06.1997. 59) Mondelinge mededeling H.J. Tennekes d.d. 06.06.1997. 60) Dorman. Literatuurlijst Anoniem, 'Bouwen in de gezondheidszorg', Baksteen, 22(1980)1-2, 10-16. Anoniem, 'Woonhuis te Mook', Bouw, 22(1967)29, 741-743. Anoniem, 'St. Clara-ziekenhuis te Rotterdam', Bouw, 28(1972)24, 834-841. Anoniem, 'Patioschool te Nijmegen', Bouwkundig Weekblad, 84(1966)16, 258-260. Anoniem, 'Kunstwerken voor modern ziekenhuis', Eindhovens Dagblad, 19.02.1969, 2. Anoniem, 'Rationele ziekenhuisbouw voor St. Clara Stichting te Rotterdam', Industrieel Erfgoed, 6(1969)6, 428-434. Anoniem, 'In Winterswijk verrijst het nieuwe streekziekenhuis voor de Oost-Achterhoek', Stedenbouw, 35(1983)388, 16-17. Anoniem, 'St. Antoniusziekenhuis te Nieuwegein' Stedenbouw, 35(1983)396, 39-42. Anoniem, 'Nieuwe St. Claraziekenhuis te Rotterdam plaatst naast intensive care ook coronary care afdeling', Technische Gids, 24.03.1969, 261-273. Bosch, C. van den, Onderwijs en schoolgebouw, Rotterdam 1980 Bremer, J.T., Tennekes, H.J., Rip, W., 'Een open leerhuis', Bouw, 27(1972)39, 1214-1217. Campman - van Ewijk, M.G. (red.), Herman Campman 65 jaar, Schiedam 1991. Dorman, E., Wederopbouw Rotterdam 1940-1965, Rotterdam 1996, CD-Rom. Gortemaker, R. (red.), Mens orde vrijheid Enkele essays bij het vijfentwintig jarig jubileum van H. Jan Tennekes, Gouda z.j. Hendriks, J., 'Nieuwe R.K. St. Jozefkerk te Beverwijk', Baksteen, 17(1965)3, 13-17. Informatiecentrum voor Scholenbouw, Juryrapport Openbare studieprijsvraag voor het ontwerpen van een zesklassige lagere school, z.p. 1959. Korbee, H., 'Waterland Streekziekenhuis Purmerend', De Architect, 19(1988) oktober, 118-125. Lambert, A., Pistor, R., 'Plaats van de (geestelijke) gezondheidszorg in de samenleving', Plan, 8(1977)7, 6-15. Lammertink, K., Stageverslag Campman Tennekes de Jong architecten, Rijks Universiteit Utrecht 1995, niet gepubliceerd typoscript. Nationaal Ziekenhuisinstituut, Inleiding tot het bouwen voor de gezondheidszorg, publicatienr. 84.371, Utrecht 1983. Nationaal Ziekenhuisinstituut, Ontwerpprijsvraag 1980 Woonareaal Psychiatrisch Centrum - documentatie en juryrapport, z.p. 1980. Pluijm, Y. van der, 'Het ziekenhuis van klooster tot kamstructuur', Architectuur/Bouwen 2(1986)11, 51-57. Seveke, J.J.M., 'Het nieuwe huis van Ahrend in Rotterdam', De Pijler, (1963)1, 7-11. Stolwijk, W.Q., Flexibiliteit in ziekenhuisbouw, z.p. 1987. Vercruysse, A.H.Th., 'De St. Jozefkerk te Beverwijk', TA/BK, 32(1965)18, 417-423. Verstegen, T., Scholenbouwprijs 1992 Elf voorbeelden, Gouda 1992, 19-27. Vietsch, C.A., Anamnese, diagnose, therapie, z.p. 1087. Volkert, A., 'Wandschilderingen in het Ahrendhuis', TA/BK, 39(1963)9, 193-201. Wiarda Beckman Stichting, Ziekenhuisbouw in Nederland, Amsterdam 1961. Drs. M. de Goeij Groningen, 9 februari 1998 Opleiding: Hoger Bouwkunst Onderwijs (nu Academie voor Bouwkunst) Tilburg/-1954 Nevenfuncties: Bond van Nederlandse Architecten/lid/1956-;Academie voor Bouwkunst Arnhem/docent/1961-1969;Welstandscommissie Hengelo/lid/1970-1972;Bond van Nederlandse Architekten Afdeling Nijmegen/voorzitter/1983-1990;Welstandscommissie Oost-Brabant/lid/1985-1987;Welstandscommissie Nijmegen/lid/1989-1997;Stichting Nijmegen Blijft in Beeld/voorzitter/ Archief: Archief De Jong Gortemaker-Architecten Gouda/

Hendriks, Johan

De architecten J. Hendriks (1925), H.A.D. Campman (1926-1993) en H.J. Tennekes (1937) van het bureau Hendriks Campman Tennekes Architekten Inleiding Een biografie schrijven over architecten die voor een groot architectenbureau hebben gewerkt is niet altijd even eenvoudig. Dit essay gaat niet over het bureau, maar over de drie architecten die er gewerkt hebben, Jan Hendriks, Herman Campman en Jan Tennekes. De scheiding tussen bureau en de architecten als individu is vaag. Vooral bij dit bureau, waar het presteren van het bureau van groter belang was dan het individueel presteren. De nadruk ligt bij de architecten, er is daarom weinig aandacht besteed aan het functioneren van het bureau als geheel en hoe de onderlinge verhoudingen waren. Omdat het bureau Hendriks Campman Tennekes Architekten veel grote opdrachten heeft gehad, onder andere in de gezondheidszorg en onderwijs, is de scheiding tussen wie wat ontworpen heeft ook moeilijk aan te geven. Het is niet de bedoeling om met dit essay een overzichtswerk te maken over de drie architecten. Er wordt een beeld gegeven van het leven en het werk van Jan Hendriks, Herman Campman en Jan Tennekes, met een kleine selectie uit hun werk. Bij de ziekenhuizen is het moeilijk om aan te geven welke architect het ontworpen heeft, het hele bureau werkte mee aan dergelijke grote opdrachten. Ik heb geprobeerd om bij de projectbeschrijvingen duidelijk te maken wie waarvoor verantwoordelijk was. Daarbij ben ik niet verder gegaan dan het aangeven wie van deze drie architecten verantwoordelijk was voor welk werk. Niet genoemd zijn de medewerkers op het bureau zoals meewerkend architecten, interieurarchitecten, constructeurs, projectleiders, tekenaars, etcetera. Het is duidelijk dat ook deze mensen hebben bijgedragen aan het ontwerp en de uitvoering ervan. Ook als er geen meewerkende architecten staan vermeld betekent dit niet dat die er niet geweest zijn, in dat geval was het voor mij niet duidelijk of er met anderen samen is gewerkt en wat hun bijdrage dan was. Bij de uitvoering van dit onderzoek heb ik dankzij de hulp van de volgende personen gebruik kunnen maken van schriftelijke en mondelinge informatie over Jan Hendriks, Herman Campman en Jan Tennekes: Caecilia Brand en Henk de Jong van De Jong Gortemaker Architecten en Ingenieurs in Gouda, Hans de Goeij, Jan Hendriks en Jan Tennekes. Bureaugeschiedenis Het bureau Hendriks Campman Tennekes Architekten is een architectenbureau waarvan de naam wisselde, en nog wisselt, bij toetreding van nieuwe directieleden. Het bureau is dan ook onder een andere naam begonnen en heeft inmiddels de naam De Jong Gortemaker Architecten en Ingenieurs. De eerste maatschap is in 1939 opgericht. De architect J.P.L. Hendriks (1895-1975) begint dan een architectenbureau (Hendriks Van den Bosch Van der Sluijs) met in de maatschap Lex van den Bosch en Willem van der Sluijs. De laatste was, hoewel hij wel werd genoemd in de naam, alleen meewerkend architect, geen directielid (1). Het kantoor is gevestigd in Rotterdam. Na de Tweede Wereldoorlog komen er steeds meer opdrachten binnen. Het begint met noodwinkels in Rotterdam en gaandeweg worden het steeds vaker opdrachten voor de gezondheidszorg (ziekenhuizen, verpleeghuizen en psychiatrische inrichtingen), woonhuizen en scholen. Uitbreiding van het bureau is onvermijdelijk, maar J.P.L. Hendriks wil daar niet in meegaan. In 1953 is het bureau gaan samenwerken met Jac. P. Dessing (1880-1966) uit Gouda. De associatie Dessing J.P.L. Hendriks Van den Bosch heeft haar vestiging in Gouda. In 1955 is J.P.L. Hendriks uit deze associatie weggegaan, hij blijft wel in de maatschap met Van den Bosch in Rotterdam. Lex van den Bosch gaat in 1956, zonder J.P.L. Hendriks, ook een maatschap aan met Jan Hendriks (1925) met een vestiging in Nijmegen. J.P.L. Hendriks en Jac. P. Dessing stappen in 1960 uit de verschillende maatschappen. Het bureau heeft voor zij weggingen dus drie namen: in Rotterdam J.P.L. Hendriks Van den Bosch J. Hendriks, in Nijmegen J.P.L. Hendriks Van den Bosch J. Hendriks en in Gouda Dessing Van den Bosch J. Hendriks. Dit schept veel verwarring naar buiten toe en in 1962 is besloten het bureau één naam te geven: Bureau voor architectuur en stedebouw Van den Bosch Hendriks Campman. Herman Campman is in 1961 voor het bureau komen werken en komt in 1962 in de directie. Het hoogtepunt voor het bureau ligt in de jaren zeventig als het bureau drie vestigingen heeft met 119 medewerkers (2). Sinds 1962 heeft het bureau door de wisseling van directieleden nog de volgende namen gehad: Hendriks Campman Tennekes, Campman Tennekes, Campman Tennekes de Jong en nu (1997) heet het bureau De Jong Gortemaker Architecten en Ingenieurs. De vestigingsplaatsen zijn tot eind jaren zeventig Rotterdam, Gouda en Nijmegen. De vestigingen in Nijmegen en Rotterdam worden begin jaren tachtig opgeheven als gevolg van inkrimping en een streven naar centralisatie van de activiteiten. In Gouda wordt een nieuw kantoor betrokken aan de Harderwijkweg waar het bureau nog steeds gevestigd is. De vestingen in Rotterdam, Gouda en Nijmegen werken de eerste jaren na de oorlog vooral zelfstandig. In de jaren zestig worden de opdrachten uit Gouda, woningen en scholen, meestal in Nijmegen ontworpen en in Rotterdam getekend. Door de groei van het bureau wordt de weg die een ontwerp moest afleggen steeds langer, er zijn steeds meer werknemers bij betrokken. Vooral in de jaren zeventig is het topdrukte met de bouw of verbouw van onder andere twaalf ziekenhuizen, zeven psychiatrische inrichtingen en meer dan dertig scholen. De kennis en ervaring in deze sectoren zorgen voor meer opdrachten. De opdrachtgevers komen ook terug omdat het bureau een strakke tijdsplanning aanhoudt met weinig overschrijdingen en binnen het budget blijft. Op het ontwerp voor het Sint Franciscus Gasthuis in Rotterdam na, een samenwerkingsverband met het bureau Kraaijvanger, wordt er niet samengewerkt met andere bureaus. Bouwen voor de gezondheidszorg Binnen de gezondheidszorg is er sinds de jaren tachtig een ontwikkeling gaande die ook zijn weerslag zal hebben voor het bouwen voor deze sector. Er vindt een verschuiving plaats van intramurale gezondheidszorg ((langdurig) binnen een instelling, bijvoorbeeld een ziekenhuisopname) naar extramurale gezondheidszorg (thuis of bij individuele hulpverleners voor kortdurende bezoeken, bijvoorbeeld fysiotherapeut), van opname naar dagbehandeling. Gevolg daarvan is dat er meer regionale voorzieningen moeten komen, dicht bij de mensen. Ziekenhuizen Bij de bouw van een ziekenhuis speelt vooral de functie die het gaat vervullen een belangrijke rol. Dit kan een algemene functie zijn, maar ook een specialistische zoals een kinderziekenhuis of orthopedisch ziekenhuis. Daarbij komt nog dat ziekenhuizen ook een mantelfunctie hebben, er zitten dienstverlenende instanties in die niet alleen voor het ziekenhuis werken zoals laboratoria. Bij het maken van het ontwerp moet verder rekening gehouden worden met de specialisaties van het ziekenhuis en welke ruimte-eisen aan die specialisaties gekoppeld zijn. Door de complexheid van het gebouw en functies is ook de organisatie van de bouw een complexe aangelegenheid met veel aanbestedingen (3). Het ziekenhuis heeft sinds de Tweede Wereldoorlog een ontwikkeling door gemaakt. In de jaren vijftig ontstond het zogenaamde 'T-model'. Dit bestond uit een beddenhuis met haaks daar op de behandel- en onderzoeksafdelingen. In de jaren zestig namen de behandelmogelijkheden toe en deze afdelingen moesten daarom groter worden. Het 'H-model' ontstaat, de ene poot is het beddenhuis, de andere de behandel- en onderzoeksafdelingen en de verbinding werd gevormd door een deel van de diensten. De ontwikkelingen van de medische technieken in de jaren zeventig leidde tot het technocratische ziekenhuis met veel aandacht voor techniek, economie en organisatie en weinig aandacht voor de patiënt. Om loop- en transportafstanden beperkt te houden kwam er meer compacte hoogbouw. Daaruit is het Breitfuss-type (breedvoettype) ontstaan. Een gestapeld beddenhuis op een brede onderbouw