Boterenbrood, Jan C.

(verkorte versie Bonas Essay) J. Boterenbrood (1886-1932) Over het leven en werk van Jan Boterenbrood is weinig bekend. Het speelde zich vooral in Amsterdam af waar ook een belangrijk deel van zijn oeuvre te vinden is. Hij wordt in de literatuur weleens een vertegenwoordiger van de tweede generatie Amsterdamse School-architecten genoemd. Als zijn bekendste werk wordt Huize Lydia gezien. Tijdens zijn leven genoot hij een redelijke bekendheid. Een belangrijk deel van zijn gerealiseerde ontwerpen zijn woningbouwprojecten. Daarnaast deed hij zijn hele leven regelmatig met prijsvragen mee, waarbij hij ook verschillende keren won. Helaas werd daarvan zelden iets uitgevoerd. Voor privé-opdrachtgevers heeft Boterenbrood enkele ontwerpen voor eenvoudige landhuisjes gemaakt, maar zover bekend, zijn ook die niet gerealiseerd. Boterenbrood was ook actief in het Genootschap Architectura et Amicitia waarvan hij vanaf 1905 tot aan zijn dood in 1932 lid was. Hij werd in 1919 Afgevaardigd lid en was van 1921-1928 de secretaris van het A. et A. bestuur. Tevens was hij redactielid van de architectuurtijdschriften Wendingen, Architectura en Bouwkundig Weekblad Architectura. Boterenbrood heeft veel publicaties op zijn naam staan over uiteenlopende onderwerpen. Vanaf 1924 tot 1927 had hij zitting in de Amsterdamse Schoonheidscommissie samen met Eibink en Vorkink. Boterenbrood had een herkenbare stijl die moeilijk te typeren valt. Zijn ontwerpen zijn fragmentarisch, soms introvert of doordacht, en met veel aandacht voor de stedenouwkundige inpassing. Karakteristieke elementen zijn de kleine topgevels, de afwisseling van steile zadeldaken met platte daken, paraboolvormige vensters en drie-kantige risalerende muurvlakken met erkers. Voor laagbouwprojecten zie je bij Boterenbrood een meer landelijke stijl met het gebruik van veel hout en grote lage kappen. Er is binnen zijn oeuvre een ontwikkeling te zien van een wat zwaardere massieve vormgeving en invloeden van de Amsterdamse School naar een lichtvoetiger stijl met wat vroege Delftse School kenmerken. Jan Boterenbrood werd in 1886 in Nieuwer Amstel geboren en volgde de Ambachtsschool. Hij werkte daarna op verschillende architectenbureau's onder andere bij Van Epen in Hilversum, bij Eduard Cuypers in Amsterdam, waar veel jong talent werkte, en bij het bureau van Baanders. In de jaren 1915-1916 maakte Boterenbrood een reis naar Denemarken waarbij vaststaat dat hij Kopenhagen bezocht heeft. Hiervan getuigen de gepubliceerde reisschetsen van de Amaliënborg en van de stationshal in Kopenhagen. Verschillende medewerkers ondernamen een zelfde soort reis, zoals de Klerk in 1910-1911 en later van der Mey. Boterenbrood hield in de jaren daarna interesse voor de Scandinavische architectuur en zou er later ook verschillende artikelen aan wijden. Na zijn reis volgde een periode waarin Boterenbrood een aantal ontwerpen voor huizen in Amersfoort, Laren, Blaricum en Bussum maakte, merendeels in opdracht van particulieren. Veelal bleven de plannen steken in de schetsfase, toch zijn er enkele bouwtekeningen bekend onder andere voor een landhuisje in Amersfoort. De vele schetsen geven een aardig beeld van de werkwijze van Boterenbrood. De huizen zijn eenvoudig van opzet; een begane grond en een zolderverdieping met een groot zadeldak. Het landelijke karakter wordt versterkt door de houten gevelbekleding, kleine vensters en de opvallende schoorstenen. In een tweetal projecten toonde