Erve, Wouter Sybrand van de

(verkorte versie Bonas Essay) Wouter Sybrand van de Erve werd op 3 januari 1914 in Den Haag geboren. Wouter van de Erve kreeg op zeer jonge leeftijd (circa 6 jaar oud) polio. Hij heeft daar een mank been aan overgehouden. In mei 1938 trouwde W.S. van de Erve met Jetty Hartog uit Den Haag (1916). In oktober 1957 trouwde Van de Erve voor de tweede maal met Popkje Nijdam (18-11-1927) uit Hoogkeppel (Gelderland). Van de Erve overleed op 80-jarige leeftijd in Rijswijk en werd gecremeerd op Ockenburg in Den Haag. Zijn as werd over de Noordzee uitgestrooid. Opleiding en loopbaan Na de lagere school te hebben doorlopen, bezocht Van de Erve de plaatselijke H.B.S. en daarna volgde zijn opleiding tot bouwkundig ingenieur aan de T.H. in Delft. In 1937 studeerde hij daar af met als specialisatie de industriebouw. Van zijn professoren waren Granpré Moliere en De Bruijn de bekendste. In toespraken en artikelen van Van de Erve werden uitspraken van beide hoogleraren vaak geciteerd. Van de Erve was, behalve architect, tevens een niet onverdienstelijk modetekenaar. Dol op mooie vrouwen en kleding, wilde hij aanvankelijk modeontwerper worden, maar uiteindelijk koos hij toch voor het vak van architect. Architect van het Nieuwe Bouwen Van de Erve was geen architect die met zijn bouwwerken de mentaliteit van een volk wilde veranderen. Hij had een buitengewoon pragmatische kijk op de zaken. Onder invloed van de modernistische stroming van zijn tijd was hij een architect van het Nieuwe Bouwen. Inzicht, organisatie, coördinatie en kostenbesef waren een paar van zijn sleutelwoorden. In zijn ontwerpen zijn invloeden van Le Corbusier te herkennen. Le Corbusier bracht het gebouw terug tot de meest essentiële vorm (rechthoek, kubus, cylinder). De architectonische verhoudingen baseerde hij op die van het menselijk lichaam. Le Corbusier is een van de grote vernieuwers van de 20e eeuwse architectuur geweest. Het streven naar elementaire vormen in een aan de menselijke behoeften aangepaste architectuur is kenmerkend voor zijn oeuvre. Van de Erve was zo idolaat van Le Corbusier dat hij zelfs een boek over hem publiceerde. Net als Le Corbusier vond v.d. Erve dat kunst en kunde dicht ineengestrengeld waren. In zijn tijd moesten de architecten meer verantwoordelijkheid willen dragen en aansprakelijk gesteld worden. Ze moesten minder de kunstenaar willen uithangen en sociale bewogenheid was een must. Van de Erve was van mening dat de "grote bouwkunst" slechts door enkelen beoefend mocht worden, voorbehouden aan de allerbesten. Daar rekende hij zichzelf niet toe. Hij was meer de pragmatische bouwkundige dan de esthetische kunstenaar. Dat was typerend voor zijn tijd, toen de architecten zich steeds meer bezighielden met bouwfysica, bouwresearch, normalisatie, standaardisatie, organisatie, coördinatie en economie. Het architectenbureau Van de Erve Het architectenbureau Van de Erve was een middelgroot bureau met circa 30 medewerkers. Het bureau werd in 1944 opgericht en hield zich bezig met architectenwerk in de ruimste zin. Als een van de weinige architectenbureaus stond het ook open voor buitenlanders, zowel studenten als afgestudeerden. Zij konden op het bureau ervaring opdoen. Van de Erve had ambivalente denkbeelden over hoe een architectenbureau moest functioneren. In een artikel beschreef hij bureau, medewerkers en hun werkzaamheden en maakte een vergelijking met de werkplaats van Hendrick de Keyser aan het eind van de zestiende eeuw, beschreven in het boek van Dr. Elisabeth Neurdenburg. Weliswaar