Tétar van Elven, Martinus Gerardus

(Bonas Essay door M. Taverne, R. van Beekum; verkorte versie) M.G. Tétar van Elven (1803-1880) Marinus Gerardus Tétar van Elven werd op 20 januari 1803 te Amsterdam geboren. Hij was de oudste zoon van Henri Louis van Elven, die hoofdcommissaris was bij het departement van Binnenlandse Zaken en aan het hoofd stond van een familie van kunstbeoefenaars. Jean Baptist, de tweede zoon, werd beroemd als graveur en schilder. De jongste zoon Paul Constantin Dominique, opgeleid in de graveerkunst, verwierf bekendheid met zijn schilderkunst. Martinus Gerardus was echter minder geïnteresseerd in de beeldende kunst en hij bekwaamde zich in de bouwkunst. Martinus Gerardus trouwde met Francoise Abadie en zij kregen 15 kinderen. Opleidingen en loopbaan Op vijftienjarige leeftijd ging Tétar van Elven naar de Academie van Antwerpen waar hij vijf jaar verbleef en les kreeg van een aantal bekende leermeesters. Bourla onderwees hem in de bouwkunde, Van Bree en Geel in het figuurtekenen, en Herreijns in het perspectief. Tétar van Elven was kennelijk een goede leerling, want hij behaalde een aantal prijzen in de verschillende vakken van zijn opleiding. Na de Academie werd hij in 1823 benoemd tot rijksopzichter bij Waterstaat en in 1829 tot conservateur van het kanaal Pommereuil tot Antoing in Henegouwen. Na de opstand van 1830 kwam Tétar van Elven weer bij Waterstaat terecht en werd nu belast met het beheer over de Zuiderzeesche weg. In 1832 werd hij aangesteld als stedelijk architect en tevens als directeur bouwkunde aan de stadstekenschool in Harderwijk. Al spoedig echter maakte Tétar van Elven een forse promotie toen hij bij Koninklijk Besluit van 7 maart 1835 werd benoemd tot directeur (hoofddocent) bouwkunde aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. Hij zou deze functie tot 1869 bekleden. Het is ook in deze stad waar hij de langste tijd woonde en het meeste heeft gebouwd. De kunstgenootschappen Tétar van Elven was naast zijn werk als architect en docent aan de Academie actief lid van verschillende (kunst-)genootschappen. Naast zijn betrokkenheid bij de oprichting van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst, was hij, zoals hierna nog ter sprake zal komen, één van de oprichters van de kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae. Op 9 september 1839, op de opening van het nieuwe gebouw van Artis, opperde Tétar van Elven het idee om een kunstenaarsvereniging op te richten. Als beoefenaren van de natuurwetenschap er in geslaagd waren om door particulier initiatief een dierentuin tot stand te brengen, dan zouden beoefenaren van de beeldende kunst ook een eigen instelling op kunnen richten. Het idee van Tétar van Elven werd goed ontvangen door de overige directeuren van de Rijksacademie van Beeldende Kunsten en er werden concrete plannen gemaakt. Er werd besloten om op drie december een oprichtingsvergadering te houden in "De Karseboom" te Amsterdam. De vijf directeuren van de Academie: Jan Willem Pieneman, Andre Benoit Barreau Taurel, Jan Adam Kruseman, Louis Royer en Martinus Gerardus Tétar van Elven werden zo de oprichters van Arti et Amicitiae. Tétar van Elven speelde ook daarna nog een belangrijke rol in de geschiedenis van Arti. Hij was namelijk verantwoordelijk voor de eerste verbouwing van de behuizing van de vereniging te Amsterdam, waarbij hij de beroemde kunstzaal realiseerde. Na deze verbouwing werd Tétar van Elven benoemd tot bouwcommissaris, waarbij hij verantwoordelijk was voor de bouwkundige situatie van het gebouw en de bijbehorende eigendommen. Eclecticisme De gebouwen Tétar van Elven zijn zeer divers van stijl, al vallen ze met recht in te delen bij het eclecticisme. Deze stijl, waarvan de