Hartsuyker, Enrico

(Bonas essay door W. van Moorsel, verkorte versie) Het werk van de architecten Luzia Hartsuyker-Curjel en Enrico Hartsuyker omvat zowel het gebied van de stedenbouw als van de woningbouw in de tweede helft van de twintigste eeuw. In de jaren zestig kregen hun stedenbouwkundige modellen Biopolis en Hydrobiopolis nationaal en internationaal veel aandacht vanwege hun radicaal nieuwe uitgangspunten: geen scheiding van functies, maar juist integratie daarvan. Een daarvan afgeleid voorbeeld is het seniorencentrum Zonnetrap in Rotterdam-Lombardijen. In de sociale woningbouw onderscheidden de Hartsuykers zich door het aandragen van alternatieve woningindelingen en nieuwe ruimtelijke oplossingen. Kenmerkend zijn de woningen met een open ruimte in het midden, de zogenaamde patiowoningen en de rondloopwoningen, waarbij geen enkele muur op de buitenomtrek van het huis aansluit, vaak met keuken en natte cel in het midden. Vaak zijn kleine niveauverschillen en vides, voor een verticaal ruimtelijke werking, toegepast. Behalve door deze kenmerken is vooral Luzia Hartsuyker-Curjel bekend geworden door haar zogenaamde ‘vrouwvriendelijke woningen’ (jaren tachtig van de twintigste eeuw), waarin de traditionele hiërarchische woningindeling plaatsmaakte voor onderling gelijkwaardige ruimten. De Hartsuykers namen in Nederland een enigszins aparte plaats in. Afkomstig uit Zwitserland keken zij met bewondering, maar ook met grote verbazing naar de wijze waarop hier de sociale woningbouw tot stand kwam. Als leerlingen van Sigfried Giedion waren zij doordrongen van het belang van nieuwe ontwikkelingen in de architectuur zoals het functionalisme, waarvan ook in Nederland talrijke goede voorbeelden te vinden zijn. De wijze waarop deze stroming echter in de sociale woningbouw tot uiting kwam - door bij wijze van spreken tot op de millimeter uit te rekenen hoeveel een mens aan ruimte nodig heeft, en door de strikt doorgevoerde scheiding van functies met de daarbij behorende regelgeving - kon minder op hun waardering rekenen. Dit botste met hun gevoel voor ruimtelijke dynamiek, dat zij bij Giedion hadden leren ontwikkelen door zijn colleges over ruimte en tijd in de architectuur en zijn brede kijk op de plaats van architectuur in wetenschap, cultuur en maatschappij. Hun opleiding in het buitenland bracht ook met zich mee, dat zij op een frisse manier tegen de woningbouw in Nederland konden aankijken en daarop reageren. Achtergrond Enrico Hartsuyker werd op 23 januari 1925 geboren in de Italiaanse stad Genua uit Nederlandse ouders. Tijdens zijn jeugd in Italië en Zwitserland, waar hij de middelbare school volgde en later de Eidgenössische Technische Hochschule (ETH), heeft hij naast Italiaans en Nederlands ook vloeiend Duits, Frans en Engels leren spreken. Enrico’s moeder, Helena Laponder, bracht hem veel bij over de cultuur in Nederland. Het liefst had Enrico naar de kunstacademie gewild, maar op aandringen van zijn vader ging hij uiteindelijk in Zürich aan de ETH architectuur en stedenbouw studeren. De Italiaanse steden met hun prachtige pleinen, waarover hij later vaak zou schrijven, stonden hem bij zijn eigen stedenbouwkundige opvattingen steeds voor ogen. Zijn ouders hadden geen connecties met de wereld van kunst en architectuur. Die trof hij later wel aan bij de familie Curjel in Zürich, nadat hij aan de ETH Luzia Curjel had leren kennen. Aan de ouders Curjel hebben Enrico en Luzia veel te danken. Luzia Curjel, geboren op 5 februari 1926 in Karlsruhe, kwam uit een familie met een rijke culturele achtergrond. Vader Hans Curjel en moeder Gabriella Fahrner waren goed thuis in de moderne beeldende