met de onderzoeks- en behandelafdelingen en andere diensten. Nadeel hiervan waren de vele verticale verplaatsingen en de weinig flexibiliteit met betrekking tot interne en externe reorganisaties (resp. ruimtelijke functieveranderingen en uitbreiding van afdelingen met extra ruimten). Halverwege de jaren zeventig is de tendens om meer patiëntgericht te gaan bouwen. De ziekenhuizen worden beter toegankelijk en kleinschaliger. Dit was een ruimtelijke verandering, geen organisatorische, de rol van de specialisten bleef groot. Dit laatste zou later pas veranderen (4). In 1975 is door het Nationaal Ziekenhuisinstituut een ideeënprijsvraag uitgeschreven om tot een nieuwe vorm te komen. Uit deze prijsvraag is het kam-type voortgekomen. Daarbinnen zijn twee typen te herkennen. Bij het ene type worden de verpleegeenheden niet langer op maar naast de behandelafdelingen geplaatst, de behandelafdelingen aan de ene kant van de 'kam' en de verpleegeenheden aan de andere. Bij het andere type worden de behandelafdelingen aan beide kanten gebouwd met erop de corresponderende verpleegeenheden (5). De verpleegeenheden worden opgedeeld in kleine clusters, groepsverpleging, die samen een afdeling vormen. Door deze ontwikkeling is het aantal vierkante meters per bed de laatste decennia toegenomen van 50 vierkante meter rond 1960 tot circa 75 vierkante meter in de jaren tachtig. Dit, samen met een afname van het aantal bedden per kamer (maximaal acht in begin jaren zeventig tot maximaal vier in de jaren tachtig, met een stijgende vraag naar één bedskamers) (6) en de technische vooruitgang heeft geleid tot een stijging van de bouwkosten per bed van F5.000,- voor de Tweede Wereldoorlog tot F60.000,- in het begin van de jaren zestig (7) en deze kosten stijgen nog steeds. Psychiatrie Eind vorige eeuw was de opvatting dat psychiatrische patiënten vooral veel rust nodig hadden. Er werden inrichtingen gebouwd in landelijke bosrijke omgevingen met losstaande paviljoens in een park. Het waren zelfvoorzienende gemeenschappen waar de nadruk lag op bewaring in plaats van behandeling, op isolatie in plaats van integratie. Na de Tweede Wereldoorlog komt daar langzaam verandering in. Naast arbeidstherapie krijgen de patiënten ook creatieve, culturele en bewegingstherapie. Er wordt meer gewerkt aan terugkeer naar de maatschappij. De omgeving waar dit in gebeurt blijft echter hetzelfde, de geïsoleerde inrichtingen met hun paviljoens. Nieuwbouw die aangepast werd aan de veranderende behandelinzichten betekende niet alleen een ruimtelijke maar ook een organisatorische verandering voor de inrichtingen. Om de herintreding in de maatschappij te bevorderen is integratie met deze maatschappij noodzakelijk. Nieuwe inrichtingen zijn dan ook steeds vaker geplaatst binnen of dicht bij de 'normale' maatschappij en ook binnen de inrichting zelf moet een 'getrapte openheid' zijn, van bunker-functie met isoleer gedeelten tot dagbehandeling (8). Om een goed ontwerp voor een psychiatrische inrichting te kunnen maken is kennis van de psychiatrische patiënt en de invloed die de omgeving op een psychiatrische patiënt heeft noodzakelijk. De omgeving van de patiënt moet bij de behandeling betrokken worden, zowel de omgeving waar de patiënt uit komt als waar deze in behandeling is. Het Bureau voor Architektuur en Stedebouw Hendriks Campman Tennekes heeft zich als bureau verdiept in de problematiek van het bouwen van ziekenhuizen en inrichtingen en heeft zich gaandeweg gespecialiseerd in deze sector. Jan Hendriks (1925) Johan (Jan) Hendriks is op 10 september 1925 in Nijmegen geboren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is zijn moeder een belangrijke drijfveer achter zijn keuze om architect te worden. Hendriks krijgt zijn opleiding tot architect aan het Hoger Bouwkunst Onderwijs (nu de Academie voor Bouwkunde) in Tilburg waar hij in 1954 zijn diploma haalt. Hier krijgt hij onder andere les van B. Linsen. Van hem leert Hendriks over de integratie van architectuur en natuur en over grootschalig denken. Linsen was als architect utopisch gericht, het was net na de Tweede Wereldoorlog en men wilde wat nieuws (9). Aan het h.b.o. wordt les gegeven in de traditie van de Bossche School. Vorm en harmonie zijn belangrijke uitgangspunten en er wordt gewerkt met de proportieleer die ontwikkeld is door Dom Hans van der Laan (10). Al tijdens zijn opleiding werkt Jan Hendriks bij een architectenbureau. Hij begint in 1948 bij Deur Pouderooyen in Nijmegen, architecten die werken in de stijl van de Bossche School. In 1953 gaat Hendriks als medewerkend architect werken voor J.P.L. Hendriks Van den Bosch Van der Sluijs in Rotterdam. In 1956 gaat hij met Van den Bosch een maatschap aan en gaat dan de vestiging in Nijmegen onder naam van Van den Bosch Hendriks leiden. De oprichter van het bureau, J.P.L. Hendriks zit niet in die maatschap. De eerste opdracht van Jan Hendriks is de psychiatrische inrichting St.-Franciscushof in Raalte, een nieuwe inrichting die in eerste instantie alleen voor vrouwen is, deze opdracht wordt in 1954 binnengehaald door Van den Bosch. Het is de eerste psychiatrische inrichting in Nederland na de Tweede Wereldoorlog en de psychiatrische zorg is aan grote veranderingen onderhevig. De behandeling wordt steeds meer patiëntgericht, individueler, en gericht op terugkeer in de maatschappij. Dit heeft ook gevolgen voor de architectuur. De inrichtingen worden steeds kleinschaliger, met minder personen per afdeling. Als Hendriks aan deze opdracht begint is er nog weinig kennis over het bouwen voor de psychiatrie. Veel moet door de architecten zelf 'uitgevonden' worden en al doende wordt het bureau steeds meer gespecialiseerd op dit gebied. Het bureau in Nijmegen houdt zich onder leiding van Jan Hendriks bezig met de opdrachten die door Van den Bosch binnenkomen, met opdrachten uit Gouda (scholen en woningen) en de opdrachten die Jan Hendriks zelf verwerft. Er wordt gewerkt aan gebouwen in de gezondheidszorg (onder andere Streekziekenhuis De Liemers in Zevenaar en de psychiatrische inrichting St.-Franciscushof in Raalte), woningen, winkels en een aantal scholen. De eerste jaren nadat Hendriks in de directie komt, werken de vestigingen in Rotterdam, Gouda en Nijmegen vrijwel geheel zelfstandig. Alleen bij grotere opdrachten wordt er samengewerkt. Bij grote projecten zoals de St.-Franciscushof wordt niet alleen voor de architectuur gezorgd, maar ook voor de infrastructuur op het terrein. De vestiging in Nijmegen krijgt begin jaren zestig als eerste een interieurafdeling onder leiding van Hans de Goeij. Voor die tijd wordt er samen gewerkt met interieurarchitecten van buiten het bureau. Alle disciplines zijn nu aanwezig in het bureau: ontwerp, interieur, constructie, project- en financiële planning. De vestiging in Nijmegen heeft geen constructieafdeling, dit wordt in Gouda gedaan. De zestiger jaren zijn gouden tijden voor de bouwwereld, er is genoeg geld en bijna alles kan. Het bureau groeit in die tijd tot een groot bureau met drie vestigingen en meer dan honderd werknemers. De terugslag komt met de bouwstop voor de gezondheidszorg in 1973. De gevolgen voor het bureau worden pas echt duidelijk aan het eind van de jaren zeventig en begin jaren tachtig. Tot die tijd zijn er nog genoeg opdrachten die doorlopen. Inkrimpen is onvermijdelijk en in combinatie met de al bestaande wens tot centralisatie worden de vestigingen in Rotterdam en Nijmegen gesloten en de werknemers van die vestigingen die kunnen blijven moeten in Gouda gaan werken. Met het sluiten van de vestiging in Nijmegen is Hendriks in 1981 weggegaan bij het bureau (11). Opvattingen over bouwen Hendriks vindt dat bij architectuur kwaliteit voorop moet staan, dit is dan ook een belangrijk uitgangspunt bij het ontwerpen. Van de ideeën van de Bossche School waar hij in is opgeleid heeft hij op een gegeven moment afstand gedaan, de hang naar traditionalisme is wel gebleven (12). Bij de bouw van de woon-, dorps- en gemeentehuizen maakt Hendriks veel gebruik van baksteen, ondermeer als aanpassing aan de landelijke omgeving waar de dorpen in gesitueerd waren. Vooral de dorpshuizen zijn in het begin vrij traditioneel gebouwd, later wordt dat meer functionalistisch. Over het ontwerpen van psychiatrische inrichtingen en verpleeghuizen heeft Jan Hendriks een duidelijke mening. Een verpleeghuis of inrichting moet een vervanging zijn voor het thuismilieu. Van groot belang daarbij is de integratie met de 'normale' maatschappij. Dit is een positieve stimulans bij het genezingsproces. Niet alleen de plaatsing van de gebouwen heeft daarin een belangrijke rol, maar ook de mogelijkheid van direct contact tussen patiënt en omgeving in de vorm van zelf tuintjes onderhouden tot het doen van boodschappen of naar de kapper gaan. Bouwers in deze sector moeten zich in kunnen leven in de ruimtelijke behoeften van de mens die noodgedwongen in een instelling moet verblijven. Kleinschaligheid is één van de oplossingen voor een leefbaar klimaat. Om inspiratie op te doen en bij te leren gaat Hendriks vaak op studiereis, hij is bijna heel de wereld over geweest: in Europa naar Scandinavië, Frankrijk, Italië en Griekenland, verder de voormalige Sovjet Unie, Noord- en Zuid-Amerika, China, Japan, Indonesië, Marokko, Tunesië, Egypte en Turkije. In de lijn van de bureau-opvatting heeft ook Hendriks veel belangstelling voor beeldende kunst. Vaak zoekt hij zelf de kunstenaar uit of schakelt hij daarvoor een bureau in. Ook nu nog (in 1997) volgt hij de ontwikkeling op het gebied van de kunst op de voet. Publiceren Publiceren is voor Hendriks een belangrijk aspect geweest van zijn beroep als architect. Hij publiceert in die tijd in bladen als Bouw en Baksteen over gerealiseerde werken en zijn ideeën (en die van het bureau) over architectuur. Een van de doelen van het publiceren van deze artikelen is meer naamsbekendheid te krijgen. Een voorbeeld van zijn menig over het bouwen in de gezondheidszorg staat in Baksteen: "Naarmate de bebouwing kleinschaliger werd, nam men, in omgekeerde richting, een toenemende behoefte waar aan toepassing van natuurlijke materialen. De steriele aanblik van de oude ziekenhuisvorm is verdwenen, ook overdreven materiaal toepassingen, zoals marmer e.d. komen gelukkig niet meer voor. Wij opteren voor de combinatie van de toepassing optimale techniek en lay-out in harmonie te brengen met de normale menselijke schaal en een goede materiaalkeuze waar dit ongehinderd kan."