Verhoeven, Jan

INLEIDING Het werk van architect Jan Verhoeven heeft een uitgesproken karakter. Zijn grote interesse in en gevoel voor menselijke relaties weerspiegelen zich in de zorg waarmee hij de gebruikers van zijn architectuur omringde. Dat heeft hem bewonderaars opgeleverd, maar ook velen die zijn expressieve vormen en constructies te benauwend vonden. Door de jaren heen liet hij zich zowel inspireren door de formele strengheid in de werken van Palladio als door de speelsheid en de emotionele benadering van Cobrakunstenaars. Met deze basis heeft hij ruimten gerealiseerd die zowel esthetisch als functioneel in zijn tijd bijzonder waren. In die tijd, vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw, werden de zekerheden van het Nieuwe Bouwen, dat in de architectuur en stedenbouw de boventoon voerde, aan het wankelen gebracht door het verzet van rond het blad Forum operende architecten. Verhoevens docent Aldo van Eyck speelde daarin een belangrijke rol. In diens kielzog ontwikkelde Verhoeven zijn eigen structuralistische ontwerpmethode waarmee hij een wereld ontwierp die zowel naar binnen als naar buiten gekeerd was. Zijn oriëntatie daarbij was vooral op de Nederlandse bouwtraditie gericht. Hoofdidee, inspiraties en citaten, thema’s Het hoofdidee in Verhoevens werken is dat de ‘individuele delen’ -bijvoorbeeld een aantal woonhuizen- liggen rond een ‘gezamenlijk deel’, het plein, dat open is naar de openbare ruimte. Inhoudelijk complementeren de huizen en het plein elkaar, een twee-eenheid vormend.'Ordening is relaties leggen ook tussen mensen' was Verhoevens benadering.(1) Dit is terug te zien in zijn woningen, woonwijken, scholen en grotere maatschappelijke gebouwen. Bij zijn huizen langs de Kyftenbeltlaan in Hoevelaken liggen de individuele kamers rond de woonkamer met vide; in deze en andere woonwijken hebben de woonhuizen direct toegang tot een meerhoekig plein. Bij zijn scholen liggen de klassen gegroepeerd rond een grote ontmoetingsruimte, en bij zijn Rijksbrandweeracademie in Schaarsbergen lagen oorspronkelijk de blokken met studentenkamers en klaslokalen rond de centrale stallingsruimte voor de brandweerauto’s. Verhoevens centrale gedachte dat individu en gemeenschap even belangrijk zijn en elkaar versterken is een idee dat hem eind vijftiger begin zestiger jaren in de vorige eeuw waarschijnlijk via zijn inspirerende leraar Aldo van Eyck heeft bereikt. Deze studeerde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Zürich en raakte bevriend met de kunsthistorica Carola Giedion.(2) Zij vormde met anderen een groep van moderne abstracte en surrealistische kunstenaars die in verband met de oorlog naar Zwitserland waren gevlucht. Zij stond voor de benadering dat tegenstellingen elkaar kunnen versterken.(3) Verhoeven heeft later getracht het begrip tegenstellingen in zijn ontwerpen op meerdere manieren tot uitdrukking te brengen.(4) Binnen Verhoevens gebouwen zijn er inspiraties, citaten en ook thema’s te ontdekken. De inspiraties komen uit de architectuurgeschiedenis en uit buitenlandse en inheemse bouw. Van Palladio tot Louis Kahn en van Islamitische tegelpatronen tot Nederlandse boerderijen. Deze inspiratiebronnen worden gebruikt wanneer ze passen in het hoofdidee. De thema’s in de ontwerpen zijn functionele onderdelen die meestal ook het hoofdidee versterken en die steeds anders worden uitgevoerd. Voorbeelden hiervan zijn: de dakvormen, vaak expressieve houten constructies, duurzame materialen (5), ruimten met hogere en lagere gedeelten vaak met vides, bovenlichten en ramen met bijzondere indelingen, trappen met uitzonderlijke verlopen, rechte en kruisende assen en open haarden. De laatst genoemde zijn een voorbeeld van een onderdeel dat in gebruik zeer stimulerend voor de saamhorigheid kan zijn. Niet alleen het veelkleurige milieu in Zürich heeft Van Eyck en daarmee indirect Verhoeven geïnspireerd, ook de ideeën van mensen rond de kunststroming Cobra, die Van Eyck persoonlijk had leren kennen, heeft hij overgebracht naar zijn leerlingen. De bijzondere vrije expressieve en emotionele benadering van mens en natuur in hun motieven is herkenbaar in Verhoevens intenties en uitspraken. De maatschappelijke situatie na de Tweede Wereldoorlog is belangrijk om de reactie van de jongere architecten als Piet Blom, Herman Hertzberger en Verhoeven te begrijpen. Zij keerden zich tegen de algemene aanpak van de Wederopbouw. De rationele, functionalistische bouwprojecten waren naar hun inzicht vooral op functies en de economie gericht, en hielden te weinig rekening met menselijke of meer psychologische behoeften. Deze jonge architecten zochten nieuwe uitdrukkingsvormen, zich baserend op structuralistische ontwerpmethoden. Verder droeg het overheidsbeleid, dat in de Tweede Nota over de ruimtelijke ordening in Nederland uit 1966 overstapte naar gebundelde deconcentratie (6) in kleine groeikernen, sterk bij aan een ander klimaat ten aanzien van volkshuisvesting en ruimtelijke Ordening. Met betrekking tot de woning zelf werd er voor meer keuzemogelijkheden, meer aantrekkelijke woonomgevingen en minder uniformiteit gepleit. De toenmalige minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Wim Schut speelde hierbij een stimulerende rol. Verhoevens werkwijze De basis van Verhoevens ontwerpen, structuren of configuraties zoals hij ze het liefst noemde, is een klassiek stramien van kwadraten waarin ook de diagonalen meespelen. De maten van het stramien worden aangepast aan vorm en functie en niet andersom. De plattegronden ontstaan meestal door eenheden in de plattegrond te spiegelen en te draaien rond een centrale meerhoekige, regelmatige polygonale ruimte, zoals een achthoek, zeshoek en zelfs een vijfhoek. Herman Hertzberger bewondert Verhoevens kundigheid om bijvoorbeeld met de laatstgenoemde figuur te ontwerpen.(7) Het basisstramien kan ook uitgebreid worden met onregelmatige vormen. Er zijn ook voorbeelden van het inpassen van figuren tussen een paar basiseenheden. Zijn ontwerpen werden door sommigen als organisch beleefd, of doen denken aan bloemen of aan kristallen (8), anderen herkenden onder de oppervlakte de strenge geometrische configuratie waarin Verhoevens grote ruimtelijke begaafdheid tot uitdrukking komt: het lukt hem met een streng raster als basis ogenschijnlijk spelenderwijs te doen alsof het zonder raster tot stand is gekomen. “Onoverzichtelijk, maar eigenlijk een gecompliceerde orde”.(9) Zijn doel was om een omgeving te scheppen waarin de mensen, als individu en behorend tot een gemeenschap, zich prettig en thuis zouden voelen.(10) Verhoeven stond in zijn atelier als ‘componist en dirigent’ midden tussen zijn medewerkers. Hij luisterde tussen het werken door naar hun verhalen. Een oud-medewerker vertelde dat de baas het dikke potlood hanteerde en dat de medewerkers voor het uitwerken er verder alleen voor stonden. Dit was alleen mogelijk omdat Verhoevens schetsen heel correct in elkaar zaten. Musici praten over absoluut gehoor, Verhoeven had een zeer goed ruimtelijk inzicht, anders zou zo’n werkwijze niet mogelijk zijn geweest. Vaak begon hij met maquettes van golfkarton die hij met schildersplakband in elkaar zette, voordat er een eerste schets werd gemaakt. Naarmate het ontwerp verder werd uitgewerkt nam de netheid van de maquette toe tot en met de presentatiemaquette. (11) Deze laatste werd vaak op het laatste moment met hulp van zijn vrouw en kinderen vervaardigd. (12) Verhoevens primaire ruimten in woonhuizen en scholen zijn vaak organisch van vorm, gepositioneerd op de plaats waar in gebouwen in het zuiden van Europa een atrium is gesitueerd. Onder deze oppervlakte ligt evenwel een strenge geometrische structuur die Verhoeven op een speelse wijze mee laat jongleren. De meestal forse houten constructies zijn, als in een molen of op de deel van een boerderij nadrukkelijk zichtbaar, en daarmee karakteristiek voor zijn werk. De ruimten heeft hij met gevoel en respect voor de menselijke schaal gerealiseerd. Architect Jan Verhoeven Verhoeven groeide op in Amersfoort. Zijn vader J.A. Verhoeven(1895-1971) was via de ambachtsschool eind jaren twintig mededirecteur geworden van het Amersfoortse installatiebureau Installatiewerk. Vanaf 1933 begon hij een eigen bureau onder de naam van Warmte– en Elektronisch Adviesbureau J.A. Verhoeven Amersfoort, dat in de jaren dat Jan opgroeide zeer succesvol werd. Dankzij Verhoeven sr.’s vriendschap met architect J.F. Staal (1879-1940) werd een van zijn eerste opdrachten de lucht- en technische installaties in het Beursgebouw aan de Coolsingel te Rotterdam. Andere grotere opdrachten in de beginperiode waren de Avro-studio te Hilversum, de Joodse Invalide te Amsterdam - eveneens van Staal - , de Twentse Bank te Rotterdam en de Pensioenraad te Den Haag. In een jubileumuitgave van het personeelsblad Komma (13) dat uitkwam bij het vijftigjarig bestaan van het bedrijf in 1983, werden zijn technisch inzicht en zijn begaafdheid in het onderhandelen genoemd, waarbij hij (...)een grote mate van inventiviteit en artisticiteit aan de dag [legde], achter zijn tekenbord steeds zoekend naar die technische oplossingen, die het meest harmonieerden met de opzet en de architectuur van het gebouw. Hij was daarbij wars van het volgen van platgetreden paden en vaste schema’s.