Brandes, Jacobus Johannes

J.J. Brandes (1884-1955) Jacobus Johannes ("Co") Brandes werd op 27 december 1884 in 's-Gravenhage geboren als zoon van Teunis Brandes (1856-1918), een biljardmaker en winkelier in manufacturen, en Cornelia Vellekoop (1853-1889), woonachtig aan de Trompstraat 248 in 's-Gravenhage. Uit dit huwelijk, gesloten in juni 1878, kwamen vier kinderen voort, J.J. Brandes was de enige die daarvan in leven bleef, de andere drie overleden al op zeer jeugdige leeftijd. Vader Teun Brandes trouwde na de dood van zijn vrouw in 1889 een jaar later met de een jaar oudere zus van zijn vrouw, Susanna Vellekoop (1852-1930), zij kregen samen een zoon, Anton (1892-1966) en een dochter, Wilhelminna (1896-1979). Halfbroer Anton Brandes zou net als Co Brandes bouwkundig tekenaar worden. Het leven van Brandes werd gekenmerkt door een aanhoudende onrust, dit resulteerde in een groot aantal verhuizingen. Van 1900-1909 was hij beurtelings woonachtig in 's-Gravenhage en Heemstede, in laatsgenoemde plaats bewoonde hij het pand Kerklaan 45, samen met z'n vader en stiefmoeder, welke in deze tijd ook erg vaak van woning wisselden. In 1909 keerde hij terug naar z'n geboortestad, 's-Gravenhage, en vestigde zich in het pand Voltastraat 66. Op 7 juni 1911 huwde Co Brandes Christina Jacoba ('Stine') Keemink, geboren op 11 februari 1892, een altzangeres die pas tussen 1935 en 1939 op zou gaan treden. Uit dit huwelijk ontsproten acht kinderen: Cornelis Teunis (1912), Henricus (1913), Aleidis (1914), Ursula (1916), Valeria (1919-1964), Agnes Elisabeth (1920-1949) en de tweeling Laura en Beatrix (1922), van wie de laatste spoedig na de geboorte overleed. In 1915 vestigde Brandes zich in Wassenaar, toen in 1918 zijn vader overleed, verhuisde hij nogmaals en betrok het landhuis Meyenhage aan de Duinvoetlaan ook in Wassenaar, waarvoor hij het interieur, de meubels en de tuinaanleg had ontworpen. Na nog een verhuizing binnen Wassenaar, naar landhuis Weirande aan de Groot Haesbroekseweg, vestigde Brandes zich in 1922 in huize Marlot in Den Haag. Behalve dat Brandes graag in zijn eigen ontworpen villa's woonde waren financieële omstandigheden een reden voor zijn vele verhuizingen. Daar Brandes geen sterk zakenman was en geen oneerlijkheid kon verdragen werd hij nogal eens door zijn opdrachtgevers het vel over de oren getrokken. Vooral de jaren dertig waren voor hem financieel erg moeilijk. De opdrachtgevers van Parkflat Marlot, een van zijn grootste opdrachten, gingen in 1932 failliet zodat Brandes nauwelijks financieel voordeel van dit bouwwerk had. Het echtpaar Brandes vond veel afleiding in het verenigingsleven, ze waren geziene gasten bij de Haagse Kunstkring, dit blijkt uit het feit dat ze het echtpaar Brandes voor hun zilveren huwelijksfeest op 10 juni 1936 een diner in de grote zaal aanboden. Naast architectuur interesseerde Co Brandes zich voor muziek -in het bijzonder koorzang- andere hobbies waren het verzamelen van postzegels en fotografie. In het archief van de architect zijn foto's en dia's te vinden die hiervan getuigen. Na een gedegen opleiding bij o.a. Maartje Offers besloot Brandes' echtgenote Stine haar stem in het openbaar te laten horen. Ze luisterde met haar stem de herdenking van de overleden beeldhouwer Toon Dupuis op, op 6 januari 1938 in de Pulchri Studio. Co Brandes had met Dupuis samengewerkt aan ontwerpen voor o.a. de Stedenbouwbank (1932) in het park Duinzigt in 's-Gravenhage. Als eerbetoon aan zijn overleden vriend ontwierp hij een gedenkteken op het graf van Toon Dupuis op de beraafplaats Oud Eik en Duinen (1938). Na de Tweede Wereldoorlog kwam er een opleving in de bouwwereld en hier kon Brandes ook van profiteren, hij was als supervisor betrokken bij de heropbouw van diverse delen van Den Haag en van 1947 tot 1949 werkte hij aan de wederopbouw van boerderijen in de Over-Betuwe. Zijn meest bekende werken uit deze tijd waren het Ministerie van Marine aan de Torenstraat (in samenwerking met J.Schippers) en het Joods Tehuis voor Ouden van Dagen aan de Van Weede van Dijkveldstraat (1952-1954), een van zijn laatste projecten. Op Brandes zeventigste verjaardag werd hij onderscheiden als Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. J.J. Brandes overleed een jaar later op 13 december 1955 aan de Van Neckstraat 13 in 's-Gravenhage en werd begraven op de begraafplaats Oud Eik en Duinen in zijn geboorteplaats. In april 1957 werd er een comité opgericht voor de oprichting van een monument op het graf van Brandes. Het monument, vervaardigd door de beeldhouwer Albert Termote, werd op 30 oktober 1957 door voorzitter J. Ubink aan de familie van Co Brandes overgedragen. Stine overleefde haar man nog ruim negen jaar en overleed op 13 maart 1965. (1) (2) (3) Opleiding en leertijd Na de lagere school en de Mulo gevolgd te hebben, werkte Brandes overdag als timmerman, 's avonds volgde hij een opleiding tot bouwkundig tekenaar aan het Bouwkundig Instituut Lotz, een kunstnijverheids- en tekenschool gevestigd in het pand