kunst en muziek. De kinderen Curjel (Luzia had nog een broer) groeiden dus op in een zeer intellectueel gezin, waar kunst, wetenschap en politiek de boventoon voerden. Behalve haar opvoeding heeft de plattegrond van het ouderlijk huis een stempel gedrukt op Luzia’s leven en werk. Het huis was zo ingedeeld, dat je er helemaal in rond kon lopen, een indeling die in haar latere werk vaak terugkeert. Zwitserland Tijdens de oorlog ging Luzia naar het gymnasium op de Höhere Töchterschule (1939-1944). Op haar maakte vooral haar moeders maandelijkse melding bij de Zwitserse politie veel indruk. Het verblijf in Zwitserland ging voor de familie Curjel gepaard met veel problemen. Van groot belang was de vriendschap met de bekende architectuur/kunsthistorici Sigfried Giedion en diens vrouw Carola Giedion-Welcker. Hans Curjel had in München samen met Sigfried Giedion gestudeerd. Zij werden vrienden voor het leven. Hun onderlinge contacten waren zo goed als dagelijks. Na de oorlog ging Giedion doceren aan de ETH, waar intussen Luzia en ook Enrico als student ingeschreven stonden. In zijn onderwijs besteedde Giedion veel aandacht aan de moderne architectuur en de Nederlandse in het bijzonder, waarvoor in de vernieuwende Zwitserse kringen veel waardering bestond. Enrico was niet de enige Nederlandse student aan de ETH. Dick Scheffer, Feiko Glastra van Loon en Aldo van Eyck waren de andere Nederlanders, met wie de Hartsuykers later in Nederland hun vriendschap zouden voortzetten. De zeven jaar oudere Aldo, een soort baken voor de jongere Luzia en Enrico, kwam ook vaak bij de Giedions over de vloer. Komst naar Nederland. De al door Giedion aangewakkerde interesse in de Nederlandse moderne architectuur was voor de Hartsuykers de belangrijkste reden om na hun huwelijk naar Nederland te komen en mee te werken aan de wederopbouw. Enrico en Luzia trouwden in 1951, waren tot in 1952 werkzaam bij verschillende bureaus in Zwitserland en kwamen in 1953 naar Nederland. Ondanks hun enthousiasme voor moderne architectuur was het erg wennen voor het jonge paar. Zij kwamen terecht in een land waar de wederopbouw in volle gang was, met de sociale woningbouw als speerpunt van het beleid. Er moest veel en zo voordelig mogelijk worden gebouwd, terwijl tegelijkertijd de indeling en samenstelling van de woningen sociaal aanvaardbaar moesten zijn. Hun vrienden Aldo van Eyck, Dick Scheffer en de cultuurfilosoof en politicus Jan Kassies, die zij op een Summerschool in Salzburg hadden ontmoet, hielpen hen door de eerste moeilijke jaren heen. De ervaringen van het wonen in een woningwetwoning met twee kleine kinderen, Manuela (1954) en Aram (1959), stimuleerden de Hartsuykers om, binnen het beperkte kader van de woningwet, zelf met andere plannen te komen. Vanaf 1957 begonnen hun gezamenlijke werkzaamheden langzaam maar zeker vorm te krijgen. Tijdens de eerste jaren werkten de Hartsuykers aan systeemontwerpen voor een serie meubelen en aan woontypologieën. Daarnaast waren er enkele kleine verbouwingsopdrachten en een paar opdrachten voor een vakantiehuis in Zwitserland, onder anderen voor Luzia’s vader. In de loop van de jaren zestig kwamen er grotere opdrachten, allereerst de woningen op Cannenburg in Amsterdam-Buitenveldert, waarvan de Hartsuykers met hun kinderen er één jarenlang bewoond hebben. Met deze woningen gaven zij hun visitekaartje af. Eveneens in de jaren zestig ontwikkelden zij hun stedenbouwkundige modellen Biopolis en Hydrobiopolis, waarop de bouw van het bejaardencentrum Zonnetrap in Rotterdam mede gebaseerd is (1970). Pas vanaf die tijd volgden er meerdere grote opdrachten, zoals in Arnhem, Rotterdam en