naam afgeleid is van het Griekse woord voor uitkiezen, wordt wel gedefinieerd als de toepassing van ornamenten uit allerlei stijlen en landen, die samen met nieuw bedachte details worden verwerkt tot een geheel nieuwe karakteristiek negentiende-eeuwse bouwstijl, waarin soms rijkelijk gebruik wordt gemaakt van gietijzer. Al in de jaren veertig werkte Tétar van Elven in deze stijl, waarmee hij één van de eersten was in Nederland die dit deed. Vooral in het begin van deze eeuw werd er schamper gedaan over het eclecticisme en het werd gelijk geassocieerd met fantasieloosheid en wansmaak, de typische kwalijke eigenschappen van de negentiende eeuw. Tétar van Elven paste de stijl van de ontwerpen aan, aan de opdrachten en zocht zo telkens weer naar een juiste oplossing. Juist het eclecticisme leende zich, door het ontbreken van strenge regels, goed voor het maken van unieke, naar de situatie aangepaste ontwerpen. Door het creatieve gebruik van de verschillende ornamenten is Tétar van Elven samen met Cornelis Outshoorn, W.N. Rose, J. De Greef en A.N. Godefroy één van de belangrijkste vertegenwoordigers van deze stijl. Het oeuvre Het oeuvre van Tétar van Elven is zeer gevarieerd; hij was niet gespecialiseerd in één type gebouw, maar ontwierp zowel landhuizen, kerkgevels als monumenten. Een enkele maal deed hij mee aan prijsvragen, zoals bij voorbeeld voor het gebouw voor de wereldtentoonstelling van 1851 in Londen, waar hij, gekozen uit 200 deelnemers, samen met 18 anderen een hogere eervolle onderscheiding kreeg. Ook deed hij mee aan de prijsvraag voor het Museum Willem I, maar helaas zijn hier geen tekeningen van bekend. De tekeningen van Tétar van Elven die bewaard zijn gebleven laten duidelijk zien dat hij een zeer goede tekenopleiding had genoten. Dit komt is vooral goed zichtbaar bij de grote hoeveelheid tekeningen die Tétar van Elven maakte voor het Henriettehofje te Amsterdam. Een aantal van de tekeningen is zeer technisch van aard en velen zijn zeer gedetailleerd waarbij zelfs een riooldeksel tot in detail is getekend. Een enkele keer gaan de tekeningen verder dan bouwtekeningen, zoals het geschilderde ontwerp van een wapenschild, geschilderd in heldere kleuren. Het feit dat Tétar van Elven zelfs de soorten beplanting aangeeft op de plattegronden laat zijn betrokkenheid zien met zijn ontwerpen. Tétar van Elven ontwierp niet alleen gebouwen, maar ook tal van andere dingen zoals lantaarns, een vluchtheuvel, een medaille e.d.. Verder genoot hij een grote reputatie als verbouwingsarchitect. Het geschreven oeuvre van Tétar van Elven is niet erg omvangrijk. Een aantal keren licht hij in tijdschriften, zonder enige bescheidenheid zijn eigen ontwerpen toe. Invloed De ontwerpen van Tétar van Elven zijn niet spectaculair te noemen; het waren geen grote prestigieuze projecten die hem internationale roem verschaften, maar meer op bescheiden schaal uitgevoerde ontwerpen, die door hun goede uitwerking invloed uitoefenden. In een aantal opzichten echter is Tétar van Elven vernieuwend te noemen en hebben zijn ontwerpen anderen aangezet tot navolging. De kunstzaal in Arti et Amicitiae is om twee redenen het meest invloedrijke ontwerp van Tétar van Elven geweest. In de eerste plaats waren de korbelen de eerste gietijzeren constructiedelen in Nederland, en in de tweede plaats was het verlichtingssysteem vernieuwend en invloedrijk. Na de opening van de zaal in 1841 bleef men tevreden over de expositieruimte en er werd regelmatig naar verwezen als een goed voorbeeld van een museumzaal. Besluit Tétar van Elven was in zijn tijd een zeer gerespecteerd architect. Hij had een goede opleiding genoten en vervulde verschillende belangrijke functies. Hij was actief binnen een aantal (kunst)genootschappen en was de leermeester van een aantal talentvolle architecten, waaronder Leliman. Maar het belangrijkste was natuurlijk zijn veelgeprezen oeuvre. Daarbij kan opgemerkt worden dat het Tétar van Elven duidelijk niet ontbrak aan vernieuwingszin.. De toepassing van gietijzer en warmwater voorzieningen en het feit dat hij één van de eerste was die werkte in de stijl van het eclecticisme, tonen dit duidelijk aan. Toch heeft de roem niet heel lang geduurd. Zo verscheen er in 1902 een artikel met de titel 'vergeten bouwmeesters' waarin hij werd genoemd. Het eclecticisme was uit en de bouwmeesters die in deze stijl werkten waren vergeten. Dit had tot gevolg dat zijn werk als weinig waardevol werd beschouwd en er zijn maar weinig werken van Tétar van Elven bewaard gebleven. De kunstzaal in Arti et Amicitiae is onherkenbaar veranderd en verder zijn er nog de lantaarns op de Dam, het landhuis Hartelust, het Odeon en de gevel van de Doopsgezinde Gemeente. Maar er zijn slechts weinigen die hiervan de architect kennen. Opleiding: Koninklijke Akademie voor Beeldende Kunst Antwerpen/1818-1823 Nevenfuncties: Rijkswaterstaat Zuidelijke Nederland/opziener/1823;kanaal Pommereuil-Antoing Henegouwen/opziener/1829;Rijkswaterstaat in de Zuidelijke Nederlanden//1830;Bouwkundige klasse aan de Stadstekenschool Harderwijk/directeur/1832;Harderwijk/stedelijk architect/1832-1836;Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten Amsterdam/directeur bouwkunst/1836-1869;Arti et Amicitiae/lid/1839;Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst/lid/1842;Genootschap Architectura et Amicitia Zes schetsprijsvragen/jurylid/1866 Ereblijken: Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten/lid der vierde klasse afdeling bouwkunde/1846-1851;Orde van de Nederlandse Leeuw/ridder/1860;Genootschap Architectura et Amicitia/erelid/1855-1870

Tétar van Elven, Martinus Gerardus

(Bonas Essay door M. Taverne, R. van Beekum; verkorte versie) M.G. Tétar van Elven (1803-1880) Marinus Gerardus Tétar van Elven werd op 20 januari 1803 te Amsterdam geboren. Hij was de oudste zoon van Henri Louis van Elven, die hoofdcommissaris was bij het departement van Binnenlandse Zaken en aan het hoofd stond van een familie van kunstbeoefenaars. Jean Baptist, de tweede zoon, werd beroemd als graveur en schilder. De jongste zoon Paul Constantin Dominique, opgeleid in de graveerkunst, verwierf bekendheid met zijn schilderkunst. Martinus Gerardus was echter minder geïnteresseerd in de beeldende kunst en hij bekwaamde zich in de bouwkunst. Martinus Gerardus trouwde met Francoise Abadie en zij kregen 15 kinderen. Opleidingen en loopbaan Op vijftienjarige leeftijd ging Tétar van Elven naar de Academie van Antwerpen waar hij vijf jaar verbleef en les kreeg van een aantal bekende leermeesters. Bourla onderwees hem in de bouwkunde, Van Bree en Geel in het figuurtekenen, en Herreijns in het perspectief. Tétar van Elven was kennelijk een goede leerling, want hij behaalde een aantal prijzen in de verschillende vakken van zijn opleiding. Na de Academie werd hij in 1823 benoemd tot rijksopzichter bij Waterstaat en in 1829 tot conservateur van het kanaal Pommereuil tot Antoing in Henegouwen. Na de opstand van 1830 kwam Tétar van Elven weer bij Waterstaat terecht en werd nu belast met het beheer over de Zuiderzeesche weg. In 1832 werd hij aangesteld als stedelijk architect en tevens als directeur bouwkunde aan de stadstekenschool in Harderwijk. Al spoedig echter maakte Tétar van Elven een forse promotie toen hij bij Koninklijk Besluit van 7 maart 1835 werd benoemd tot directeur (hoofddocent) bouwkunde aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam. Hij zou deze functie tot 1869 bekleden. Het is ook