Boterenbrood een geheel eigen visie op de woningbouw. Zijn plannen voor woningen in terrrasbouw en woningen voor arbeidsbesparing waren vrij vernieuwend voor 1920. Niet zozeer in vormgeving van de gevels maar wel in organisatie van de plattegronden en het denken over het moderne leven in de stad. Beide plannen werden gepubliceerd in Wendingen.9 Halvewege de jaren twintig had Boterenbrood enige bekendheid en bekleedde hij aansprekende functie's voor het Genootschap Architectura et Amicitia. Als secretaris van het Genootschap en redacteur van Wendingen en Bouwkundig Weekblad volgde hij de ontwikkelingen op de voet. Daarnaast kon hij als lid van de Amsterdamse Schoonheidscommissie direct invloed uitoefenen op het straatbeeld van de stad. Opvallend in het oeuvre van Boterenbrood is de terugkerende interesse voor stedenbouwkundige vraagstukken. Veel ontwerpen getuigen van grote kunde op dat gebied zowel op grote als op kleine schaal. Daarnaast schreef hij in de loop der jaren veelvuldig over stedenbouwkundige onderwerpen. Waarschijnlijk had Boterenbrood in de periode 1925-1932 de HBO cursus stedenbouw gevolgd, aangezien er in het archief enkele stedenbouwkundige opgaven bewaard zijn gebleven. Verder is bekend dat hij een groot aantal boeken over stedenbouw bezat. In de jaren dertig liepen de bouwactiviteiten terug vanwege de economische crisis. De woningbouwer Boterenbrood trachtte het woonplezier van bewoners te verhogen. Daarbij speelde de lichttoetreding een grote rol. Om dat te beïnvloeden was het van belang te weten hoe de zon de gebouwen bescheen. Om de 'bezonning' te kunnen bepalen ontwikkelde Boterenbrood een zonnediagram. Daarmee kon voor elk voorkomend geval de duur van de beschijning en ook het verloop daarvan op elke willekeurige dag van het jaar vastgesteld worden. Met het zonnediagram kon aan de hand van tabellen in samenhang met de gevelstand en de dagelijkse zonnewending de de bezonning berekend worden. De redactie van het Bouwkundig Weekblad Architectura had Boterenbrood meermaals gevraagd hierover te publiceren. Het is er nooit van gekomen. Na de dood van de uitvinder trachtte J.P. Mieras aan de hand van aantekeningen van Boterenbrood een beschrijving te maken. Dit publiceerde hij in het BWA van 25 maart 1933: ' Het eigenlijke diagram is geplakt om een houten plankje van 23 X 23 cm. In het middelpunt van dit dagram, dat op een bijzondere wijze den loop van de zon gedurende alle dagen van het jaar voorstelt, is een liniaal draaibaar aangebracht, die met een tweede liniaal tot een in de hoeken draaibaar parallellogram verbonden is.' In 1932 overleed J. Boterenbrood onverwachts. Dat Boterenbrood's werk algemeen bekend en gewaardeerd werd in zijn eigen tijd bevestigd Mieras in zijn stuk. "Zijn hoofdwerk "Huize Lydia" aan het Roelof Hartplein, zal ongetwijfeld Boterenbrood`s naam in ere houden. Het is niet alleen een stuk poëzie in een stadsdeel, dat daarvan geen overvloed heeft, maar het is op zichzelf een gebouw van krachtige eigen overtuiging en persoonlijk cachet." Schrijnend is het dat later zijn werk te boek kwam te staan als tweede generatie Amsterdamse School, wat zoveel betekende als navolger die schatplichtig is aan de "Groten" van deze stroming. Fanelli zei zelfs dat elementen regelrecht van De Klerk afkomstig zijn zoals de toren of de paraboolvormige ramen, maar eigenlijk zijn dat wel erg oppervlakkige gelijkenissen.28 Op zich zijn er wel overeenkomsten aan te wijzen, vooral in het vroege