Mey, Johan Melchior van der

(Bonas Essay door J. Grutzbauch; verkorte versie) Johan Melchior van der Mey werd op 19 augustus 1878 in Delfshaven geboren. Zijn moeder was Akke van der Mey (1848-1913), die in de huishouding bij een vooraanstaande Rotterdamse redersfamilie werkte. Van der Mey was een buitenechtelijk kind en het is niet duidelijk wie zijn vader was. Toen Akke van der Mey zwanger raakte, kwam zij in contact met F.H. Edelman, met wie zij samen de geboorteakte liet opmaken. Als vader werd Paul den Tex aangegeven, directeur van de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij (KNSM) en lid van de Raad van Bestuur van de Nieuwe Rijnvaart Maatschappij (NRM). In 1906 trouwde J.M. van der Mey met Sara Johanna Herweijer (1881-1955), die uit een Groningse familie afkomstig was. Van der Mey bleef weliswaar zijn hele leven in Amsterdam werkzaam, maar toch verhuisde hij in 1912 met zijn vrouw naar Geulle in Limburg. In Geulle bezat de familie van zijn echtgenote een huis en Van der Mey bouwde daar op een aangrenzend perceel een vervallen boerenhuis om tot een fraai landhuis. In het midden van de jaren dertig kreeg het echtpaar Van der Mey te maken met financiële problemen en werd gedwongen het huis in Geulle te verkopen. Van der Mey kon in het geheel niet met geld omgaan en ook zijn echtgenote was een zeer goedgeefse vrouw, die meestal uit eigen middelen iedereen verzorgde, die hulp nodig had. Zij trokken in bij hun buren, de familie Ramaker, waar zij tot hun dood twee kleine zolderkamertjes bewoonden. Zij leefden zeer teruggetrokken en hadden slechts enkele vrienden. De laatste jaren werd Van der Mey er van beschuldigd in de oorlog met de Duitsers te hebben gecollaboreerd. Deze beschuldigingen bleken na onderzoek volstrekt onterecht. Van der Mey overleed, bijna 71 jaar oud op 24 juni 1949 in Geulle en werd op het kerkhof in Meerssen begraven. Opleiding Van der Mey werd opgeleid aan één der Hogere Burgerscholen in Amsterdam, waar hij een 3-jarige cursus volgde. Daarna bezocht hij - ook in Amsterdam - de eerste kunstnijverheidsschool, die hij met de hoogste onderscheiding 'uitmuntend' afsloot. In 1903 - aangespoord door Ed.Cuypers - onderwierp hij zich aan het examen tot het verkrijgen van het Diploma van Bouwkundig Opzichter, dat werd ingesteld door de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst. Van der Mey's examenwerk trok meteen de aandacht; het werd het beste van alle ingeleverde werken genoemd. Van der Mey bezocht tijdens zijn werkzaamheden op het bureau Cuypers samen met Kramer en De Klerk de 'Industrieschool van de Maatschappij voor de Werkende Stand'. Begin loopbaan Na zijn studie was Van der Mey enige jaren practisch werkzaam als hulpopzichter, opzichter en tekenaar, vermoedelijk op het architectenbureau Gulden & Geldmaker, of bij de architect G.B. Salm. Vanaf 1897 werkte hij - gedurende negen jaar - op het bureau van Eduard Cuypers, een neef van P.J.H. Cuypers, de architect van het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam. Daar was Van der Mey o.a. bezig met het ontwerpen en uitvoeren van verschillende woonhuizen, bank- en stationsgebouwen en met de voor-studies en het definitief ontwerpen voor de inzending in antwoord op de prijsvraag voor het Vredespaleis van de Carnegie-Stichting in Den Haag. Niet alleen Van der Mey, maar ook andere architecten, die later als Amsterdamse School-architecten bekend raakten, werkten in deze periode op het bureau van Ed. Cuypers: P.L. Kramer (1903-1913), M. de Klerk (tot 1910), G.F. LaCroix en andere. Vooral met Kramer raakte Van der Mey bevriend. Cuypers speelde een zeer belangrijke rol in Van der Mey's verdere ontwikkeling. Architect van de Amsterdamse School Eduard Cuypers wordt soms 'de vader van de Amsterdamse School' genoemd, omdat zijn kantoor als kraamkamer voor deze stijl wordt beschouwd. Vele bekende namen waren eerst aan Cuypers' bureau verbonden. Maar toch was het niet Cuypers, die de grondslag voor