Raamstraat 27a in 's-Gravenhage. De school was opgericht door architect J.M.L. Lotz, hoofdopzichter bij Gemeentewerken in 's-Gravenhage. Hierna leerde Brandes het vak in de praktijk bij onder andere het architectenbureau van Prof. Ir. J.A.G. van der Steur in Haarlem. Van der Steur ontwierp samen met L.M. Cordonnier het Vredespaleis.Vervolgens associeerde Brandes zich van 1912 tot 1915 met de architecten Z. Hoek en J.Th. Wouters (architectenbureau Hoek en Wouters), gevestigd aan de Waldeck Pyrmontkade 133 te 's-Gravenhage. In 1912 associeerde Brandes zich tegelijkertijd met A.Th. van Paasen en C.M. Kranenburg met architectenbureau Hoek & Wouters, hier was hij chef de bureau en werd belast met het maken van ontwerpen op het gebied van bouwkunst, tuinbouw-, nijverheids-, en meubelkunst. Van Paasen en Kranenburg hadden respectievelijk de technische en uitvoerende leiding. Door het uitbreken van de oorlog werd de maatschap in 1915 niet omgezet in een N.V. maar viel uiteen. In 1915 vestigde Brandes zich als zelfstandig architect te Wassenaar, hij bleef echter tot 1918 met J.Th Wouters geassocieerd. (4) (5) Na Brandes' overlijden in 1955 werd zijn bureau voortgezet door G.J. Heering, deze kon het bureau niet met hetzelfde succes als Brandes voortzetten en ging failliet. (6) (7) Opvattingen over architectuur Brandes' verantwoording voor zijn werk luidde: Bouwen is dienen. Door zijn productie, ongeveer vijfhonderd ontwerpen voor hoofdzakelijk villa's en landhuizen, heeft hij 's-Gravenhage en Wassenaar voorzien van een geheel eigen karakter. (8) Hij was een van de voornaamste vertegenwoordigers van de Nieuwe Haagsche School, een stroming die wordt beschreven als een kubisische uitwerking van de baksteenarchitectuur van de Amsterdamse School. (9) In de literatuur werd niet veel gesproken over deze Nieuwe Haagse School, het ontstond tijdens de polarisatie tussen de Amsterdamse School en de Rotterdamse School. C.A.J. Blaauw schreef in een editie van Wendingen (1920, nr.1, p.18) over een nieuwe bouwstijl, de Haagsche School. Invloeden voor de Nieuwe Haagse School waren onder andere het door Berlage in 1913 geintroduceerde werk van F.L. Wright, met name de horizontale werking in zijn architectuur en de verspringing van massa's en vlakken. Ook Berlage zelf was ook een inspiratiebron voor de architecten van de Nieuwe Haagse School. (10) Kenmerkend voor de architectuur van de Nieuwe Haagse School zijn de organische expressie van de buitengevel van veelal met elkaar in open verbinding staande woonruimten. Ritmisch in- en uitspringende kubische metselvolumes van erkers, balkons, loggia's en muurvlakken die worden benadrukt door horizontale betonnen banden, ver uitstekende luifels, dakoverstekken en in elkaar grijpende dakpartijen. Door fijn gedetailleerde stalen raamprofielen, krachtig belijnd schoon metselwerk en betonnen lateien, vensterbanden en sierlijsten krijgen de bouwvolumes een plastische compositie van horizontale en verticale belijnde muurvlakken. (11) In het door hemzelf geredrigeerde tijdschrift 'Levende Kunst' hield Brandes in 1918 een pleidooi voor de ideeën van Wright waaronder het toepassen van materialen op een wijze waarop hun eigenschappen het beste tot hun recht kwam en het nastereven van eenheid tussen gebouw, inrichting en omgeving. In de ontwerpen voor zijn villa's is dit inzicht herhaaldelijk toegepast. (12) Opvattingen over interieurkunst Een goede interieurkunst wordt volgens Brandes bereikt door een nauw overleg tussen opdrachtgever en kunstenaar. Brandes geeft de voorkeur aan handgemaakte meubelen en andere toegepaste kunstvoorwerpen boven machinaal geproduceerde omdat deze het individuele en persoonlijke karakter missen. "Daar gaat het toch om, -vooral in de binnenhuiskunst- dat er een geheel van verschillende deelen en kleuren ontworpen worden, als zoodanig vertolkende de grondgedachte, aard en karakter van den bewoner." Levende Kunst 1918 (afl.6, p.142) Opvattingen over tuinarchitectuur Tussen 1914 en 1917, toen Brandes werkte op het architectenbureau van Z. Hoek en J.Th.Wouters ontwierp hij samen met tuinarchitect Tersteeg tuinen of tekende ontwerpen van Tersteeg uit. Vanaf 1917, toen Brandes zelfstandig architect was, ontwierp hij nog in de stijl van Tersteeg. Brandes hield vaak lezingen over tuinarchitectuur in de Haagsche Kunstkring. Voor het villapark Marlot maakte Brandes ontwerpen voor diverse tuinen. Vanaf 1925 signeerde hij zijn tuinontwerpen met 'Co Brandes-Bouwmeester BNA Tuinarchitect', tussen 1928 en 1931 signeerde hij zelfs met 'Co Brandes Bouwmeester BNA-BNT'. Zijn lidmaatschap van de BNT duurde slechts tot 1935 waarna zijn naam niet meer in het ledenregister voorkomt. De tuin was voor Brandes een door mensenhanden gemaakt kunstwerk dat de bedoeling had het huis in zijn omgeving te plaatsen. De tuin is meer dan alleen een overgangszone. De meeste nadruk legde Brandes op een goeie verbinding tussen huis en omgeving. De tuin moest duidelijk zijn ontworpen en niet een namaak- of schijnnatuur