Wattjes, Jannes Gerhardus

(verkorte versie Bonas Essay) BEKENDHEID AAN NATIONALE EN INTERNATIONALE BOUWKUNST De grote verdienste van prof ir J.G,.Wattjes b.i. was de bekendheid die hij de Nederlandse architectuur in het buitenland gaf en omgekeerd opende hij het zicht op buitenlandse architectuur in ons land. In een groot aantal fotoboeken met een viertalige inleiding maakte hij bouwkunst toegankelijk voor een groot publiek. Vaktermen wist hij steeds goed te vertalen, bovendien beheerste hij naast de vier moderne talen ook het Zweeds. Hierdoor werd de boeiende Scandinavische bouwkunst voor ons land toegankelijk. Wattjes gaf ook in Zweden in het Zweeds lezingen. In 1956 verscheen een bewerking van Amsterdamse Bouwkunst en Stadsschoon van 1306-1942 van Wattjes en architect F. A. Warners. De auteur Corneille F. Janssen die deze uitgave bewerkte schreef over Wattjes: "Het baanbrekend werk voor het totstandkomen van de uitgave Amsterdamse Bouwkunst en Stadsschoon door de auteurs Wattjes en Warners verricht, heeft het mogelijk gemaakt dat een boek kon verschijnen dat zowel door de toegevoegde artikelen als door het uiterlijk volkomen actueel is." In 858 foto's voorzien van soms uitgebreide onderschriften bracht Wattjes de hele bouwgeschiedenis van zijn geboortestad in beeld. Wattjes zelf typeerde zijn uitgave aldus: "Dit boek over Amsterdam, waaraan ik 4 jaar werkte, richt zich nl. niet alleen zelfs niet in de eerste plaats tot vakgenoten, maar ook juist en vooral in bouwkunst belangstellende leken." De woorden van Janssen bij de heruitgave en de woorden van Wattjes zelf geven precies de grote verdienste van deze hoogleraar voor de bouwkunst weer. HOOGLERAAR Op 27 september 1918 hield bouwkundig ingenieur Wattjes zijn inaugurele rede bij zijn installatie aan de Technische Hooge School in Delft. Hij volgde toen professor Itz op. Onder de titel De Verhouding van de Bouwkunst tot Wetenschap, Techniek en Kunst legde professor Wattjes verband tussen die drie aspecten in de architectuur. Volgens Wattjes had de bouwkunst meer dan andere kunsten een wetenschappelijke vorming nodig, een kunst met een brede technische- en wetenschappelijke kant. Hier trok hij een parallel met de onderscheiden gebieden van de menselijke geest zoals hij die zag: wetenschap, techniek en kunst. ARCHITECT WATTJES Uit de periode dat Wattjes architect was zijn maar enkele ontwerpen bekend. In Hilversum het Landhuis 't Heem uit 1905, in de Burgemeester Schoocklaan. Een volgend project is het woonhuis annex kantoor in Amsterdam, ook een voorbeeld van rationele bouw met een opvallende symmetrische raamverdeling. Het sanatorium Den Oldenhoff in Gorssel zou aanvankelijke een verbouwing of een aanbouw aan een bestaand gebouw uit 1850 worden. Uiteindelijk werd besloten tot de aanbouw van een achtervleugel, met als gevolg dat het voorhuis drastische wijzigingen onderging. In 1919 vroeg Wattjes toestemming aan het College van Curatoren van de Technische Hogeschool voor het ontwerpen en bouwen van een complex arbeiderswoningen in Brummen, samen met architect A.J. Jansen uit Gorssel. In 1921 benaderde Wattjes het College van Curatoren van de afdeling bouwkunde opnieuw om als adviseur voor het bureau Jansen en Jacobs in Zutphen op te mogen treden. Uit die periode zijn verschillende landhuizen bekend van architectenbureau Jansen en Jacobs, maar bij slechts twee werd ook de naam van Wattjes als mede-architect genoemd: een landhuis uit 1920 in Gorssel en een landhuis op