werk van De Klerk zoals het eerste blok aan het Spaarndammerplantsoen met z`n vlakke gevels. Maar het doet afbreuk aan de eigen ontwikkeling van Boterenbrood, door te stellen dat hij alleen naar De Klerk gekeken heeft. Andere even belangrijke invloeden zoals zijn leermeester Van Epen of de Scandinavische architectuur worden dan onterecht verwaarloosd. De tendens naar meer traditionele architectuur die onder invloed van de Scandinavische kunst vanaf 1925 waar te nemen is, uit zich onder andere in speciale themanummers van het tijdschrift Wendingen. De invloed daarvan op Boterenbrood lijkt dan ook aannemelijk gezien zijn reis naar Denemarken en vele publicaties over Scandinavische architectuur. Wim de Wit, een van de belangrijkste auteurs over de Amsterdamse School, stelde dat het werk van Boterenbrood gekenmerkt wordt door een gebrek aan fantasie.29 Hij verklaarde dit met het gegeven dat de tweede generatie niet vanuit een expressionistische ideologie werkte. Op zich lijkt mij dit laatste juist, alleen fantasieloos of onpersoonlijk kan je de gebouwen van Boterenbrood niet noemen, hooguit introvert en weldoordacht, maar dat was juist "des persoons". Eigenlijk kan er geen sprake zijn van tweede generatie met betrekking tot Boterenbrood wanneer hij tegelijk met De Klerk en Kramer in 1920 een project verwezenlijkt waarin hij duidelijk in een eigen stijl werkt. Opleiding: Ambachtsschool Nieuwer-Amstel/;HBO cursus stedenbouw/1925-1932 Nevenfuncties: Genootschap Architectura et Amicitia/lid/1905-1921,1928-1932;Genootschap Architectura et Amicitia/secretaris/1921-1928;Wendingen/redactielid/;Architectura/redactielid/;Bouwkundig Weekblad Architectura/redactielid/;Amsterdamse Schoonheidscommissie/lid/ Archief: NAi/BOTE

Boterenbrood, Jan C.

(verkorte versie Bonas Essay) J. Boterenbrood (1886-1932) Over het leven en werk van Jan Boterenbrood is weinig bekend. Het speelde zich vooral in Amsterdam af waar ook een belangrijk deel van zijn oeuvre te vinden is. Hij wordt in de literatuur weleens een vertegenwoordiger van de tweede generatie Amsterdamse School-architecten genoemd. Als zijn bekendste werk wordt Huize Lydia gezien. Tijdens zijn leven genoot hij een redelijke bekendheid. Een belangrijk deel van zijn gerealiseerde ontwerpen zijn woningbouwprojecten. Daarnaast deed hij zijn hele leven regelmatig met prijsvragen mee, waarbij hij ook verschillende keren won. Helaas werd daarvan zelden iets uitgevoerd. Voor privé-opdrachtgevers heeft Boterenbrood enkele ontwerpen voor eenvoudige landhuisjes gemaakt, maar zover bekend, zijn ook die niet gerealiseerd. Boterenbrood was ook actief in het Genootschap Architectura et Amicitia waarvan hij vanaf 1905 tot aan zijn dood in 1932 lid was. Hij werd in 1919 Afgevaardigd lid en was van 1921-1928 de secretaris van het A. et A. bestuur. Tevens was hij redactielid van de architectuurtijdschriften Wendingen, Architectura en Bouwkundig Weekblad Architectura. Boterenbrood heeft veel publicaties op zijn naam staan over uiteenlopende onderwerpen. Vanaf 1924 tot 1927 had hij zitting in de Amsterdamse Schoonheidscommissie samen met Eibink en Vorkink. Boterenbrood had een herkenbare stijl die moeilijk te typeren valt. Zijn ontwerpen zijn fragmentarisch, soms introvert of doordacht, en met veel aandacht voor de stedenouwkundige inpassing. Karakteristieke elementen zijn de kleine topgevels, de afwisseling van steile zadeldaken met platte daken, paraboolvormige vensters en drie-kantige risalerende