Crouwell, Joseph

BIOGRAFISCHE SCHETS Op 15 maart 1885 werd Joseph Crouwell geboren, als zoon van Catharina Elisabeth Pohlmeijer en Joseph Crouwel sr. De eigenlijke familienaam was Crouwel, maar deze werd veranderd toen zijn grootvader in 1817 werd geboren op een schip dat vanaf Engeland naar de Nederlanden voer. De kapitein op het schip fungeerde als ambtenaar van de burgerlijke stand en schreef Crouwel in het Engels: Crouwell. In signaturen gebruikte de architect de twee namen door elkaar. Soms ondertekende hij zijn tekeningen met J. Crouwell, dan weer met J. Crouwel (jr.). Vooral in de beginperiode van zijn loopbaan, bij het maken van studietekeningen, gebruikt hij de 'Engelse' versie van zijn naam. Crouwell begon zijn opleiding in 1899 aan de Quellinusschool in Amsterdam, een kunstnijverheidsschool waar hij tot 1902 de bouwkundige lessen volgde. In dezelfde stad bezocht hij de Academie voor Voortgezet en Hooger Bouwkunstonderricht. Daar kreeg hij onder meer les van architect K.P.C. de Bazel, op wiens architectenbureau hij ook praktische ervaring opdeed. Daarnaast hebben A. Jacot, J.W. Hanrath, en H.P. Berlage Crouwell in dienst gehad. Vanaf 1911 vestigde Crouwell zich als zelfstandig architect te Amsterdam. Uit die periode stammen verschillende ontwerpen voor woonhuizen en een aantal prijsvraagontwerpen. In 1908 won hij de eerste prijs voor het ontwerp van een ingang voor een park en in hetzelfde jaar won hij met een betimmering van een studeerkamer de Godonprijsvraag, uitgeschreven door het genootschap Architectura et Amicitia. Aan het Willemspark in Amsterdam, waar architecten als Berlage en De Bazel eveneens hadden gebouwd, verrees in 1914 een driedubbel woonhuis van Crouwells hand. In die tijd hield hij zich ook bezig met het ontwerpen van meubels. Voor verschillende prijsvragen tekende hij interieurs, zoals voor 't Woonhuis in Amsterdam. Daarnaast werkte hij aan opdrachten van particulieren en liet hij door de L.O.V., een meubelfabriek in Oosterbeek waar Crouwell tussen 1916 en 1935 'vrije medewerker' was, met name in de jaren twintig meubilair vervaardigen. In 1917 deed Crouwell mee aan de prijsvraag voor de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam en won hij de derde prijs. Toen Crouwell in datzelfde jaar bij de Rijksgebouwendienst als architect werd aangesteld, brak zijn meest productieve periode aan. Vanaf 1920 was hij adjunct-rijksbouwmeester onder rijksbouwmeester H.Th. Teeuwisse. Crouwell werd de opvolger van C.H. Peters en was verantwoordelijk voor de Landsgebouwen Eerste District, bestaande uit de provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht en Noord-Holland. Teeuwisse had drie jonge architecten in dienst genomen: C.J. Blaauw, Crouwell en J.M. Luthmann. Zij maakten de ontwerpen en moesten daarnaast toezicht houden op de bouwkundig ambtenaren van het bureau, die verantwoordelijk waren voor de uitwerking en detaillering van de plannen en de vervaardiging van de bestekken en begrotingen. Crouwell had als adjunct-rijksbouwmeester en de architectonische leiding; een aantal keren maakte Teeuwisse nog het indelingsplan, maar liet het ontwerpen van interieur en exterieur aan Crouwell over. De hoofdpostkantoren van Utrecht en Haarlem en het telegraafkantoor in Arnhem, dat tijdens de Tweede Wereldoorlog werd verwoest, zouden Crouwells bekendste gebouwen worden. Daarnaast heeft hij vooral veel kleine post- en telegraafkantoren ontworpen en twee gebouwen voor de Veeartsenijkundige Hogeschool in Utrecht en een Rijks-HBS. Om inspiratie op te doen reisde Crouwell in jaren twintig op kosten van de Rijksgebouwendienst naar Finland, Zweden en Duitsland. Hij maakte daar tekeningen van postkantoren en andere gebouwen en kocht er architectuurboeken, waarvan de illustraties als studiemateriaal dienden. Crouwell was gefascineerd door de architectuur van de Finse architect Eliel Saarinen en in zijn postkantoren is die invloed terug te vinden. Vaak werkte Crouwell bij de bouw van zijn postkantoren met dezelfde kunstenaars. Beeldhouwer H.A. van den Eijnde, die tussen 1921 en 1923 als vaste medewerker aan de Rijksgebouwendienst was verbonden, ontwierp beelden voor verschillende postkantoren, onder andere voor die van Haarlem en Arnhem. De glas-in-loodramen werden dikwijls vervaardigd door kunstenaar R.N. Roland Holst, met wie Crouwell een uitgebreide briefwisseling heeft onderhouden. Voor het representatief fotograferen