lijken. Het moet een kunstwerk zijn met een eigen vormgeving dat duidelijk aansluit op de architectuur en de vormentaal van het gebouw. De Architectonische Tuinstijl van D.F. Tersteeg was voor Brandes de grondslag voor zijn tuinontwerpen. Hiermee had hij kennisgemaakt tijdens de samenwerking met deze tuinarchitect bij de aanleg van tuinen van de Wassenaarse villa's Maarheze(1914), Pfaffendorf(1916) en Selvetta(1917-1920). Het was voor Brandes essentieel dat het menselijk handelen tot uitdrukking kwam in de vorm. Voor de materialen waarmee een tuin 'gemaakt' kon worden koos Brandes enerzijds voor natuurproducten als planten, aarde, rots en water anderzijds gebeiteld hout, gehouwen en gebakken steen. In de toepassing van deze materialen wilde hij de overgang van huis naar omgeving laten terugkomen. Bij tuinontwerpen voor geschakelde huizen maakte Brandes gebruik van gespiegelde tuinontwerpen om de gewenste overgang te verkrijgen van bebouwing naar omgeving. In zijn tuinontwerpen zijn verspringingen in de gevel in de aanliggende tuinaanleg rond het huis opgenomen. In de materialisatie komt dit naar voren door dicht bij het huis gemetselde muurtjes en geplaveide paadjes aan te leggen en verder van het gebouw meer natuurlijke materialen en vormen te gebruiken zoals paden van grond en losse beplantingsgroepen. Brandes gaf bij z'n tuinontwerpen geen complete beplantingsplannen aan en gaf meestal een globale aanduiding van toe te passen plantsoorten. De door Brandes aangegeven beplanting waren in de jaren twintig gangbare soorten. (13) Lidmaatschap van verenigingen Brandes en zijn vrouw hadden een druk verenigingsleven, in 1907 was Brandes al lid geworden van de Haagse Kunstkring, die zich bezighield met bouwkunst en kunstindustrie. Hij werd meermaals opgenomen in commissies en was nauw betrokken bij feestelijke gebeurtenissen, zoals de huldiging van de ere-voorzitter, mr.dr. Snijder van Wissekerke bij diens zeventigste verjaardag op 10 april 1926. Behalve dat Brandes lid was van de feestcommissie mocht hij hiervoor ook de feestversiering voor de zaal ontwerpen. De Kunstkring hield ook regelmatig exposities en lezingen van het werk van de leden waaraan Brandes ook zijn medewerking verleende. In 1927 organiseerde de Haagsche Kunstkring samen met de Bond van Nederlandse Tuinkunstenaars (B.N.T.) een tentoonstelling over tuinkunst waar Brandes in het organisatiecomité zat en voor de inrichting en aankleding van de tentoonstellingsruimte verantwoordelijk was. (14) (15) (16) (17) (18) (19) Na een onderbreking van enkele jaren meldde Brandes zich in 1917 opnieuw aan als lid van de Haagsche Kunstkring. In 1918 nam hij deel aan een expositie over bouwkunst en kunstnijverheid met tekeningen van landhuizen, tuinontwerpen en meubels. In 1923 was Brandes ook vertegenwoordigd op een tentoonstelling van de Haagse Kunstkring naast Kropholler en Van Der Kloot Meijburg, met zijn werk waaronder de villa Hilgestede in Wassenaar en enkele tuinontwerpen. (20) (21) (22) Sinds 1921 was Brandes lid van de Haagsche Monumenten Commissie. (23) Typering oeuvre Co Brandes was een veelzijdig ontwerper, zijn titels luidden "Co Brandes, Bouwmeester B.N.A., Tuinarchitect B.N.T., Binnenhuisarchitect V.A.N.". Het grootste deel van zijn oeuvre bestaat uit villa's en landhuizen, ook leverde hij ontwerpen voor uitbreidingsplannen, versieringen, tentoonstellingsprojecten en schetsen voor onder andere meubels, trappen en lampen. (24) (25) Aanvankelijk werd Brandes beïnvloed door K.P.C. Bazel, gebouwen uit Brandes' eerste stijlfase getuigen van een opvallend romantische smaak met decoratieve details in Renaissance-stijl en grote strodaken. (26) Dit zette zich voort in de villa Schouwenhoek waar de details worden gemoderniseerd en een hoofdvorm gekozen is die overwegend romantisch aandoet, verdere voorbeelden hiervan zijn villa Meijenhage en Hilgestede te Wassenaar. Deze fase in Brandes' loopbaan werd gevolgd door een periode waarin streefde naar een ideale overgang van gebouw naar omliggende omgeving, hier was de detaillering eerder sober en gebruikte Brandes vooral stalen kozijnen, een voorbeeld hiervan was het landhuis Lecotine in Wassenaar. (27) De relatie met de Bazel en Berlage wordt nog eens versterkt door de aanwezigheid van de drie architecten op dezelfde tentoonstelling in Amsterdam in 1923, waar Brandes samen met eerstgenoemden met vele villa's was vertegenwoordigd. (28) Co Brandes creëert een ware Haagsche architectuur door gebruikmaking van kubisische vormen in rode of gele bakstenen met groene stalen ramen. Zijn oudere werken zijn typerend voor het Haags Expressionisme. De villa's in Wassenaar tonen een overgang naar een karakteristieke architectuur van strakke bouwvolumen en stalen ramen. (29) De horizontale ontwikkeling van de elementen en van het geheel, de verhouding gewapend beton-baksteen en ook de vormgeving van enkele details zijn het bewijs van Brandes' belangstelling voor de Amerikaanse architect F.L. Wright. Brandes trachtte in zijn werk