(14) Jan Verhoeven heeft zijn nuchtere houding tot de waarde en de beperking van techniek van huis uit kunnen ontwikkelen.(15) Door de jaren heen heeft de vader van Jan Verhoeven gewerkt voor architecten die hoorden bij de richting van het Nieuwe Bouwen, zoals Staal, J.J.P. Oud (1890-1963), B. Merkelbach (1901-1961), P.J. Elling (1897-1962) en A. Bodon (1906-1990).(16) In zijn studietijd is Verhoeven medewerker geweest bij Merkelbach en Elling, waarschijnlijk dankzij zijn vader. Tegen enkele projecten en sommige benaderingen van deze architecten zou hij samen met anderen sterk ageren. Jan Verhoeven heeft vanaf zijn geboorte op 26 mei 1926 tot aan zijn verhuizing naar Hoevelaken in de jaren zestig in Amersfoort gewoond, met onderbrekingen voor studie en werk in Amsterdam en Parijs. Het ouderlijk huis met kantoor lag net buiten de middeleeuwse stad. Dit oudste deel van de stad is vol van interessante ruimtelijke belevenissen: lagere woonhuizen, grote kerken tussen steegjes en grachten en gebogen straten.(17) De morfologische en hiërarchische structuur ervan doet denken aan de opbouw van Verhoevens latere uitgevoerde werken. Een cirkelvormige straat, het noordwestelijke deel van de Breestraat, is gebouwd op de fundamenten van de eerste ronde stadsmuur van Amersfoort. De woonwijken van Verhoeven, vaak met meerhoekige pleinen en straten, die beleefd worden als cirkelvormig, doen aan dit gedeelte van de Breestraat denken. Voor de ruimten rond de school in Heumen en pleinen in een woonwijk in Hoevelaken zou de driehoekige Appelmarkt model hebben kunnen staan. Verhoeven heeft van 1943 tot 1948 op de Rijks-HBS gezeten.(18) Een chronische astmatische bronchitis (19) speelde hem toen en ook later in zijn leven parten. Dat stond de passie om zijn vak uit te oefenen niet in de weg. Na de HBS overwoog Verhoeven architect te worden, zoals blijkt uit een brief van een vriend die tijdelijk in Amerika woonde. Deze schreef het volgende in een antwoordbrief: (...) Jan, je plan om architect te worden lijkt mij reusachtig. Ik geloof, dat dit werkelijk iets is dat je zal liggen. Zover als ik het kan beoordelen, is jouw sterke kant, afgezien van je tekenvaardigheid, je culturele en esthetische interesse, en dat zal je in de architectuur heel erg goed te pas komen. Ik hoop werkelijk dat je de opleiding, zoals je die voor de volgende jaren hebt uitgestippeld, zult kunnen volgen tot het eind. (...) Ik geloof, dat je met de architectuur werkelijk iets heel goeds gevonden hebt. (...) Wat je pianospel betreft, daarvoor benijd ik je heel erg. Terwijl jij blijkbaar met redelijk grote stappen vooruit gaat, ga ik met onredelijk grote stappen achteruit”.(20) De ouders van Verhoeven kwamen allebei uit Zwolle, zijn moeder Bep was vooruitstrevend en hield zich onder andere bezig met alternatief, gezond eten. Opvallend in hun modern ingerichte huis met onder meer Bertoia-meubelen was een grote kast vol grammofoonplaten. Waarschijnlijk werden deze gedraaid door Jan en zijn zus Tine, aangezien zij allebei, in tegenstelling tot hun ouders, zeer geïnteresseerd waren in muziek.(21) Van 1949 tot 1950 werkte Verhoeven bij de Amersfoortse architect G. Pothoven (1915-1997). Die zei later over hem: ‘hij was toen vrij eigenwijs… hij is wat praktischer geworden’. In verband met Verhoevens piramidevormig woongebouw in Dorrestein, Amersfoort zei Pothoven: ‘constructief was hij toen niet praktisch, maar zijn ideeën waren prima’.(22) In 1950 begon Verhoeven in Amsterdam zijn studie tot architect met het volgen van avondonderwijs aan de Middelbare Technische School in Amsterdam. Tijdens zijn jaren op de avondschool tussen 1950-1953 werkte hij op het bureau van Merkelbach en Elling. In zijn tijd op dit bureau sprak Verhoeven zeer kritisch over de tekenaars met een geweldig technisch inzicht. Hij was toen zelf veel meer bezig met ‘het besef dat architectuur kunst is’.(23) Tijdens deze jaren voelde Verhoeven zich nog onzeker over zijn houding ten opzichte van de architectuur. Hij neigde naar het inzicht dat architectuur een kunst is, maar deze intuïtieve benadering werd door de tekenaars bij genoemd bureau niet gedeeld: “De jongens die daar werkten waren allemaal heel goede tekenaars met een stevige technische ervaring. Ze zeiden dan ook : ‘Ach je moet niet naar de Academie gaan, je moet eerst behoorlijk de bouwtechniek onder de knie krijgen’”.(24) Verhoeven koos in 1954 voor de opleiding Voortgezet Bouwkundig Onderricht (VBO) aan de Academie van Bouwkunst te Amsterdam, waar hij in 1961 zijn diploma VHBO behaalde.(25) In de jaren 1955-1960 werkte hij in verschillende samenstellingen met de architecten H. van Meer (*1928), D.L. Sterenberg (*1921) en D. van de Pol (*1930). Op 3 mei 1958 werd notarieel vastgelegd dat zij sinds 1956 een maatschap met elkaar waren aangegaan, die echter pas vanaf 1 januari 1958 volledig geldend was. Zij noemden zich BUOR (BUro voor Orde en Regelmaat) en waren gevestigd te Laren.(26) Op de Academie maakte hij in 1960, als derdejaars, een ontwerp voor een aquarium onder begeleiding van Aldo van Eyck. Het ontwerp werd hetzelfde jaar gepubliceerd in het architectentijdschrift Forum waarvan Van Eyck redacteur was; voor een studerende iets heel bijzonders. (27) Het aquarium, geplaatst in zee, is piramidaal opgebouwd met één helft boven het zeeoppervlak en één helft eronder. Langs trappen bereik je de verdiepingen die een halve verdieping vanuit het ingangsniveau omhoog en omlaag verspringen. De langwerpige begane grond waaruit alles wordt bereikt en de beschreven hoofdopbouw doen denken aan het ontwerp voor het uitbreidingsplan voor de Lagere Technische School De Koppel in Amersfoort uit 1961 en de latere uitvoering ervan in 1973. In het genoemde Forumartikel schrijft Aldo van Eyck in zijn beoordeling van het ontwerp van het aquarium onder andere: ‘De ontwerper is erin geslaagd werkelijk een brug te slaan tussen mens- en vissenwereld, (...) Indien de bezoeker enigermate associatief ontvankelijk is, zal hij door middel van vis en architectuur de fenomenen: zee – zeediepte en zeebodem – stroom en meer kunnen beleven (...) Vanaf de demiscus, deze wonderlijke scheidingslijn, zakt het gebouw even organisch in het water omlaag, als het in de luchtruimte omhoog stulpt’. Het aquarium is heel nuchter opgebouwd en is nog schatplichtig aan het Nieuwe Bouwen. Het karakter van Verhoevens werken vanaf midden zestiger jaren in de vorige eeuw is in deze drie ontwerpen al te herkennen: een rijk spel van belevenissen met een ruimtelijke begaafdheid gevormd rond een centrale ruimte. (28) In 1959 trouwde Verhoeven met Eva Wensing. Zij hadden elkaar enkele jaren eerder in Amsterdam ontmoet. Eva, in 1927 geboren en in 2011 overleden, had vanaf 1946 een opleiding gebonden grafiek gevolgd aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs in Amsterdam, de latere Gerrit Rietveld Akademie. Als 25-jarige woonde zij enige tijd in Parijs. Haar vader was de toneelspeler Lucas Wensing, haar moeder, Eva Beck, had in Genéve een voor die tijd bijzondere dans- en muziekopleiding gevolgd en zij speelde later ook toneel.