Breuning, Hubert Albert

H.A. Breuning (1901-1995) Hubert Albert Breuning is de zoon van Maximilian Emil Hubert Breuning en Jeannette Catherine Schilthuis. De voorouders van Hubert kwamen uit de Duitse Moezelstreek. Zijn grootvader was notaris te Jüchen, iets ten zuiden van Mönchengladbach. Zijn vader had civiele techniek gestudeerd in Aken en liet zich in 1882 tot Nederlander naturaliseren. Maximilians specialiteit was het aanleggen van spoorwegen. Dit bezorgde hem verschillende leidende functies, onder andere op Java en in Zuid-Afrika. In 1897 trouwde hij met onderwijzeres Jeannete Catharine Schilthuis te Pretoria. Ze hadden drie zonen: Martin Jan Breuning (geboren rond 1899 te Pretoria), Hubert Albert Breuning (geboren 4 december 1901 te Den Haag) en P.J. Breuning (geboren 28 december 1902 te Zwolle). In oktober 1899 brak een conflict uit met Engeland. Dit veroorzaakte een dreigende situatie en toenemende onveiligheid. In 1900 hadden de Britten Johannesburg en Pretoria veroverd. De kolonisten moesten op 30 mei 1902 de strijd opgeven. De familie Breuning werd door de Engelsen geïnterneerd en als niet Zuid-Afrikaan naar Nederland uitgezet. De familie vond voorlopig een verblijf in Den Haag, waar Hubert op 4 december 1901 ter wereld kwam. Zijn vader werd directeur van de Noord-Ooster Lokaal Spoorweg-mij, waardoor Hubert in Zwolle naar de lagere school ging. In 1911 verhuisde de familie Breuning naar Utrecht. Hubert liet zich inschrijven als leerling van het gymnasium en ontving een paar jaar later het bètadiploma. Hij koos het vak bouwkunde en ging aan de T.H. Delft studeren, waar hij op 6 februari 1926 afstudeerde. Tijdens zijn studie ontmoette hij zijn toekomstige vrouw Antoinette Elisabeth Johanna Lombert. Antoinette had haar jeugd grotendeels in Nederlands-Indië doorgebracht en behaalde haar HBS diploma te Semarang. In het midden van de jaren twintig, wilde de firma Enschede een drukkerij laten bouwen aan de Damstraat te Haarlem. Eerst werd de Amsterdamse architect A.A. Kok gevraagd een plan te maken, maar omdat Kok nog bezig was met andere zaken, besloot hij collega Hubert Breuning aan te nemen. In de periode 1926-1928 heeft deze aan dit project gewerkt. Helaas werd het gebouw in het voorjaar van 1994 gesloopt, wegens verhuizing. Al op het bureau Kok werd Breuning geboeid door het idee dat waardevolle zaken uit het verleden met uiterste zorgvuldigheid geconserveerd moesten worden. Na drukkerij Enschede was er geen werk meer voor Breuning wegens de economische crisis. Daarentegen waren er wel mogelijkheden in Nederlands-Indië. Breuning solliciteerde bij het Ministerie van Koloniën en kreeg een baan bij de afdeling Landsgebouwen van het Gouvernement. Vóór de grote reis naar Nederlands-Indië trouwde hij op 14 januari 1928 met Antoinette. De beslissing naar Indië te gaan werd mede beïnvloed door zijn vaders mooie verhalen en de herinneringen van zijn vrouw aan haar jeugd in Semarang. Februari 1928 vertrokken zij naar Indië en kwamen aan in Oud-Batavia, dat als een typisch Hollandse stad op hem overkwam. Hij bestudeerde de ontwikkelingsgeschiedenis daarvan. Breuning vestigde zich in Batavia waar hij directeur van de Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting werd. Hij was ook verantwoordelijk voor het bestemmingsplan voor het Koningsplein (tegenwoordig Merdekaplein). In 1928 bouwde hij stationsgebouwen voor de vliegvelden Andir in Bandung en Cililitan in Jakarta. Deze twee stationsgebouwen hebben dezelfde opzet, waarschijnlijk om praktische en financiële redenen. In de jaren 1930-1931 was