was in de ruim 3,5 eeuw sinds Hendrick de Keyser leefde wel het een en ander gewijzigd, maar toch zag hij het middelgrote bureau nog graag als "atelier", waarmee hij bedoelde dat de samenwerking gekenmerkt zou moeten worden door de "bouwmeester", omringd door zijn "leerlingen" (medewerkers), die door hem waren opgeleid in het zo moeilijke vak. Hij besefte echter heel goed dat een dergelijk ideaalbeeld in de moderne tijd, met secretaresses, telefoons en vliegtuigen, eigenlijk niet meer kon. Verder kwamen in hetzelfde artikel nog een aantal beroemde buitenlandse architectenbureaus aan bod zoals Roux-Spitz en Perret in Parijs, Saarinen in Detroit en Killingsworth-Brady-Smith in Long Beach in Californië. Behalve met het ontwerpen van gebouwen hield het architectenbureau Van de Erve zich ook bezig met het organiseren van tentoonstellingen, o.a. "Den Haag bouwt op", gehouden in 1946 en de tentoonstelling "Haagse architecten exposeren" in 1952. Daarnaast hield het bureau zich ook bezig met het organiseren van congressen en grote feesten, waarvan o.a. het maken van feestversieringen voor de stad Den Haag deel uitmaakte. Commissies Van de Erve was geen architect die veel samenwerkte met andere architecten. Niettemin was hij een voorstander van samenwerking: niet in de vorm van gezamenlijke projecten, maar meer in overleg, openheid van zaken, kennisoverdracht. Vandaar dat hij zitting had in talrijke besturen, commissies, werk- en studiegroepen. Hij was van mening dat overdracht van kennis, inzicht en ervaring nodig was. Interessant was de studiegroep "interrelaties", waarin hij de rol van voorzitter vervulde. Het was een soort ronde-tafel werkgroep, die de relaties in de bouwwereld bestudeerde, waarbij de drie belangrijkste relaties die tussen opdrachtgever, architect en aannemer zijn. Samen vormden zij een krachtenspel die men afzonderlijk kon analyseren en dat in samenhang met onnoemelijk veel verschillende factoren. Stedebouwkundige Van de Erve was ook op stedebouwkundig gebied beperkt actief. Zo werd op 24 november 1966 een expositie geopend bij Metz en Co in Den Haag, genaamd "Houtstad". Houtstad was een studie-ontwerp van Van de Erve waarin een aantal stedebouwkundige en woningbouwtechnische ideeën op aanschouwelijke wijze waren neergelegd. De idee om "Houtstad" te ontwerpen kwam voort uit studies, verricht door de studiegroep Houtskeletbouw onder auspiciën van de Stichting Bouwresearch, die al geruime tijd aan de gang waren voor houtrijke woningen, bungalows en gebouwen. Van de Erve legde in zijn studie een groot accent op het verkeer. In navolging van Granpré Moliere pleitte Van de Erve voor de wisselvalligheid in de stedebouwkundige plannen, waarmee hij bedoelde dat de plannen wat meer afwisseling in ontwerp mochten vertonen. Planologen hielden daar vrijwel geen rekening mee en maakten allemaal "Mondriaantjes", volgens hem. Een stadsuitbreiding werd in vakjes ingedeeld en de hoogten met kleurtjes aangegeven. Dat moest veranderd. Stedebouw moest worden bedreven met de toppen van de vingers. Maquetteblokjes moesten heel voorzichtig geschoven worden. Echte stedebouwers wilden verrassing. Oeuvre De gebouw-beschrijvingen van architect Van de Erve kunnen beperkt worden tot twee voorbeelden. Eén voorbeeld van utiliteitsbouw, het Renaultgebouw, omdat dit gebouw het meest prestigieus en esthetisch het meest in het oog springend was en een voorbeeld van woningbouw: de hoogbouw-woonflats, omdat die representatief waren voor de vernieuwing in de woningbouw van die dagen. Utiliteitsbouw en woningbouw