(29) Eva heeft altijd meegewerkt op Verhoevens atelier, zoals hij zijn architectenbureau noemde. Haar taken waren onder andere de administratie en het vormgeven van ramen en gevels, het kiezen van kleuren. Eva was voor Jan de belangrijkste gesprekspartner. Haar oordeel woog zwaar voor hem.(30) Jan en Eva musiceerden samen, Jan had in Amsterdam les van een zangpedagoge gehad. Hij zong bijvoorbeeld liederen van Schubert en Eva begeleidde op de piano. Het zingen was bovendien goed voor Jan’s longen. Bij perioden nam hij zangonderwijs bij het zusje van Eva, Hetty Wensing. Hun eerste woning in Amersfoort was een flat op de Bachweg waar ook de architectenfamilie Heijdenrijk woonde, met wie zij veel contact hadden. In 1966 verhuisden Jan en Eva naar het door Jan ontworpen huis Park Weldam in Hoevelaken. In hun huis stond er bijna altijd muziek op; opera’s, symfonieën en kamermuziek losten elkaar af. Ook muziek uit andere culturen werd beluisterd. Bijzondere huisconcerten vonden hier plaats. De akoestiek in de hoge met balken bedekte huiskamer was uitstekend.(31) Muziek kwam in de huizen van Verhoeven met balken, onderliggers en steunbalken goed tot zijn recht, zowel in zijn huis op Park Weldam als in de huizen langs de Kyftenbeltlaan in Hoevelaken, zoals de auteur zelf mocht ervaren. Vanaf eind jaren zestig ging de familie Verhoeven - inmiddels was hun dochter Caroline geboren- in de zomer kamperen in Faucon, vlakbij Vaison la Romaine. Ieder jaar werden meerdere Cisterciënzer abdijen bezocht waaronder Senanque, Silvance, Le Thoronet, Fontfroide en Fontenay. De soberheid, de materialen en de spiritualiteit van deze abdijen waren een belangrijk inspiratiebron voor Verhoeven.(32) In het oorspronkelijke ontwerp van de wijk en huizen langs de Kyftenbeltlaan in Hoevelaken waren die kwaliteiten terug te vinden. Aldo van Eyck In de tijd dat Verhoeven zijn opleiding volgde bij Aldo van Eyck en zijn eerste opdrachten kreeg, was de invloed van het Nieuwe Bouwen in Nederland bijzonder groot. Architecten die deze stroming waren toegedaan hadden al vanaf 1928 congressen georganiseerd om de moderne architectuur te promoten en van een theoretisch kader te voorzien. De bijeenkomsten van de Congrès Internationaux d’Architecture Moderne (CIAM) begonnen in 1928 in La Sarraz, Zwitserland en werden voorgezet tot aan de opheffing in 1959 in Otterlo met een onderbreking vanwege de Tweede Wereldoorlog. Het vierde congres in 1933 (33) leverde het Charte d’Athene op dat met de scheiding van functies wonen, werken, verkeer en recreatie een richtsnoer werd voor de toenmalige stedenbouwkundige planning, en na de Tweede Wereldoorlog op grote schaal zou worden toegepast. Een nieuwe generatie architecten liep hiertegen te hoop. Op het 10e congres in 1956 in Dubrovnik dat door J.B. Bakema werd geleid en door de jongere Team Ten architecten met onder andere Van Eyck en Peter en Alison Smithson was voorbereid, werden nieuwe aanbevelingen gedaan die werden vastgelegd in het Charte d’Habitat.(34) Hierin trachtte men de ruimtelijke relaties voor individu en gezin door alle levensfasen, de relaties tussen individu en gemeenschap en onze relatie met de natuur te analyseren. Van Eyck en Bakema vormden met anderen een groep die een nieuwe koers zocht: 'Ze wilden zich niet meer op louter rationele en functionele aspecten richten maar ook op het bevorderen van gemeenschapszin en rijk stedelijk leven’.(35) De voor die tijd nieuwe benadering maakte later grote indruk op Verhoeven toen hij er als leerling van Van Eyck aan de Academie van Bouwkunst mee in aanraking kwam. Een belangrijke bron voor het volgen van deze ontwikkelingen was het tijdschrift Forum, dat vanaf 1946 werd uitgegeven door het Genootschap Architectura et Amicitia. Van Eyck was tussen 1959-1963 redacteur en onder meer H. Hertzberger (*1932) en Bakema waren belangrijke medewerkers. Er werd hierin gepleit voor 'een andere gedachte’, een meer menselijke schaal voor stedebouw en architectuur.(36) Verschillende architecten die zich thuis voelden bij de Forumgedachte lieten zich inhoudelijk inspireren door Van Eycks benadering van architectuur als een kunstrichting en door zijn kennis van andere culturen uit ondermeer Afrika. Dit gold met name Verhoeven, P. Blom (1934-1994) en Hertzberger. De eerste twee werkten hun ontwerpen vooral uit in traditionele materialen, houtconstructies en baksteenmuren, Hertzberger vooral met betonconstructies. Diens ontwerpen berusten naar eigen zeggen op een grid, cellen achter elkaar waar je doorheen kan kijken. Verhoevens ontwerpen vergeleek hij met ‘een bos van bomen’, dus ruimten met een beperkte doorkijk. Van de kwaliteiten van het Nieuwe Bouwen was Verhoeven niet overtuigd, op wat werk van Le Corbusier en Rietveld na.37 Buiten het vroege werk voor BUOR, zijn ontwerp voor een aquarium (1960) en het uitgevoerde ontwerp voor de LTS school De Koppel (1973) is daar ook geen spoor van te bekennen. Modernisten en traditionalisten Tegelijkertijd met de ontwikkelingen die voortvloeien uit de vergaderingen binnen CIAM, waar functionalisme, met nadruk op techniek, economie en sociale inhoud de dominerende doelstelling was, ontstonden stromingen met vergelijkbare intenties binnen groepen van Nederlandse architecten. Hier werden deze architecten functionalisten genoemd of gekarakteriseerd als de groep Nieuwe Bouwen (1920-1960).(38) Lijnrecht tegenover deze groepen stond indertijd, net als in Frankrijk bij de oprichting van CIAM, een groep traditionalistische architecten met voorop M.J. Granpré Molière (1883-1972). Deze waren ‘zoekende naar duidelijke richtlijnen voor een bouwkunst, die niet alleen van menselijke waardigheid maar ook enigszins van Goddelijke Majesteit zou moeten getuigen'.(39) Al in 1920 werd in Rotterdam de vereniging ‘Opbouw’ opgericht door W. Kromhout en M. Brinkman. Later sloten architecten als Oud, Van Eesteren, W. van Tijen (1894-1974), M. Stam (1899-1986) en J.B. van Loghem (1881-1940) zich aan; de laatste twee stonden voor uitgesproken socialistische opvattingen.(40) In 1927 werd in Amsterdam architecten groep ‘De 8’ opgericht door onder meer B. Merkelbach en Ch.J.F. Karsten (1904-1979). In hun oprichtingsmanifest werd gesteld dat ze meer werkten 'voor bouwwetenschap dan voor bouwkunst’.(41) Vanaf 1930 vormden enkele leden van ‘Opbouw’ en ‘De 8’ samen de Nederlandse groep die het land bij CIAM vertegenwoordigde. Van 1932 tot 1943 gaven deze Nederlandse architectengroepen samen het tijdschrift De 8 en Opbouw uit. Rotterdamse voorbeelden van het Nieuwe Bouwen zijn Oud’s wijk Kiefhoek, de Van Nellefabriek van Brinkman en Van der Vlugt en de Bergpolderflat van Van Tijen, de eerste Nederlandse galerijflat.(42) Het werk en de inzet van deze functionalistische groep architecten is op de Nederlandse ontwikkeling van de architectuur van grote invloed geweest. Sommige leden zouden na beëindiging van de Tweede Wereldoorlog meewerken aan de wederopbouw, daarbij kritisch gevolgd door jongere architecten als Bakema en Van Eyck. Om ook daadwerkelijk invloed te krijgen op de aanstaande wederopbouw was al in 1942 onder voorzitterschap van Van Tijen de studiegroep ‘Architectonische verzorging van de naoorlogse woningbouw’ gevormd, die diverse schetsplannen ontwikkelde.(43) Wederopbouw Sinds de vrede in 1945 gesloten was, werd de wederopbouw van Nederland krachtig door de overheid aangepakt. De infrastructuur van verkeerswegen en havens werd hersteld, bedrijven en steden herbouwd. Vele woningen waren door oorlogsgeweld vernield, de woningproductie had vier jaar stilgelegen en een hausse nieuw gestichte gezinnen diende zich aan. Om de acute woningnood, volksvijand nummer één, aan te pakken werd er vanaf de genoemde jaren vanuit de overheid economisch beleid met verstrekken van subsidie gevoerd, waardoor de hoogte van de huren mede bepaald werd. De snelheid van de geldstroom werd zo gepland dat men werkloosheid in de bouw probeerde te vermijden die zou kunnen ontstaan wanneer de woningnood achter de rug was.(44) Mede door 'Voorschriften en Wenken’ geldend vanaf 1951 was een bepaalde uniformiteit herkenbaar in de nieuwe wijken.