hij werkzaam op het bouwkundig bureau bij Landsgebouwendienst in Batavia, bij de Bouwkundige afdeling van Openbare Werken en werd hij medewerkend architect onder architect W. Lemei. Samen met architect W.B. Carmiggelt was Breuning betrokken bij de bouw van het kantoor van de Gouverneur van Oost-Java te Surabaya. In de periode 1931-1935 was Breuning werkzaam in het ressort Surabaya. Zijn werk was onder andere de verbouwing van het Postagentschapkantoor Simpang Surabaya (1931-1932). Hij was tevens samen met ir. Th. Karsten redacteur bij het IBT, het locale technische bulletin. G. Hendriks werkte hier ook aan mee. Eind 1933 werd Breuning uitgeleend aan de gemeente Batavia als waarnemend hoofd Volkshuisvesting. Hier bouwde hij een nieuw gemeentelijk slachthuis voor buffels, runderen en kleinvee. Hij woonde ongeveer zeven jaar in Batavia. In 1935 kreeg hij Europees verlof en in 1936 keerde hij terug naar Nederlands-Indië. Hij ging werken bij het Departement Verkeer en Waterstaat in Bandung (hij woonde in de Ciliwungstraat 13 in Bandung). In die periode ontwierp Breuning onder andere het stationsgebouw Kemayoran te Jakarta en het Postspaarbankkantoor in Makassar. Van 1937 tot 1941 was Breuning werkzaam op het hoofdkantoor van de Landsgebouwendienst en in de periode 1941-1942 was hij hoofd van de onderafdeling Landsgebouwen bij het Departement Verkeer en Waterstaat. Breuning schrijft bij zijn werkenlijst, ontworpen in het voormalig Nederlands-Indië: 'De ontwerpen voor landsgebouwen in de buitengewesten (de eilanden buiten Java) werden op het hoofdkantoor van het Departement van Verkeer en Waterstaat te Bandoeng ontworpen. De bestektekeningen, alle detailtekeningen, de begroting en het bestek werden ook gemaakt. Deze complete gegevens werden gezonden aan de betrokken waterstaatsambtenaar in de plaats waar het gebouw moest verrijzen en onder diens leiding uitgevoerd.' Breuning had in de oorlogsjaren een lichamelijke aandoening opgelopen die hem had verzwakt. Daarom werd hij in april 1947 eervol ontslagen, wegens lichamelijke ongeschiktheid. Breuning en zijn gezin waren in 1946 gerepatrieerd naar Nederland. Ze kregen tijdelijk onderdak bij Breunings jongere broer, dr. P.S. Breuning, in Utrecht. Toen er een vacature als stadsarchitect bij B.O.W. in Haarlem ontstond, solliciteerde Breuning daar op. Deze positie was door ir. G. Friedhoff bekleed, aan wie deze titel voor het eerst werd toegekend. Met de ervaring die Breuning in Nederlands-Indië had opgebouwd en de belangrijke posities die hij daar had vervuld, kreeg hij de baan. Toch aarzelde het gemeentebestuur vanwege Breunings gezondheidstoestand. Daarom werd eerst een proeftijd van een jaar afgesproken (twee keer zes maanden). Breuning werd per 1 oktober 1947 benoemt tot Hoofdingenieur en een jaar later volgde uiteindelijk het vaste dienstverband. Met ingang van 1 september 1956 werd de titel stadsarchitect ook aan Breuning verleend. Breuning en zijn gezin woonde eerst in een huurwoning aan de Bos en Hovenstraat 28 te Haarlem. Toen zijn toekomst in Haarlem zekerder werd, besloot hij een eigen huis te laten bouwen. Hij kocht een kavel aan de Frederik Hendriklaan 4. Het ontwerp voor zijn eigen woning kwam in 1950 klaar. Behalve de functie van stadsarchitect nam Breuning ook Friedhoffs positie als adviseur van de schoonheidscommissie over en diens functie als bestuurslid van de Vereniging Haerlem (1968-1975). Ook maakte hij deel uit van de Commissie Toegepaste Monumentale Kunst. In Haarlem heeft hij een aantal belangrijke gebouwen ontworpen. Zijn grootste werk is