(13) Prijsvragen Jan Hendriks heeft meegedaan aan twee prijsvragen. Eén daarvan is een studieprijsvraag voor een 6-klassige lagere school. Deze prijsvraag wordt in 1958 uitgeschreven door de Stichting Informatiecentrum voor Scholenbouw in Rotterdam in samenwerking met het Ministerie van Onderwijs Kunst en Wetenschap en het Ministerie van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid en wordt gehouden ter gelegenheid van het vijftig jarig bestaan van de Bond van Nederlandse Architekten. Het doel is om nieuwe ideeën te verzamelen over de indeling en het gebruik van schoolgebouwen voor gewoon lager onderwijs en aan welke eisen de zich vernieuwende school moet voldoen op het gebied van opvoedkundige en onderwijskundige voorzieningen. Er zijn 162 inzendingen. Hendriks krijgt met zijn ontwerp, dat meedoet onder motto Aa, de derde prijs. Het juryrapport is vooral lovend over de duidelijke splitsing tussen de aanvangs- en hogere klassen en dat het ontwerp 'de sfeer van het kind' weet te treffen (14). De ander is een prijsvraag voor een bibliotheekgebouw in Leeuwarden, ook in 1959. Deze prijsvraag, met in de eerste ronde 146 deelnemers, krijgt een tweede ronde om tot een beter ontwerp te komen. De architecten van de vier beste ontwerpen krijgen in deze ronde een nieuwe kans. Hendriks, die in de eerste ronde gedeeld derde wordt, wordt in de tweede ronde weer derde. Hendriks maakt dit ontwerp met Han van der Velde, meewerkend architect op het bureau in Nijmegen. De deelname aan de twee prijsvragen heeft vooral naamsbekendheid tot doel, het vormt een toegang tot een grotere groep potentiële opdrachtgevers. Nevenactiviteiten Naast zijn werk als architect heeft Jan Hendriks van 1961 tot 1969 les gegeven aan de Academie van Bouwkunst in Arnhem. Na dit docentschap is hij lid geweest van meerdere Welstandscommissies (Hengelo 1970-1972, Oost-Brabant 1985-1987 en Nijmegen 1989-1997). Hendriks is sinds 1956 lid van de Bond van Nederlandse Architekten (BNA.) en is van 1983 tot 1990 voorzitter van de Nijmeegse afdeling van de BNA. Tegenwoordig is hij als voorzitter actief voor de Stichting Nijmegen Blijft in Beeld. Deze stichting verzameld filmmateriaal over Nijmegen. Werken van Jan Hendriks Woonhuis Klopper, Mook 1960 Voor J. Klopper heeft Hendriks in 1960 een huis ontworpen. Het huis is gesitueerd op een perceel met een vrij sterke helling aan de rand van het bos. Er is gedeeltelijk in de helling gebouwd om het huis zo hoog mogelijk te plaatsen. Dit in verband met het uitzicht, daarbij is ook rekening gehouden met de omliggende bebouwing. Het terrein is verder zoveel mogelijk intact gelaten. Het is een tweelaags woonhuis met een plat dak. De plattegrond van de begane grond bestaat uit een rechthoek die gedeeltelijk in de helling is gebouwd. De verdieping bestaat uit twee rechthoeken die, onder een rechte hoek, gedeeltelijk in elkaar geschoven zijn. Er is gebruik gemaakt van beton, stucwerk en gevelklinkers voor de vloeren en gevels, hout voor de puien en natuursteen voor de vloeren van de patio en het terras. Er is een duidelijke horizontale tweedeling te zien, dit wordt nog versterkt door het materiaalgebruik, waarmee ook het wisselend open en gesloten karakter wordt benadrukt. Op de begane grond zijn de kelder, garage en c.v.-ruimte met in het midden de trap naar de patio met de entree. Dit is een gesloten bouwlichaam waar de verdieping met een overstek boven zit. Voor de benedenverdieping is paarsrode steen gebruikt, het wordt daardoor een plint die het woongedeelte nog verder op lijkt te tillen. De verdieping is voor het wonen. Rond de patio in het midden, die daarmee een ongebruikelijke entree vormt midden in het huis, liggen de eet- en woonkamer en de keuken. Deze verdieping staat aan de voorzijde op kolommen. Binnen het woongedeelte vormt het slaapgedeelte een apart element. Het is een rechthoek die haaks in de rechthoek van het woongedeelte is geplaatst en ongeveer zestig centimeter hoger ligt. Het woongedeelte is wit gestuct en het slaapgedeelte in dezelfde paarsrode steen als de begane grond. Rond de eet- en woonkamer liggen een loggia en een terras. Op het terras kan gebruik gemaakt worden van een open haard die de schoorsteen deelt met de open haard in de woonkamer (15). Patioschool, Nijmegen 1960-1962 In de uitbreidingswijk Hatert in Nijmegen heeft Hendriks van 1960 tot 1962 een jongens- en meisjesschool gebouwd. De school staat samen met de andere openbare gebouwen in een brede groenstrook. Het is een begane grond-school met veertien klassen, zeven voor elk. Het Bureau voor Architectuur en Stedebouw Van den Bosch Hendriks Campman kreeg de opdracht voor de laatste school die op deze wijze gebouwd zou worden. Daarna zouden scholen gebouwd worden in een bouwsysteem zonder tussenkomst van een architect. Het ontwerp is een aanpassing van het ontwerp dat J. Hendriks met H.A.M. van der Velde maakt onder motto Aa voor de 6-klassige lagere schoolprijsvraag van Informatiecentrum voor Scholenbouw in 1958, het ontwerp krijgt de derde prijs. De plattegrond bestaat uit een lange rechthoek die in het midden gedeeld wordt door een open ruimte. De indeling is gespiegeld waardoor aan beide kanten een zelfde school is ontstaan. De school heeft licht hellende lessenaardaken en is gebouwd in schoon metselwerk. De puien zijn van hout met veel glas. De plafonds zijn allen voorzien van akoestisch materiaal. De plattegronden voor de twee scholen zijn, op de spiegeling na, vrijwel gelijk. Aan de noordwest kant bevinden zich de lokalen voor de eerste en tweede klas (tegenwoordig groep 3 en 4). Deze lokalen liggen aan een patio die gedeeltelijk gebruikt kan worden voor openluchtlessen en verder speelplaats voor de eerste en tweede klas. De patio's zijn met beplanting, muurschilderingen en mozaïeken aangekleed. Aan de andere kant van de patio liggen de lokalen voor de hogere klassen. Aan de korte zijden van de rechthoek liggen de speelplaatsen voor de hoogste klassen, omsloten door pergola's en fietsenstallingen. Tussen de beide scholen ligt nog een open ruimte die bedoeld was voor een gezamenlijke gymzaal, maar deze is niet gerealiseerd (16). R.K. St.-Jozefkerk, Beverwijk 1964 Nog voordat de nieuwe woonwijk Oosterwijk in Beverwijk gereed is, staat er in 1964 al een kerk met ruim 750 zitplaatsen, de St.-Jozefkerk. De kerk staat aan de rand van de nieuwe wijk. Het terrein van de kerk vormt een rechthoek. Het kerkgebouw en de bijgebouwen (sacristie en pastorie) vormen twee zijden van een rechthoek, de rest van de rechthoek is het plein, een inleidende ruimte naar de kerk toe. Op dit plein staat de klokkentoren op enige afstand van de kerk, de toren is het baken voor de nieuwe parochianen. Haaks op de kerk liggen de sacristie en de verblijven van de pastoor en de kapelaans. Hendriks heeft de kerk bedoeld als een duidelijke bouwmassa, een kerk met een sober interieur en zo min mogelijk detaillering. Het is een ruimte geworden waar mensen samenkomen voor de misviering, geen 'monument ter ere van de godheid en tot meerdere glorie van de architect' zoals A.H.Th. Vercruysse in het tijdschrift TA/BK (17). De denkbeelden van de bouwpastoor, het kerkbestuur en de architect komen in grote mate overeen waardoor de bouw zonder problemen of discussies verliep. Het kerkgebouw is een rechthoekige doos, met maar één rechte hoek, en met het altaar in het zuidwesten. Naast het ingangsportaal aan de lange zijde van de kerk aan het plein is de doopkapel die buiten de massa uitsteekt gesitueerd. In tegenstelling tot de kerk, die van buiten van schoon metselwerk is, is de doopkapel van gewapend beton met aan de binnen- en buitenzijde een reliëf van de kunstenaar P. Schoenmakers uit Herten. De plaatsing van de doopkapel is volgens de oude regels, zo wordt het kind eerst gedoopt voordat het verder de kerk in mag. Het plafond van het ingangsportaal loopt door in de kerk en vormt de vloer van het zangkoor. Dit koor is bereikbaar via een trap in de dubbele achtermuur (18). Drie zijden van de kerk zijn gesloten. De derde, de lange wand met het ingangsportaal en de doopkapel, heeft als bovenste helft glas-in-lood, ook een werk van P. Schoenmakers (die ook verantwoordelijk is voor het St. Jozefbeeld, de kaarsenstandaards en het bronzen gevelkruis). Binnen staat het altaar op een kleine verhoging en is zo een duidelijk teken in de verder bijna lege ruimte (19). De afwerking en inrichting van het interieur is sober. De wanden zijn gedeeltelijk van schoon metselwerk en gedeeltelijk gestuct (de lange gesloten wand en achter het altaar). De vloer is belegd met onregelmatig gevormde platen kwartsiet en het plafond is afgetimmerd met donker gebeitste vuren latten. Herman Campman (1926-1993) Hermanus Antonius Dominicus (Herman) Campman is op vier augustus 1926 in Tiel geboren. Hij is de jongste in een katholiek gezin met drie kinderen. Hoewel zijn vader er niet veel in ziet weet Herman Campman al op jonge leeftijd dat hij architect wil worden (20). Na het gymnasium gaat Herman Campman in 1943 naar de Bisschoppelijke Nijverheidsschool die hij in 1945 afsluit met het driejarig diploma. Hierna gaat hij naar de Middelbare Technische School in 's-Hertogenbosch. In 1950 moet hij in dienst die hij tot 1953 vervult bij de Genie. Na dienst volgt hij het v.b.o. in Tilburg waar hij in 1958 zijn diploma met aantekening h.b.o. haalt. Terwijl hij in Tilburg studeert is een van zijn eerste projecten de verbouwing van het huis van zijn broer Jan. Hij zit op dat moment op het v.b.o. en ondertekent de tekeningen met 'H.A.D. Campman - architect', deze vermelding blijkt genoeg om de tekeningen snel goedgekeurd te krijgen. Het h.b.o.-diploma voor de Academie voor Bouwkunst in Tilburg haalt hij in 1961. In 1956 is hij met Riet van Ewijk getrouwd en na een paar jaren Rotterdam verhuizen ze in 1959 naar Schiedam, daar zijn ze blijven wonen (21). De eerste ervaring met bouwen doet Campman op als hij in 1945 en 1946 meehelpt met de bouw van een watertoren in Tiel. Tijdens zijn opleiding in Tilburg werkt Campman bij verschillende architectenbureaus om praktijkervaring op te doen. Hij begint bij Van der Meijden en Klaver in Arnhem. Een bureau dat zich voornamelijk bezig houdt met woning- en landhuisbouw. Van Arnhem gaat hij naar Helmond, naar J. Magis. Daar is Campman chef de bureau. Er wordt gebouwd aan kerken, raadhuizen, scholen en woningen. In 1956 gaat hij naar Rotterdam, daar werkt hij voor Cornelis Elffers op de ontwerpafdeling aan grote projecten. Het kantoor J.P.L. Hendriks Van den Bosch J. Hendriks biedt goede vooruitzichten als Campman daar in 1961 gaat werken. Dit blijkt als hij in 1962 in de directie komt met Van den Bosch en Jan Hendriks. Het eerste grote werk van Herman Campman voor dit bureau is het nieuwe kantoor voor Ahrend in Rotterdam (22). Een belangrijke karaktertrek van Campman die ook van belang is bij zijn werk is medemenselijkheid. Hij wil 'goed' bouwen voor de mensen die er gebruik van moesten maken. Hij vind zijn werk als architect een maatschappelijke taak. Het gaat er niet om of je zelf een leuke cent verdient aan je werk maar je moet doen waar je goed in bent. Dit blijkt uit de opmerking die hij ooit maakte tegen Jan Tennekes, directielid van het bureau in een later stadium, op diens betoog dat hij met drie villa's evenveel kan verdienen als destijds met een jaar werken, antwoordt Campman dat hij daarvoor niet op de wereld is gezet, hij kan beter en dus moet hij dat doen (23). De steeds grotere rol die de economie in het bouwen gaat spelen zal volgens Campman leiden tot zielloze gebouwen en onaantrekkelijke creaties en korte termijn waardering. Door die ontwikkeling wordt hij geïnspireerd om zijn werk naar beste kunnen te doen. Het lidmaatschap van vele besturen en commissies (onder andere ziekenhuisbestuur St.