muurvlakken met erkers. Voor laagbouwprojecten zie je bij Boterenbrood een meer landelijke stijl met het gebruik van veel hout en grote lage kappen. Er is binnen zijn oeuvre een ontwikkeling te zien van een wat zwaardere massieve vormgeving en invloeden van de Amsterdamse School naar een lichtvoetiger stijl met wat vroege Delftse School kenmerken. Jan Boterenbrood werd in 1886 in Nieuwer Amstel geboren en volgde de Ambachtsschool. Hij werkte daarna op verschillende architectenbureau's onder andere bij Van Epen in Hilversum, bij Eduard Cuypers in Amsterdam, waar veel jong talent werkte, en bij het bureau van Baanders. In de jaren 1915-1916 maakte Boterenbrood een reis naar Denemarken waarbij vaststaat dat hij Kopenhagen bezocht heeft. Hiervan getuigen de gepubliceerde reisschetsen van de Amaliënborg en van de stationshal in Kopenhagen. Verschillende medewerkers ondernamen een zelfde soort reis, zoals de Klerk in 1910-1911 en later van der Mey. Boterenbrood hield in de jaren daarna interesse voor de Scandinavische architectuur en zou er later ook verschillende artikelen aan wijden. Na zijn reis volgde een periode waarin Boterenbrood een aantal ontwerpen voor huizen in Amersfoort, Laren, Blaricum en Bussum maakte, merendeels in opdracht van particulieren. Veelal bleven de plannen steken in de schetsfase, toch zijn er enkele bouwtekeningen bekend onder andere voor een landhuisje in Amersfoort. De vele schetsen geven een aardig beeld van de werkwijze van Boterenbrood. De huizen zijn eenvoudig van opzet; een begane grond en een zolderverdieping met een groot zadeldak. Het landelijke karakter wordt versterkt door de houten gevelbekleding, kleine vensters en de opvallende schoorstenen. In een tweetal projecten toonde Boterenbrood een geheel eigen visie op de woningbouw. Zijn plannen voor woningen in terrrasbouw en woningen voor arbeidsbesparing waren vrij vernieuwend voor 1920. Niet zozeer in vormgeving van de gevels maar wel in organisatie van de plattegronden en het denken over het moderne leven in de stad. Beide plannen werden gepubliceerd in Wendingen.9 Halvewege de jaren twintig had Boterenbrood enige bekendheid en bekleedde hij aansprekende functie's voor het Genootschap Architectura et Amicitia. Als secretaris van het Genootschap en redacteur van Wendingen en Bouwkundig Weekblad volgde hij de ontwikkelingen op de voet. Daarnaast kon hij als lid van de Amsterdamse Schoonheidscommissie direct invloed uitoefenen op het straatbeeld van de stad. Opvallend in het oeuvre van Boterenbrood is de terugkerende interesse voor stedenbouwkundige vraagstukken. Veel ontwerpen getuigen van grote kunde op dat gebied zowel op grote als op kleine schaal. Daarnaast schreef hij in de loop der jaren veelvuldig over stedenbouwkundige onderwerpen. Waarschijnlijk had Boterenbrood in de periode 1925-1932 de HBO cursus stedenbouw gevolgd, aangezien er in het archief enkele stedenbouwkundige opgaven bewaard zijn gebleven. Verder is bekend dat hij een groot aantal boeken over stedenbouw bezat. In de jaren dertig liepen de bouwactiviteiten terug vanwege de economische crisis. De woningbouwer Boterenbrood trachtte het woonplezier van bewoners te verhogen. Daarbij speelde de lichttoetreding een grote rol. Om dat te beïnvloeden was het van belang te weten hoe de zon de gebouwen bescheen. Om de 'bezonning' te kunnen bepalen ontwikkelde Boterenbrood een zonnediagram. Daarmee kon voor elk voorkomend geval de duur van de beschijning en ook het verloop