waren de twee soorten "bouw" waar Van de Erve zich tijdens zijn leven mee bezig hield. Dat hij daarnaast ook veel woningbouw gedaan heeft zou verklaard kunnen worden door het feit dat de gewone Nederlander in zijn ogen recht had op goede en comfortabele woonruimte. Slot W.S. van de Erve was geen "prima-donna architect". Prima donna-architecten, zo beweerde hij, zijn architecten die éénmalige bouwwerken tot stand brachten. Grote voorbeelden in Nederland waren zijns inziens Dudok, Peutz en Staal en in een vroegere periode Oud, Berlage en Cuypers. Als buitenlandse voorbeelden noemde Van de Erve Le Corbusier, Saarinen en Frank Loyd Wright. Van de Erve wist zelf maar al te goed dat hij niet tot de "Prima-donna architecten" behoorde en hij was daar niet rouwig om. Zijn kracht lag in het leiden van een architectenbureau dat in zijn beste tijd zo'n 30 medewerkers telde en in het deel uitmaken van zo'n 40 commissies, van verschillende als voorzitter. Hij was een markante, immer bezige persoonlijkheid die ook nog tijd vond om artikelen te schrijven voor diverse vaktijdschriften en niet te vergeten een boek publiceerde over Le Corbusier, zijn grote voorbeeld. Opleiding: T.H. Delft/-1937 Nevenfuncties: Buitengewone Normcommissie 27/lid/;Bouwkundige Contact Commissie (Veenmolengroep)/voorzitter/;Afdeling Bouw- en Waterbouwkunde, sectie Utiliteitsbouw/voorzitter/;studiegroep Interrelaties/voorzitter/;Landelijk Gesprek Centrum voor de Bouwnijverheid/voorzitter/;Commissie van Overleg TNO-IBBC/lid/;Stuurgroep C van de Stichting Bouwresearch/lid/;Stichting verlichtingskunde/lid/;Union Internationale des Architectes (U.I.A.)/lid/;Welstandscommissie, Den Haag/supervisor/;Commissie voor Binnenverlichting van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde/lid/

Erve, Wouter Sybrand van de

(verkorte versie Bonas Essay) Wouter Sybrand van de Erve werd op 3 januari 1914 in Den Haag geboren. Wouter van de Erve kreeg op zeer jonge leeftijd (circa 6 jaar oud) polio. Hij heeft daar een mank been aan overgehouden. In mei 1938 trouwde W.S. van de Erve met Jetty Hartog uit Den Haag (1916). In oktober 1957 trouwde Van de Erve voor de tweede maal met Popkje Nijdam (18-11-1927) uit Hoogkeppel (Gelderland). Van de Erve overleed op 80-jarige leeftijd in Rijswijk en werd gecremeerd op Ockenburg in Den Haag. Zijn as werd over de Noordzee uitgestrooid. Opleiding en loopbaan Na de lagere school te hebben doorlopen, bezocht Van de Erve de plaatselijke H.B.S. en daarna volgde zijn opleiding tot bouwkundig ingenieur aan de T.H. in Delft. In 1937 studeerde hij daar af met als specialisatie de industriebouw. Van zijn professoren waren Granpré Moliere en De Bruijn de bekendste. In toespraken en artikelen van Van de Erve werden uitspraken van beide hoogleraren vaak geciteerd. Van de Erve was, behalve architect, tevens een niet onverdienstelijk modetekenaar. Dol op mooie vrouwen en kleding, wilde hij aanvankelijk modeontwerper worden, maar uiteindelijk koos hij toch voor het vak van architect. Architect van het Nieuwe Bouwen Van de Erve was geen architect die met zijn bouwwerken de mentaliteit van een volk wilde veranderen. Hij had een buitengewoon pragmatische kijk op de zaken. Onder invloed van de modernistische stroming van zijn tijd was hij een architect van het Nieuwe Bouwen. Inzicht, organisatie, coördinatie en kostenbesef waren een paar van zijn sleutelwoorden. In zijn ontwerpen zijn invloeden van Le Corbusier te herkennen. Le Corbusier bracht het gebouw terug tot de meest essentiële vorm (rechthoek, kubus, cylinder). De