-Franciscus Gasthuis, Welstandscommissie Zoetermeer en Staatscommissie tot onderzoek van architectonische kwaliteiten in de scholenbouw) leert Campman met mensen omgaan en zorgt voor een groot netwerk van potentiële opdrachtgevers. Hij is hierdoor een motor achter veel opdrachten. Een ander bewijs van Campmans maatschappelijke bewogenheid is het lidmaatschap van de gemeenteraad in Schiedam. Van 1964 tot 1970 zit hij voor de Katholieke Volks Partij in de gemeenteraad van Schiedam. Daar heeft hij zich onder andere bezig gehouden met de plannen voor de renovatie van de Brandersbuurt in Schiedam in 1967. Werken van Herman Campman Bedrijfsgebouw Firma Ahrend, Rotterdam 1961-1963 Van 1961 tot 1963 wordt op de grens van de kantorenwijk en het particuliere zakencentrum van Rotterdam, op de hoek Westblaak - Karel Doormanstraat, gebouwd aan de Rotterdamse vestiging van Ahrend, een bedrijf voor kantoormiddelen in de ruimste zin van het woord. Het ontwerp is van Herman Campman van het Bureau voor Architectuur en Stedebouw Van den Bosch Hendriks Campman. Het gebouw is voor meerdere functies bestemd: verkoop van kantoorartikelen en -meubels, kantoren, een lichtdrukkerij, magazijnen en een personeelskantine (24). De bebouwingshoogten aan de twee straten zijn vastgelegd door de dienst Stadsontwikkeling en Wederopbouw, aan de Karel Doormanstraat vijf lagen en aan de Westblaak zeven. De overgang van hoog naar laag en de scherpe hoek van de rooilijn maken de ruimtelijke vormgeving geen gemakkelijke taak, maar wel tot een uitdaging (25). Binnen deze hoog-laag problematiek en die van de scherpe hoek is gekozen voor een oplossing van twee rechthoekige dozen waarbij de hoge 'doos' in de lage steekt. De begane grond en eerste verdieping volgen de scherpe hoek van de rooilijn, daarboven hebben de twee gevels van de lage doos (langs de Karel Doormanstraat en een gedeelte van de Westblaak) een rechte hoek en steken dus buiten de rooilijn. De rest van de gevel aan de Westblaak volgt de rooilijn. De entree naar de verkoopafdeling is op de hoek gemaakt, de klant komt zo midden in de afdeling binnen. De verkoopafdeling heeft op de begane grond de kantoorartikelen en op de eerste verdieping de meubels. Voor de presentatie en de verkoop wordt een nieuwe techniek ingevoerd, de nadruk komt te liggen op het zelf kiezen van de klant door middel van een open presentatie. Om de onderlinge relatie duidelijk te maken zijn de begane grond en de eerste verdieping met elkaar verbonden door een vide, ter versterking van die relatie heeft de kunstenaar Willem Thijs in deze vide een wandschildering met de bouwnijverheid als thema gemaakt (26). Alle verdiepingen zijn zo flexibel mogelijk ingericht met alle bedrading via het plafond, verplaatsbare tussenwanden en zo min mogelijk gangen. Om toch tot een optimale verbinding tussen de kantoren te komen is er langs de gevel een zone van ruim zeventig centimeter vrijgehouden waardoor korte looproutes van de ene naar de andere ruimte ontstaan. Voor de inrichting is een externe interieurarchitect aangetrokken, M.M. Grothausen. Het interieurontwerp is ontstaan in overleg met de architect, vertegenwoordigers van de werknemers van Ahrend en de beeldende kunstenaars (27). Bij het tot stand komen van de opdracht voor beeldende kunst in het gebouw is er al in een vroeg stadium contact geweest tussen opdrachtgever, architect, interieurarchitect en beeldend kunstenaars. De bouwkunst en beeldende kunst moeten één geheel vormen. Arnaud Volkert, de schrijver van het artikel 'Wandschilderingen in het Ahrend-huis' schrijft hierover: "Dit houdt in, dat wil er ter wille van de ruimtelijkheid een elkaar bepalende relatie tussen ruimte en schildering bestaan, deze relatie in de arbeidsovername van architect naar beeldend kunstenaar moet zijn voorbereid." (28) Voor de vestiging van Ahrend in Rotterdam is gekozen voor twee grote muurschilderingen waarvan het onderwerp een duidelijke relatie heeft met de werkzaamheden van het bedrijf. De twee kunstenaars, Willem Thijs en Antoine Mes, hebben respectievelijk gekozen voor de bouwnijverheid en het havenbedrijf. De muurschildering van Thijs is in de vide, die van Mes beslaat een wand van het trappenhuis. In deze schilderingen komen de kleuren terug die voor het gebouw gebruikt zijn, onder andere blauw, grijs en aluminium. Dit zijn ook kleuren die bij de bedrijfssfeer van Ahrend pasten (29). St.-Clara Ziekenhuis, Rotterdam 1965-1968 Het in 1949 opgerichte St.-Clara Ziekenhuis in Rotterdam krijgt eind jaren vijftig te kampen met ruimtegebrek. Nadat de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid in 1959 toestemming heeft gegeven wordt begonnen met de voorbereidingen voor de bouw van een nieuw ziekenhuis. De bouw start in 1965. Het nieuwe St.-Clara Ziekenhuis komt aan de Olympiaweg waar, iets noordelijker, ook het oude paviljoencomplex ligt (30). De architect Lex van den Bosch van het Bureau voor Architectuur en Stedebouw Van den Bosch Hendriks en Campman is begonnen met deze opdracht, maar draagt het project over aan Jan Hendriks na financiële problemen. Nadat het ziekenhuisbestuur de plannen alsnog goedkeurt neemt Campman het project over van Hendriks. Voor Campman is dit zijn eerste ziekenhuis. Omdat het ruimtegebrek in het oude St.-Clara steeds nijpender wordt is er gestreefd naar een zo efficiënt mogelijke planning, bouwwijze en materiaalgebruik om de bouwtijd zo kort mogelijk te houden. Er wordt een betonconstructie ontwikkeld met maximale openheid en mogelijkheden. Als stramienmaat wordt 110 cm. gekozen, veelvouden daarvan hebben de ruimtematen bepaald waar de kolomafstanden weer op zijn gebaseerd. De traveemaat voor de hoogbouw wordt drie keer 110 cm. en voor de laagbouw vier keer 110 cm (31). Als ontwerp is gekozen voor het bloktype, een van de twee op dat moment gangbare typen voor ziekenhuisbouw, het andere is het Breedvoettype. De keuze is mede ingegeven door de mogelijkheden die dit type biedt om verschillende toegangswegen toe te passen. Er zijn gescheiden entrees voor opname en bezoek en ook de poliklinieken hebben een aparte ingang met voor elk specialisme een eigen wachthal (32). De hoogbouw bestaat voornamelijk uit verpleegeenheden. Daarnaast zijn er twee verdiepingen met speciale functies. Op de elfde verdieping liggen de operatiekamers met een meekijkgalerij voor de artsen en verpleegkundigen in opleiding; het St.-Clara Ziekenhuis is het eerste ziekenhuis in Nederland met een dergelijke galerij. Ook nieuw in de Nederlandse ziekenhuiswereld is de hemodialyse afdeling (nierdialyse) op de derde verdieping. Verder zijn in de hoogbouw de bestuurskamer, de directievertrekken, een demonstratiezaal, de administratie, de opnameafdeling en een kapsalon gesitueerd. De U-vormige laagbouw bevat de poliklinieken van de diverse specialisaties, de radiotherapieafdeling, fysische therapie, laboratoria, de apotheek, de centrale sterilisatie en dienstruimten. Naast de hoogbouw staat het keukengebouw met restaurant en terras. Om alle technische voorzieningen voor de operatiekamers te kunnen plaatsen heeft de elfde verdieping meer vloeroppervlak nodig dan de onderliggende verdiepingen. De elfde verdieping kraagt daarom uit over de andere verdiepingen. Aansluitend op de elfde verdieping zit op de tiende verdieping de intensive care van de afdeling chirurgie. De andere verdiepingen zijn standaard verpleegeenheden (VE's), 31 bedden per eenheid, twee eenheden per verdieping. De VE's zijn ingericht volgend het enkel corridorsysteem, één gang met aan de ene kant de beddenkamers en aan de andere kant een servicestrook met dienstkamers. Een van de argumenten voor de keuze van het enkelcorridorsysteem is de bezonning van de patiëntenkamers. Elke VE heeft een eigen dagverblijf en in de hal in het midden (de centrale ontsluiting met liften en trappenhuis) is een zithoek ingericht die gebruikt kan worden door de hele verdieping (33). Voor het ontwerp heeft de ruimtelijke organisatie een belangrijke rol gespeeld, volgens Herman Campman is, "De architectuur, de uiterlijke verschijningsvorm van een gebouw, [...] een vertaling van het spel met ruimten binnen." (34) Bij de materiaalkeuze voor het exterieur spelen twee factoren mee: het materiaal moet weinig onderhoud vragen en zo min mogelijk aanhechting bieden voor het Rotterdamse stadsvuil. De keuze valt daarom op een sierbeton van lichte cement met gladde witte kiezels in verschillend formaat. De ramen zijn gevat in geanodiseerd aluminium (35). Bij de hoogbouw is ook gekozen voor de toepassing van balkons. Argumenten daarvoor zijn de mogelijkheid voor het gebruik als vluchtweg, de overbodigheid van een glazenwasinstallatie en het functioneren als zon- en geluidswering (36). Het interieur is ook ontworpen door het bureau van Campman. Bij ziekenhuisbouw is er nauwelijks een scheiding te trekken tussen exterieur en interieur. De routing, ruimte-indeling en -inrichting hangen samen met de constructie en moeten dus gelijktijdig ontwikkeld worden. In de jaren zestig komt er ook meer aandacht voor de patiënt. In het St.-Clara Ziekenhuis is geprobeerd om, door middel van kleur- en materiaalgebruik, de 'ziekenhuissfeer' zoveel mogelijk te vermijden. Het moet er gezellig en menselijk zijn, zoals het past in de traditie van het oude St.-Clara Ziekenhuis (37). Met dit idee in het achterhoofd zijn ook de kunstenaars uitgezocht. Hun werken geven niet alleen sfeer aan de ruimte, maar ondersteunen tevens het architectonisch ontwerp (38). Voor de bouw van dit ziekenhuis met ruim 540 bedden zijn 900 werkbare dagen gepland. Het worden er 743, de laatste oplevering eind 1968 is ruim een jaar eerder dan gepland. Efficiëntie in het hele bouwproces ligt hieraan ten grondslag. De bouw van het nieuwe St.-Clara Ziekenhuis is hiermee een goed voorbeeld van wat in die tijd geldt als 'moderne ziekenhuisbouw' (39). Sint Antonius Ziekenhuis, Nieuwegein 1979-1983 Om te voorzien in de behoefte van het ziekenhuisarme gebied ten zuiden van Utrecht geeft de Stichting St.-Antonius Ziekenhuis in Utrecht de opdracht voor de bouw van een ziekenhuis met vijfhonderdvierenzestig bedden en twaalf wiegen in Nieuwegein. Nieuwegein ligt in het beoogde gebied en is goed bereikbaar vanuit Utrecht en het omliggende verzorgingsgebied. De plaatsing bij het stadscentrum bevordert de maatschappelijke integratie. De start van de bouw is in december 1979, de geplande oplevering tweeënveertig maanden later worden er vijfenveertig door de uitbreiding van de afdeling voor hartchirurgie. De oplevering van het St.-Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein is in september 1983. De opdrachtgever heeft een aantal eisen die de basis vormen voor het structuurplan dat gemaakt is door Jan Tennekes. De belangrijkste daarvan is een zo groot mogelijke flexibiliteit met een aantal randvoorwaarden. De diverse disciplines en afdelingen moeten onafhankelijk uit te breiden zijn, en die flexibiliteit moet in de planfase al aanwezig zijn. Het nut daarvan blijkt al bij de bouw als de afdeling voor hartchirurgie groter mag worden dan in eerste instantie toegestaan. Die uitbreiding heeft plaatsgevonden zonder dat het ontwerp in grote mate gewijzigd hoefde te worden. Dit past weer in de eis dat aanpassingen geen invloed mogen hebben op de basisstructuur. Voor de plaatsing van de afdelingen zijn ook voorwaarden gesteld. De medische afdelingen moeten allen op dezelfde verdieping liggen, bij voorkeur op de begane grond en voor de verpleegeenheden geldt dat vier verpleegeenheden een organisatorische eenheid moeten vormen, één standaard verpleegafdeling telt zesendertig bedden. Als laatste is er de eis dat het ziekenhuis geen hoogbouw mag zijn, maar ook geen echte laagbouw, er moet dus een tussenvorm gevonden worden (51). Naar aanleiding van het programma van eisen is een ontwerp gemaakt waarbij het breedvoettype (een medische verzorgende laag met daarop het beddenhuis) gecombineerd is met het open eindtype (het eind van een bouwblok is eenvoudig uit te breiden, dit is vooral van belang bij de medische afdelingen). Dit ontwerp is grotendeels van Herman Campman. Bij het ontwerp is gekozen voor middelhoogbouw, vier à vijf bouwlagen, het ziekenhuis blijft zo compact en op een menselijke maat. De plattegrond bestaat uit een centrale gang met aan weerszijden lobben, met het oog op de bezonning en de toegankelijkheid ligt de gang in een noordzuid richting. Op de begane grond zijn de medische afdelingen gesitueerd, aan de ene kant van de gang de spreekuurafdelingen met aan de overkant de bijbehorende onderzoeks- en behandelafdelingen, daarboven is een patiëntvrije laag met diensten, waaronder het laboratorium, de apotheek en het personeelsrestaurant. De tweede en derde verdieping zijn gereserveerd voor de beddenhuizen. Het middengebied is hier gebruikt als verkeerszone en dagverblijf. Plaatsing van de beddenhuizen op de bovenste verdieping kan omdat er sneller een uitbreiding van de medische afdelingen te verwachten is dan van de verpleegeenheden. Voor maximale flexibiliteit en efficiëntie is gekozen voor een beperkt aantal constructieprincipes, de lobben aan weerszijden van de centrale gang zijn allen gemaakt volgens hetzelfde systeem. Voor het dak van de begane grond is gekozen voor een constructie waarbij het dak, bij een uitbreiding van de eerste verdieping, ook dienst kan doen als vloer. Voor het grootste gedeelte is de buitengevel bekleed met baksteen, de bouwdirecteur van de opdrachtgevende stichting is baksteenfabrikant geweest en heeft vanuit dat verleden een voorkeur voor baksteen. De aluminiumgevel die ontworpen is, is daarom grotendeels afgekeurd en alleen toegepast als buitengevel van de centrale gang. Binnen wordt gebruik gemaakt van droge afbouw met gipsplaten, dit voorkomt droogtijden en vocht in het gebouw. Met het gebruik van kleur en de keuze voor bepaalde kleuren is geprobeerd om 'de harde werkelijkheid van het ziekenhuis te ontkrachten' (52). De in elkaars verlengde liggende lobben hebben dezelfde kleur, de samenhang tussen de twee afdelingen wordt zo benadrukt en het vergemakkelijkt de oriëntatie van de patiënt en bezoeker. De kleuren voor de afdelingen zijn met name belangrijk voor de herkenbaarheid en het vinden van de weg. Op de afdelingen zelf zijn de kleuren minder prominent aanwezig, de kleuren komen wel terug in de sfeer. Het midden gebied is neutraal gehouden in de kleuren zwart en wit. Het kleurgebruik is integraal op elke verdieping doorgevoerd. H. Jan Tennekes (1937) De architect Hendrik Jan Tennekes is op 13 december 1937 in Kampen geboren (40). Zijn vader is timmerman en al vroeg is hij geïnteresseerd in bouwen en architectuur. Vanaf zijn vijftiende werkt Tennekes bij verschillende architectenbureaus en weet hij zeker dat hij architect wil worden. In zijn tienerjaren komt hij in opstand tegen zijn opvoeding en het geloof van zijn ouders, Artikel 31 (Gereformeerd Vrijgemaakt). In de jaren zestig gaat hij, zoals Jan Tennekes het zelf noemt, "mee in de stroom van optimisme, wereldverbetering en gelijkheid voor allen, het was de tijd van John F. Kennedy, Chroestjov en Paus Johannes XVIII" (41) . De deelname aan de prijsvraag 'Kerk 2000' in 1968 past in deze gedachtengang. De kerk heeft een democratisering voor ogen en is op zoek naar een multifunctioneel kerkgebouw om die democratisering vorm te geven. Het gebouw moet zondags als kerk gebruikt worden en is de rest van de week bestemd voor maatschappelijke en meer commerciële functies, zoals een theater of een markt (42). Na de driejarige HBS en de avond-HBS heeft Tennekes de cursussen bouwkundig tekenaar en constructie bij de PBNA gevolgd en gaat hij naar de Academie voor Bouwkunst Twente (diploma 1968) en de Academie voor Bouwkunst in Amsterdam (diploma 1971). Er zijn in die tijd twee docenten die belangrijk zijn voor Tennekes. Joop Hardy, cultuurfilosoof en redactielid van Forum van 1959 tot 1963, brengt hem cultuurbesef bij, Herman Haan is docent in Twente en begeleidt zijn afstudeerproject in Amsterdam. Voordat Jan Tennekes bij Van den Bosch Hendriks Campman gaat werken heeft hij bij verschillende bureaus gewerkt. Onder andere bij Jan Jans in Almelo die in een traditionele stijl werkt en veel restauraties doet. Verder bij Jaap de Bel in Nijverdal, Klein-Dommel in Enschede, Michon in Haaksbergen en Gerrit de Jong in Vroomshoop (43). In 1966 komt Tennekes in Nijmegen voor Van den Bosch Hendriks Campman werken. Voor dat hij de kans krijgt om in zijn zelf ontworpen huis vlak bij Nijmegen te gaan wonen vertrekt hij in 1968 naar de vestiging in Gouda en komt hij in 1972 de directie van het bureau dat vanaf dat moment Hendriks Campman Tennekes Architekten heet. Sinds 1995 werkt Jan Tennekes als zelfstandig architect, maar ook in samenwerkingsverbanden, onder andere met zijn 'oude' bureau dat nu De Jong Gortemaker Architecten en Ingenieurs heet. In het werk van Tennekes zijn een aantal typen gebouwen prominent aanwezig. Evenals Jan Hendriks en Herman Campman heeft hij veel gebouwen voor de gezondheidszorg ontworpen, met name ziekenhuizen, psychiatrische inrichtingen en verpleeghuizen. Daarnaast scholen en woonhuizen, waaronder twee voor zichzelf. Prijsvragen Tennekes heeft meegedaan aan een aantal wedstrijden en prijsvragen. In de ontwerp-prijsvraag woonareaal psychiatrisch centrum, in 1980 uitgeschreven door het Nationaal Ziekenhuisinstituut, krijgt hij een eervolle vermelding waarbij vooral de integratie van de inrichting met de omgeving wordt geprezen (44). Eerder (in 1970) doet hij mee aan de prijsvraag voor de HEMA in Gouda die ex aequo door iedereen gewonnen wordt en vervolgens door de huisarchitect van de HEMA ontworpen is. Meer succes heeft Tennekes met het ontwerp voor het Johan de Witt College in Den Haag, deze school krijgt in 1992 de eerste Scholenbouwprijs. De jury is vooral onder de indruk hoe dit ontwerp een trots en zelfverzekerdheid uitstraalt die de leerlingen uit deze achterstandswijk van Den Haag (het wordt wel een 'zwarte school' genoemd) mee kunnen nemen bij het vinden van hun eigen plaats in onze maatschappij. Daarnaast prijst de jury de zorgvuldige afwerking van de ruimtes en van details: "Het gebouw op een podium straalt een trots en zelfbewustzijn uit die de leerlingen kunnen helpen om zich sterk in de maatschappij te manifesteren. [...] Deze combinatie van realiteitszin en respect voor de bijzondere achtergrond van de leerlingen is ook in het gebouw voelbaar: organisatorisch, functioneel en in de helderheid van ruimte, constructie en materiaalgebruik. Toiletgroepen, congiërgeruimtes en bijzondere ruimtes zijn even zorgvuldig ontworpen als het geheel en zijn een versterking van het ruimtelijk concept." (45) Over het algemeen houdt Tennekes niet van prijsvragen waar de winnaar de uitvoering voorgespiegeld wordt, misschien heeft hij daarom voornamelijk meegedaan aan ideeën- en ontwerp-prijsvragen. Tennekes vindt dat prijsvragen tegenwoordig vaak gebruikt worden om op een goedkope manier aan veel ontwerpen te komen. Ook is het winnen van een prijsvraag geen garantie voor de uitvoering van het ontwerp. Als bijvoorbeeld het ontwerp dat de tweede prijs kreeg beter past bij de financiële ideeën van de opdrachtgever, dan bestaat de kans dat dat ontwerp uitgevoerd wordt. In een dergelijk geval sta je als winnaar met lege handen terwijl er toch een heleboel in het ontwerp geïnvesteerd is. Architectuur en vormgeven Over het typeren van zijn oeuvre laat hij zich niet uit. Hij ontwerpt zoals hij vindt dat het moet, en dat dat op een gegeven moment bij een stroming valt onder te brengen heeft volgens hem minder te maken met zijn manier van ontwerpen dan met de drang om werk in hokjes te plaatsen. Naamkaartjes in de vorm van stromingen zijn een kunstmatig gegeven. Bij het ontwerpen gaat Tennekes uit van twee principes. Dit zijn zijn dienende taak als architect en het ontstaan van een gebouw van binnen uit. Als architect moet hij zorgen voor een zo goed mogelijke huisvesting voor de gebruiker, de functie van het gebouw is daarbij het uitgangspunt. De mens staat daarbij centraal. Dit is onlosmakelijk verbonden aan het ontwerpen van 'binnen uit'. Het gebruik en de inrichting van de ruimten moeten de ruimtelijke organisatie bepalen. De gevel volgt dan vanzelf wel. Wat heb je aan een gebouw dat er mooi uitziet, maar waarin het slecht werken is omdat het niet optimaal of prettig ingericht kan worden? Tennekes: "Het gaat niet in eerste instantie om het gebouw, maar om de mensen die er gebruik van maken. Ik kan wel een bloedmooi gebouw neerzetten, maar als de mensen het als bedreigend ervaren, als ze er zich niet thuis voelen, heb ik dan aan mijn taak voldaan?"(46) Jan Tennekes heeft veel gewerkt aan grote gebouwen zoals ziekenhuizen en scholen. Het gebruik van een maatsysteem bij het ontwerpen maakt het gebouw dan beheersbaar. Er ontstaat daardoor een orde en regelmaat die het gebouw overzichtelijk maken en de gebruiker helpen bij de oriëntatie. Dit is vooral van belang bij grote gebouwen om te voorkomen dat de gebruiker de weg kwijt raakt, zich verloren voelt of zijn of haar identiteit kwijtraakt. Of dat een grote of belangrijke organisatie is, of niet, moet bij het ontwerp niets uitmaken. Om de individualiteit van de gebruiker in zijn waarde te laten en het massale van een gebouw te doorbreken heeft Tennekes bij een groot aantal projecten de grote gebouwen opgedeeld in kleinere eenheden met een menselijke maat, 'een veelheid van plekken'. De structuralistische invloed van Aldo van Eyck en Herman Hertzberger is hierbij duidelijk aanwezig. Deze veelheid van plekken die één geheel vormen is bijvoorbeeld te zien bij twee scholen, het Johannes College in Den Helder en de lerarenopleiding Zuid-west Nederland in Delft. Daar is geprobeerd om van een school voor ruim duizend leerlingen geen leerfabriek te maken, maar een optimale leeromgeving waar ook met verschillende methoden les kan worden gegeven (klassikaal, individueel en in werkgroepen). Als een van de redenen waarom het bureau nooit bekend is geworden via de media, in tegenstelling tot hun bekendheid in bijvoorbeeld de kring van de gezondheidszorg, is dat het niet de instelling van het bureau was om die bekendheid te zoeken en verwerven. Als bureau had je de verantwoordelijkheid om je best te doen voor de opdrachtgever, niet voor de redacteur van een (vak)blad. Architecten die meer gewaardeerd worden om hun geschreven oeuvre dan hun ontwerpen vindt Jan Tennekes geen architecten. Als je om je geschreven woord bekend wilt worden moet je schrijver worden, geen architect. Als voorbeeld geeft hij Rem Koolhaas, die zeer gewaardeerd wordt om Delirious New York en S M L XL, maar die volgens Tennekes als architect niet de kwaliteit haalt die bij een architect hoort. Tennekes is verder van mening dat als je tegenwoordig wilt dat er in de bladen over je geschreven wordt, je geacht wordt zelf het verhaal te schrijven, de foto's te leveren en er geld op toe te leggen willen ze interesse tonen. Een soortgelijke mening over ontwerpers die zichzelf architect noemen heeft Tennekes over de ontwerpers van grote woonwijken, die x-duizend dezelfde huizen in sociale woningbouw neerpoten volgens een aantal standaard vormen die al jaren bestaan en zich dan architect noemen (47). Op de vraag wat hij zelf zijn beste werken vindt geeft Jan Tennekes een tweeledig antwoord. Hij heeft het daarbij over architectonisch en gevoelsmatig belangrijke werken. Bij dat laatste denkt hij vooral aan de psychiatrische inrichtingen die hij ontworpen heeft, onder andere Nieuw Spraeland in Oostrum, St.