(45) Vanaf 1965 heeft de minister van volkshuisvesting P.C.W.M. Bogaers (1924-2008) met zijn beleid om de woningproductie te vergroten industriële bouwmethoden gestimuleerd. De Bijlmermeer is een voorbeeld van een zodanige wijk.(46) De architecten hielden zich niet stil. Discussie was al in de oorlogsjaren begonnen met hoofdrolspelers als architect Granpré Molière, horend bij de traditionele ‘Delftse School’, G.Th. Rietveld (1888-1964) horend bij het progressieve ‘De Stijl’, en van Tijen horend bij de functionalistische groep het 'Nieuwe Bouwen’. In de discussies in en na de oorlog tussen de groep rond Granpré Molière en de groep rond Van Tijen werd de invloed van de traditionalisten door de functionalisten als ‘Delftse dictatuur’ gekarakteriseerd.(47) De reactie op deze economische, technische en architectonische ontwikkelingen kwam in de vijftiger, zestiger jaren met Van Eyck als de grote inspirator en later mede door architecten als Hertzberger Blom en Verhoeven. In verband met de woningschaarste werd bijvoorbeeld in Amsterdam veel hoogbouw gebouwd, sterk bepaald door de mogelijkheden van de bouwkranen. Wat laagbouw betreft waren vooral de vele rijen van gelijke gezinshuizen een doorn in het oog voor deze kritisch ingestelde architecten. Wat het laatste huistype betreft sprak Blom over ‘de diarree van de rijtjes huizen’.(48) Aldo van Eyck en Jan Verhoeven Toen Verhoeven in 1954 (of 1955) aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam begon was hij 28 jaar oud. Als derdejaarsstudent maakte hij een ontwerp voor het eerder genoemde aquarium waarbij Van Eyck zijn ontwerpdocent was. Deze bewerkstelligde de publicatie van genoemd project.(49) In 1960 had Jan zijn praktijkjaar bij Van Eyck. Voor zijn academiestudie ‘s avonds had Jan een avondcursus op een technische school achter de rug en had hij werkervaring opgedaan bij onder meer een groot architectenbureau. Verhoeven heeft vaak Van Eyck aangehaald omdat hij zo veel interessants kon vertellen en ook omdat deze weinig druk legde op de leerlingen bij het maken van hun ontwerpen. Verhoeven moet als een spons diens uitleg en verhalen tot zich genomen hebben. Hij genoot van het contact met Van Eyck, en sprak er zijn hele verdere leven over.(50) Van Eycks ervaringen, die hij overbracht via zijn onderwijs en gesprekken, hebben grote invloed gehad op de ontwikkeling van Verhoeven. Net rond Verhoevens studietijd had Van Eyck de uitvoering van het Burgerweeshuis aan de Amstelveenseweg in Amsterdam afgesloten (1957-1960). Het was een nationaal en internationaal veelbesproken project.(51) Onder kleinere koepels met een modulemaat van 3,36 x 3,36 m. zijn in het Burgerweeshuis vier kleinere ‘woonhuizen’ en gemeenschappelijke ruimten, alle één verdieping hoog, geplaatst. Onder vier grotere dominerende koepels waren ‘woonhuizen’ van twee verdiepingen. De laatste zijn goed zichtbaar van buiten. Een twee verdiepingen hoge vleugel met lerarenkamers zonder koepels markeert de ingang. Het contact op de begane grond ging niet langs rechte donkere gangen zoals vroeger in weeshuizen gebruikelijk was, maar via een gang met inspringende hoeken (polygonaal). Deze gang biedt uitzicht op buitenruimten en zorgt voor cohesie voor de gehele plattegrond. Deze plangeometrie wordt configuratief (52) genoemd en zal later ook vaak in Verhoevens werken te herkennen zijn. Dit weeshuis kon een groot aantal kinderen herbergen maar vanwege de indeling in uitgesproken kleine eenheden is massaliteit vermeden en is de menselijke maat steeds aanwezig. Ook dit principe is in latere huizen van Verhoeven herkenbaar. Met Verhoevens uitspraken in interviews over het belang van fantasie, emoties, vrijheid en natuur lijkt het duidelijk dat deze begrippen, bekend van de Cobrabeweging, veel voor hem hebben betekend. (53) Ook hier moet Van Eyck een inspirator zijn geweest; hij had het ontwerp voor de eerste Cobratentoonstelling in 1949 gemaakt en onderhield nadien contact met enkele kunstenaars van deze groep. (54) De expositie vormde een interessante overgang voor Van Eyck. Voor de kunstenares Else Alfelt, lid van Cobra, was het bijzonder dat kunst ook op lage podia werd tentoongesteld, zonder ruimtebeperkende tussenwanden, maar een ‘open doorlopende ruimte’, een van de doelstellingen van De Stijl, die op dat moment nog een inspiratiebron voor Van Eyck was. Zijn ontwerp straalde nog modernisme uit met onder andere schilderijen speciaal voor de ruimten gemaakt. (55) Alle schilderijen en beelden van de Cobrakunstenaars vertelden over een andere wereld, een wereld vol van fantasie, vrijheids- en natuurgeest. Een tweede belangrijk engagement van Van Eyck was zijn aanwezigheid als Nederlands gedelegeerde op de internationale congressen tussen 1947 - 1957 van CIAM. De eerste secretaris van deze congressen was de architectuurhistoricus Sigfried Giedion, een kennis van Van Eyck. Van Eyck pleitte bij CIAM voor ‘een meeromvattende architectuuropvatting’, dit in tegenstelling tot de zienswijze van vele Nederlandse architecten die vonden dat architectuur een rationeel vak was. Bij een vergadering van ‘De 8 en Opbouw’ had hij al eerder dit pleidooi gehouden. (56) Zo'n heldere opvatting was voor jonge nog onzekere architecten als Verhoeven een duidelijk richtsnoer. Van Eyck studeerde van 1942-1946 in Zürich waar hij zijn toekomstige vrouw Hannie van Royen leerde kennen. Samen maakten zij kennis met de kunsthistorica Carola Giedion, getrouwd met Sigfried Giedion. Hun huis in Zürich was een centrum voor vroeg twintigste-eeuwse avant-garde kunstenaars. De betekenis van de avant-garde kunst kwam voor Carola Giedion neer op (...) 'het paren van tegendelen die reeds bij de aanvang van het westerse denken (...) als grondstructuur van het bestaan naar voren treden: tegendelen als eenheid-veelheid, materie-geest, subject-object, cerebraal-sensueel, droom-werkelijkheid, universeel-individueel, rust-beweging.’ (57) Dit inzicht komt ook bij Van Eyck terug, zoals in zijn geschriften over het tweeling-fenomeen.(58) Verhoeven lijkt, evenals zijn collega-architect Blom, hierdoor beïnvloed te zijn. Dit is bijvoorbeeld te zien in hun stedenbouwkundige plannen en huizen, waar gelijke aandacht voor het individu én de gemeenschap voorop staat. Structuralisme De betekenis van Van Eycks kennis over Cobra sluit aan bij zijn interesse voor andere culturen. Deze interesse heeft zowel in het werk van Van Eyck als van Verhoeven en anderen bijgedragen tot de architectuur en ordeningsprincipes die wij als structuralisme kennen. Deze vooral door Van Eyck gepropageerde stroming stond een architectuur voor die gebouwde structuren zag als contravorm van sociale structuren. De samenstelling van gebouwen uit kleine herken- en herhaalbare elementen betekende een ordening in nevenschikkend verband die om die reden goed aansloot bij de in die tijd gevoelde noodzaak om democratische structuren vorm te geven; door de gelijksoortigheid en uniformiteit der elementen was een hiërarchische opbouw niet mogelijk. Dit gold niet alleen de vormgeving maar ook de functieverdeling tussen de ruimtes onderling.(59) Een van de eerste projecten in Nederland die als structuralistische ontwerpen worden gezien, is het Burgerweeshuis aan de Amstelveenseweg in Amsterdam van architect Van Eyck. Twee andere bijzondere voorbeelden van structuralistische werken zijn het woningbouwcomplex in Hoevelaken langs de Kyftenbeltlaan van Verhoeven en het gebouw van Centraal Beheer in Apeldoorn van Hertzberger. Aldo van Eyck’s eerste contact met de niet West-europese wooncultuur kwam tot stand tijdens reizen naar de Dogonvallei in Mali in februari 1960 en in december 1961 naar Taos Pueblo in New Mexico. Reizen naar primitieve volken was onder architecten erg in de mode in die tijd. Hij had zich via de literatuur grondig voorbereid.(60) De ervaringen uit het land zelf zouden sterke invloed hebben op zijn werken en op zijn artikelen in ondermeer het tijdschrift Forum waarin hij de gedachten die ten grondslag lagen aan de structuur en configuratie van zijn werk beschreef. De betekenis voor Van Eyck van genoemde ervaringen met voor hem verre culturen is de ‘formele zeggingskracht van hun bouwvormen’ en ‘de psycho-sociale werkelijkheid die ze ermee tot uitdrukking brachten’.