het Coornhert lyceum aan de Lyceumlaan 1. Het werd aan de zuidzijde van de stad gebouwd, tussen de Leidse vaart en de Herenweg aan de grens van Heemstede. Dit nieuwe gebouw bestond uit een noordelijke vleugel in drie lagen en drie parterre vleugels ten zuiden daarvan, gegroepeerd om een binnenplaats. De oostelijke vleugel bevatte de vaklokalen en de noordelijke vleugel de leslokalen, die als semi-openlucht lokalen waren uitgevoerd, daartoe voorzien van stralende plafondverwarming. De noordoostelijke vleugel bevatte de directie afdeling, aula met toebehorende ruimten, muziekzaal en tweede tekenzaal (de eerste tekenzaal lag op de eerste verdieping in de noordwest hoek) en een gymnastiekgebouw en twee zalen met bijbehorende was- en kleedruimten. Boven een rijwielkelder zat een geëtst en gezandstraald raam, ontworpen en aangebracht door tekenleraar Korff. Aan de zuidelijke toegang waren reliëfs, ontworpen door mevrouw Cro-Kruyer, met voorstellingen betrekking hebbend op de lessen die in de vaklokalen gegeven werden. Het belangrijkste kunstwerk, gemaakt door Levinus Tollenaar, bevond zich in de achterwand van het hoofdtrappenhuis met een figuratieve symbolische voorstelling van geest en werk van Coornhert. Het Havenkantoor aan de Spaarndamseweg 1 was in september 1957 gereed. Het werd gebouwd om het oude kleine kantoor uit 1902 te vervangen. Het was uitgebouwd boven het Spaarne, waar de ruimte onder het kantoor gebruikt kon worden als ligplaats voor de dienstvaartuigen. Rechts naast de hoofdingang was tegen de muur van grijs gele baksteen een in brons gegoten versiering geplaatst van de hand van mevrouw Marianne Gobius. De kunstenares had het opschrijft "Haven- en Marktwezen" in de decoratieve voorstelling opgenomen. Het gebouw 'Haarlems Bloei' is misschien het meest zichtbare werk van Breuning. Het bevindt zich aan het Stationplein, naast Station Haarlem Centraal, nu het V.V.V. Haarlem. Levinus Tollenaar maakte een wandversiering in haar eigen techniek: een mozaïek, dat Haarlem als bloemenstad symboliseert, uitgevoerd in kleurige marmer- en natuursteen strips. Breuning ging 4 december 1966 met pensioen. Bij zijn afscheidsreceptie op 2 januari 1967, kreeg hij de onderscheiding Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. In zijn vrije tijd, ging Breuning reizen en lezingen geven. Hij schreef ook boeken, waaronder "Het voormalige Batavia" deel 74 van de Heemschutserie uit 1954 èn "Over Bruggen", een met vele pentekeningen geïllustreerde ontwikkelingsgeschiedenis van bruggen. Hubert Albert Breuning is op 13 augustus 1995 te Haarlem gestorven, bijna 94 jaar oud. Bij zijn uitvaart, in de aula van het Crematorium Velsen te Driehuis, sprak H.E. Phaff, de voormalige gemeentesecretaris van Haarlem over Breunings bijdragen aan de stad Haarlem in het algemeen en voor de Vereniging Haerlem in het bijzonder. Als architect volgde Breuning geen bepaalde stroming. Wel waardeerde hij duidelijk functionaliteit in zijn ontwerpen. Zo zien we dat hij weinig of helemaal geen ornamenten toepaste die geen functionele betekenis hadden. In zijn werk in Nederlands-Indie zien we zijn voorkeur voor veel ramen of openingen om natuurlijke verlichting in een gebouw te krijgen en dat hij veel met kalistenen werkte. Een van Breunings kenmerken zijn ronde ramen. Zijn collega's noemden dit "de ogen van Breuning". Dit kunnen we zien in: de Gouverneurswoning te Medan, de Rubber Licentie kantoren te Palembang en Tanjung Pinang, Agentschap Postspaarbank te Medan en de Residentwoning te Purwokerto. Ereblijken: Ridder Orde van Oranje-Nassau/1967