omgeving, Amsterdam en omgeving en Noord-Holland. Bij die opdrachten trachtten de Hartsuykers hun woontypologieën zoveel mogelijk toe te passen. Hun hele werkzame leven bleven ze aan woningplattegronden sleutelen. Zelfs nadat zij in 1996 hun bureauwerkzaamheden hadden beëindigd en in Zwitserland waren gaan wonen, hielden zij zich bezig met woon- werkplattegronden voor de bouw van een huis voor oudere kunstenaars en architecten. Tot besluit Terugkijkend op het oeuvre van de Hartsuykers is het goed om stil te staan bij het belang van hun werk. Duidelijk is dat ze – in de meeste gevallen werkende binnen de sociale woningbouw – al protesterende hun bijdragen leverden. Bij sommige plaatselijke en landelijke overheden was er waardering voor hun alternatieve opvattingen over de manier waarop een woning moest worden ingedeeld, maar tegelijkertijd was de praktijk door alle regelgeving weerbarstig. Was het in hun tijd moeilijk om hun ontwerpen erdoor te krijgen, nu blijkt dat lang niet door iedereen de ruimtelijke werking van hun interieurs begrepen wordt. Vides worden weer dicht gemaakt, keukens worden verplaatst en woonkamers zijn nog steeds de belangrijkste ruimten in de woningen. De traditie is hardnekkig. Opleiding: ETH Zürich/1944-1949 Nevenfuncties: De 8 en Opbouw of CIAM/lid/1955 (vanaf); Academie voor Bouwkunst Arnhem/docent/1966-1972; TH Delft/atelierleider/1963-1980 (omstreeks); NHIBS Antwerpen/gastdocent/1971; Amsterdamse Kunstraad/bestuurslid/1965-1970; Liga Nieuw Beelden/voorzitter/1960-1969; BNA Kring Amsterdam/voorzitter/1971; Welstandscommissie Amsterdam//; Welstandscommissie Amstelveen//1990; kunstontwerpen sportparken en IJ-tunnel gemeente Amsterdam/adviseur/; Stichting Rembrandt Herdenking/bestuurslid/1956 Ereblijken: Eerste prijs Beschermd Wonen Woerden/1984-1985; Prijs Eurowoningen/1990

Hartsuyker, Enrico

(Bonas essay door W. van Moorsel, verkorte versie) Het werk van de architecten Luzia Hartsuyker-Curjel en Enrico Hartsuyker omvat zowel het gebied van de stedenbouw als van de woningbouw in de tweede helft van de twintigste eeuw. In de jaren zestig kregen hun stedenbouwkundige modellen Biopolis en Hydrobiopolis nationaal en internationaal veel aandacht vanwege hun radicaal nieuwe uitgangspunten: geen scheiding van functies, maar juist integratie daarvan. Een daarvan afgeleid voorbeeld is het seniorencentrum Zonnetrap in Rotterdam-Lombardijen. In de sociale woningbouw onderscheidden de Hartsuykers zich door het aandragen van alternatieve woningindelingen en nieuwe ruimtelijke oplossingen. Kenmerkend zijn de woningen met een open ruimte in het midden, de zogenaamde patiowoningen en de rondloopwoningen, waarbij geen enkele muur op de buitenomtrek van het huis aansluit, vaak met keuken en natte cel in het midden. Vaak zijn kleine niveauverschillen en vides, voor een verticaal ruimtelijke werking, toegepast. Behalve door deze kenmerken is vooral Luzia Hartsuyker-Curjel bekend geworden door haar zogenaamde ‘vrouwvriendelijke woningen’ (jaren tachtig van de twintigste eeuw), waarin de traditionele hiërarchische woningindeling plaatsmaakte voor onderling gelijkwaardige ruimten. De Hartsuykers namen in Nederland een enigszins aparte plaats in. Afkomstig uit Zwitserland keken zij met bewondering, maar ook met grote verbazing naar de wijze waarop hier de sociale woningbouw tot stand kwam. Als leerlingen van Sigfried Giedion waren zij doordrongen van het belang van nieuwe ontwikkelingen in de architectuur zoals het functionalisme, waarvan ook in Nederland talrijke goede voorbeelden te vinden zijn. De wijze waarop deze stroming echter in de sociale woningbouw tot uiting kwam - door bij