(61) Zonder deze inspiratiebronnen zou er waarschijnlijk nooit een structuur als het Burgerweeshuis zijn gebouwd. Deze structuur is karakteristiek door zijn opbouw met als grondslag een raster waarvan de gelijke eenheden zijn bestemd door functie, constructie en vorm. Het gebouw is niet beperkt als een gesloten blok maar lijkt dynamisch door zijn bewogen buitenwand en dak, die nauw het gekozen raster volgen.(62) Het ‘spelen en jongleren’ met het raster in plattegrond en ruimte is het structuralisme eigen. De herhaalde maten zijn een noodzaak in een wereld waar de industrie en ook het ambacht vanwege de economie vereenvoudiging eist. Dit gebouw heeft in Nederland en daarbuiten een grote invloed gehad op de genoemde, toen jongere architecten, die in aanraking met Van Eyck kwamen, niet het minste op Verhoeven.(63) Karakteristiek voor het latere werk van Verhoeven is het gebruik maken van twee rasters; het tweede raster volgt de diagonalen van de eerste, een hulpmiddel bij het ontwerpen van zijn polygonale ruimten. ‘De structuur van Verhoeven toont door het verweven van structuurrasters de mogelijkheid van een diagonale aansluiting. Een ordeningsprincipe dat wij herkennen in meerdere van Verhoevens projecten.’(64) Geen van de hier genoemde drie jongere architecten nam klakkeloos de beïnvloeding door Van Eyck over. Allen wisten hun persoonlijke benadering in hun gebouwen weer te geven, terwijl tegelijkertijd de opbouw in een structuur te herkennen is. De gevels van de huizen van Hertzberger hebben meestal een relatie met het Nieuwe Bouwen. Hertzberger vertelde dat hij na zijn studie op de Technische Universiteit in Delft ‘geen baksteen meer kon zien’(65) en dus koos hij voor heldere betonconstructies en vaak platte daken. Huizen van Verhoeven en Blom, hoezeer ook in opbouw verschillend van geijkte woningplattegronden, spraken met hun gebruik van baksteen, hout en dakpannen toch de taal van de traditionele Nederlandse bouwkunst.(66) Bewoners centraal Onvrede met de eenvormigheid van de Nederlandse naoorlogse woningbouwproductie werd weliswaar het eerst door architecten verwoord, ondermeer in het blad Forum, maar zeker niet door hen alleen. De gangbare bouwpraktijk stond in het teken van industriële massabouw, erop gericht om met behulp van kraanhoogbouw en eenvormige eengezins rijtjeshuizen de bestaande woningnood te helpen oplossen. Pas enkele jaren na de voltooiing van de 1 miljoenste naoorlogse woning in 1961 kwamen ook bij maatschappelijke bewegingen als Provo, bij volkshuisvesters, politieke partijen en het bedrijfsleven, ideeën op over een meer kwalitatieve aanpak van de woningbouw. Er ontstond grote interesse voor het vernieuwen en ontwikkelen van de woning, zowel inhoudelijk als technisch. Er werden gemeenschappelijke doelen voor de toekomstige woning geformuleerd zoals: medezeggenschap, transparantie, variatie en ruimtebelevenis. De twee eerste begrippen zijn onder meer bekend van de toenmalige programma’s van de politieke partij D'66, opgericht in 1966, en de groep Nieuw Links binnen de Partij van de Arbeid. Organisatorisch kregen deze ideeën vorm in een aantal stichtingen die op verschillende wijzen nieuwe vormen van bouwen, wonen en samenleven zouden propageren. De sterk toenemende welvaart vanaf midden jaren zestig zou daarbij als katalysator werken. Stichting Architecten Research SAR Het waren wél architecten die het voortouw namen om juist de industriële mogelijkheden in de bouw aan te gaan wenden voor een gedifferentieerder aanbod op de woningmarkt. De Stichting Architecten Research werd in 1964 opgericht door de negen grootste architectenbureaus van Nederland en de Bond van Nederlandse Architecten (BNA).(67) Het bestuur bestond uit vertegenwoordigers van ieder van de negen firma’s, twee van de BNA en een president. Bij de oprichting was dat de jurist P. Sanders van de Erasmus Universiteit, Rotterdam. Andere bestuursleden waren de architecten J.B. Bakema, J.H. van den Broek, J.C.L. Choisy, S.J. van Embden, E.F. Groosman, L.J. de Jonge, E.H. Kraayvanger, H.A. Maaskant en W. van Tijen. Het bureau had zijn zetel in Eindhoven en werd geleid door architect N.J. Habraken. De bijzondere interesse voor de ontwikkeling van woningbouw blijkt uit de doelstelling van de stichting: ‘Het doel is een systeem te ontwikkelen in het welke op verschillende tijden goede woningen voor verschillende wensen en aanbiedingen ingebouwd en veranderd kunnen worden’.(68) In de inleiding van het boek 'De dragers en de mensen het einde van de massawoningbouw, beschrijft Habraken al in 1961 het probleem in de woningbouw: ‘Zou het kunnen zijn dat het woningtekort, of liever de schijnbare onoplosbaarheid ervan veroorzaakt wordt door deze controverse tussen mens en methode’? (69) Verder pleit Habraken voor een krachtige reactie op de gerealiseerde massawoningbouw en kazernebouw, waar medezeggenschap en initiatief van de bewoners zijn uitgeschakeld. Een alternatief voor ‘de armadas van woonblokken die rondom de stadskernen zijn gestrand ’(70) is Habrakens doel. Zijn idee is binnen een structuur van dragende delen industrieel vervaardigde inbouwelementen in samenwerking met de bewoners te plaatsen. In een kleurrijke brochure, waarvan de vormgeving en kleuren aan Le Corbusier doen denken, De ontwikkeling van een structuur, uitgegeven door researchbureau SAR in 1967, wordt een voorbeeld van de tweeling-woonstructuur met tekeningen en tekst beschreven.(71) Twee parallel lopende constructies, de dragers geschikt voor de locatie bestaande uit dragende wanden en vloeren met standaard doorbrekingen zoals deuren en met uitkragingen voor galerijen en balkons, kunnen op verschillende afstanden van elkaar worden geplaatst. De ruimten van een woning ontstaan in de breedte tussen de dragende structuren. In het middengebied zijn de leidingkokers geplaatst, de afstand tussen deze is bepalend voor de breedte van de woning. De diepte van de dragende structuur plus die van het variabele middengebied bepaalt de diepte van het huis. In het centrum van het huis worden door het weglaten van dragende vloeren maisonnettes mogelijk gemaakt, waarbij het huis ruimtelijk met een vide wordt verrijkt. De voorgestelde structuur met uitkragende gedeelten voor galerijen en balkons geeft horizontaal en verticaal grote variatiemogelijkheden. Alle niet dragende delen -lichte wanden, keuken en sanitair- horen bij het inbouwpakket. Dit inbouwparket zou op initiatief van het Hout Voorlichtingsinstituut worden ontworpen met als basis de SAR- ontwerpmethodiek. De talloze combinatiemogelijkheden zouden de medezeggenschap van de bewoners stimuleren bij het inrichten van hun woning. In 1973 introduceerde de Stichting een derde begrip, ‘het weefsel’, waarmee de onderlinge samenhang tussen woongebouwen en omringende ruimte werd bedoeld. Vanaf begin jaren zeventig worden er woningen gebouwd volgens de principes van de SAR.(72) Habrakens basiswens, die nog steeds actueel is, beschrijft hij met de volgende woorden: ‘Het moet mogelijk zijn een wijze van werken te vinden, die mens en machine, natuurlijke relatie en massaproductie hand in hand de gelegenheid tot volle ontplooiing geeft.’(73) De stichting werd opgeheven in 1990.