een overgang te maken van gebouw naar omliggende omgeving. Dit deed hij door middel van uitspringende erkers, geveldelen, overstekende daken en balkons. De omgeving kreeg daarentegen weer de mogelijkheid het gebouw binnen te komen door het gebruik van loggia's, zoals Wright dat deed. In de detaillering van het huis komt die overgang naar de tuin en vice versa op diverse manieren tot uiting, zoals blijkt uit de strategisch geplaatste terassen. Van af de terrassen is een goed beeld te krijgen van de tuinarchitectuur. Deze werking komt tot uiting in landhuizen in Den Haag en Wassenaar waar hij voornamelijk voor de gegoede burgerij bouwde. (30) De door Brandes gehanteerde Architectonische Tuinstijl bevatte symmetrieassen die liepen door het midden van terrasdeuren, gevels en vensters naar de trap van het terras. Bij zijn tuinontwerpen was de grootte van het perceel bepalend voor de toe te passen middelen, bij een klein perceel gebruikte hij voornamelijk een symmetrische bloemenborders voor een naar voren geschoven gevelpartij, soms aan weerzijden gemarkeerd door een trap van het huis naar de tuin. Bij grotere percelen werden er meerdere elementen toegepast zoals een bassin wanneer het om een groot gazon ging. (31) Daar Brandes opdrachten kreeg uit alle hoeken van het land en het buitenland, verhief hij zich boven het niveau van plaatselijk architect. Opdrachten uit het buitenland omvatten landhuizen te Berlijn (Duitsland, 1929-1930), te Oostende (Belgie, 1925-1926), te Vevey (Zwitserland, 1925) en te Echternach (Luxemburg, 1930-1932), waarvan alleen de laatste niet werd uitgevoerd. (32) (33) Andere Werkzamheden Brandes nam aan vele prijsvragen deel zoals die voor het Koningin Emma-monument op het Josef Israelplein en het monument voor de Zanenbank. In 1949 werd hij door de gemeente aangesteld tot supervisor bij de herbouw van verschillende gedeelten van 's Gravenhage. (34) (35) Andere Werken Brandes was redacteur van tijdschriften Levende Kunst (1918-1919), waarvan het laatste jaar met Jan Wils, en Wij Bouwen (1930-1933). Hij schreef voor het interieurtijdschrift Thuis, het Christelijk Weekblad Timotheus en dagblad Het Vaderland. (36) (37) Brandes nam in 1918 deel aan een tentoonstelling over bouwkunst en kunstnijverheid met tekeningen en foto's van landhuis de Schouwenhoek, landhuis De Drie Papagaaien, landhuis Backershagen, landhuis 't Posthuis met postkantoor, tuinen, een tuinhuis met pergola's, tuinaanleg, een inrijhek en meubelen. Uit 1927 dateert een manuscript van een door Brandes gehouden lezing over 'De overgang van natuur op architectuur'. (38) In 1929 was Brandes betrokken bij de inrichting van het Burchtplein in Wassenaar, waar een muziektent en een gedenkbank werden geplaatst. In samenwerking met kunstenaar Toon Dupuis werd in 1934-1936 het monument voor Koningin Emma in het Rosarium aan het Josef Israëlplein in Den Haag ontworpen. Brandes hield zich ook bezig met de restauratie van de feestzaal van het Dansinstuut Gaillars-Jorissen aan de Laan van Meerdervoort waarvoor hij onder andere -in samenwerking met Frans ter Gast panelen ontwierp (1936). Andere werken waren de feestversiering bij de verloving en het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernard (1936-37) en ontwerpen voor de verschillende stands op de internationale tentoonstelling 'De Weg' in Houtrust (1938), ter gelegenheid van het Internationale Wegencongres. (39) (40) Ook werd Brandes gevraagd voor het ontwerpen van decors voor opera's, onder andere de opera Orpheus (Chr. von Gluck) die in maart 1935 in de Stadsdoelen in Delft werd opgevoerd; "Voor de grootste verrassing zorgde Brandes. Zijn nieuw ontworpen decors waren ofschoon zeer eenvoudig een ware lust voor het oog. Hier is een artist aan het woord, die met zeldzamen smaak een klassiee sfeer aan een moderne vormgeving weet te paren" (41) Brandes was ook jury-lid bij verschillende prijsvraagopdrachten onder andere voor het ontwerpen voor een hoofd voor het Bouwkundig Bijblad van het algemeen nederlandsch advertentieblad, uitgeschreven door N.V. Boekdrukkerij in 1913. (42) Conclusie Opvallend aan het onderzoek was dat er in de vakliteratuur weinig aandacht werd besteed aan de persoon en het werk van Brandes. Als er dan over hem geschreven werd verschenen er vaak foute gegevens zoals een verkeerde geboorteplaats of -jaren. Dit gebrek aan interesse is opmerkelijk gezien de omvang van zijn oeuvre en het aanzien dat hij toendertijd genoot. Opvallend is dat als er over Brandes werd geschreven meestal dezelfde werken worden aangehaald, zoals het villapark Marlot, de parkflat Marlot, de portiekwoningen aan de Juliana van Stolberglaan, de Dalton HBS en het monument voor Koninhin Emma. Die geringe aandacht is wellicht gelegen in het feit dat Brandes geen revolutionair vernieuwer was. Bij hem stond het streven naar schoonheid voorop. En daarin is hij in hoge mate geslaagd. Archief: G.A.'s-Gravenhage; Beheersnr. 166; Inventaris van het archief van de architect J.J. Brandes/C.A.J. Bastianen