daarvan op elke willekeurige dag van het jaar vastgesteld worden. Met het zonnediagram kon aan de hand van tabellen in samenhang met de gevelstand en de dagelijkse zonnewending de de bezonning berekend worden. De redactie van het Bouwkundig Weekblad Architectura had Boterenbrood meermaals gevraagd hierover te publiceren. Het is er nooit van gekomen. Na de dood van de uitvinder trachtte J.P. Mieras aan de hand van aantekeningen van Boterenbrood een beschrijving te maken. Dit publiceerde hij in het BWA van 25 maart 1933: ' Het eigenlijke diagram is geplakt om een houten plankje van 23 X 23 cm. In het middelpunt van dit dagram, dat op een bijzondere wijze den loop van de zon gedurende alle dagen van het jaar voorstelt, is een liniaal draaibaar aangebracht, die met een tweede liniaal tot een in de hoeken draaibaar parallellogram verbonden is.' In 1932 overleed J. Boterenbrood onverwachts. Dat Boterenbrood's werk algemeen bekend en gewaardeerd werd in zijn eigen tijd bevestigd Mieras in zijn stuk. "Zijn hoofdwerk "Huize Lydia" aan het Roelof Hartplein, zal ongetwijfeld Boterenbrood`s naam in ere houden. Het is niet alleen een stuk poëzie in een stadsdeel, dat daarvan geen overvloed heeft, maar het is op zichzelf een gebouw van krachtige eigen overtuiging en persoonlijk cachet." Schrijnend is het dat later zijn werk te boek kwam te staan als tweede generatie Amsterdamse School, wat zoveel betekende als navolger die schatplichtig is aan de "Groten" van deze stroming. Fanelli zei zelfs dat elementen regelrecht van De Klerk afkomstig zijn zoals de toren of de paraboolvormige ramen, maar eigenlijk zijn dat wel erg oppervlakkige gelijkenissen.28 Op zich zijn er wel overeenkomsten aan te wijzen, vooral in het vroege werk van De Klerk zoals het eerste blok aan het Spaarndammerplantsoen met z`n vlakke gevels. Maar het doet afbreuk aan de eigen ontwikkeling van Boterenbrood, door te stellen dat hij alleen naar De Klerk gekeken heeft. Andere even belangrijke invloeden zoals zijn leermeester Van Epen of de Scandinavische architectuur worden dan onterecht verwaarloosd. De tendens naar meer traditionele architectuur die onder invloed van de Scandinavische kunst vanaf 1925 waar te nemen is, uit zich onder andere in speciale themanummers van het tijdschrift Wendingen. De invloed daarvan op Boterenbrood lijkt dan ook aannemelijk gezien zijn reis naar Denemarken en vele publicaties over Scandinavische architectuur. Wim de Wit, een van de belangrijkste auteurs over de Amsterdamse School, stelde dat het werk van Boterenbrood gekenmerkt wordt door een gebrek aan fantasie.29 Hij verklaarde dit met het gegeven dat de tweede generatie niet vanuit een expressionistische ideologie werkte. Op zich lijkt mij dit laatste juist, alleen fantasieloos of onpersoonlijk kan je de gebouwen van Boterenbrood niet noemen, hooguit introvert en weldoordacht, maar dat was juist "des persoons". Eigenlijk kan er geen sprake zijn van tweede generatie met betrekking tot Boterenbrood wanneer hij tegelijk met De Klerk en Kramer in 1920 een project verwezenlijkt waarin hij duidelijk in een eigen stijl werkt. Opleiding: Ambachtsschool Nieuwer-Amstel/;HBO cursus stedenbouw/1925-1932 Nevenfuncties: Genootschap Architectura et Amicitia/lid/1905-1921,1928-1932;Genootschap Architectura et Amicitia/secretaris/1921-1928;Wendingen/redactielid/;Architectura/redactielid/;Bouwkundig Weekblad Architectura/redactielid/;Amsterdamse Schoonheidscommissie/lid/ Archief: NAi/BOTE