(74) Nationale Stichting Nieuwe Woonvormen De in 1968 opgerichte Nationale Stichting Nieuwe Woonvormen wilde een intermediair zijn tussen ontwerpers, bouwers en andere relevante disciplines. ‘De nationale Stichting Nieuwe Woonvormen wil een bijdrage leveren aan de leefbaarheid van ons land. Zij wil behulpzaam zijn bij het tot stand brengen van woonvormen die meer ruimte bieden voor menselijke ontplooiing dan bij het gebruikelijke bouwen het geval is’, zo luidt de doelstelling in een ongedateerde rode folder met bovenstaande titel, waarschijnlijk geschreven door Ab van Dien, initiator en latere directeur van de Stichting en tevens buurman van Verhoeven in Hoevelaken. De Stichting streefde ernaar een overkoepelend orgaan te zijn, samenwerkend met alle betrokkenen bij het bouwen in Nederland. De stichting wil de functies ‘wonen, werken, recreatie en sociale interactie’ integreren. Zij wil de bevolking ‘confronteren met meer doordachte woonvormen, en ook vooruitstrevende ‘projecten ondersteunen en propageren’.75 Direct bij de oprichting kreeg de stichting al ondersteuning vanuit de overheid. De minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Wim Schut meldde zich meteen als sympathisant aan. De stichting organiseerde zich in een aantal groepen: een werkgroep, een bestuur, een raad van advies, een raad van toezicht en een contactgroep. In de werkgroep, waar iedereen welkom, was zaten de volgende architecten: Dick Apon, Piet Blom, Willem Brinkman, Gerrit Boon, Aldo van Eyck, Max Risselada, Wiek Röling, Joop van Stigt, Jan Verhoeven, Nico Witstok en Carel Weeber. De laatste trok zich al snel terug als lid en was later erg kritisch over de resultaten van de stichting. Het bestuur bestond uit directeur Ab van Dien, secretaris Leslie Hurlebath, directeur van Hurlebath & Co importeur van Finse stoffen, en penningmeester Dick Schwarz, partner bij ontwerpbureau Total Design. De ledenraad van advies bestond uit de volgende personen: Hedy d’Ancona, sociografe; Dick Apon, architect; Aldo van Eyck, architect; Ph.H. Fiedelij Dop, kinderarts; N.H. Frijda, hoogleraar psychologie; L. Wijers, Rijksplanologische dienst; Karel Wiekart, architectuurcriticus (lid vanaf 1970). De beroepen van deze leden vertellen iets over de idealen en intentie van de stichting, het belang van andere vakgroepen voor de woningbouw wordt er mee geaccentueerd. De raad van toezicht werd na 1969 gevormd om het financiële beleid van de stichting te beoordelen. Op het moment van de presentatie van de stichting waren er voldoende toezeggingen uit het bedrijfsleven voor een basiskapitaal. Sympathisanten betaalden een symbolische bijdrage van 2,5 gulden per jaar.(76) In het tijdschift Stedebouw en Volkshuisvesting schreef de kinderarts Fiedeldij Dop een inspirerend betoog over SNW, dat de gedachten uit de begintijd goed weergeeft. ‘Een ding hebben wij gemeen: We willen dat onze kinderen en kleinkinderen zullen kunnen begrijpen waarom de huizen en wijken, waaraan onze stichting haar signatuur gaf, anders zijn dan de conventionele woningen en stadsuitbreidingen van de laatste tientallen jaren. Waarbij wij overigens gaarne erkennen dat er veel voor de burgerij gedaan is, dat een woningnood moest worden opgeheven.’ (...) Voor andere groepen die de leefbaarheid van Nederland willen bevorderen staan wij open. Voor de wijze waarop de regering ons tegemoet treedt hebben wij veel waardering: op 19 november aanstaande (1968) zullen de bewoners van een nieuwe wijk in Hoevelaken (bedoeld is de eerste fase van Verhoevens wijkje langs de Kyftenbeltlaan, MZ) minister Schut thuis ontvangen. (...) Immers, het Charter of Athens van 1933, splitste de stad in functies: werken, wonen, recreatie en verkeer. Mijn observaties leerden mij dat hierdoor tevens het gezin gesplitst werd: de vrouw woont, de man gaat weg naar zijn werk (...) de woonstad werd slaapstad. (...) Later heb ik begrepen dat CIAM (het Congrès Internationaux d’Architecture Moderne) deze praktische oplossing voor het snel onderbrengen van de agrarische bevolking, die dienstverlenende beroepen ging uitoefenen, had gekozen omdat men van mening was dat de mens van de toekomst in de eerste plaats gemeenschapsmens ‘moest’ zijn. Men was zich onvoldoende bewust van het feit dat iedere behoefte tweepolig is: naast contact met anderen wil de mens alleen kunnen zijn.’(77) De Nederlandse tak van CIAM vertegenwoordigde in Nederland de functionalistische ideeën, men geloofde in de industriële ontwikkeling als bepalend voor stadsplattegrond en huizen. Deelgebieden voor wonen, werken, recreatie en verkeer werden gecreëerd. Benaderingen die bepalend zijn voor de naoorlogse wijken in Nederland. De leden van de Stichting Nieuwe Woonvormen reageerden hiertegen. Een van de voorwaarden om het doel van de stichting te bereiken was om de woningdichtheid in de wijken voor eengezinshuizen te verhogen. De woonwijk langs de Kyftenbeltlaan van Verhoeven in Hoevelaken is een voorbeeld van dit streven. Op het erf van de eerste en tweede fase waren aanvankelijk 24 huizen gepland. Op eenzelfde oppervlakte konden met meandervormige huizenrijen 35 huizen worden gebouwd. De wijk was niet onder de paraplu van de stichting ontstaan of begeleid, maar was de eerste die de idealen waarmaakte: kleinschaligheid, identiteitsgevoel, individuele huizen rond kleinere meerhoekige gemeenschappelijke pleinen waren herkenbaar.(78) De wijk werd in november 1968 door de minister voor volkshuisvesting en ruimtelijke ordening Schut geopend. De minister installeerde in datzelfde jaar de Adviescommissie voor Experimentele Woningbouw. Voor het werk van de Stichting Nieuwe Woonvormen was dit een zeer belangrijke stap. Door de adviescommissie goedgekeurde ontwerpen kregen economisch steun per huis. De projecten Sterrenbuurt (1971) in Berkel en Rodenrijs met 535 premiehuurhuizen en ’t Koggeschip (1973) in Den Helder met woningwethuizen zijn allebei met steun van genoemde adviescommissie gebouwd en zijn allebei tot stand gekomen door samenwerking tussen de architecten Brinkman, Klunder, Verhoeven en Witstok. In beide wijken werden woonruimten voor bejaarden en jongeren geïntegreerd. De bebouwingsdichtheid per hectare was in Berkel en Rodenrijs en Den Helder respectievelijk 52 en 55 , toen dubbel zo hoog als het landelijke gemiddelde. Het stedenbouwkundige plan in Den Helder kwam helemaal tot zijn recht onder meer omdat de positionering van de huizen bescherming bood tegen de vaak voorkomende koude noordwestenwind. De vier architecten kregen dan ook een vervolgopdracht in dezelfde stad aan de Sluisdijkerstraat. Ondanks inspanning van de directeur Ab van Dien werd SNW hierbij tot zijn teleurstelling niet ingeschakeld.(79) De stichting was wel betrokken bij het organiseren van voorlichtings- en inspraakavonden, en heeft voor ieder project bij de oplevering een begeleidende expositie gemaakt. Twee meer algemene tentoonstellingen, ‘Wonen is meer’ (1970) en ‘Wonen in Nederland’ (1974), reisden het land rond. Ab van Dien was enthousiast aanwezig op zulke avonden. In de tweede helft van de jaren zeventig werden de contacten tussen Verhoeven en de Stichting Nieuwe Woonvormen minder, onder andere doordat het plan voor de wijk Tathorst in Wageningen, ontworpen door de architecten Van den Berg, Boon, Sterenberg en Verhoeven, niet tot uitvoering kwam. Voor Verhoeven is de samenwerking met SNW, vooral met zijn buurman Ab van Dien, tijdens de jaren van 1968 tot begin jaren zeventig, van groot belang geweest. Bouwprojecten zijn uitgevoerd met meerdere architecten, waarin zijn hoofdideeën werden gerealiseerd. De stichting veroorzaakte een frisse wind in Nederland met inhoudelijk nieuwe ideeën en veel contact tussen architecten en bewoners dankzij discussies en tentoonstellingen. De stichting kreeg de steun van de staat, van de pers en van de vaktijdschriften: Wonen (laterWonen/TABK) en Plan schreven veel over inspraak, stadsherstel, bouwen voor de buurt en tegelijkertijd tegen de ontwikkelingen in de Bijlmermeer en vergelijkbare woonwijken waar vooral naar inhoud en vorm te gelijksoortige hoogbouw werd uitgevoerd. Kritiek zou niet uitblijven. Met een term als Nieuwe Truttigheid (volgens Van Dale: sarcastische benaming voor een bepaalde ‘kneuterige’ bouwstijl in de zeventiger jaren) werd de stijl van Verhoeven en anderen gekarakteriseerd. De meer expressieve bouwstijl die gezien kan worden als een reactie op de stijl van de vorige generatie van modernistische architecten werd niet door iedereen geapprecieerd. Deze critici gingen niet in op de inhoud van Verhoevens gebouwen maar vooral op de vormen. Zijn huizen met andere dakvormen en traditionele materialen werden hierdoor ten onrechte van tafel geveegd. Carel Weeber, oorspronkelijk lid van de werkgroep, sprak over de ‘stichting nieuwe dakvormen’. Verhoevens ingenieuze opzet met een inhoudelijk doel, zoals bijvoorbeeld in de wijk langs de Kyftenbeltlaan, is wel veel besproken maar zelden uitvoerig beschreven. Traditionele materialen zijn op een voor die tijd eigen manier toegepast. Verhoeven had niet de illusie dat iedereen in zijn huizen zou wonen, maar hij beschouwde ze als een alternatief, een onderdeel van een grotere mogelijkheid van woonkeuze, een mogelijkheid die in de zestiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw ontbrak.