Brandes, Jacobus Johannes

J.J. Brandes (1884-1955) Jacobus Johannes ("Co") Brandes werd op 27 december 1884 in 's-Gravenhage geboren als zoon van Teunis Brandes (1856-1918), een biljardmaker en winkelier in manufacturen, en Cornelia Vellekoop (1853-1889), woonachtig aan de Trompstraat 248 in 's-Gravenhage. Uit dit huwelijk, gesloten in juni 1878, kwamen vier kinderen voort, J.J. Brandes was de enige die daarvan in leven bleef, de andere drie overleden al op zeer jeugdige leeftijd. Vader Teun Brandes trouwde na de dood van zijn vrouw in 1889 een jaar later met de een jaar oudere zus van zijn vrouw, Susanna Vellekoop (1852-1930), zij kregen samen een zoon, Anton (1892-1966) en een dochter, Wilhelminna (1896-1979). Halfbroer Anton Brandes zou net als Co Brandes bouwkundig tekenaar worden. Het leven van Brandes werd gekenmerkt door een aanhoudende onrust, dit resulteerde in een groot aantal verhuizingen. Van 1900-1909 was hij beurtelings woonachtig in 's-Gravenhage en Heemstede, in laatsgenoemde plaats bewoonde hij het pand Kerklaan 45, samen met z'n vader en stiefmoeder, welke in deze tijd ook erg vaak van woning wisselden. In 1909 keerde hij terug naar z'n geboortestad, 's-Gravenhage, en vestigde zich in het pand Voltastraat 66. Op 7 juni 1911 huwde Co Brandes Christina Jacoba ('Stine') Keemink, geboren op 11 februari 1892, een altzangeres die pas tussen 1935 en 1939 op zou gaan treden. Uit dit huwelijk ontsproten acht kinderen: Cornelis Teunis (1912), Henricus (1913), Aleidis (1914), Ursula (1916), Valeria (1919-1964), Agnes Elisabeth (1920-1949) en de tweeling Laura en Beatrix (1922), van wie de laatste spoedig na de geboorte overleed. In 1915 vestigde Brandes zich in Wassenaar, toen in 1918 zijn vader overleed, verhuisde hij nogmaals en betrok het landhuis Meyenhage aan de Duinvoetlaan ook in Wassenaar, waarvoor hij het interieur, de meubels en de tuinaanleg had ontworpen. Na nog een verhuizing binnen Wassenaar, naar landhuis Weirande aan de Groot Haesbroekseweg, vestigde Brandes zich in 1922 in huize Marlot in Den Haag. Behalve dat Brandes graag in zijn eigen ontworpen villa's woonde waren financieële omstandigheden een reden voor zijn vele verhuizingen. Daar Brandes geen sterk zakenman was en geen oneerlijkheid kon verdragen werd hij nogal eens door zijn opdrachtgevers het vel over de oren getrokken. Vooral de jaren dertig waren voor hem financieel erg moeilijk. De opdrachtgevers van Parkflat Marlot, een van zijn grootste opdrachten, gingen in 1932 failliet zodat Brandes nauwelijks financieel voordeel van dit bouwwerk had. Het echtpaar Brandes vond veel afleiding in het verenigingsleven, ze waren geziene gasten bij de Haagse Kunstkring, dit blijkt uit het feit dat ze het echtpaar Brandes voor hun zilveren huwelijksfeest op 10 juni 1936 een diner in de grote zaal aanboden. Naast architectuur interesseerde Co Brandes zich voor muziek -in het bijzonder koorzang- andere hobbies waren het verzamelen van postzegels en fotografie. In het archief van de architect zijn foto's en dia's te vinden die hiervan getuigen. Na een gedegen opleiding bij o.a. Maartje Offers besloot Brandes' echtgenote Stine haar stem in het openbaar te laten horen. Ze luisterde met haar stem de herdenking van de overleden beeldhouwer Toon Dupuis op, op 6 januari 1938 in de Pulchri Studio. Co Brandes had met Dupuis samengewerkt aan ontwerpen voor o.a. de Stedenbouwbank (1932) in het park Duinzigt in 's-Gravenhage. Als eerbetoon aan zijn overleden vriend ontwierp hij een gedenkteken op het graf van Toon Dupuis op de beraafplaats Oud Eik en Duinen (1938). Na de Tweede Wereldoorlog kwam er een opleving in de bouwwereld en hier kon Brandes ook van profiteren, hij was als supervisor betrokken bij de heropbouw van diverse delen van Den Haag en van 1947 tot 1949 werkte hij aan de wederopbouw van boerderijen in de Over-Betuwe. Zijn meest bekende werken uit deze tijd waren het Ministerie van Marine aan de Torenstraat (in samenwerking met J.Schippers) en het Joods Tehuis voor Ouden van Dagen aan de Van Weede van Dijkveldstraat (1952-1954), een van zijn laatste projecten. Op Brandes zeventigste verjaardag werd hij onderscheiden als Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. J.J. Brandes overleed een jaar later op 13 december 1955 aan de Van Neckstraat 13 in 's-Gravenhage en werd begraven op de begraafplaats Oud Eik en Duinen in zijn geboorteplaats. In april 1957 werd er een comité opgericht voor de oprichting van een monument op het graf van Brandes. Het monument, vervaardigd door de beeldhouwer Albert Termote, werd op 30 oktober 1957 door voorzitter J. Ubink aan de familie van Co Brandes overgedragen. Stine overleefde haar man nog ruim negen jaar en overleed op 13 maart 1965. (1) (2) (3) Opleiding en leertijd Na de lagere school en de Mulo gevolgd te hebben, werkte Brandes overdag als timmerman, 's avonds volgde hij een opleiding tot bouwkundig tekenaar aan het Bouwkundig Instituut Lotz, een kunstnijverheids- en tekenschool gevestigd in het pand