-Servatius in Venray, Vrederust in Halsteren en het St.-Joris Gasthuis in Delft. De vormgeving van deze inrichtingen was misschien niet geheel volgens zijn eigen smaak en opvattingen, maar het heeft hem veel voldoening gegeven dat de bewoners een betere woonomgeving kregen en zich daardoor beter voelden. Eigenlijk is dit daardoor een goed voorbeeld van zijn ideeën over de ondergeschiktheid van de vorm aan de indelings- en inrichtingsmogelijkheden en het centraal stellen van de bewoners en gebruikers. Als architectonische hoogtepunten noemt Tennekes de reeks Johannes College in Den Helder, Lerarenopleiding Zuid-west Nederland in Delft en het eigen kantoor in Gouda, en het Streekziekenhuis Waterland in Purmerend, wat een hoogtepunt is van een ontwikkeling in ontwerpen voor ziekenhuizen met opeenvolgend het St.-Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein (een ontwerp in samenwerking met Herman Campman), het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk (ontworpen in samenwerking met Jan Hendriks en Herman Campman) en het Streekziekenhuis Waterland in Purmerend, als 'nasleep' kunnen het Flevoziekenhuis in Almere en het IJsselland Ziekenhuis in Capelle aan den IJssel gezien worden. Vorm volgt functie ... Tot de opkomst van het Post Modernisme was de vorm van een gebouw, de uiterlijke verschijningsvorm, voor Tennekes van minder belang. Het inrichtingsplan en de daaruit voortvloeiende plattegrond hadden de nadruk. Het Post Modernisme, waarbij grote nadruk wordt gelegd op vorm, deed hem realiseren dat hij vorm verwaarloosd had. Sinds die tijd besteedt hij daar niet alleen meer aandacht aan, maar vooral ook meer tijd. Zijn mening nu is dat een mens de omgeving ziet door middel van associaties, dat moet je meenemen in je ontwerp. Dit is een punt waarop hij zichzelf bekritiseerd. Van een aantal ontwerpen (bijvoorbeeld Zuid-west Nederland en het eigen kantoor in Gouda) vindt Tennekes dat de entree niet geslaagd is. Het is niet duidelijk waar deze zit, de elementen die normaal gesproken geassocieerd worden met een ingang ontbreken, de ingang valt daardoor weg tegen de rest van het gebouw. Ook al is de vorm een grotere rol gaan spelen in het werk van Jan Tennekes, het maatschappelijke aspect, ontwerpen voor mensen, en het ontwerpen vanuit de inrichting zijn nog steeds het belangrijkste. Een voorbeeld is de veranderende maatschappij, er komen meer auto's, werk wordt anders georganiseerd, telewerken, dynamische kantoren, en er komen steeds meer huishoudelijke apparaten zoals afwasmachines en magnetrons en toch blijft de plattegrond van bijvoorbeeld de keuken standaard zoals deze al tientallen jaren bestaat. Een aanrecht, wat kastjes en een plekje voor het gasfornuis, hoe de rest er in moet, zoekt de bewoner zelf maar uit. Ook de ruimtelijke organisatie van gebouwen kan nog beter. Het 'rondloop-effect' is voor Tennekes een belangrijk punt, ruimtes met meer dan een toegang, met veel licht en ruimte, daarmee wordt het vaste patroon van een hal met hokjes er omheen doorbroken en ontstaan er nieuwe, onvoorspelbare verkeersstromen. Nevenactiviteiten Ook Jan Tennekes is actief op gebieden van de architectuur anders dan het ontwerpen. Hij is gastdocent en mentor geweest aan de Academie voor Bouwkunst in Rotterdam, bestuurslid van de Bond van Nederlandse Architekten (BNA) (1978-1991) en binnen de BNA zat hij in de Werkgroep Standaard Rechtsverhouding 1988. Tennekes is een van de oprichters en bestuursleden van de Stichting Architekten Research Onderwijsgebouwen (Staro), daaruit blijkt zijn interesse voor het ontwerpen van goede onderwijsgebouwen. In 1989 heeft hij meegewerkt aan de totstandkoming van de Architectuurnota Ruimte voor architectuur. Andere activiteiten zijn onder andere zijn functies als jurylid bij de Prix de Rhenan in Straatsburg en bestuurslid van het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid in Amsterdam. Werken van H. Jan Tennekes Johannes College, Den Helder 1971-1973 Als het schoolbestuur van het Johannes College in Den Helder in 1971 aan het bureau Hendriks Campman Tennekes Architekten de opdracht geeft voor het ontwerp van een school voor 1100 tot 1200 leerlingen heeft het bestuur een school in gedachten die geschikt was voor de nieuwe manieren van lesgeven die op dat moment in opkomst zijn. Uit een samenwerkingsverband van het schoolbestuur, de docenten, het Informatiecentrum voor Scholenbouw en de architect, Jan Tennekes, is een school ontstaan waar de nieuwe lesmethoden, naast klassikale lessen ook individueel en groepsonderwijs, goed tot hun recht kwamen en waar de leerlingen zich niet verloren hoefden te voelen. De school is in 1973 opgeleverd. De school is opgebouwd uit vier en een half van deze blokken, drie en een half blok liggen rond een vierde, het binnenplein: de agora. Aan het halve blok liggen de gymnastieklokalen die niet binnen dit systeem ingepast konden worden. De school heeft twee verdiepingen die opgetild zijn boven het maaiveld om de openheid te behouden en storing vanaf het schoolplein te voorkomen. Onder de vleugels zijn de fietsenstallingen en de entree gesitueerd. Om deze differentiatie in lesmethoden mogelijk te maken en omdat de school zich moet kunnen aanpassen aan toekomstige onderwijskundige ontwikkelingen, is ruimtelijke flexibiliteit een belangrijk gegeven. Om tot deze flexibiliteit te komen is er een scheiding aangebracht tussen structuur (constructie en leidingen) en de invulling (gevels en binnenwanden). In deze opzet is het mogelijk om alle leidingen aan de binnenzijde van de gevelpanelen te maken waardoor het plaatsen van de binnenwand naar eigen wens en inzicht kan gebeuren. Door een vaste maatvoering en een uniforme opzet is er een onderlinge uitwisselbaarheid van de inbouwonderdelen. Deze vergaande standaardisering is ook gebruikt om de kosten zo laag mogelijk te houden. De school is gebouwd met de vastbedragmethode waarbij de kosten inclusief installaties niet hoger mochten zijn dan F 140,- per kubieke meter. In het programma van eisen is door de betrokken partijen een aantal voorwaarden gesteld voor de ruimtelijke organisatie. Integratie van verschillende vakken moet mogelijk zijn, de vakken waar dit het meest waarschijnlijk is moeten bij elkaar gezet worden. Om tot een goede verdeling te komen zijn er zeven groepen gemaakt waar alle vakken in onderverdeeld zijn. Deze zijn: moderne talen, Nederlands en oude talen, sociale vakken, wiskunde en economie, expressievakken, exacte vakken en sport. Voor deze groepen is gekeken welke indeling het beste is en hoe de vakgroep een eigen gezicht kan krijgen om de herkenbaarheid binnen de school te vergroten. Voor een paar van deze groepen is een klassieke klassenindeling onvermijdelijk, zoals de talenpractica en de gymnastieklokalen. Vooral bij de wiskunde en sociale vakken is ook gestreefd naar een andere benadering van de jongere en oudere leerlingen, ook daar is rekening mee gehouden in het ontwerp. Aan de hand van de groepen is gekeken hoeveel ruimte de vakken nodig hebben. Op de gymnastieklokalen na is er voor elke groep een oppervlakte nodig waar acht traditionele lokalen in passen. Aan de hand van dit gegeven is geprobeerd deze ruimte zo efficiënt mogelijk vorm te geven. In vijf stappen is men gekomen tot het uiteindelijke ontwerp voor de vleugels. 1) De meest eenvoudige oplossing is de acht lokalen langs een lange gang te plaatsen, dit is weinig flexibel wat betreft de indeling van het lokaal en het eventueel samentrekken of opdelen van de lokalen naar gelang de behoefte. 2) De lokalen aan beide zijden van de gang geeft een diepere vleugel met meer indelingsmogelijkheden. 3) Als het gewonnen gangoppervlak dan weer toegevoegd wordt kan er een brede middenstrook gemaakt worden die toch een mogelijkheid biedt voor individuele of groepsstudie. 4) Wanneer er van het totale oppervlak uitgegaan wordt kunnen er ook twee lokalen in het midden gemaakt worden met er omheen kleinere ruimten voor groepswerk of een aantal kleinere leslokalen met meer tot klassen georganiseerde groepsruimten. Nadeel daarbij is dat de vorm niet uitnodigt tot het vormen van kleinere groepen. 5) In deze laatste fase is gezocht naar een vorm die dit wel doet. De daarvoor gekozen vorm is een vierkant waarbij de hoeken en in het midden van de zijden een gedeelte is weggelaten. Deze vorm is wel geschikt voor een flexibele indeling. Op deze wijze wordt ook zo min mogelijk ruimte verloren aan gangen en hallen (48). Lerarenopleiding Zuid-west Nederland, Delft 1976-1977 De lerarenopleiding Zuid-west Nederland (ZWN) in Delft is de eerste lerarenopleiding voor tweede- en derdegraads leraren in Nederland. Omdat het een experiment is heeft het ministerie alleen geld over voor een noodschool. Het eerste plan is om met keten in een soort strokenbouw een school te maken voor ruim tweeduizend leerlingen op een gebied van ongeveer één hectare. Na overleg met Jan Tennekes wordt besloten dat er een andere, betere oplossing mogelijk moet zijn voor deze school. Als basis voor het ontwerp van ZWN is gebruik gemaakt van het ontwerp voor het Johannes College in Den Helder. De kostenbesparing door de efficiëntie en standaardisatie van dat ontwerp komen goed van pas in Delft. In de tijd van de bouw van de school (1976-1977) is men bezig om het onderwijssysteem in Nederland aan te passen aan de veranderende ideeën over het geven van onderwijs. De oprichting van deze lerarenopleiding is daar een voorbeeld van. Gevolg is dat de aankomende leraren ook voorbereid moeten zijn op de nieuwe ontwikkelingen op het gebied van lesmethoden en leermiddelen. Om daarmee vertrouwd te raken moet het op de opleiding al mogelijk zijn om daar mee te werken. Binnen het gebouw van de lerarenopleiding moeten daarom ruimten zijn van verschillend formaat en die geschikt zijn voor verschillend gebruik (collegezalen, practicalokalen en werkgroepruimten). Deze ruimten moeten per collegejaar aangepast kunnen worden naar gelang de behoefte. Net als in Den Helder heeft elk vak een eigen vleugel die naar wens ingericht kan worden. De afmeting van het vierkant zijn hier 27 x 27 m. met inspringende hoeken van 5,40 m x 5,40 m. Deze ontwerp-eenheden hebben een standaardvorm met zo min mogelijk verkeersruimte en er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van een herhaling van bouwelementen. Het gebouw is gedeeltelijk boven het maaiveld getild om ruimte te maken voor fietsenstallingen en de gesloten uitstraling te verminderen. Deze delen zijn vier bouwlagen hoog, de rest drie. De gevel is afwisselend gesloten, bij trappenhuizen en liften, en open, bij de puien van de vleugels. Om de identiteit en de herkenbaarheid van de verschillende vleugels te vergroten heeft beeldend kunstenaar Gerard 't Hart uit Bodegraven in het kader van de 1%-regeling meegewerkt aan dit project. Hij is verantwoordelijk voor het kleurgebruik op de gevel, de beschildering van de deuren en trappenhuizen en hij heeft de bestrating in de agora vormgegeven (49). Kantoor Hendriks Campman Tennekes Architekten, Gouda 1979-1980 Eind jaren zeventig besluiten Campman en Tennekes om de twee bureaus uit Rotterdam en Gouda samen te voegen in een nieuwbouw aan de Harderwijkweg in Gouda. Als vervolg op deze centralisatie zal ook de vestiging in Nijmegen op korte termijn