Breuning, Hubert Albert

H.A. Breuning (1901-1995) Hubert Albert Breuning is de zoon van Maximilian Emil Hubert Breuning en Jeannette Catherine Schilthuis. De voorouders van Hubert kwamen uit de Duitse Moezelstreek. Zijn grootvader was notaris te Jüchen, iets ten zuiden van Mönchengladbach. Zijn vader had civiele techniek gestudeerd in Aken en liet zich in 1882 tot Nederlander naturaliseren. Maximilians specialiteit was het aanleggen van spoorwegen. Dit bezorgde hem verschillende leidende functies, onder andere op Java en in Zuid-Afrika. In 1897 trouwde hij met onderwijzeres Jeannete Catharine Schilthuis te Pretoria. Ze hadden drie zonen: Martin Jan Breuning (geboren rond 1899 te Pretoria), Hubert Albert Breuning (geboren 4 december 1901 te Den Haag) en P.J. Breuning (geboren 28 december 1902 te Zwolle). In oktober 1899 brak een conflict uit met Engeland. Dit veroorzaakte een dreigende situatie en toenemende onveiligheid. In 1900 hadden de Britten Johannesburg en Pretoria veroverd. De kolonisten moesten op 30 mei 1902 de strijd opgeven. De familie Breuning werd door de Engelsen geïnterneerd en als niet Zuid-Afrikaan naar Nederland uitgezet. De familie vond voorlopig een verblijf in Den Haag, waar Hubert op 4 december 1901 ter wereld kwam. Zijn vader werd directeur van de Noord-Ooster Lokaal Spoorweg-mij, waardoor Hubert in Zwolle naar de lagere school ging. In 1911 verhuisde de familie Breuning naar Utrecht. Hubert liet zich inschrijven als leerling van het gymnasium en ontving een paar jaar later het bètadiploma. Hij koos het vak bouwkunde en ging aan de T.H. Delft studeren, waar hij op 6 februari 1926 afstudeerde. Tijdens zijn studie ontmoette hij zijn toekomstige vrouw Antoinette Elisabeth Johanna Lombert. Antoinette had haar jeugd grotendeels in Nederlands-Indië doorgebracht en behaalde haar HBS diploma te Semarang. In het midden van de jaren twintig, wilde de firma Enschede een drukkerij laten bouwen aan de Damstraat te Haarlem. Eerst werd de Amsterdamse architect A.A. Kok gevraagd een plan te maken, maar omdat Kok nog bezig was met andere zaken, besloot hij collega Hubert Breuning aan te nemen. In de periode 1926-1928 heeft deze aan dit project gewerkt. Helaas werd het gebouw in het voorjaar van 1994 gesloopt, wegens verhuizing. Al op het bureau Kok werd Breuning geboeid door het idee dat waardevolle zaken uit het verleden met uiterste zorgvuldigheid geconserveerd moesten worden. Na drukkerij Enschede was er geen werk meer voor Breuning wegens de economische crisis. Daarentegen waren er wel mogelijkheden in Nederlands-Indië. Breuning solliciteerde bij het Ministerie van Koloniën en kreeg een baan bij de afdeling Landsgebouwen van het Gouvernement. Vóór de grote reis naar Nederlands-Indië trouwde hij op 14 januari 1928 met Antoinette. De beslissing naar Indië te gaan werd mede beïnvloed door zijn vaders mooie verhalen en de herinneringen van zijn vrouw aan haar jeugd in Semarang. Februari 1928 vertrokken zij naar Indië en kwamen aan in Oud-Batavia, dat als een typisch Hollandse stad op hem overkwam. Hij bestudeerde de ontwikkelingsgeschiedenis daarvan. Breuning vestigde zich in Batavia waar hij directeur van de Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting werd. Hij was ook verantwoordelijk voor het bestemmingsplan voor het Koningsplein (tegenwoordig Merdekaplein). In 1928 bouwde hij stationsgebouwen voor de vliegvelden Andir in Bandung en Cililitan in Jakarta. Deze twee stationsgebouwen hebben dezelfde opzet, waarschijnlijk om praktische en financiële redenen. In de jaren 