de Holterberg. Daarbij kan aangenomen worden dat de bijdragen van Wattjes hoofdzakelijk bestonden uit adviezen over de constructies van de verschillende gebouwen. Bureau Loggers en Wattjes Op 8 december 1936 werd het landhuis in Holten verkocht aan G.Grondsma. Hij gaf architect T.J. Loggers uit Holten opdracht het pand te verbouwen tot hotel, sindsdien bekend als hotel-restaurant "Hoog Holten". Vanaf dat moment dateerde de samenwerking tussen Loggers en Wattjes in het Architecten en Ingenieursbureau T.J. Loggers en Prof. Ir. J.G. Wattjes in Holten(O) en Rijswijk. De taakverdeling daarbij is niet helemaal duidelijk. "Het bureau belast zich, met het maken van bouwontwerpen, het verstrekken van technisch advies betreffende nieuwere bouwconstructies, funderingen, acoustische en thermische isolatie, het berekenen en detailleeren van constructies in hout, staal en gewapend beton, het opmaken van uitbreidingsplannen, bebouwingsvoorschriften en verdere stedebouwkundige werken, het geven van advies bij beoordeling van bouwvergunningsaanvragen." FILOSOFIE Naast zijn werk als architect en hoogleraar besteedde Wattjes veel aandacht aan de filosofie. Hij was een aanhanger van de filosofie van Hegel en lid van het Bolland-genootschap voor de zuivere Rede. Bouwkunst en filosofie Door Hegel geïnspireerd schreef hij met betrekking tot bouwkunst of -kunde over techniek en schoonheid. Daarbij ging hij uitvoerig in op het functioneren van de techniek bij het scheppingsproces, gezien als een vrijheid in gebondenheid. "Kunst in de zin van schoone kunst, niet in den zin van techniek, is die menschelijke werkzaamheid, waarbij uit innerlijken aandrang schoonheid wordt voortgebracht," schreef Wattjes in 1926 in Denken en Leven. Wattjes legde de nadruk op het feit dat de kunstenaar produceert in plaats van reproduceert. Een kunstenaar kon ook zijn eigen werk niet reproduceren maar wel sproten al zijn werken uit eenzelfde persoonlijkheid voort. Ondanks deze persoonlijkheid werd, volgens Wattjes, in het werk van een kunstenaar een gemeenschappelijke kunstzinnige tijdgeest weerspiegeld. De geest zoals Hegel die in zijn filosofie weergaf blijkt ook uit de voorpublicatie van zijn niet uitgegeven boek over de filosofie van de bouwkunst. Bouwkunst werd door Wattjes gezien als de overgangsvorm tussen kunde in de zin van kunst of techniek en kunst in de zin van schone kunst. Bouwkunst enerzijds als kunde en dus techniek, anderzijds als kunst en weergave van schoonheid. Om van de bouwkunst iets te begrijpen diende men begrip van de techniek te hebben met daaraan voorafgaande de filosofie van die techniek. Door zijn omgeving zodanig te veranderen met kleur en vorm achtte Wattjes de mens in staat zich boven het alledaagse te verheffen en daarmee een esthetisch begrip of schoonheid te benaderen. Met andere woorden de techniek gaf de mens de mogelijkheid om zelf de schoonheid van zijn omgeving te bepalen. Door een eenmaal ontworpen werk te herhalen zou de maker zijn kunst weer tot techniek doen 'verstijven'. De techniek ging, volgens Wattjes ook niet tegen de natuur in, werkte niet bovennatuurlijk of tegennatuurlijk maar stelt de natuur in dienst van de geest. De geest die de schoonheid kon toevoegen. Eind negentiende en begin twintigste eeuw werd de verhouding tussen architect en ingenieur problematisch. De toepassing van allerlei nieuwe materialen zoals staal en beton had een toenemend specialisme tot gevolg. De architect had de ingenieur nodig voor het