van zijn architectuur koos Crouwell de fotograaf die ook voor Dudok werkzaam was: C.A. Deul uit Hilversum. Deul en Crouwell correspondeerden lange tijd met elkaar. In 1947 werd Crouwell tot hoofdarchitect benoemd. Nog tot eind 1950 bleef hij voor de Rijksgebouwendienst werken. In de vier daaropvolgende jaren werkte Crouwell op projectbasis en voltooide hij nog enkele lopende projecten. In de literatuur wordt Crouwells werk uit de jaren twintig meestal bij de architectuur van de Amsterdamse School geplaatst, maar daarbinnen wordt hij wel gekenschetst als een architect met een eigen handschrift. De kathedrale hal van het Utrechtse postkantoor, met het dak gespannen in een parabool - een veel gebruikt motief van de Amsterdamse School - oogstte veel bewondering bij andere architecten en critici. De postkantoren in Arnhem en Haarlem deden architectuurcritici denken aan het Scheepvaarthuis in Amsterdam en ook de twee bakstenen gebouwen voor de Veeartsenijkundige Hogeschool passen volgens de literatuur in de vormentaal van de Amsterdamse School, door de halfronde uitbouwen en de typische symbolische ornamentiek. Crouwell bouwde echter alleen op deze manier in een bepaalde periode, namelijk toen hij samen met Blaauw en Luthmann onder Teeuwisse werkte. Midden jaren twintig verliet Crouwell de ronde bakstenen vormen en bouwde onder invloed van de ideeën van Frank Lloyd Wright de zakelijke HBS in Harlingen en het Geldkantoor in Amsterdam. Dit laatste gebouw kreeg pas in de tweede ontwerpfase een dergelijk functioneel karakter. Door geldproblemen moest Crouwell het totale decoratieve programma laten vervallen. Uiteindelijk tekende hij een totaal ander gebouw zonder enig ornament, dat in niets meer lijkt op de eerste tekeningen die hij op papier had gezet. Ook andere ontwerpen moesten door geldgebrek veranderen. In het postkantoor in Utrecht werd een glas-in-loodraam van kunstenaar R.N. Roland Holst niet geplaatst en was er geen geld meer voor de beeldhouwwerken van Hildo Krop , in Haarlem werd van het bouwen van een monumentale toren afgezien. Aan de hand van de presentatietekeningen in het archief is nog te zien hoe het postkantoor met de imposante toren had kunnen worden.

Crouwell, Joseph

BIOGRAFISCHE SCHETS Op 15 maart 1885 werd Joseph Crouwell geboren, als zoon van Catharina Elisabeth Pohlmeijer en Joseph Crouwel sr. De eigenlijke familienaam was Crouwel, maar deze werd veranderd toen zijn grootvader in 1817 werd geboren op een schip dat vanaf Engeland naar de Nederlanden voer. De kapitein op het schip fungeerde als ambtenaar van de burgerlijke stand en schreef Crouwel in het Engels: Crouwell. In signaturen gebruikte de architect de twee namen door elkaar. Soms ondertekende hij zijn tekeningen met J. Crouwell, dan weer met J. Crouwel (jr.). Vooral in de beginperiode van zijn loopbaan, bij het maken van studietekeningen, gebruikt hij de 'Engelse' versie van zijn naam. Crouwell begon zijn opleiding in 1899 aan de Quellinusschool in Amsterdam, een kunstnijverheidsschool waar hij tot 1902 de bouwkundige lessen volgde. In dezelfde stad bezocht hij de Academie voor Voortgezet en Hooger Bouwkunstonderricht. Daar kreeg hij onder meer les van architect K.P.C. de Bazel, op wiens architectenbureau hij ook praktische ervaring opdeed. Daarnaast hebben A. Jacot, J.W. Hanrath, en H.P. Berlage Crouwell in dienst gehad. Vanaf 1911 vestigde Crouwell zich als zelfstandig architect te Amsterdam. Uit die periode stammen verschillende ontwerpen voor woonhuizen en een aantal prijsvraagontwerpen. In 1908 won hij de eerste prijs voor het ontwerp van een ingang voor een park en in hetzelfde jaar won hij met een betimmering van een studeerkamer de Godonprijsvraag, uitgeschreven door het genootschap Architectura et Amicitia. Aan het Willemspark in Amsterdam, waar architecten als Berlage en De Bazel eveneens hadden gebouwd, verrees in 1914 een driedubbel woonhuis van Crouwells hand. In die tijd hield hij zich ook bezig met het ontwerpen van meubels. Voor verschillende prijsvragen tekende hij interieurs, zoals voor 't Woonhuis in Amsterdam. Daarnaast werkte hij aan opdrachten van particulieren en liet hij door de L.O.V., een meubelfabriek in Oosterbeek waar Crouwell tussen 1916 en 1935 'vrije medewerker' was, met name in de jaren twintig meubilair vervaardigen. In 1917 deed Crouwell mee aan de prijsvraag voor de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam en won hij de derde prijs. Toen Crouwell in datzelfde jaar bij de Rijksgebouwendienst als architect werd aangesteld, brak zijn meest productieve periode aan. Vanaf 1920 was hij adjunct-rijksbouwmeester onder rijksbouwmeester H.Th. Teeuwisse. Crouwell werd de opvolger van C.H. Peters en was verantwoordelijk voor de Landsgebouwen Eerste District, bestaande uit de provincies Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht en Noord-Holland. Teeuwisse had drie jonge architecten in dienst genomen: C.J. Blaauw, Crouwell en J.M. Luthmann. Zij maakten de ontwerpen en moesten daarnaast toezicht houden op de bouwkundig ambtenaren van het bureau, die verantwoordelijk waren voor de uitwerking en detaillering van de plannen en de vervaardiging van de bestekken en begrotingen. Crouwell had als adjunct-rijksbouwmeester en de architectonische leiding; een aantal keren maakte Teeuwisse nog het indelingsplan, maar liet het ontwerpen van interieur en exterieur aan Crouwell over. De hoofdpostkantoren van Utrecht en Haarlem en het telegraafkantoor in Arnhem, dat tijdens de Tweede Wereldoorlog werd verwoest, zouden Crouwells bekendste gebouwen worden. Daarnaast heeft hij vooral veel kleine post- en telegraafkantoren ontworpen en twee gebouwen voor de Veeartsenijkundige Hogeschool in Utrecht en een Rijks-HBS. Om inspiratie op te doen reisde Crouwell in jaren twintig op kosten van de Rijksgebouwendienst naar Finland, Zweden en Duitsland. Hij maakte daar tekeningen van postkantoren en andere gebouwen en kocht er architectuurboeken, waarvan de illustraties als studiemateriaal dienden. Crouwell was gefascineerd door de architectuur van de Finse architect Eliel Saarinen en in zijn postkantoren is die invloed terug te vinden. Vaak werkte Crouwell bij de bouw van zijn postkantoren met dezelfde kunstenaars. Beeldhouwer H.A. van den Eijnde, die tussen 1921 en 1923 als vaste medewerker aan de Rijksgebouwendienst was verbonden, ontwierp beelden voor verschillende postkantoren, onder andere voor die van Haarlem en Arnhem. De glas-in-loodramen werden dikwijls vervaardigd door kunstenaar R.N. Roland Holst, met wie Crouwell een uitgebreide briefwisseling heeft onderhouden. Voor het representatief fotograferen van zijn architectuur koos Crouwell de fotograaf die ook voor Dudok werkzaam was: C.A. Deul uit Hilversum. Deul en Crouwell correspondeerden lange tijd met elkaar. In 1947 werd Crouwell tot hoofdarchitect benoemd. Nog tot eind 1950 bleef hij voor de Rijksgebouwendienst werken. In de vier daaropvolgende jaren werkte Crouwell op projectbasis en voltooide hij nog enkele lopende projecten. In de literatuur wordt Crouwells werk uit de jaren twintig meestal bij de architectuur van de Amsterdamse School geplaatst, maar daarbinnen wordt hij wel gekenschetst als een architect met een eigen handschrift. De kathedrale hal van het Utrechtse postkantoor, met het dak gespannen in een parabool - een veel gebruikt motief van de Amsterdamse School - oogstte veel bewondering bij andere architecten en critici. De postkantoren in Arnhem en Haarlem deden architectuurcritici denken aan het Scheepvaarthuis in Amsterdam en ook de twee bakstenen gebouwen voor de Veeartsenijkundige Hogeschool passen volgens de literatuur in de vormentaal van de Amsterdamse School, door de halfronde uitbouwen en de typische symbolische ornamentiek. Crouwell bouwde echter alleen op deze manier in een bepaalde periode, namelijk toen hij samen met Blaauw en Luthmann onder Teeuwisse werkte. Midden jaren twintig verliet Crouwell de ronde bakstenen vormen en bouwde onder invloed van de ideeën van Frank Lloyd Wright de zakelijke HBS in Harlingen en het Geldkantoor in Amsterdam. Dit laatste gebouw kreeg pas in de tweede ontwerpfase een dergelijk functioneel karakter. Door geldproblemen moest Crouwell het totale decoratieve programma laten vervallen. Uiteindelijk tekende hij een totaal ander gebouw zonder enig ornament, dat in niets meer lijkt op de eerste tekeningen die hij op papier had gezet. Ook andere ontwerpen moesten door geldgebrek veranderen. In het postkantoor in Utrecht werd een glas-in-loodraam van kunstenaar R.N. Roland Holst niet geplaatst en was er geen geld meer voor de beeldhouwwerken van Hildo Krop , in Haarlem werd van het bouwen van een monumentale toren afgezien. Aan de hand van de presentatietekeningen in het archief is nog te zien hoe het postkantoor met de imposante toren had kunnen worden.