architectonische verhoudingen baseerde hij op die van het menselijk lichaam. Le Corbusier is een van de grote vernieuwers van de 20e eeuwse architectuur geweest. Het streven naar elementaire vormen in een aan de menselijke behoeften aangepaste architectuur is kenmerkend voor zijn oeuvre. Van de Erve was zo idolaat van Le Corbusier dat hij zelfs een boek over hem publiceerde. Net als Le Corbusier vond v.d. Erve dat kunst en kunde dicht ineengestrengeld waren. In zijn tijd moesten de architecten meer verantwoordelijkheid willen dragen en aansprakelijk gesteld worden. Ze moesten minder de kunstenaar willen uithangen en sociale bewogenheid was een must. Van de Erve was van mening dat de "grote bouwkunst" slechts door enkelen beoefend mocht worden, voorbehouden aan de allerbesten. Daar rekende hij zichzelf niet toe. Hij was meer de pragmatische bouwkundige dan de esthetische kunstenaar. Dat was typerend voor zijn tijd, toen de architecten zich steeds meer bezighielden met bouwfysica, bouwresearch, normalisatie, standaardisatie, organisatie, coördinatie en economie. Het architectenbureau Van de Erve Het architectenbureau Van de Erve was een middelgroot bureau met circa 30 medewerkers. Het bureau werd in 1944 opgericht en hield zich bezig met architectenwerk in de ruimste zin. Als een van de weinige architectenbureaus stond het ook open voor buitenlanders, zowel studenten als afgestudeerden. Zij konden op het bureau ervaring opdoen. Van de Erve had ambivalente denkbeelden over hoe een architectenbureau moest functioneren. In een artikel beschreef hij bureau, medewerkers en hun werkzaamheden en maakte een vergelijking met de werkplaats van Hendrick de Keyser aan het eind van de zestiende eeuw, beschreven in het boek van Dr. Elisabeth Neurdenburg. Weliswaar was in de ruim 3,5 eeuw sinds Hendrick de Keyser leefde wel het een en ander gewijzigd, maar toch zag hij het middelgrote bureau nog graag als "atelier", waarmee hij bedoelde dat de samenwerking gekenmerkt zou moeten worden door de "bouwmeester", omringd door zijn "leerlingen" (medewerkers), die door hem waren opgeleid in het zo moeilijke vak. Hij besefte echter heel goed dat een dergelijk ideaalbeeld in de moderne tijd, met secretaresses, telefoons en vliegtuigen, eigenlijk niet meer kon. Verder kwamen in hetzelfde artikel nog een aantal beroemde buitenlandse architectenbureaus aan bod zoals Roux-Spitz en Perret in Parijs, Saarinen in Detroit en Killingsworth-Brady-Smith in Long Beach in Californië. Behalve met het ontwerpen van gebouwen hield het architectenbureau Van de Erve zich ook bezig met het organiseren van tentoonstellingen, o.a. "Den Haag bouwt op", gehouden in 1946 en de tentoonstelling "Haagse architecten exposeren" in 1952. Daarnaast hield het bureau zich ook bezig met het organiseren van congressen en grote feesten, waarvan o.a. het maken van feestversieringen voor de stad Den Haag deel uitmaakte. Commissies Van de Erve was geen architect die veel samenwerkte met andere architecten. Niettemin was hij een voorstander van samenwerking: niet in de vorm van gezamenlijke projecten, maar meer in overleg, openheid van zaken, kennisoverdracht. Vandaar dat hij zitting had in talrijke besturen, commissies, werk- en studiegroepen. Hij was van mening dat overdracht van kennis, inzicht en ervaring nodig was. Interessant was de studiegroep "interrelaties", waarin hij de rol van voorzitter vervulde. Het was een soort ronde-tafel werkgroep, die de relaties in de bouwwereld bestudeerde, waarbij de drie belangrijkste relaties die tussen