Raamstraat 27a in 's-Gravenhage. De school was opgericht door architect J.M.L. Lotz, hoofdopzichter bij Gemeentewerken in 's-Gravenhage. Hierna leerde Brandes het vak in de praktijk bij onder andere het architectenbureau van Prof. Ir. J.A.G. van der Steur in Haarlem. Van der Steur ontwierp samen met L.M. Cordonnier het Vredespaleis.Vervolgens associeerde Brandes zich van 1912 tot 1915 met de architecten Z. Hoek en J.Th. Wouters (architectenbureau Hoek en Wouters), gevestigd aan de Waldeck Pyrmontkade 133 te 's-Gravenhage. In 1912 associeerde Brandes zich tegelijkertijd met A.Th. van Paasen en C.M. Kranenburg met architectenbureau Hoek & Wouters, hier was hij chef de bureau en werd belast met het maken van ontwerpen op het gebied van bouwkunst, tuinbouw-, nijverheids-, en meubelkunst. Van Paasen en Kranenburg hadden respectievelijk de technische en uitvoerende leiding. Door het uitbreken van de oorlog werd de maatschap in 1915 niet omgezet in een N.V. maar viel uiteen. In 1915 vestigde Brandes zich als zelfstandig architect te Wassenaar, hij bleef echter tot 1918 met J.Th Wouters geassocieerd. (4) (5) Na Brandes' overlijden in 1955 werd zijn bureau voortgezet door G.J. Heering, deze kon het bureau niet met hetzelfde succes als Brandes voortzetten en ging failliet. (6) (7) Opvattingen over architectuur Brandes' verantwoording voor zijn werk luidde: Bouwen is dienen. Door zijn productie, ongeveer vijfhonderd ontwerpen voor hoofdzakelijk villa's en landhuizen, heeft hij 's-Gravenhage en Wassenaar voorzien van een geheel eigen karakter. (8) Hij was een van de voornaamste vertegenwoordigers van de Nieuwe Haagsche School, een stroming die wordt beschreven als een kubisische uitwerking van de baksteenarchitectuur van de Amsterdamse School. (9) In de literatuur werd niet veel gesproken over deze Nieuwe Haagse School, het ontstond tijdens de polarisatie tussen de Amsterdamse School en de Rotterdamse School. C.A.J. Blaauw schreef in een editie van Wendingen (1920, nr.1, p.18) over een nieuwe bouwstijl, de Haagsche School. Invloeden voor de Nieuwe Haagse School waren onder andere het door Berlage in 1913 geintroduceerde werk van F.L. Wright, met name de horizontale werking in zijn architectuur en de verspringing van massa's en vlakken. Ook Berlage zelf was ook een inspiratiebron voor de architecten van de Nieuwe Haagse School. (10) Kenmerkend voor de architectuur van de Nieuwe Haagse School zijn de organische expressie van de buitengevel van veelal met elkaar in open verbinding staande woonruimten. Ritmisch in- en uitspringende kubische metselvolumes van erkers, balkons, loggia's en muurvlakken die worden benadrukt door horizontale betonnen banden, ver uitstekende luifels, dakoverstekken en in elkaar grijpende dakpartijen. Door fijn gedetailleerde stalen raamprofielen, krachtig belijnd schoon metselwerk en betonnen lateien, vensterbanden en sierlijsten krijgen de bouwvolumes een plastische compositie van horizontale en verticale belijnde muurvlakken. (11) In het door hemzelf geredrigeerde tijdschrift 'Levende Kunst' hield Brandes in 1918 een pleidooi voor de ideeën van Wright waaronder het toepassen van materialen op een wijze waarop hun eigenschappen het beste tot hun recht kwam en het nastereven van eenheid tussen gebouw, inrichting en omgeving. In de ontwerpen voor zijn villa's is dit inzicht herhaaldelijk toegepast. (12) Opvattingen over interieurkunst Een goede interieurkunst wordt volgens Brandes bereikt door een nauw overleg tussen opdrachtgever en kunstenaar. Brandes geeft de voorkeur aan handgemaakte meubelen en andere toegepaste kunstvoorwerpen boven machinaal geproduceerde omdat deze het individuele en persoonlijke karakter missen. "Daar gaat het toch om, -vooral in de binnenhuiskunst- dat er een geheel van verschillende deelen en kleuren ontworpen worden, als zoodanig vertolkende de grondgedachte, aard en karakter van den bewoner." Levende Kunst 1918 (afl.6, p.142) Opvattingen over tuinarchitectuur Tussen 1914 en 1917, toen Brandes werkte op het architectenbureau van Z. Hoek en J.Th.Wouters ontwierp hij samen met tuinarchitect Tersteeg tuinen of tekende ontwerpen van Tersteeg uit. Vanaf 1917, toen Brandes zelfstandig architect was, ontwierp hij nog in de stijl van Tersteeg. Brandes hield vaak lezingen over tuinarchitectuur in de Haagsche Kunstkring. Voor het villapark Marlot maakte Brandes ontwerpen voor diverse tuinen. Vanaf 1925 signeerde hij zijn tuinontwerpen met 'Co Brandes-Bouwmeester BNA Tuinarchitect', tussen 1928 en 1931 signeerde hij zelfs met 'Co Brandes Bouwmeester BNA-BNT'. Zijn lidmaatschap van de BNT duurde slechts tot 1935 waarna zijn naam niet meer in het ledenregister voorkomt. De tuin was voor Brandes een door mensenhanden gemaakt kunstwerk dat de bedoeling had het huis in zijn omgeving te plaatsen. De tuin is meer dan alleen een overgangszone. De meeste nadruk legde Brandes op een goeie verbinding tussen huis en omgeving. De tuin moest duidelijk zijn ontworpen en niet een namaak- of schijnnatuur