wijze van spreken tot op de millimeter uit te rekenen hoeveel een mens aan ruimte nodig heeft, en door de strikt doorgevoerde scheiding van functies met de daarbij behorende regelgeving - kon minder op hun waardering rekenen. Dit botste met hun gevoel voor ruimtelijke dynamiek, dat zij bij Giedion hadden leren ontwikkelen door zijn colleges over ruimte en tijd in de architectuur en zijn brede kijk op de plaats van architectuur in wetenschap, cultuur en maatschappij. Hun opleiding in het buitenland bracht ook met zich mee, dat zij op een frisse manier tegen de woningbouw in Nederland konden aankijken en daarop reageren. Achtergrond Enrico Hartsuyker werd op 23 januari 1925 geboren in de Italiaanse stad Genua uit Nederlandse ouders. Tijdens zijn jeugd in Italië en Zwitserland, waar hij de middelbare school volgde en later de Eidgenössische Technische Hochschule (ETH), heeft hij naast Italiaans en Nederlands ook vloeiend Duits, Frans en Engels leren spreken. Enrico’s moeder, Helena Laponder, bracht hem veel bij over de cultuur in Nederland. Het liefst had Enrico naar de kunstacademie gewild, maar op aandringen van zijn vader ging hij uiteindelijk in Zürich aan de ETH architectuur en stedenbouw studeren. De Italiaanse steden met hun prachtige pleinen, waarover hij later vaak zou schrijven, stonden hem bij zijn eigen stedenbouwkundige opvattingen steeds voor ogen. Zijn ouders hadden geen connecties met de wereld van kunst en architectuur. Die trof hij later wel aan bij de familie Curjel in Zürich, nadat hij aan de ETH Luzia Curjel had leren kennen. Aan de ouders Curjel hebben Enrico en Luzia veel te danken. Luzia Curjel, geboren op 5 februari 1926 in Karlsruhe, kwam uit een familie met een rijke culturele achtergrond. Vader Hans Curjel en moeder Gabriella Fahrner waren goed thuis in de moderne beeldende kunst en muziek. De kinderen Curjel (Luzia had nog een broer) groeiden dus op in een zeer intellectueel gezin, waar kunst, wetenschap en politiek de boventoon voerden. Behalve haar opvoeding heeft de plattegrond van het ouderlijk huis een stempel gedrukt op Luzia’s leven en werk. Het huis was zo ingedeeld, dat je er helemaal in rond kon lopen, een indeling die in haar latere werk vaak terugkeert. Zwitserland Tijdens de oorlog ging Luzia naar het gymnasium op de Höhere Töchterschule (1939-1944). Op haar maakte vooral haar moeders maandelijkse melding bij de Zwitserse politie veel indruk. Het verblijf in Zwitserland ging voor de familie Curjel gepaard met veel problemen. Van groot belang was de vriendschap met de bekende architectuur/kunsthistorici Sigfried Giedion en diens vrouw Carola Giedion-Welcker. Hans Curjel had in München samen met Sigfried Giedion gestudeerd. Zij werden vrienden voor het leven. Hun onderlinge contacten waren zo goed als dagelijks. Na de oorlog ging Giedion doceren aan de ETH, waar intussen Luzia en ook Enrico als student ingeschreven stonden. In zijn onderwijs besteedde Giedion veel aandacht aan de moderne architectuur en de Nederlandse in het bijzonder, waarvoor in de vernieuwende Zwitserse kringen veel waardering bestond. Enrico was niet de enige Nederlandse student aan de ETH. Dick Scheffer, Feiko Glastra van Loon en Aldo van Eyck waren de andere Nederlanders, met wie de Hartsuykers later in Nederland hun vriendschap zouden voortzetten. De zeven jaar oudere Aldo, een soort baken voor de jongere Luzia en Enrico, kwam ook vaak bij de Giedions over de vloer. Komst naar Nederland. De al door Giedion aangewakkerde interesse in de Nederlandse moderne architectuur was voor de Hartsuykers de belangrijkste reden om na hun huwelijk naar Nederland te komen en mee te werken aan