deze stijl legde. Een belangrijk feit is namelijk, dat de Amsterdamse School nooit een 'school' was, maar alleen een begrip voor een aantal architecten, die min of meer toevallig in een gelijksoortig stijl bouwden. De Amsterdamse School werd nooit gesticht en publiceerde ook nooit een manifest, zoals dat voor andere stijlen of groeperingen wel het geval was. Ondanks een 'gelijkgezinden geest' waren er wel dergelijk verschillen. Van der Mey's stijl was veel nuchterder dan die van bijvoorbeeld P. Kramer en vooral M. de Klerk. In Van der Mey's gebouwen kwamen niet zo vaak sterk expressionistische vormen tot uitdrukking. Vooral in het Scheepvaarthuis en de Kinderkliniek zijn ook nog invloeden van de Jugendstil te herkennen. Een interessant feit is dat Van der Mey zich altijd alleen met het ontwerpen van de gevels bezig hield, wat eigenlijk op alle Amsterdamse School architecten van toepassing was. Al voor zijn eerste ontwerpen had Van der Mey bezwaren tegen deze manier van bouwen. Maar speciaal wat de woningbouw betreft, werden in die tijd de architecten alleen voor de voorgevels aangetrokken, de plattegronden werden door technische bureaus ontworpen. Esthetisch adviseur bij de Dienst van Publieke Werken Rond 1910 vestigde Van der Mey zich in Amsterdam en richtte zich - op zoek naar een aanstelling - tot de directeur van de Dienst der Publieke Werken A.W. Bos. Van der Mey en Bos kenden elkaar en achtte hem een begaafd architect. De taak van de esthetisch adviseur bij Publieke Werken was beperkt tot het adviseren omtrent de plannen die hem werden voorgelegd. Hij moest in overleg met de onderdirecteur van de dienst, W.J. de Groot, op het bureau van Publieke Werken besprekingen voeren met de tekenaars en de chefs van de afdelingen. Bruggen Van der Mey hield zich in die tijd niet alleen bezig met gevelontwerpen, maar ook met het ontwerpen van een aantal bruggen, welke gemaakt zijn tussen 1912 en 1916, de periode waarin hij ook aan het Scheepvaarthuis werkte. Een aantal van die brugontwerpen kwam pas in het begin van de jaren twintig tot uitvoering, omdat er tussen 1915 en 1921 in Amsterdam geen bruggen verbreed of nieuw gebouwd werden. Hoofdzakelijk als gevolg van de Eerste Wereldoorlog, die de levering van bouwmaterialen onmogelijk maakte. Plannen op papier Zijn loopbaan als architect leek zeer veelbelovend, maar na de bouw van het Scheepvaarthuis heeft Van der Mey de beloftes die een Prix de Rome winnaar oproept niet echt waar gemaakt. Het wekt wel verwondering, dat een zo begaafd architect zich niet verder kon ontplooien, omdat hem de mogelijkheid ertoe niet werd gegeven. Afgezien van zijn aanstelling als esthetisch adviseur bij Publieke Werken, was Van der Mey buiten ontwerpen niet echt actief. Het is alleen bekend dat hij in 1918 en 1924 jurylid was van de Prix de Rome voor Bouwkunst. Belangrijk om hier te noemen zijn nog twee van Van der Mey's medewerkers, de later bekend geworden architecten Mart Stam en J.J.B. Franswa. Slot In het begin hield Van der Mey zich alleen bezig met architectuur en stedenbouw, maar beperkte zich niet op een bepaalde type objecten. Hij ontwierp alles, waar hij de opdracht voor kreeg. Het is meer een toeval, dat tenslotte zijn meeste ontwerpen gericht waren eerst op bruggenbouw en later op de woningbouw. Van der Mey wordt soms tegelijkertijd genoemd met M. de Klerk en Piet Kramer als grondlegger van de Amsterdamse School. Aan het begin van zijn gebouwd oeuvre was ook duidelijk te zien, dat hij begon in een vernieuwde stijl te bouwen. Maar aangezien zijn beperkte oeuvre dat op het Scheepvaarthuis volgde, kan worden aangenomen dat Van der Mey weliswaar aanvankelijke invloed op de nieuwe stijl uitoefende, maar later helemaal aan betekenis verloor. Opleiding: Hogere Burgerschool, Amsterdam/;kunstnijverheidsschool Amsterdam/;Industrieschool van de Maatschappij voor de Werkende Stand/ Nevenfuncties: Prix de Rome/jurylid/1918;Prix de Rome/jurylid/1924;VHBO Amsterdam/docent/