in deze stad waar hij de langste tijd woonde en het meeste heeft gebouwd. De kunstgenootschappen Tétar van Elven was naast zijn werk als architect en docent aan de Academie actief lid van verschillende (kunst-)genootschappen. Naast zijn betrokkenheid bij de oprichting van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst, was hij, zoals hierna nog ter sprake zal komen, één van de oprichters van de kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae. Op 9 september 1839, op de opening van het nieuwe gebouw van Artis, opperde Tétar van Elven het idee om een kunstenaarsvereniging op te richten. Als beoefenaren van de natuurwetenschap er in geslaagd waren om door particulier initiatief een dierentuin tot stand te brengen, dan zouden beoefenaren van de beeldende kunst ook een eigen instelling op kunnen richten. Het idee van Tétar van Elven werd goed ontvangen door de overige directeuren van de Rijksacademie van Beeldende Kunsten en er werden concrete plannen gemaakt. Er werd besloten om op drie december een oprichtingsvergadering te houden in "De Karseboom" te Amsterdam. De vijf directeuren van de Academie: Jan Willem Pieneman, Andre Benoit Barreau Taurel, Jan Adam Kruseman, Louis Royer en Martinus Gerardus Tétar van Elven werden zo de oprichters van Arti et Amicitiae. Tétar van Elven speelde ook daarna nog een belangrijke rol in de geschiedenis van Arti. Hij was namelijk verantwoordelijk voor de eerste verbouwing van de behuizing van de vereniging te Amsterdam, waarbij hij de beroemde kunstzaal realiseerde. Na deze verbouwing werd Tétar van Elven benoemd tot bouwcommissaris, waarbij hij verantwoordelijk was voor de bouwkundige situatie van het gebouw en de bijbehorende eigendommen. Eclecticisme De gebouwen Tétar van Elven zijn zeer divers van stijl, al vallen ze met recht in te delen bij het eclecticisme. Deze stijl, waarvan de naam afgeleid is van het Griekse woord voor uitkiezen, wordt wel gedefinieerd als de toepassing van ornamenten uit allerlei stijlen en landen, die samen met nieuw bedachte details worden verwerkt tot een geheel nieuwe karakteristiek negentiende-eeuwse bouwstijl, waarin soms rijkelijk gebruik wordt gemaakt van gietijzer. Al in de jaren veertig werkte Tétar van Elven in deze stijl, waarmee hij één van de eersten was in Nederland die dit deed. Vooral in het begin van deze eeuw werd er schamper gedaan over het eclecticisme en het werd gelijk geassocieerd met fantasieloosheid en wansmaak, de typische kwalijke eigenschappen van de negentiende eeuw. Tétar van Elven paste de stijl van de ontwerpen aan, aan de opdrachten en zocht zo telkens weer naar een juiste oplossing. Juist het eclecticisme leende zich, door het ontbreken van strenge regels, goed voor het maken van unieke, naar de situatie aangepaste ontwerpen. Door het creatieve gebruik van de verschillende ornamenten is Tétar van Elven samen met Cornelis Outshoorn, W.N. Rose, J. De Greef en A.N. Godefroy één van de belangrijkste vertegenwoordigers van deze stijl. Het oeuvre Het oeuvre van Tétar van Elven is zeer gevarieerd; hij was niet gespecialiseerd in één type gebouw, maar ontwierp zowel landhuizen, kerkgevels als monumenten. Een enkele maal deed hij mee aan prijsvragen, zoals bij voorbeeld voor het gebouw voor de wereldtentoonstelling van 1851 in Londen, waar hij, gekozen uit 200 deelnemers, samen met 18 anderen een hogere eervolle onderscheiding kreeg. Ook deed hij mee aan de prijsvraag voor het Museum Willem I, maar helaas zijn hier geen tekeningen van bekend. De tekeningen van Tétar van Elven die bewaard zijn gebleven laten duidelijk zien dat hij een zeer goede tekenopleiding had genoten. Dit komt is vooral goed zichtbaar bij de grote hoeveelheid tekeningen die Tétar van