lijken. Het moet een kunstwerk zijn met een eigen vormgeving dat duidelijk aansluit op de architectuur en de vormentaal van het gebouw. De Architectonische Tuinstijl van D.F. Tersteeg was voor Brandes de grondslag voor zijn tuinontwerpen. Hiermee had hij kennisgemaakt tijdens de samenwerking met deze tuinarchitect bij de aanleg van tuinen van de Wassenaarse villa's Maarheze(1914), Pfaffendorf(1916) en Selvetta(1917-1920). Het was voor Brandes essentieel dat het menselijk handelen tot uitdrukking kwam in de vorm. Voor de materialen waarmee een tuin 'gemaakt' kon worden koos Brandes enerzijds voor natuurproducten als planten, aarde, rots en water anderzijds gebeiteld hout, gehouwen en gebakken steen. In de toepassing van deze materialen wilde hij de overgang van huis naar omgeving laten terugkomen. Bij tuinontwerpen voor geschakelde huizen maakte Brandes gebruik van gespiegelde tuinontwerpen om de gewenste overgang te verkrijgen van bebouwing naar omgeving. In zijn tuinontwerpen zijn verspringingen in de gevel in de aanliggende tuinaanleg rond het huis opgenomen. In de materialisatie komt dit naar voren door dicht bij het huis gemetselde muurtjes en geplaveide paadjes aan te leggen en verder van het gebouw meer natuurlijke materialen en vormen te gebruiken zoals paden van grond en losse beplantingsgroepen. Brandes gaf bij z'n tuinontwerpen geen complete beplantingsplannen aan en gaf meestal een globale aanduiding van toe te passen plantsoorten. De door Brandes aangegeven beplanting waren in de jaren twintig gangbare soorten. (13) Lidmaatschap van verenigingen Brandes en zijn vrouw hadden een druk verenigingsleven, in 1907 was Brandes al lid geworden van de Haagse Kunstkring, die zich bezighield met bouwkunst en kunstindustrie. Hij werd meermaals opgenomen in commissies en was nauw betrokken bij feestelijke gebeurtenissen, zoals de huldiging van de ere-voorzitter, mr.dr. Snijder van Wissekerke bij diens zeventigste verjaardag op 10 april 1926. Behalve dat Brandes lid was van de feestcommissie mocht hij hiervoor ook de feestversiering voor de zaal ontwerpen. De Kunstkring hield ook regelmatig exposities en lezingen van het werk van de leden waaraan Brandes ook zijn medewerking verleende. In 1927 organiseerde de Haagsche Kunstkring samen met de Bond van Nederlandse Tuinkunstenaars (B.N.T.) een tentoonstelling over tuinkunst waar Brandes in het organisatiecomité zat en voor de inrichting en aankleding van de tentoonstellingsruimte verantwoordelijk was. (14) (15) (16) (17) (18) (19) Na een onderbreking van enkele jaren meldde Brandes zich in 1917 opnieuw aan als lid van de Haagsche Kunstkring. In 1918 nam hij deel aan een expositie over bouwkunst en kunstnijverheid met tekeningen van landhuizen, tuinontwerpen en meubels. In 1923 was Brandes ook vertegenwoordigd op een tentoonstelling van de Haagse Kunstkring naast Kropholler en Van Der Kloot Meijburg, met zijn werk waaronder de villa Hilgestede in Wassenaar en enkele tuinontwerpen. (20) (21) (22) Sinds 1921 was Brandes lid van de Haagsche Monumenten Commissie. (23) Typering oeuvre Co Brandes was een veelzijdig ontwerper, zijn titels luidden "Co Brandes, Bouwmeester B.N.A., Tuinarchitect B.N.T., Binnenhuisarchitect V.A.N.". Het grootste deel van zijn oeuvre bestaat uit villa's en landhuizen, ook leverde hij ontwerpen voor uitbreidingsplannen, versieringen, tentoonstellingsprojecten en schetsen voor onder andere meubels, trappen en lampen. (24) (25) Aanvankelijk werd Brandes beïnvloed door K.P.C. Bazel, gebouwen uit Brandes' eerste stijlfase getuigen van een opvallend romantische smaak met decoratieve details in Renaissance-stijl en grote strodaken. (26) Dit zette zich voort in de villa Schouwenhoek waar de details worden gemoderniseerd en een hoofdvorm gekozen is die overwegend romantisch aandoet, verdere voorbeelden hiervan zijn villa Meijenhage en Hilgestede te Wassenaar. Deze fase in Brandes' loopbaan werd gevolgd door een periode waarin streefde naar een ideale overgang van gebouw naar omliggende omgeving, hier was de detaillering eerder sober en gebruikte Brandes vooral stalen kozijnen, een voorbeeld hiervan was het landhuis Lecotine in Wassenaar. (27) De relatie met de Bazel en Berlage wordt nog eens versterkt door de aanwezigheid van de drie architecten op dezelfde tentoonstelling in Amsterdam in 1923, waar Brandes samen met eerstgenoemden met vele villa's was vertegenwoordigd. (28) Co Brandes creëert een ware Haagsche architectuur door gebruikmaking van kubisische vormen in rode of gele bakstenen met groene stalen ramen. Zijn oudere werken zijn typerend voor het Haags Expressionisme. De villa's in Wassenaar tonen een overgang naar een karakteristieke architectuur van strakke bouwvolumen en stalen ramen. (29) De horizontale ontwikkeling van de elementen en van het geheel, de verhouding gewapend beton-baksteen en ook de vormgeving van enkele details zijn het bewijs van Brandes' belangstelling voor de Amerikaanse architect F.L. Wright. Brandes trachtte in zijn werk