(80) Doordat het niet lukte projecten te realiseren en later door problemen van organisatorische aard, sloot De Stichting Nieuwe Woonvormen zich in 1974 aan bij COWOM, Stichting Coördinatie Ontwikkeling Woning en Omgeving, tot 1977, het sluitingsjaar van de stichting.(81) Stichting Experimentele Woningbouw (SEW) Dankzij een initiatief van het Bouwfonds Nederlandse Gemeenten ontstond in 1968 de Stichting Experimentele Woningbouw (SEW). Dat jaar werd door een groep bedrijven gelden voor een garantiefonds bij elkaar gebracht. De deelnemende bedrijven waren Brederode, Bruynzeel, De Ploeg, Eternit N.V., Koninklijke Nederlandse Hoogovens en Staalbedrijven, Linoleum Krommenie en De Vries Robbé. Het doel van de stichting was ‘de bevordering van de experimentele woningbouw door het ontwerpen, cq. het realiseren of doen realiseren van experimentele woningtypen, teneinde bij te dragen tot de ontwikkeling van de woningbouw en het wonen’.(82) Het is opmerkelijk dat ook grote particuliere Nederlandse bedrijven zich toen zorgen maakten over de ontwikkeling van de woningbouw. Verhoeven had weliswaar niets te maken met deze stichting, maar de oprichting ervan en het doel dat zij nastreefde vertellen iets over de toentertijd breed gedeelde betrokkenheid bij experimentele bouw.(83) Als eerste project werd door SEW het plan ‘DIAGOON’, Delft (1967 -1969) van Hertzberger gekozen, gebouwd net rond de tijd dat Verhoeven’s wijk langs de Kyftenbeltlaan werd gebouwd. De acht huizen in Delft, waarvan er meerdere types zijn, is een variatie op een ééngezins rijtjeshuis. Qua grootte te vergelijken met Verhoevens woningen, in aanzicht en vorm zijn duidelijke wortels van het Rietveld Schröderhuis en huizen uit de periode van het Nieuwe Bouwen aan te wijzen. In een brochure (84), uitgegeven ter gelegenheid van een kijkdag in een woning in 1971 worden de ideeën achter het ontwerp geschetst. Twee blokken vormen het huis, horizontaal in de diepte kunnen de huizen verschoven worden waardoor een variatie van voorpleinen buiten het huis wordt gevormd. Het huis heeft een centrale smalle open ruimte, een vide met daaromheen twee vaste kernen, één met trap en één met sanitaire ruimte en woonruimten. De woonruimten zijn open als balkons naar de vide, toe. De ruimten aan weerskanten van de vide verspringen een halve verdiepingshoogte ten opzichte van elkaar. Door de vide is er mogelijkheid tot contact met alle verdiepingen. Hertzberger schreef over deze huizen: (85) 'Wat hier beoogd wordt is te proberen prototypen te maken welke wezenlijk meer speelruimte bieden voor individuele verschillen in woon- en leeftrant en die de bewoners de gelegenheid bieden om zelf te denken en te ontdekken wat hen gewoonlijk zonder meer wordt opgedrongen’. De openheid tussen de ruimten met het geciteerde doel voor ogen sluit aan bij Verhoevens gedachte. De ondertitel Huis = Karkas + invulling doet denken aan de ideeën van N.J. Habraken. Kollektieve Woonvormen en Buurteconomische ontwikkeling KWOBEO Vanaf 1980 is Verhoeven gaan werken voor KWOBEO, dat aansloot bij de ideeën van Centraal Wonen, maar daaraan ook buurteconomische ontwikkeling koppelde. KWOBEO, dat staat voor Kollektieve WOonvormen en BuurtEkonomische Ontwikkeling, was voortgekomen uit een initiatiefgroep van bestuurders die innovatie op het gebied van volkshuisvesting wilden bevorderen. Zij trachtte samenhang tussen woning en woonomgeving respectievelijk economische functies voor samenlevingsopbouw op kleine schaal tot stand te brengen. (86) KWOBEO ontwikkelde de projecten en droeg ze bij oplevering over aan een speciaal daartoe opgerichte rechtspersoon: een coöperatie. Deze coöperaties zijn ingericht als BEEK's (BuurtEkonomische ExploitatieKoöperaties). Naast integrale projectontwikkeling organiseerde KWOBEO ook het netwerk tussen de verschillende BEEK’s, zoals Romolenbeek Haarlem en Ecobeek Delft. Naast dit netwerk op het gebied van projectontwikkeling, organisatieontwikkeling, juridische vormgeving, volkshuisvestelijke innovatie en buurteconomische advisering werd met de bestaande BEEK’s een netwerk opgezet voor algemeen exploitatiekader, risicospreiding en voordeelpatroon. De kern van dit nieuwe netwerk werd gevormd door de stichting SOlidaire BuurtEkonomische Risikospreiding (SOBER). Verhoeven heeft bij elkaar 5 projecten met KWOBEO ontwikkeld: Woonkollektief Purmerend (1985, uitgevoerd), Romolenbeek II Haarlem (1989, uitgevoerd), Woonkollektief Ecobeek Delft (1992, uitgevoerd), Beek-Rijkerswoerd Arnhem (1990, niet uitgevoerd) en Huis te Vliet (1991, niet uitgevoerd). Verhoeven heeft veel problemen met KWOBEO gehad over de betalingen. Daarbij zijn de wel uitgevoerde projecten vaak met financiële problemen gepaard gegaan. Zo heeft de gemeente Haarlem, die een gemeentegarantie had afgegeven, het gebouw aan woningbouwvereniging Pre-wonen verkocht, toen de zaak financieel verkeerd ging, terwijl de bewoners die al premie betaald hadden voor de koop, zonder compensatie tot huurder werden gebombardeerd. In Delft heeft de gemeente ook ingegrepen en is tenslotte het collectief-ideaal opgegeven en is een Vereniging Van Eigenaren ontstaan. In Purmerend bestond het project uit 29 koopwoningen en 42 huurwoningen. Die koopwoningen waren er omdat de gemeente uitsluitend het woningwetgedeelte wilde bouwen als het Woonkollektief ook een gedeelte eigen woningen zou inbrengen. Dit paste goed bij de doelstelling van het kollektief: ”betalen naar draagkracht, wonen naar behoefte”. Je bepaalde niet zelf of je een huur- of koopwoning kreeg, dat deed de vereniging. Degenen boven een bepaalde inkomensgrens kregen een koopwoning toebedeeld, wie daaronder zat, kreeg een huurwoning. Directeur Henk van Schaijk (agoog) was de toenmalige voorzitter en trekker van het woonkollektief Purmerend. Om het project financierbaar te maken bedacht hij ingewikkelde fiscale constructies, waarover hij later opmerkte: ‘het was een geweldig ingenieus systeem- dat op een aantal punten helaas toch anders uitpakte dan verwacht. Daardoor gingen velen het na verloop van tijd als een last ervaren’. Eén last was meteen al duidelijk: dit vergde een niet aflatende inspanning van een alerte en deskundige werkgroep Financiën. Toch eindigde hij met: ‘Wat gebleven is, dat is een prachtig gebouw met een beslist alternatieve wijze van samenleven.’(87) Wooncomplex Kyftenbeltlaan en Van Dedemlaan in Hoevelaken In het wooncomplex aan de Kyftenbeltlaan in Hoevelaken realiseerde Verhoeven voor het eerst zijn idealen in een grotere wijk met totaal 47 huizen. De Kyftenbeltlaan volgt als het ware een gestileerde S, waarin in drie fasen huizen zijn gebouwd. De individuele huizen zijn geschakeld rond gemeenschappelijke pleinen en tuinruimten. Deze opzet stimuleert de saamhorigheid en ook het identiteitsgevoel, doordat ieder huis een ander uitzicht en een andere lichtinval heeft dankzij de verkaveling. Voor de realisatie is belangrijk dat de economisch gewenste dichtheid in wijken met flatgebouwen van vier verdiepingen is geëvenaard. Het complex is gelegen ten oosten van Amersfoort als deel van het typische laagliggende slagenlandschap. De oorspronkelijke percelen hadden verschillende lengten en breedten en waren door sloten begrensd. Een met wilgen begroeide sloot ten westen van de eerste en tweede fase is bewaard. De eerste en tweede fase van de bouw met totaal 35 huizen kwam tot stand tussen 1968 en 1972, de derde fase met 12 huizen in 1975. Karakteristiek in het plan voor fase één zijn de spiegelingen en draaiingen van de woonhuizen, in fase twee de compacte opbouw in ‘klaverbladen’ en voor fase drie de in twee verdiepingen gebouwde huizen. In alle huiskamers is een vide aanwezig. In de eerste en tweede fase zijn deze belicht door een lantaarn, deze lantaarn ligt diagonaal boven de huiskamer en belicht een torenkamer boven de garage. In de derde fase, met huizen van twee verdiepingen, komt daglicht door een koepel binnen. Huizen die minder gunstig ten opzichte van de zon liggen, ontvangen door de lantaarn of koepel overdag zonlicht en ’s nachts, vooral in de winter, maanlicht. De tuinen waren klein maar zeer bruikbaar omdat alle kamers en keukens op de begane grond met deuren toegang naar buiten hadden. Tuintjes en begroeiing aan de pleinzijde geven de doorgaande Kyftenbeltlaan een groen gezicht. In alle fasen volgen de huizen in het plan als het ware de vorm van een meanderbord. De pleinen met toegang voor maximaal zes huizen vormen samen een deel van een achthoek. Aan de achterzijde van de huizen liggen tuinruimten voor maximaal vier huizen; ook deze zijn een deel van een achthoek. In fase twee is centraal in het "klaverblad” voor ieder huis een atrium, in fase drie hebben vier huizen een hofje. Eerste fase plattegrond huis De huizen zijn in alle drie fasen op een geometrisch modulesysteem getekend.