maken van berekeningen. Pas toen architecten gingen denken vanuit deze nieuwe materialen kwam er belangstelling voor de esthetische kwaliteit van bijvoorbeeld, ijzer, staal, glas of beton. Hierdoor ontstond een herwaardering voor de ingenieursbouw. Wattjes heeft steeds geprobeerd om die twee met elkaar te verzoenen. Tout comprendre ,c'est tout pardonner Over Wattjes persoonlijke leven is vrijwel niets bekend. Hij was een vriendelijke man die zich niet ophield met allerlei conventies en regels, maar iemand die altijd klaar stond voor iedereen die betrokken was bij zijn grote liefde; de bouwkunst. In een In Memoriam in Het Bouwbedrijf typeerde Ir. C.J. van Mansum Wattjes als iemand die bekend stond om zijn grote werkkracht waarvan maar enkelen zouden beseffen hoe groot deze was, omdat hij ook anoniem actief was. Zijn talloze publicaties omvatten het gehele scala van de architectuur en bouwkunst, gezien tegen een filosofische achtergrond; daarin was Wattjes uniek. Zijn artikelen over problemen in het beroep van architect waren scherp, mensen benaderde hij vriendelijk en begrijpend. Over zijn privé-leven bleef hij gesloten. Hij stond bekend om zijn verstrooidheid als het om zaken van alledag ging. Zijn levensmotief was: "Tout comprendre,c'est tout pardonner". Opleiding: Polytechnische Hogeschool Delft/1902 Nevenfuncties: Academie voor Beeldende Kunsten Minerva Groningen/docent/1904-1908;Industrieschool der Maatschappij voor de werkende stand/docent/;Technische Hogeschool Delft/hoogleraar/1918-1944;Het Bouwbedrijf/redacteur/;Normalisatiecommissie voor nieuwe raam- en deurconstructies/voorzitter/;P.B.N.A./curator/;NIVA/lid/;BNA/lid/-1941;La Technique des Travaux/medewerker/;Bollandgenootschap/lid/;De Idee/redacteur/

Wattjes, Jannes Gerhardus

(verkorte versie Bonas Essay) BEKENDHEID AAN NATIONALE EN INTERNATIONALE BOUWKUNST De grote verdienste van prof ir J.G,.Wattjes b.i. was de bekendheid die hij de Nederlandse architectuur in het buitenland gaf en omgekeerd opende hij het zicht op buitenlandse architectuur in ons land. In een groot aantal fotoboeken met een viertalige inleiding maakte hij bouwkunst toegankelijk voor een groot publiek. Vaktermen wist hij steeds goed te vertalen, bovendien beheerste hij naast de vier moderne talen ook het Zweeds. Hierdoor werd de boeiende Scandinavische bouwkunst voor ons land toegankelijk. Wattjes gaf ook in Zweden in het Zweeds lezingen. In 1956 verscheen een bewerking van Amsterdamse Bouwkunst en Stadsschoon van 1306-1942 van Wattjes en architect F. A. Warners. De auteur Corneille F. Janssen die deze uitgave bewerkte schreef over Wattjes: "Het baanbrekend werk voor het totstandkomen van de uitgave Amsterdamse Bouwkunst en Stadsschoon door de auteurs Wattjes en Warners verricht, heeft het mogelijk gemaakt dat een boek kon verschijnen dat zowel door de toegevoegde artikelen als door het uiterlijk volkomen actueel is." In 858 foto's voorzien van soms uitgebreide onderschriften bracht Wattjes de hele bouwgeschiedenis van zijn geboortestad in beeld. Wattjes zelf typeerde zijn uitgave aldus: "Dit boek over Amsterdam, waaraan ik 4 jaar werkte, richt zich nl. niet alleen zelfs niet in de eerste plaats tot vakgenoten, maar ook juist en vooral in bouwkunst belangstellende leken." De woorden van Janssen bij de heruitgave en de woorden van Wattjes zelf geven precies de grote verdienste van deze hoogleraar voor de bouwkunst weer. HOOGLERAAR Op 27 september 1918 hield bouwkundig ingenieur Wattjes