Mey, Johan Melchior van der

(Bonas Essay door J. Grutzbauch; verkorte versie) Johan Melchior van der Mey werd op 19 augustus 1878 in Delfshaven geboren. Zijn moeder was Akke van der Mey (1848-1913), die in de huishouding bij een vooraanstaande Rotterdamse redersfamilie werkte. Van der Mey was een buitenechtelijk kind en het is niet duidelijk wie zijn vader was. Toen Akke van der Mey zwanger raakte, kwam zij in contact met F.H. Edelman, met wie zij samen de geboorteakte liet opmaken. Als vader werd Paul den Tex aangegeven, directeur van de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij (KNSM) en lid van de Raad van Bestuur van de Nieuwe Rijnvaart Maatschappij (NRM). In 1906 trouwde J.M. van der Mey met Sara Johanna Herweijer (1881-1955), die uit een Groningse familie afkomstig was. Van der Mey bleef weliswaar zijn hele leven in Amsterdam werkzaam, maar toch verhuisde hij in 1912 met zijn vrouw naar Geulle in Limburg. In Geulle bezat de familie van zijn echtgenote een huis en Van der Mey bouwde daar op een aangrenzend perceel een vervallen boerenhuis om tot een fraai landhuis. In het midden van de jaren dertig kreeg het echtpaar Van der Mey te maken met financiële problemen en werd gedwongen het huis in Geulle te verkopen. Van der Mey kon in het geheel niet met geld omgaan en ook zijn echtgenote was een zeer goedgeefse vrouw, die meestal uit eigen middelen iedereen verzorgde, die hulp nodig had. Zij trokken in bij hun buren, de familie Ramaker, waar zij tot hun dood twee kleine zolderkamertjes bewoonden. Zij leefden zeer teruggetrokken en hadden slechts enkele vrienden. De laatste jaren werd Van der Mey er van beschuldigd in de oorlog met de Duitsers te hebben gecollaboreerd. Deze beschuldigingen bleken na onderzoek volstrekt onterecht. Van der Mey overleed, bijna 71 jaar oud op 24 juni 1949 in Geulle en werd op het kerkhof in Meerssen begraven. Opleiding Van der Mey werd opgeleid aan één der Hogere Burgerscholen in Amsterdam, waar hij een 3-jarige cursus volgde. Daarna bezocht hij - ook in Amsterdam - de eerste kunstnijverheidsschool, die hij met de hoogste onderscheiding 'uitmuntend' afsloot. In 1903 - aangespoord door Ed.Cuypers - onderwierp hij zich aan het examen tot het verkrijgen van het Diploma van Bouwkundig Opzichter, dat werd ingesteld door de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst. Van der Mey's examenwerk trok meteen de aandacht; het werd het beste van alle ingeleverde werken genoemd. Van der Mey bezocht tijdens zijn werkzaamheden op het bureau Cuypers samen met Kramer en De Klerk de 'Industrieschool van de Maatschappij voor de Werkende Stand'. Begin loopbaan Na zijn studie was Van der Mey enige jaren practisch werkzaam als hulpopzichter, opzichter en tekenaar, vermoedelijk op het architectenbureau Gulden & Geldmaker, of bij de architect G.B. Salm. Vanaf 1897 werkte hij - gedurende negen jaar - op het bureau van Eduard Cuypers, een neef van P.J.H. Cuypers, de architect van het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam. Daar was Van der Mey o.a. bezig met het ontwerpen en uitvoeren van verschillende woonhuizen, bank- en stationsgebouwen en met de voor-studies en het definitief ontwerpen voor de inzending in antwoord op de prijsvraag voor het Vredespaleis van de Carnegie-Stichting in Den Haag. Niet alleen Van der Mey, maar ook andere architecten, die later als Amsterdamse School-architecten bekend raakten, werkten in deze periode op het bureau van Ed. Cuypers: P.L. Kramer (1903-1913), M. de Klerk (tot 1910), G.F. LaCroix en andere. Vooral met Kramer raakte Van der Mey bevriend. Cuypers speelde een zeer belangrijke rol in Van der Mey's verdere ontwikkeling. Architect van de Amsterdamse School Eduard Cuypers wordt soms 'de vader van de Amsterdamse School' genoemd, omdat zijn kantoor als kraamkamer voor deze stijl wordt beschouwd. Vele bekende namen waren eerst aan Cuypers' bureau verbonden. Maar toch was het niet Cuypers, die de grondslag voor