Elven maakte voor het Henriettehofje te Amsterdam. Een aantal van de tekeningen is zeer technisch van aard en velen zijn zeer gedetailleerd waarbij zelfs een riooldeksel tot in detail is getekend. Een enkele keer gaan de tekeningen verder dan bouwtekeningen, zoals het geschilderde ontwerp van een wapenschild, geschilderd in heldere kleuren. Het feit dat Tétar van Elven zelfs de soorten beplanting aangeeft op de plattegronden laat zijn betrokkenheid zien met zijn ontwerpen. Tétar van Elven ontwierp niet alleen gebouwen, maar ook tal van andere dingen zoals lantaarns, een vluchtheuvel, een medaille e.d.. Verder genoot hij een grote reputatie als verbouwingsarchitect. Het geschreven oeuvre van Tétar van Elven is niet erg omvangrijk. Een aantal keren licht hij in tijdschriften, zonder enige bescheidenheid zijn eigen ontwerpen toe. Invloed De ontwerpen van Tétar van Elven zijn niet spectaculair te noemen; het waren geen grote prestigieuze projecten die hem internationale roem verschaften, maar meer op bescheiden schaal uitgevoerde ontwerpen, die door hun goede uitwerking invloed uitoefenden. In een aantal opzichten echter is Tétar van Elven vernieuwend te noemen en hebben zijn ontwerpen anderen aangezet tot navolging. De kunstzaal in Arti et Amicitiae is om twee redenen het meest invloedrijke ontwerp van Tétar van Elven geweest. In de eerste plaats waren de korbelen de eerste gietijzeren constructiedelen in Nederland, en in de tweede plaats was het verlichtingssysteem vernieuwend en invloedrijk. Na de opening van de zaal in 1841 bleef men tevreden over de expositieruimte en er werd regelmatig naar verwezen als een goed voorbeeld van een museumzaal. Besluit Tétar van Elven was in zijn tijd een zeer gerespecteerd architect. Hij had een goede opleiding genoten en vervulde verschillende belangrijke functies. Hij was actief binnen een aantal (kunst)genootschappen en was de leermeester van een aantal talentvolle architecten, waaronder Leliman. Maar het belangrijkste was natuurlijk zijn veelgeprezen oeuvre. Daarbij kan opgemerkt worden dat het Tétar van Elven duidelijk niet ontbrak aan vernieuwingszin.. De toepassing van gietijzer en warmwater voorzieningen en het feit dat hij één van de eerste was die werkte in de stijl van het eclecticisme, tonen dit duidelijk aan. Toch heeft de roem niet heel lang geduurd. Zo verscheen er in 1902 een artikel met de titel 'vergeten bouwmeesters' waarin hij werd genoemd. Het eclecticisme was uit en de bouwmeesters die in deze stijl werkten waren vergeten. Dit had tot gevolg dat zijn werk als weinig waardevol werd beschouwd en er zijn maar weinig werken van Tétar van Elven bewaard gebleven. De kunstzaal in Arti et Amicitiae is onherkenbaar veranderd en verder zijn er nog de lantaarns op de Dam, het landhuis Hartelust, het Odeon en de gevel van de Doopsgezinde Gemeente. Maar er zijn slechts weinigen die hiervan de architect kennen. Opleiding: Koninklijke Akademie voor Beeldende Kunst Antwerpen/1818-1823 Nevenfuncties: Rijkswaterstaat Zuidelijke Nederland/opziener/1823;kanaal Pommereuil-Antoing Henegouwen/opziener/1829;Rijkswaterstaat in de Zuidelijke Nederlanden//1830;Bouwkundige klasse aan de Stadstekenschool Harderwijk/directeur/1832;Harderwijk/stedelijk architect/1832-1836;Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten Amsterdam/directeur bouwkunst/1836-1869;Arti et Amicitiae/lid/1839;Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst/lid/1842;Genootschap Architectura et Amicitia Zes schetsprijsvragen/jurylid/1866 Ereblijken: Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten/lid der vierde klasse afdeling bouwkunde/1846-1851;Orde van de Nederlandse Leeuw/ridder/1860;Genootschap Architectura et Amicitia/erelid/1855-1870