zijn inaugurele rede bij zijn installatie aan de Technische Hooge School in Delft. Hij volgde toen professor Itz op. Onder de titel De Verhouding van de Bouwkunst tot Wetenschap, Techniek en Kunst legde professor Wattjes verband tussen die drie aspecten in de architectuur. Volgens Wattjes had de bouwkunst meer dan andere kunsten een wetenschappelijke vorming nodig, een kunst met een brede technische- en wetenschappelijke kant. Hier trok hij een parallel met de onderscheiden gebieden van de menselijke geest zoals hij die zag: wetenschap, techniek en kunst. ARCHITECT WATTJES Uit de periode dat Wattjes architect was zijn maar enkele ontwerpen bekend. In Hilversum het Landhuis 't Heem uit 1905, in de Burgemeester Schoocklaan. Een volgend project is het woonhuis annex kantoor in Amsterdam, ook een voorbeeld van rationele bouw met een opvallende symmetrische raamverdeling. Het sanatorium Den Oldenhoff in Gorssel zou aanvankelijke een verbouwing of een aanbouw aan een bestaand gebouw uit 1850 worden. Uiteindelijk werd besloten tot de aanbouw van een achtervleugel, met als gevolg dat het voorhuis drastische wijzigingen onderging. In 1919 vroeg Wattjes toestemming aan het College van Curatoren van de Technische Hogeschool voor het ontwerpen en bouwen van een complex arbeiderswoningen in Brummen, samen met architect A.J. Jansen uit Gorssel. In 1921 benaderde Wattjes het College van Curatoren van de afdeling bouwkunde opnieuw om als adviseur voor het bureau Jansen en Jacobs in Zutphen op te mogen treden. Uit die periode zijn verschillende landhuizen bekend van architectenbureau Jansen en Jacobs, maar bij slechts twee werd ook de naam van Wattjes als mede-architect genoemd: een landhuis uit 1920 in Gorssel en een landhuis op de Holterberg. Daarbij kan aangenomen worden dat de bijdragen van Wattjes hoofdzakelijk bestonden uit adviezen over de constructies van de verschillende gebouwen. Bureau Loggers en Wattjes Op 8 december 1936 werd het landhuis in Holten verkocht aan G.Grondsma. Hij gaf architect T.J. Loggers uit Holten opdracht het pand te verbouwen tot hotel, sindsdien bekend als hotel-restaurant "Hoog Holten". Vanaf dat moment dateerde de samenwerking tussen Loggers en Wattjes in het Architecten en Ingenieursbureau T.J. Loggers en Prof. Ir. J.G. Wattjes in Holten(O) en Rijswijk. De taakverdeling daarbij is niet helemaal duidelijk. "Het bureau belast zich, met het maken van bouwontwerpen, het verstrekken van technisch advies betreffende nieuwere bouwconstructies, funderingen, acoustische en thermische isolatie, het berekenen en detailleeren van constructies in hout, staal en gewapend beton, het opmaken van uitbreidingsplannen, bebouwingsvoorschriften en verdere stedebouwkundige werken, het geven van advies bij beoordeling van bouwvergunningsaanvragen." FILOSOFIE Naast zijn werk als architect en hoogleraar besteedde Wattjes veel aandacht aan de filosofie. Hij was een aanhanger van de filosofie van Hegel en lid van het Bolland-genootschap voor de zuivere Rede. Bouwkunst en filosofie Door Hegel geïnspireerd schreef hij met betrekking tot bouwkunst of -kunde over techniek en schoonheid. Daarbij ging hij uitvoerig in op het functioneren van de techniek bij het scheppingsproces, gezien als een vrijheid in gebondenheid. "Kunst in de zin van schoone kunst, niet in den zin van techniek, is die menschelijke werkzaamheid, waarbij uit innerlijken aandrang schoonheid wordt voortgebracht," schreef Wattjes in 1926 in Denken en Leven. Wattjes