deze stijl legde. Een belangrijk feit is namelijk, dat de Amsterdamse School nooit een 'school' was, maar alleen een begrip voor een aantal architecten, die min of meer toevallig in een gelijksoortig stijl bouwden. De Amsterdamse School werd nooit gesticht en publiceerde ook nooit een manifest, zoals dat voor andere stijlen of groeperingen wel het geval was. Ondanks een 'gelijkgezinden geest' waren er wel dergelijk verschillen. Van der Mey's stijl was veel nuchterder dan die van bijvoorbeeld P. Kramer en vooral M. de Klerk. In Van der Mey's gebouwen kwamen niet zo vaak sterk expressionistische vormen tot uitdrukking. Vooral in het Scheepvaarthuis en de Kinderkliniek zijn ook nog invloeden van de Jugendstil te herkennen. Een interessant feit is dat Van der Mey zich altijd alleen met het ontwerpen van de gevels bezig hield, wat eigenlijk op alle Amsterdamse School architecten van toepassing was. Al voor zijn eerste ontwerpen had Van der Mey bezwaren tegen deze manier van bouwen. Maar speciaal wat de woningbouw betreft, werden in die tijd de architecten alleen voor de voorgevels aangetrokken, de plattegronden werden door technische bureaus ontworpen. Esthetisch adviseur bij de Dienst van Publieke Werken Rond 1910 vestigde Van der Mey zich in Amsterdam en richtte zich - op zoek naar een aanstelling - tot de directeur van de Dienst der Publieke Werken A.W. Bos. Van der Mey en Bos kenden elkaar en achtte hem een begaafd architect. De taak van de esthetisch adviseur bij Publieke Werken was beperkt tot het adviseren omtrent de plannen die hem werden voorgelegd. Hij moest in overleg met de onderdirecteur van de dienst, W.J. de Groot, op het bureau van Publieke Werken besprekingen voeren met de tekenaars en de chefs van de afdelingen. Bruggen Van der Mey hield zich in die tijd niet alleen bezig met gevelontwerpen, maar ook met het ontwerpen van een aantal bruggen, welke gemaakt zijn tussen 1912 en 1916, de periode waarin hij ook aan het Scheepvaarthuis werkte. Een aantal van die brugontwerpen kwam pas in het begin van de jaren twintig tot uitvoering, omdat er tussen 1915 en 1921 in Amsterdam geen bruggen verbreed of nieuw gebouwd werden. Hoofdzakelijk als gevolg van de Eerste Wereldoorlog, die de levering van bouwmaterialen onmogelijk maakte. Plannen op papier Zijn loopbaan als architect leek zeer veelbelovend, maar na de bouw van het Scheepvaarthuis heeft Van der Mey de beloftes die een Prix de Rome winnaar oproept niet echt waar gemaakt. Het wekt wel verwondering, dat een zo begaafd architect zich niet verder kon ontplooien, omdat hem de mogelijkheid ertoe niet werd gegeven. Afgezien van zijn aanstelling als esthetisch adviseur bij Publieke Werken, was Van der Mey buiten ontwerpen niet echt actief. Het is alleen bekend dat hij in 1918 en 1924 jurylid was van de Prix de Rome voor Bouwkunst. Belangrijk om hier te noemen zijn nog twee van Van der Mey's medewerkers, de later bekend geworden architecten Mart Stam en J.J.B. Franswa. Slot In het begin hield Van der Mey zich alleen bezig met architectuur en stedenbouw, maar beperkte zich niet op een bepaalde type objecten. Hij ontwierp alles, waar hij de opdracht voor kreeg. Het is meer een toeval, dat tenslotte zijn meeste ontwerpen gericht waren eerst op bruggenbouw en later op de woningbouw. Van der Mey wordt soms tegelijkertijd genoemd met M. de Klerk en Piet Kramer als grondlegger van de Amsterdamse School. Aan het begin van zijn gebouwd oeuvre was ook duidelijk te zien, dat hij begon in een vernieuwde stijl te bouwen. Maar aangezien zijn beperkte oeuvre dat op het Scheepvaarthuis volgde, kan worden aangenomen dat Van der Mey weliswaar aanvankelijke invloed op de nieuwe stijl uitoefende, maar later helemaal aan betekenis verloor. Opleiding: Hogere Burgerschool, Amsterdam/;kunstnijverheidsschool Amsterdam/;Industrieschool van de Maatschappij voor de Werkende Stand/ Nevenfuncties: Prix de Rome/jurylid/1918;Prix de Rome/jurylid/1924;VHBO Amsterdam/docent/