opdrachtgever, architect en aannemer zijn. Samen vormden zij een krachtenspel die men afzonderlijk kon analyseren en dat in samenhang met onnoemelijk veel verschillende factoren. Stedebouwkundige Van de Erve was ook op stedebouwkundig gebied beperkt actief. Zo werd op 24 november 1966 een expositie geopend bij Metz en Co in Den Haag, genaamd "Houtstad". Houtstad was een studie-ontwerp van Van de Erve waarin een aantal stedebouwkundige en woningbouwtechnische ideeën op aanschouwelijke wijze waren neergelegd. De idee om "Houtstad" te ontwerpen kwam voort uit studies, verricht door de studiegroep Houtskeletbouw onder auspiciën van de Stichting Bouwresearch, die al geruime tijd aan de gang waren voor houtrijke woningen, bungalows en gebouwen. Van de Erve legde in zijn studie een groot accent op het verkeer. In navolging van Granpré Moliere pleitte Van de Erve voor de wisselvalligheid in de stedebouwkundige plannen, waarmee hij bedoelde dat de plannen wat meer afwisseling in ontwerp mochten vertonen. Planologen hielden daar vrijwel geen rekening mee en maakten allemaal "Mondriaantjes", volgens hem. Een stadsuitbreiding werd in vakjes ingedeeld en de hoogten met kleurtjes aangegeven. Dat moest veranderd. Stedebouw moest worden bedreven met de toppen van de vingers. Maquetteblokjes moesten heel voorzichtig geschoven worden. Echte stedebouwers wilden verrassing. Oeuvre De gebouw-beschrijvingen van architect Van de Erve kunnen beperkt worden tot twee voorbeelden. Eén voorbeeld van utiliteitsbouw, het Renaultgebouw, omdat dit gebouw het meest prestigieus en esthetisch het meest in het oog springend was en een voorbeeld van woningbouw: de hoogbouw-woonflats, omdat die representatief waren voor de vernieuwing in de woningbouw van die dagen. Utiliteitsbouw en woningbouw waren de twee soorten "bouw" waar Van de Erve zich tijdens zijn leven mee bezig hield. Dat hij daarnaast ook veel woningbouw gedaan heeft zou verklaard kunnen worden door het feit dat de gewone Nederlander in zijn ogen recht had op goede en comfortabele woonruimte. Slot W.S. van de Erve was geen "prima-donna architect". Prima donna-architecten, zo beweerde hij, zijn architecten die éénmalige bouwwerken tot stand brachten. Grote voorbeelden in Nederland waren zijns inziens Dudok, Peutz en Staal en in een vroegere periode Oud, Berlage en Cuypers. Als buitenlandse voorbeelden noemde Van de Erve Le Corbusier, Saarinen en Frank Loyd Wright. Van de Erve wist zelf maar al te goed dat hij niet tot de "Prima-donna architecten" behoorde en hij was daar niet rouwig om. Zijn kracht lag in het leiden van een architectenbureau dat in zijn beste tijd zo'n 30 medewerkers telde en in het deel uitmaken van zo'n 40 commissies, van verschillende als voorzitter. Hij was een markante, immer bezige persoonlijkheid die ook nog tijd vond om artikelen te schrijven voor diverse vaktijdschriften en niet te vergeten een boek publiceerde over Le Corbusier, zijn grote voorbeeld. Opleiding: T.H. Delft/-1937 Nevenfuncties: Buitengewone Normcommissie 27/lid/;Bouwkundige Contact Commissie (Veenmolengroep)/voorzitter/;Afdeling Bouw- en Waterbouwkunde, sectie Utiliteitsbouw/voorzitter/;studiegroep Interrelaties/voorzitter/;Landelijk Gesprek Centrum voor de Bouwnijverheid/voorzitter/;Commissie van Overleg TNO-IBBC/lid/;Stuurgroep C van de Stichting Bouwresearch/lid/;Stichting verlichtingskunde/lid/;Union Internationale des Architectes (U.I.A.)/lid/;Welstandscommissie, Den Haag/supervisor/;Commissie voor Binnenverlichting van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde/lid/