de wederopbouw. Enrico en Luzia trouwden in 1951, waren tot in 1952 werkzaam bij verschillende bureaus in Zwitserland en kwamen in 1953 naar Nederland. Ondanks hun enthousiasme voor moderne architectuur was het erg wennen voor het jonge paar. Zij kwamen terecht in een land waar de wederopbouw in volle gang was, met de sociale woningbouw als speerpunt van het beleid. Er moest veel en zo voordelig mogelijk worden gebouwd, terwijl tegelijkertijd de indeling en samenstelling van de woningen sociaal aanvaardbaar moesten zijn. Hun vrienden Aldo van Eyck, Dick Scheffer en de cultuurfilosoof en politicus Jan Kassies, die zij op een Summerschool in Salzburg hadden ontmoet, hielpen hen door de eerste moeilijke jaren heen. De ervaringen van het wonen in een woningwetwoning met twee kleine kinderen, Manuela (1954) en Aram (1959), stimuleerden de Hartsuykers om, binnen het beperkte kader van de woningwet, zelf met andere plannen te komen. Vanaf 1957 begonnen hun gezamenlijke werkzaamheden langzaam maar zeker vorm te krijgen. Tijdens de eerste jaren werkten de Hartsuykers aan systeemontwerpen voor een serie meubelen en aan woontypologieën. Daarnaast waren er enkele kleine verbouwingsopdrachten en een paar opdrachten voor een vakantiehuis in Zwitserland, onder anderen voor Luzia’s vader. In de loop van de jaren zestig kwamen er grotere opdrachten, allereerst de woningen op Cannenburg in Amsterdam-Buitenveldert, waarvan de Hartsuykers met hun kinderen er één jarenlang bewoond hebben. Met deze woningen gaven zij hun visitekaartje af. Eveneens in de jaren zestig ontwikkelden zij hun stedenbouwkundige modellen Biopolis en Hydrobiopolis, waarop de bouw van het bejaardencentrum Zonnetrap in Rotterdam mede gebaseerd is (1970). Pas vanaf die tijd volgden er meerdere grote opdrachten, zoals in Arnhem, Rotterdam en omgeving, Amsterdam en omgeving en Noord-Holland. Bij die opdrachten trachtten de Hartsuykers hun woontypologieën zoveel mogelijk toe te passen. Hun hele werkzame leven bleven ze aan woningplattegronden sleutelen. Zelfs nadat zij in 1996 hun bureauwerkzaamheden hadden beëindigd en in Zwitserland waren gaan wonen, hielden zij zich bezig met woon- werkplattegronden voor de bouw van een huis voor oudere kunstenaars en architecten. Tot besluit Terugkijkend op het oeuvre van de Hartsuykers is het goed om stil te staan bij het belang van hun werk. Duidelijk is dat ze – in de meeste gevallen werkende binnen de sociale woningbouw – al protesterende hun bijdragen leverden. Bij sommige plaatselijke en landelijke overheden was er waardering voor hun alternatieve opvattingen over de manier waarop een woning moest worden ingedeeld, maar tegelijkertijd was de praktijk door alle regelgeving weerbarstig. Was het in hun tijd moeilijk om hun ontwerpen erdoor te krijgen, nu blijkt dat lang niet door iedereen de ruimtelijke werking van hun interieurs begrepen wordt. Vides worden weer dicht gemaakt, keukens worden verplaatst en woonkamers zijn nog steeds de belangrijkste ruimten in de woningen. De traditie is hardnekkig. Opleiding: ETH Zürich/1944-1949 Nevenfuncties: De 8 en Opbouw of CIAM/lid/1955 (vanaf); Academie voor Bouwkunst Arnhem/docent/1966-1972; TH Delft/atelierleider/1963-1980 (omstreeks); NHIBS Antwerpen/gastdocent/1971; Amsterdamse Kunstraad/bestuurslid/1965-1970; Liga Nieuw Beelden/voorzitter/1960-1969; BNA Kring Amsterdam/voorzitter/1971; Welstandscommissie Amsterdam//; Welstandscommissie Amstelveen//1990; kunstontwerpen sportparken en IJ-tunnel gemeente Amsterdam/adviseur/; Stichting Rembrandt Herdenking/bestuurslid/1956 Ereblijken: Eerste prijs Beschermd Wonen Woerden/1984-1985; Prijs Eurowoningen/1990