legde de nadruk op het feit dat de kunstenaar produceert in plaats van reproduceert. Een kunstenaar kon ook zijn eigen werk niet reproduceren maar wel sproten al zijn werken uit eenzelfde persoonlijkheid voort. Ondanks deze persoonlijkheid werd, volgens Wattjes, in het werk van een kunstenaar een gemeenschappelijke kunstzinnige tijdgeest weerspiegeld. De geest zoals Hegel die in zijn filosofie weergaf blijkt ook uit de voorpublicatie van zijn niet uitgegeven boek over de filosofie van de bouwkunst. Bouwkunst werd door Wattjes gezien als de overgangsvorm tussen kunde in de zin van kunst of techniek en kunst in de zin van schone kunst. Bouwkunst enerzijds als kunde en dus techniek, anderzijds als kunst en weergave van schoonheid. Om van de bouwkunst iets te begrijpen diende men begrip van de techniek te hebben met daaraan voorafgaande de filosofie van die techniek. Door zijn omgeving zodanig te veranderen met kleur en vorm achtte Wattjes de mens in staat zich boven het alledaagse te verheffen en daarmee een esthetisch begrip of schoonheid te benaderen. Met andere woorden de techniek gaf de mens de mogelijkheid om zelf de schoonheid van zijn omgeving te bepalen. Door een eenmaal ontworpen werk te herhalen zou de maker zijn kunst weer tot techniek doen 'verstijven'. De techniek ging, volgens Wattjes ook niet tegen de natuur in, werkte niet bovennatuurlijk of tegennatuurlijk maar stelt de natuur in dienst van de geest. De geest die de schoonheid kon toevoegen. Eind negentiende en begin twintigste eeuw werd de verhouding tussen architect en ingenieur problematisch. De toepassing van allerlei nieuwe materialen zoals staal en beton had een toenemend specialisme tot gevolg. De architect had de ingenieur nodig voor het maken van berekeningen. Pas toen architecten gingen denken vanuit deze nieuwe materialen kwam er belangstelling voor de esthetische kwaliteit van bijvoorbeeld, ijzer, staal, glas of beton. Hierdoor ontstond een herwaardering voor de ingenieursbouw. Wattjes heeft steeds geprobeerd om die twee met elkaar te verzoenen. Tout comprendre ,c'est tout pardonner Over Wattjes persoonlijke leven is vrijwel niets bekend. Hij was een vriendelijke man die zich niet ophield met allerlei conventies en regels, maar iemand die altijd klaar stond voor iedereen die betrokken was bij zijn grote liefde; de bouwkunst. In een In Memoriam in Het Bouwbedrijf typeerde Ir. C.J. van Mansum Wattjes als iemand die bekend stond om zijn grote werkkracht waarvan maar enkelen zouden beseffen hoe groot deze was, omdat hij ook anoniem actief was. Zijn talloze publicaties omvatten het gehele scala van de architectuur en bouwkunst, gezien tegen een filosofische achtergrond; daarin was Wattjes uniek. Zijn artikelen over problemen in het beroep van architect waren scherp, mensen benaderde hij vriendelijk en begrijpend. Over zijn privé-leven bleef hij gesloten. Hij stond bekend om zijn verstrooidheid als het om zaken van alledag ging. Zijn levensmotief was: "Tout comprendre,c'est tout pardonner". Opleiding: Polytechnische Hogeschool Delft/1902 Nevenfuncties: Academie voor Beeldende Kunsten Minerva Groningen/docent/1904-1908;Industrieschool der Maatschappij voor de werkende stand/docent/;Technische Hogeschool Delft/hoogleraar/1918-1944;Het Bouwbedrijf/redacteur/;Normalisatiecommissie voor nieuwe raam- en deurconstructies/voorzitter/;P.B.N.A./curator/;NIVA/lid/;BNA/lid/-1941;La Technique des Travaux/medewerker/;Bollandgenootschap/lid/;De Idee/redacteur/