1930-1931 was hij werkzaam op het bouwkundig bureau bij Landsgebouwendienst in Batavia, bij de Bouwkundige afdeling van Openbare Werken en werd hij medewerkend architect onder architect W. Lemei. Samen met architect W.B. Carmiggelt was Breuning betrokken bij de bouw van het kantoor van de Gouverneur van Oost-Java te Surabaya. In de periode 1931-1935 was Breuning werkzaam in het ressort Surabaya. Zijn werk was onder andere de verbouwing van het Postagentschapkantoor Simpang Surabaya (1931-1932). Hij was tevens samen met ir. Th. Karsten redacteur bij het IBT, het locale technische bulletin. G. Hendriks werkte hier ook aan mee. Eind 1933 werd Breuning uitgeleend aan de gemeente Batavia als waarnemend hoofd Volkshuisvesting. Hier bouwde hij een nieuw gemeentelijk slachthuis voor buffels, runderen en kleinvee. Hij woonde ongeveer zeven jaar in Batavia. In 1935 kreeg hij Europees verlof en in 1936 keerde hij terug naar Nederlands-Indië. Hij ging werken bij het Departement Verkeer en Waterstaat in Bandung (hij woonde in de Ciliwungstraat 13 in Bandung). In die periode ontwierp Breuning onder andere het stationsgebouw Kemayoran te Jakarta en het Postspaarbankkantoor in Makassar. Van 1937 tot 1941 was Breuning werkzaam op het hoofdkantoor van de Landsgebouwendienst en in de periode 1941-1942 was hij hoofd van de onderafdeling Landsgebouwen bij het Departement Verkeer en Waterstaat. Breuning schrijft bij zijn werkenlijst, ontworpen in het voormalig Nederlands-Indië: 'De ontwerpen voor landsgebouwen in de buitengewesten (de eilanden buiten Java) werden op het hoofdkantoor van het Departement van Verkeer en Waterstaat te Bandoeng ontworpen. De bestektekeningen, alle detailtekeningen, de begroting en het bestek werden ook gemaakt. Deze complete gegevens werden gezonden aan de betrokken waterstaatsambtenaar in de plaats waar het gebouw moest verrijzen en onder diens leiding uitgevoerd.' Breuning had in de oorlogsjaren een lichamelijke aandoening opgelopen die hem had verzwakt. Daarom werd hij in april 1947 eervol ontslagen, wegens lichamelijke ongeschiktheid. Breuning en zijn gezin waren in 1946 gerepatrieerd naar Nederland. Ze kregen tijdelijk onderdak bij Breunings jongere broer, dr. P.S. Breuning, in Utrecht. Toen er een vacature als stadsarchitect bij B.O.W. in Haarlem ontstond, solliciteerde Breuning daar op. Deze positie was door ir. G. Friedhoff bekleed, aan wie deze titel voor het eerst werd toegekend. Met de ervaring die Breuning in Nederlands-Indië had opgebouwd en de belangrijke posities die hij daar had vervuld, kreeg hij de baan. Toch aarzelde het gemeentebestuur vanwege Breunings gezondheidstoestand. Daarom werd eerst een proeftijd van een jaar afgesproken (twee keer zes maanden). Breuning werd per 1 oktober 1947 benoemt tot Hoofdingenieur en een jaar later volgde uiteindelijk het vaste dienstverband. Met ingang van 1 september 1956 werd de titel stadsarchitect ook aan Breuning verleend. Breuning en zijn gezin woonde eerst in een huurwoning aan de Bos en Hovenstraat 28 te Haarlem. Toen zijn toekomst in Haarlem zekerder werd, besloot hij een eigen huis te laten bouwen. Hij kocht een kavel aan de Frederik Hendriklaan 4. Het ontwerp voor zijn eigen woning kwam in 1950 klaar. Behalve de functie van stadsarchitect nam Breuning ook Friedhoffs positie als adviseur van de schoonheidscommissie over en diens functie als bestuurslid van de Vereniging Haerlem (1968-1975). Ook maakte hij deel uit van de Commissie Toegepaste Monumentale Kunst. In Haarlem heeft hij een aantal belangrijke gebouwen ontworpen. Zijn grootste