naar dit gebouw moeten verhuizen. Op hetzelfde moment krijgt ook Hendriks Campman Tennekes Architekten te maken met het instorten van de bouwmarkt. Het bureau moet inkrimpen en alle werknemers zullen van af dat moment in Gouda gaan werken. Jan Tennekes heeft voor de nieuwbouw zelf het ontwerp gemaakt. Om niet met het probleem van de dubbelrol van opdrachtgever èn architect geconfronteerd te worden nam Herman Campman de functie van opdrachtgever op zich en Jan Tennekes die van architect. Jan Hendriks heeft met de sluiting van de vestiging in Nijmegen het bureau verlaten. Het kantoor is een vierkant gebouw van drie bouwlagen. Een kern van rode baksteen met de trappen, archieven en de toiletten met daar omheen een aantal schillen: werkruimten, binnenste kolommen, glasgevel, buitenste kolommen en de zonwering. In het midden van de zijden zijn spreekkamers afgescheiden. Op de hoeken ontstaan zo ruimten die door de meubilering tot werkruimten zijn gemaakt. Elke laag heeft eenzelfde indeling maar krijgt een eigen karakter door de gedeeltelijke functionele afwijking (bijvoorbeeld receptie en kantine). De diagonalen spelen een belangrijke rol, op de werkplekken bevind je je daardoor tussen de harde stenen kern en de buitenwereld. Aan de vormgeving van dit kantoor is zichtbaar hoe het bureau staat tegenover de architectuurgeschiedenis en de eigen werken. Er zijn relaties zichtbaar met het 'Nieuwe Bouwen' en met het eigen werk zoals bijvoorbeeld het Johannes College in Den Helder en de Lerarenopleiding Zuid-west Nederland in Delft. Die relaties zijn zichtbaar in het omgaan met de inhoud: duidelijkheid en herkenbaarheid, de materie: sobere goedkope materialen goed gebruikt en zonder te overheersen, en de vorm van de gebouwen: zelfstandigheid van de delen, minder is meer (50). Streekziekenhuis Koningin Beatrix, Winterswijk 1981-1983 Het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk is van 1981 tot 1983 gebouwd na een fusie van vier ziekenhuizen in de Oost-Achterhoek (St.-Vincentius in Groenlo, St.-Bonifacius in Lichtenvoorde en het Algemeen en St.-Elisabeth Ziekenhuis in Winterswijk). Het is een middelgroot ziekenhuis geworden met driehonderdvijftig bedden. Jan Hendriks krijgt de opdracht voor dit ziekenhuis en aan het ontwerp hebben Jan Hendriks, Herman Campman en Jan Tennekes alle drie gewerkt. Het is een lineair ontwerp (straatmodel) met twee gangen in een haakse hoek, bij deze is de hoofdingang gesitueerd. Aan de straatkant liggen de onderzoeks- en behandelafdelingen aan de centrale gang en de diensten aan de andere. Aan de tuinzijde liggen de verpleegafdelingen. Het ziekenhuis is maximaal drie verdiepingen hoog. Met de plaatsing van de medische afdelingen, de verpleegeenheden en de diensten is ook een scheiding aangebracht in privégebied (verpleging) semi-privé (medische afdelingen) en openbaar (diensten). De medische afdelingen zijn onderverdeeld in vier groepen: psychiatrie, interne heelkunde, chirurgie en kindergeneeskunde. De poliklinieken en de eerste hulp hebben elk een eigen ingang, het ambulance verkeer is gescheiden gehouden van het overige verkeer. Bij het ontwerp is de mogelijkheid geschapen om de medische en paramedische diensten met 25% uit te breiden en er kan één verpleegeenheid aangebouwd worden (53). Het betonskelet is aan de buitenzijde bekleed met baksteen. De binnenwanden zijn afgewerkt met gipsplaten. Door het gebruik van baksteen en de laagbouw past het ziekenhuis in de stedenbouwkundige context van het gebied. De onderzoeks- en behandelafdelingen hebben de bijbehorende verpleegeenheid aan de andere kant van de gang. De verpleegeenheden zijn net als het ziekenhuis zelf opgebouwd uit twee gangen die met een haakse hoek aansluiten op de centrale gang. In deze hoek is de verpleegpost geplaatst die op deze manier in het midden van de afdeling ligt met daardoor een betere controle over de patiënten en kortere loopafstanden. Er is zo ook minder verkeer langs de beddenkamers wat ten goede komt aan de rust op de afdeling. De afdeling interne chirurgie heeft de meeste verpleegafdelingen, twee op de eerste en twee op de tweede verdieping. De andere afdelingen hebben hun verpleegafdelingen op de begane grond en eerste verdieping (54). Streekziekenhuis Waterland, Purmerend 1986-1988 Het Streekziekenhuis is een belangrijk moment in de ontwikkeling van het ziekenhuisontwerp, vooral voor het bureau van Jan Tennekes. Hier heeft hij de optimale vorm gevonden voor de ruimtelijke organisatie van een ziekenhuis. Alle disciplines die bij de bouw nodig zijn waren binnen het kantoor aanwezig, dit maakt een korte planperiode mogelijk die gevolgd wordt door een korte bouwperiode als gevolg van de toepassing van een eenvoudig betonskelet met een invulling van montage-elementen. Bij de elementen is er een zo groot mogelijke herhaling van de vorm. Voor de binnenwanden is gekozen voor een droge afbouw. Het betonskelet en de gevelelementen garanderen tevens een optimale flexibiliteit. De plattegrond van het Streekziekenhuis Waterland bestaat uit een met glas overdekte passage met aan weerszijden twee T-vormige bouwdelen die met het horizontale deel tegen de passage aanliggen. Het ziekenhuis heeft vier bouwlagen met tussen de eerste en tweede verdieping een technische laag. Op de begane grond liggen alle poliklinieken, op de eerste verdieping de diensten en op de tweede en derde de verpleegafdelingen. Deze ruimtelijke organisatiestructuur is verwant aan het breedvoettype. In de passage zijn twee stijgpunten, deze verbinden niet alleen de afdelingen verticaal, maar door middel van een loopbrug verbinden ze ook de twee afdelingen die tegenover elkaar liggen. De ingang van elk bouwdeel ligt centraal, daar komen de drie gangen van de afdeling bij elkaar. Tussen de horizontalen van de T's zijn dwarspassages gemaakt zodat ook elke derde poot daglicht krijgt. Het streven was om zoveel mogelijk daglicht in het ziekenhuis te krijgen. De ramen zijn groot, van vloer tot plafond en door de passage krijgen ook de binnenmuren daglicht zonder een groot oppervlak aan buitenmuren. De passage was bij de eerste planvorming bedoeld als verkeersroute in de stad, niet alleen voor het ziekenhuis. Dit ging niet door, maar de vormgeving is wel zo gehouden dat het als straat functioneert. Door de overkapping zou de vierkante en kubieke meternorm overschreden worden, in overleg met het College van Ziekenhuisvoorzieningen is de vormgeving zo aangepast dat de passage functionele zin heeft gekregen, met groenvoorziening en publieke functies zoals de receptie, winkeltjes en terrassen. Het dak van de passage is van dubbel glas. De buitenste plaat is van gehard glas, de binnenste is voorzien van folie dat het vallen van splinters bij een breuk voorkomt. In totaal laat de kap ongeveer 25% van het zonlicht door, genoeg voor de verlichting van de ruimten en niet te veel om hinderlijk te zijn wat betreft temperatuur of felheid. Mocht de temperatuur toch te hoog worden, dan gaan de ramen in de kap automatisch gedeeltelijk open. Vanuit de passage is de indeling van het gebouw duidelijk zichtbaar voor ieder die binnenkomt en zijn alle afdelingen op korte afstand bereikbaar (55). De technische laag tussen de eerste en tweede verdieping is in de plaats gekomen van verlaagde plafonds op alle afdelingen. Op deze manier konden de technische installaties tijdens de bouw gelijktijdig met de afbouw van de rest gemaakt worden. Daarnaast zijn herstel- en controlewerkzaamheden eenvoudig uit te voeren. De verdiepingen erboven, de verpleegafdelingen, zijn zeer gelijkvormig ingedeeld en daar is gebruik gemaakt van verticale leidingschachten. In de gevel is de technische laag herkenbaar aan de kleur, grijs, en omdat de gevel ervan terug ligt. Niet overal was deze laag nodig en op die plaatsen, het personeelsrestaurant, de keuken en het laboratorium, kon het plafond daardoor een grotere hoogte krijgen. Voor de buitengevel zijn gevelelementen ontwikkeld met aan de buitenzijde gemoffeld aluminium en aan de binnenzijde staal. Tussen de twee lagen is als isolatie minerale wol aangebracht. De panelen zijn bijna verdiepinghoog en worden in montagestijlen gehangen. De gevel heeft door deze panelen in afwisseling met de ramen een wisselend open en gesloten karakter, in verschillende ritmes. Aan de detaillering en kleur van de gevels zijn ook de verschillende functies af te lezen, de polikliniek op de begane grond is blauw, de technieklaag is grijs en de andere lagen zijn wit. Het kleurgebruik is beperkt gehouden, vooral omdat er zoveel daglicht binnenvalt. De basiskleuren binnen zijn blauw voor de begane grond, grijs voor de vloeren, deuren en kozijnen en wit voor de wanden. Details in andere kleuren of materialen zijn de gele bewegwijzering en leuningen, de rode liften, bankjes en lichtlijnen (TL-buizen) en de blauwe liftdeuren en beukenhouten leuningen (56). Een drietal ontwikkelingen hebben invloed gehad op het ontwerp van het Streekziekenhuis Waterland. Allereerst de maatschappelijke ontwikkelingen in de gezondheidszorg van de jaren zeventig, de mondigheid van de patiënten neemt toe, er is behoefte aan meer privacy en kleinschaligere ziekenhuizen, groepsverpleging ontwikkelt zich en er is steeds meer weerzin tegen ziekenhuizen als medisch technische bolwerken. Daarnaast zijn er ontwikkelingen op het medische, bouwtechnische en installatietechnische gebied die nieuwe mogelijkheden bieden. De derde ontwikkeling is de toegenomen controle van de overheid en de normen die zij stelt met betrekking tot oppervlakte en stichtingskosten. Alle drie spelen ze een andere rol in het ontwerp-proces. Het resultaat van de maatschappelijke ontwikkelingen uit zich in het streven naar het ontleden van het instituut 'ziekenhuis' in kleinere eenheden, begrijpelijk voor patiënt en bezoeker, Tennekes vormt daarmee een tegenwicht voor de directie die geneigd is haar eigen organisatie voor op te stellen. De ontwikkelingen in de bouwtechniek kunnen hierbij helpen, maar komen daarbij wel op de tweede plaats, de rol van de techniek is vooral dienend. De groter wordende rol van de overheid is een negatieve factor, door de strakke normen wordt het ontwikkelen van afwijkende concepten, zoals dat van het ziekenhuis in Purmerend, bemoeilijkt (57). Door veel aandacht te besteden aan het inrichtingsplan en de ruimtelijke organisatie worden de ruimtes op een duidelijke manier geordend en zijn ze voor de gebruikers begrijpelijk, bruikbaar en plezierig om in te verblijven. Ook het materiaalgebruik en de toepassing van kleur spelen daarbij een belangrijke rol, voor veel mensen zijn dit de eigenschappen van een gebouw die ze bewust opmerken, een goede ruimtelijke organisatie wordt meestal wel onbewust zo ervaren, maar is niet direct aanwijsbaar. Omdat aan al deze elementen aandacht is besteed functioneert het ziekenhuis goed. IJsselland Ziekenhuis, Capelle aan den IJssel 1989-1991 In de Stichting Eudokia-Bergweg Ziekenhuis Rotterdam die verantwoordelijk is voor de opdracht voor het IJsselland Ziekenhuis zit dezelfde bouwdirecteur die bij het St.-Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein het besluit heeft genomen over de bakstenen gevels. Hij heeft voor het IJsselland Ziekenhuis de opdracht gekregen om op korte termijn voor een ontwerp te zorgen omdat de procedure al een aantal jaren duurt. Hij kies toen voor het ontwerp van Streekziekenhuis Waterland in Purmerend. Met enkele aanpassingen, het IJsselland Ziekenhuis wordt groter, is het concept en de bouwmethodiek herhaald. Door de al ontwikkelde, flexibele bouwmethodiek is het gelukt het ontwerp en alle voorbereidingen in anderhalf jaar te voltooien, het ziekenhuis is daarna in drie jaar gebouwd (van 1989 tot 1991). Omdat de experimentele fase van Waterland en de triomf van het slagen al geweest zijn, is het IJsselland Ziekenhuis een herhalingsoefening voor het bureau. Geheel tegen de logica en de verwachting in is de kopie, het IJsselland Ziekenhuis, bekender geworden dan het origineel, Streekziekenhuis Waterland (58). De relatie tussen het St.-Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein, Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk en Streekziekenhuis Waterland in Purmerend De ontwikkeling in deze serie die Jan Tennekes de belangrijkste vindt is die van de verpleegeenheid. In het St.-Antonius Ziekenhuis bestaat elke lob uit één verpleegafdeling met zesendertig bedden met één verpleegpost in het midden van de gang. Deze situatie is niet optimaal voor de patiënten, voor het personeel en voor bezoekers. De patiënten hebben door de rangschikking van de lobben nauwelijks zicht op de buitenwereld, wel op de verpleegafdeling aan de overkant, nauwelijks een ideale situatie als je zelf ziek bent, bovendien is er veel verkeer op de gang wat ten koste gaat van de rust. Ook de bezoekers moeten meer op en neer lopen, zich bij de verpleegpost melden en dan eventueel terug lopen omdat men in de eerste kamer moet zijn. Voor het personeel is het moeilijker om een goed overzicht op de afdeling te hebben en tegelijkertijd in de gaten te houden wie er op de afdeling komt en wat er op de centrale gang gebeurt. In het ziekenhuis in Winterswijk is voor dat laatste een oplossing gevonden. Daar is de verpleegafdeling onder een hoek tegen de gang geplaatst en op die plek is de verpleegpost. Controle over de afdeling is zo eenvoudiger en er wordt minder gelopen. De afdeling is nog steeds zesendertig bedden groot. De patiënten hebben nu wel uitzicht op de buitenwereld, een aantal afdelingen ligt zelfs direct aan de tuin. De optimale vorm wordt gevonden in het ontwerp voor Waterland. Daar wordt met dezelfde principes als in Winterswijk, een centrale verpleegpost waar meerdere gangen samenkomen, een verpleegafdeling ontworpen met vierenvijftig in plaats van zesendertig bedden. Er komen hier drie gangen met achttien bedden bij elkaar. Door de plaatsing van de bouwlichamen krijgen alle beddenkamers daglicht en hebben ze zicht op de buitenwereld of de passage, 'een buitenwereld binnen' (59). Conclusie De architecten Jan Hendriks, Herman Campman en Jan Tennekes zijn nooit op grote schaal bekend geworden. Zij hebben hier ook niet naar gestreefd, ze willen goed werk afleveren voor hun opdrachtgever en zorgen dat de gebruikers van hun gebouwen zich er thuis voelen en er met plezier werken. Ze hebben zelf nauwelijks de aandacht van de media gezocht omdat die bekendheid voor hen niet betekent dat je goed bent of daardoor beter wordt. Veel aandacht betekent niet automatisch dat een architect goede ontwerpen maakt. Alleen Jan Hendriks heeft door middel van publicaties en deelname aan prijsvragen gestreefd naar naamsbekendheid. Dit alles betekent niet dat er nooit (door anderen) over het werk van dit bureau gepubliceerd is. De architecten zijn alleen zelden de initiators geweest achter deze vorm van publiciteit. Vooral op het gebied van de gezondheidszorg en de scholenbouw hebben zij veel en goed werk afgeleverd, het zal niet voor niks zijn dat hun bureau zeer veel, en misschien wel de meeste ziekenhuizen in Nederland heeft gebouwd, en daarmee ook in het buitenland bekend is. Vooral in de jaren zeventig is Hendriks Campman Tennekes Architekten een groot bureau met veel opdrachten, ze hebben zich zodanig gespecialiseerd dat voor een project weinig hulp van buiten af nodig is, afdelingen voor project- en financieelmanagement, constructie en interieur zijn binnen het bureau aanwezig. Projecten worden efficiënt en zonder financiële risico's georganiseerd. Het bureau heeft ook de reputatie dat het binnen de vastgestelde bouwtijd bouwt en binnen het budget blijft. Deze reputatie werkt in hun voordeel bij het krijgen van opdrachten omdat dit niet voor alle architecten opgaat. Zoals bij elk bedrijf waar veel mensen werken zijn er binnen dit bureau ook verschillen in het denken over het vak en de bedrijfsvoering. Daar zijn vele discussies over gevoerd, maar dit heeft het functioneren nooit in de weg gestaan. Het doel om een zo goed mogelijk ontwerp voor de opdrachtgever te maken staat altijd voorop. Dat er zo weinig bekend is over dit bureau staat in tegenstelling tot wat de medewerkers in al die jaren gepresteerd hebben. Want ook voordat Hendriks, Campman of Tennekes directielid waren heeft het bureau veel werk verricht. Na de Tweede Wereldoorlog behoorde het bureau tot de top tien van een groep van vijftien architecten(bureaus) die verantwoordelijk zijn voor 60% van de ontwerpen voor de wederopbouw van Rotterdam (60). Noten 1) De architect J.P.L. Hendriks is een andere Hendriks dan de architect in de maatschap Hendriks Campman Tennekes, ze zijn ook geen familie. 2) Lammertink, 36-54. 3) Nationaal Ziekenhuisinstituut, 1983 passim. In deze inleiding over het bouwen voor de gezondheidszorg wordt een overzicht gegeven van de verschillende gebouwen (bijvoorbeeld verpleeghuizen, algemene en specialistische ziekenhuizen) in de gezondheidszorg en de typologische ontwikkeling van deze gebouwen. Dit onderdeel over ziekenhuisbouw is een samenvatting van een gedeelte uit deze publicatie. 4) Ibid 5) Van der Pluijm, 53-57. 6) Stolwijk, 94. 7) Wiarda Beckman Stichting, 11. De kosten per bed worden berekend door de bouwkosten te delen door het aantal bedden dat het ziekenhuis zal krijgen, dit is dus zonder de exploitatiekosten. 8) Lambert, 15. 9) Schriftelijke mededeling van J. Hendriks, november 1997 10) De Bossche School is als reactie op de Delftse School ontstaan rond Dom Hans van der Laan. Dom van der Laan doceerde van 1946 tot 1973 in 's-Hertogenbosch een alternatieve proportieleer aan een groep architecten. In zijn proportieleer bepaalde het 'Plastische Getal' de vorm van de architectuur. Dit plastische getal was een maten- en verhoudingenreeks die gebaseerd was op de Syrische proportieleer (1e tot 4e eeuw voor Christus). De ontwerpen uit de Bossche School waren zeer sober met als belangrijkste element de harmonie tussen de bouwcomponenten. 11) Lammertink, 47-54. 12) Schriftelijke mededeling van J. Hendriks, november 1997 13) Baksteen, 1980, 16. 14) Informatiecentrum voor Scholenbouw, c. 15) Bouw, 1967, 741-743. 16) Bouwkundig Weekblad, 1966 258-260. 17) Vercruysse, 422. 18) Hendriks, 13-15. 19) Ibid. 20) Campman, passim. Deze bundel is uitgegeven ter gelegenheid van de vijfenzestigste verjaardag van Herman Campman en bevat bijdragen van familie, vrienden en (ex-)collegae. 21) Ibid. 22) Ibid. 23) Mondelinge mededeling H.J. Tennekes d.d. 06.06.1997. 24) Seveke, 7-11. 25) Volkert, 193-201. 26) Ibid. 27) Op. cit. noot 16. 28) Volkert, 196. 29) Ibid. 30) Technische Gids, 1969, 261-273. 31) Industrieel Erfgoed, 1969, 428-434. 32) Bouw, 1972, 834-841. 33) Op. cit. noot 23. 34) Bouw, 1972, 835. 35) Op. cit. noot 23. 36) Op. cit. noot 24. 37) Ibid. 38) Eindhovens Dagblad, 1969, 2. 39) Op. cit. noot 23 40) Zijn roepnaam werd Jan. In correspondenties en publicaties gebruikt hij H. Jan Tennekes. 41) Mondelinge mededeling H.J. Tennekes d.d. 06.06.1997. 42) Lammertink, 63. 43) Schriftelijke mededeling H.J. Tennekes, mei 1997. 44) Nationaal Ziekenhuisinstituut 1980, 19. 45) Verstegen, 24. 46) Warnau, inleiding. 47) Mondelinge mededeling H.J. Tennekes d.d. 06.06.1997. 48) Bremer, 1214-1217. 49) Van den Bosch, 41-50. 50) Informatie uit een folder die het bureau voor promotiedoeleinden heeft gemaakt. Voor veel ontwerpen is een dergelijke folder gemaakt. 51) Stedenbouw, 35(1983)396, 39-42. 52) Ibid, 40. 53) Vietsch, passim. 54) Stedenbouw, 35(1983)388, 16-17. 55) Korbee, 118-125. 56) Ibid. 57) Ibid. 58) Mondelinge mededeling H.J. Tennekes d.d. 06.06.1997. 59) Mondelinge mededeling H.J. Tennekes d.d. 06.06.1997. 60) Dorman. Literatuurlijst Anoniem, 'Bouwen in de gezondheidszorg', Baksteen, 22(1980)1-2, 10-16. Anoniem, 'Woonhuis te Mook', Bouw, 22(1967)29, 741-743. Anoniem, 'St. Clara-ziekenhuis te Rotterdam', Bouw, 28(1972)24, 834-841. Anoniem, 'Patioschool te Nijmegen', Bouwkundig Weekblad, 84(1966)16, 258-260. Anoniem, 'Kunstwerken voor modern ziekenhuis', Eindhovens Dagblad, 19.02.1969, 2. Anoniem, 'Rationele ziekenhuisbouw voor St. Clara Stichting te Rotterdam', Industrieel Erfgoed, 6(1969)6, 428-434. Anoniem, 'In Winterswijk verrijst het nieuwe streekziekenhuis voor de Oost-Achterhoek', Stedenbouw, 35(1983)388, 16-17. Anoniem, 'St. Antoniusziekenhuis te Nieuwegein' Stedenbouw, 35(1983)396, 39-42. Anoniem, 'Nieuwe St. Claraziekenhuis te Rotterdam plaatst naast intensive care ook coronary care afdeling', Technische Gids, 24.03.1969, 261-273. Bosch, C. van den, Onderwijs en schoolgebouw, Rotterdam 1980 Bremer, J.T., Tennekes, H.J., Rip, W., 'Een open leerhuis', Bouw, 27(1972)39, 1214-1217. Campman - van Ewijk, M.G. (red.), Herman Campman 65 jaar, Schiedam 1991. Dorman, E., Wederopbouw Rotterdam 1940-1965, Rotterdam 1996, CD-Rom. Gortemaker, R. (red.), Mens orde vrijheid Enkele essays bij het vijfentwintig jarig jubileum van H. Jan Tennekes, Gouda z.j. Hendriks, J., 'Nieuwe R.K. St. Jozefkerk te Beverwijk', Baksteen, 17(1965)3, 13-17. Informatiecentrum voor Scholenbouw, Juryrapport Openbare studieprijsvraag voor het ontwerpen van een zesklassige lagere school, z.p. 1959. Korbee, H., 'Waterland Streekziekenhuis Purmerend', De Architect, 19(1988) oktober, 118-125. Lambert, A., Pistor, R., 'Plaats van de (geestelijke) gezondheidszorg in de samenleving', Plan, 8(1977)7, 6-15. Lammertink, K., Stageverslag Campman Tennekes de Jong architecten, Rijks Universiteit Utrecht 1995, niet gepubliceerd typoscript. Nationaal Ziekenhuisinstituut, Inleiding tot het bouwen voor de gezondheidszorg, publicatienr. 84.371, Utrecht 1983. Nationaal Ziekenhuisinstituut, Ontwerpprijsvraag 1980 Woonareaal Psychiatrisch Centrum - documentatie en juryrapport, z.p. 1980. Pluijm, Y. van der, 'Het ziekenhuis van klooster tot kamstructuur', Architectuur/Bouwen 2(1986)11, 51-57. Seveke, J.J.M., 'Het nieuwe huis van Ahrend in Rotterdam', De Pijler, (1963)1, 7-11. Stolwijk, W.Q., Flexibiliteit in ziekenhuisbouw, z.p. 1987. Vercruysse, A.H.Th., 'De St. Jozefkerk te Beverwijk', TA/BK, 32(1965)18, 417-423. Verstegen, T., Scholenbouwprijs 1992 Elf voorbeelden, Gouda 1992, 19-27. Vietsch, C.A., Anamnese, diagnose, therapie, z.p. 1087. Volkert, A., 'Wandschilderingen in het Ahrendhuis', TA/BK, 39(1963)9, 193-201. Wiarda Beckman Stichting, Ziekenhuisbouw in Nederland, Amsterdam 1961. Drs. M. de Goeij Groningen, 9 februari 1998 Opleiding: Hoger Bouwkunst Onderwijs (nu Academie voor Bouwkunst) Tilburg/-1954 Nevenfuncties: Bond van Nederlandse Architecten/lid/1956-;Academie voor Bouwkunst Arnhem/docent/1961-1969;Welstandscommissie Hengelo/lid/1970-1972;Bond van Nederlandse Architekten Afdeling Nijmegen/voorzitter/1983-1990;Welstandscommissie Oost-Brabant/lid/1985-1987;Welstandscommissie Nijmegen/lid/1989-1997;Stichting Nijmegen Blijft in Beeld/voorzitter/ Archief: Archief De Jong Gortemaker-Architecten Gouda/