een overgang te maken van gebouw naar omliggende omgeving. Dit deed hij door middel van uitspringende erkers, geveldelen, overstekende daken en balkons. De omgeving kreeg daarentegen weer de mogelijkheid het gebouw binnen te komen door het gebruik van loggia's, zoals Wright dat deed. In de detaillering van het huis komt die overgang naar de tuin en vice versa op diverse manieren tot uiting, zoals blijkt uit de strategisch geplaatste terassen. Van af de terrassen is een goed beeld te krijgen van de tuinarchitectuur. Deze werking komt tot uiting in landhuizen in Den Haag en Wassenaar waar hij voornamelijk voor de gegoede burgerij bouwde. (30) De door Brandes gehanteerde Architectonische Tuinstijl bevatte symmetrieassen die liepen door het midden van terrasdeuren, gevels en vensters naar de trap van het terras. Bij zijn tuinontwerpen was de grootte van het perceel bepalend voor de toe te passen middelen, bij een klein perceel gebruikte hij voornamelijk een symmetrische bloemenborders voor een naar voren geschoven gevelpartij, soms aan weerzijden gemarkeerd door een trap van het huis naar de tuin. Bij grotere percelen werden er meerdere elementen toegepast zoals een bassin wanneer het om een groot gazon ging. (31) Daar Brandes opdrachten kreeg uit alle hoeken van het land en het buitenland, verhief hij zich boven het niveau van plaatselijk architect. Opdrachten uit het buitenland omvatten landhuizen te Berlijn (Duitsland, 1929-1930), te Oostende (Belgie, 1925-1926), te Vevey (Zwitserland, 1925) en te Echternach (Luxemburg, 1930-1932), waarvan alleen de laatste niet werd uitgevoerd. (32) (33) Andere Werkzamheden Brandes nam aan vele prijsvragen deel zoals die voor het Koningin Emma-monument op het Josef Israelplein en het monument voor de Zanenbank. In 1949 werd hij door de gemeente aangesteld tot supervisor bij de herbouw van verschillende gedeelten van 's Gravenhage. (34) (35) Andere Werken Brandes was redacteur van tijdschriften Levende Kunst (1918-1919), waarvan het laatste jaar met Jan Wils, en Wij Bouwen (1930-1933). Hij schreef voor het interieurtijdschrift Thuis, het Christelijk Weekblad Timotheus en dagblad Het Vaderland. (36) (37) Brandes nam in 1918 deel aan een tentoonstelling over bouwkunst en kunstnijverheid met tekeningen en foto's van landhuis de Schouwenhoek, landhuis De Drie Papagaaien, landhuis Backershagen, landhuis 't Posthuis met postkantoor, tuinen, een tuinhuis met pergola's, tuinaanleg, een inrijhek en meubelen. Uit 1927 dateert een manuscript van een door Brandes gehouden lezing over 'De overgang van natuur op architectuur'. (38) In 1929 was Brandes betrokken bij de inrichting van het Burchtplein in Wassenaar, waar een muziektent en een gedenkbank werden geplaatst. In samenwerking met kunstenaar Toon Dupuis werd in 1934-1936 het monument voor Koningin Emma in het Rosarium aan het Josef Israëlplein in Den Haag ontworpen. Brandes hield zich ook bezig met de restauratie van de feestzaal van het Dansinstuut Gaillars-Jorissen aan de Laan van Meerdervoort waarvoor hij onder andere -in samenwerking met Frans ter Gast panelen ontwierp (1936). Andere werken waren de feestversiering bij de verloving en het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernard (1936-37) en ontwerpen voor de verschillende stands op de internationale tentoonstelling 'De Weg' in Houtrust (1938), ter gelegenheid van het Internationale Wegencongres. (39) (40) Ook werd Brandes gevraagd voor het ontwerpen van decors voor opera's, onder andere de opera Orpheus (Chr. von Gluck) die in maart 1935 in de Stadsdoelen in Delft werd opgevoerd; "Voor de grootste verrassing zorgde Brandes. Zijn nieuw ontworpen decors waren ofschoon zeer eenvoudig een ware lust voor het oog. Hier is een artist aan het woord, die met zeldzamen smaak een klassiee sfeer aan een moderne vormgeving weet te paren" (41) Brandes was ook jury-lid bij verschillende prijsvraagopdrachten onder andere voor het ontwerpen voor een hoofd voor het Bouwkundig Bijblad van het algemeen nederlandsch advertentieblad, uitgeschreven door N.V. Boekdrukkerij in 1913. (42) Conclusie Opvallend aan het onderzoek was dat er in de vakliteratuur weinig aandacht werd besteed aan de persoon en het werk van Brandes. Als er dan over hem geschreven werd verschenen er vaak foute gegevens zoals een verkeerde geboorteplaats of -jaren. Dit gebrek aan interesse is opmerkelijk gezien de omvang van zijn oeuvre en het aanzien dat hij toendertijd genoot. Opvallend is dat als er over Brandes werd geschreven meestal dezelfde werken worden aangehaald, zoals het villapark Marlot, de parkflat Marlot, de portiekwoningen aan de Juliana van Stolberglaan, de Dalton HBS en het monument voor Koninhin Emma. Die geringe aandacht is wellicht gelegen in het feit dat Brandes geen revolutionair vernieuwer was. Bij hem stond het streven naar schoonheid voorop. En daarin is hij in hoge mate geslaagd. Archief: G.A.'s-Gravenhage; Beheersnr. 166; Inventaris van het archief van de architect J.J. Brandes/C.A.J. Bastianen