werk is het Coornhert lyceum aan de Lyceumlaan 1. Het werd aan de zuidzijde van de stad gebouwd, tussen de Leidse vaart en de Herenweg aan de grens van Heemstede. Dit nieuwe gebouw bestond uit een noordelijke vleugel in drie lagen en drie parterre vleugels ten zuiden daarvan, gegroepeerd om een binnenplaats. De oostelijke vleugel bevatte de vaklokalen en de noordelijke vleugel de leslokalen, die als semi-openlucht lokalen waren uitgevoerd, daartoe voorzien van stralende plafondverwarming. De noordoostelijke vleugel bevatte de directie afdeling, aula met toebehorende ruimten, muziekzaal en tweede tekenzaal (de eerste tekenzaal lag op de eerste verdieping in de noordwest hoek) en een gymnastiekgebouw en twee zalen met bijbehorende was- en kleedruimten. Boven een rijwielkelder zat een geëtst en gezandstraald raam, ontworpen en aangebracht door tekenleraar Korff. Aan de zuidelijke toegang waren reliëfs, ontworpen door mevrouw Cro-Kruyer, met voorstellingen betrekking hebbend op de lessen die in de vaklokalen gegeven werden. Het belangrijkste kunstwerk, gemaakt door Levinus Tollenaar, bevond zich in de achterwand van het hoofdtrappenhuis met een figuratieve symbolische voorstelling van geest en werk van Coornhert. Het Havenkantoor aan de Spaarndamseweg 1 was in september 1957 gereed. Het werd gebouwd om het oude kleine kantoor uit 1902 te vervangen. Het was uitgebouwd boven het Spaarne, waar de ruimte onder het kantoor gebruikt kon worden als ligplaats voor de dienstvaartuigen. Rechts naast de hoofdingang was tegen de muur van grijs gele baksteen een in brons gegoten versiering geplaatst van de hand van mevrouw Marianne Gobius. De kunstenares had het opschrijft "Haven- en Marktwezen" in de decoratieve voorstelling opgenomen. Het gebouw 'Haarlems Bloei' is misschien het meest zichtbare werk van Breuning. Het bevindt zich aan het Stationplein, naast Station Haarlem Centraal, nu het V.V.V. Haarlem. Levinus Tollenaar maakte een wandversiering in haar eigen techniek: een mozaïek, dat Haarlem als bloemenstad symboliseert, uitgevoerd in kleurige marmer- en natuursteen strips. Breuning ging 4 december 1966 met pensioen. Bij zijn afscheidsreceptie op 2 januari 1967, kreeg hij de onderscheiding Ridder in de Orde van Oranje-Nassau. In zijn vrije tijd, ging Breuning reizen en lezingen geven. Hij schreef ook boeken, waaronder "Het voormalige Batavia" deel 74 van de Heemschutserie uit 1954 èn "Over Bruggen", een met vele pentekeningen geïllustreerde ontwikkelingsgeschiedenis van bruggen. Hubert Albert Breuning is op 13 augustus 1995 te Haarlem gestorven, bijna 94 jaar oud. Bij zijn uitvaart, in de aula van het Crematorium Velsen te Driehuis, sprak H.E. Phaff, de voormalige gemeentesecretaris van Haarlem over Breunings bijdragen aan de stad Haarlem in het algemeen en voor de Vereniging Haerlem in het bijzonder. Als architect volgde Breuning geen bepaalde stroming. Wel waardeerde hij duidelijk functionaliteit in zijn ontwerpen. Zo zien we dat hij weinig of helemaal geen ornamenten toepaste die geen functionele betekenis hadden. In zijn werk in Nederlands-Indie zien we zijn voorkeur voor veel ramen of openingen om natuurlijke verlichting in een gebouw te krijgen en dat hij veel met kalistenen werkte. Een van Breunings kenmerken zijn ronde ramen. Zijn collega's noemden dit "de ogen van Breuning". Dit kunnen we zien in: de Gouverneurswoning te Medan, de Rubber Licentie kantoren te Palembang en Tanjung Pinang, Agentschap Postspaarbank te Medan en de Residentwoning te Purwokerto. Ereblijken: Ridder Orde van Oranje-Nassau/1967