(88) Er is gebruik gemaakt van dubbele modulelijnen waarop de muren zijn geplaatst. De module is 150 cm met een afstand tussen de modulelijnen van 25 cm. De plattegrond van de begane grond is in principe 6x6 modulen. Karakteristiek voor alle huizen is de centrale woonkamer met kleine kamers, badkamer en keuken eromheen. De gang in de huizen van de eerste en tweede fase gaf in Verhoevens basisvoorstel toegang tot alle kamers. Het stedenbouwkundige plan ontstaat door spiegelingen, deels langs een diagonaal, de garagemuur, evenwijdig aan de twee uiterste diagonalen in een hoek van het geometrische plan, deels langs een zes modulen lange binnenwand. De bovengenoemde lantaarn, diagonaal geplaatst boven de woonkamer, vormt een vide in de woonkamer en het dak in een door kinderen zeer geliefde ‘torenkamer’ boven de garage. De lantaarn met een gecombineerd plat en hellend dak, rijst boven het platte dak van het huis uit en is daardoor een markant ruimtelijk element in de wijk. Bijzonder is deze belevenis 's avonds wanneer licht naar buiten straalt. In alle drie fasen zijn balken, sporen en muurplaten binnenhuis zichtbaar. Om de druk van de hellende delen van de lantaarndaken en van de torenkamer op te vangen, ligt er in de woonkamer een niet zichtbare stalen balk langs de voet van het dak. Tweede fase plattegrond huis Het huis van de tweede fase, met een karakteristiek atrium op de begane grond, is 7x7 modulen groot en is geplaatst in groepen van 3 of 4 huizen tussen diagonaal geplaatste tussenmuren waar in het centrum van de kruisende muren de atriums zijn geplaatst. Een serre voor het atrium is een verbreding van de gang die oorspronkelijk toegang gaf tot de kamers en badkamer op de begane grond. Het stedenbouwkundige plan is gevormd door een groep van vier huizen met de vier atria in het midden van het blad te spiegelen langs een diagonaal van een huis. Derde fase plattegrond huis Het stedenbouwkundige plan bestaat uit twee hoofdgroepen van zes huizen, twee x drie huizen in iedere groep. Twee van drie huizen leunen tegen het derde huis met een hofje. De hoofdgroep is in principe ontstaan door een draaiing van drie huizen rond de muur in het midden van de zes huizen. Deze fase kent twee typen huizen, een grotere en een kleinere, allebei twee verdiepingen hoog met een mansardeachtige kap. Op de begane grond bevindt zich een woonkamer met een vide met balkon, keuken en garage. In het grote huis is er een vak voor een grotere kamer bijgevoegd. Op de eerste verdieping liggen twee kamers en de badkamer die bereikt worden via het balkon in de vide van de huiskamer. Deze eerste verdieping wordt in beide typen huizen bereikt via een trap, die zich in het midden in tweeën deelt. Een deel naar het balkon en een deel naar de gang met toegang tot de andere kamers op de eerste verdieping. Een kamer op de eerste verdieping heeft vijf hoeken en werd gekozen door een meisje omdat zij de vele hoeken zo gezellig vond. Een jongen koos de kamer met raam naar het plein want dan kon hij met de jongens van de overburen via het plein praten. De trap is één van Verhoevens thema’s en doet denken aan een dansje waar je eerst samen danst en dan apart. Vanaf de vide zie je als het ware je eigen leven ‘van boven’. De huizen in deze fase hebben alle een open haard met twee gemetselde wanden, centraal geplaatst in de woonkamer. De driehoekige schoorsteen hoort ook bij die verrijkende objecten, die je steeds in andere vormen terug ziet in Verhoevens gebouwen. Het is instructief om de plattegronden in Hoevelaken te vergelijken met een plattegrond die werd getekend door Adolf Meyer, de latere compagnon van W. Gropius, tijdens zijn studie aan de Kunstnijverheidsschool in Düsseldorf. Het modulesysteem is vergelijkbaar. De vorm van ‘Wohnzimmer’, en ’Eingang’ is te herkennen respectievelijk in de woonkamers in Hoevelaken, en in de serre in de huizen van de tweede fase. Vormen die ontstaan door gebruik te maken van de diagonaal in de modulesysteem. Adolf Meyers leraar was J.L.M. Lauweriks (1878-1932), die hem leerde om op systeem te werken. Deze tekening werd veel later aan Verhoeven getoond, maar hij kende het ontwerp niet. De auteur heeft zelf in een huis van de eerste en derde fase gewoond. De polygonale pleinen en tuinruimten geven een besloten gevoel; je wordt als het ware ‘omhelsd’ wanneer je bijvoorbeeld aankomt of in een tuin zit. Met heel kleine kinderen waren de pleinen met wat extra voorzieningen een veilige plek, en voor iedereen een niet te ontkomen ontmoetingsplek Verhoeven ging ervan uit dat iedereen zich eenzaam voelt en als het ware gedwongen moet worden om anderen te ontmoeten. Materiaaltoepassingen in het interieur waren opvallend. Alle houten balken, sporen, onderleggers (dubbelbalken) in plafonds en dak waren zichtbaar; de binnenmuren waren van rustieke betonstenen zonder stuc. Beschilderd met witte verf zag je hier een levendig reliëf. De vloeren waren van houten planken. Venetiaans rode dubbelgebakken tegels in gang, keuken, toilet en badkamer konden veel slijtage door vieze schoenen verdragen. Aan de buitenzijde met zijn gemetselde muren van matrode klinkers oogden de gevels, doorbroken door deuren in combinatie met smalle ramen, afwisselend open en gesloten. Architectonisch indrukwekkend is de woonkamer met veel licht van de vide, beperkter licht tussen vide en gevel en tenslotte ruimer licht via deuren en ramen. Toen Herman Hertzberger hier voor het eerst op bezoek kwam met Verhoeven zei hij ‘Jan, heb je nu weer een kerk gebouwd!’(89) Een intens ruimtelijk gevoel bereik je wanneer je je ogen in de woonkamer naar lantaarn of koepel richt, omdat de hemel met bewegende wolken je dak lijkt. Inspraak De eerste bewoners van de huizen hadden grote mogelijkheden voor inspraak voordat het huis werd gebouwd. Iedere bewoner had een uitvoerig gesprek met de architect over eventuele aanpassingen. Zo werd de wens van de auteur gerespecteerd om de bovenkasten in de keuken te plaatsen op 45 cm boven de aanrecht in plaats van 30 cm. Ook het idee van een raam waar de zon uit het westen kan binnenvallen vond weerklank. Een andere bewoner heeft op een eerste schets van Verhoeven een belangrijke correctie op de trap in de huizen van de derde fase getekend. Dit voorstel heeft Verhoeven geïnspireerd tot de uiteindelijke oplossing.(90) Het mede door de inspraak gegroeide saamhorigheidsgevoel in de wijk werd door de bewoners zeer gewaardeerd. Zo woonde André van der Louw, Nieuw Linkser voor hij burgemeester van Rotterdam werd, in een huis van Verhoeven op de Kyftenbeltlaan. De doelen van Verhoeven met die wijk werden door hem beaamd met de woorden: ook politiek gaat over vriendschap, politiek is het leven zelf.(91) Eternitprijs 1976 Voor de laatste fase in Hoevelaken, die bestond uit twaalf huizen van twee verdiepingen, ontving Verhoeven in 1976 in London de Eternitprijs voor architectuur. De tweejaarlijkse prijs werd georganiseerd door bouwmaterialenfirma Eternit S.A. en voor het eerst uitgereikt in 1970. In 1974 waren er 153 inzendingen en in 1976 256. De prijsvraag stond open voor vele categorieën van gebouwen en genoot aanzien. De te beoordelen werken moesten gerealiseerd zijn in het Verenigd Koninkrijk, het Groothertogdom Luxemburg, Nederland of België. De werken werden anoniem ingestuurd.(92) De juryleden kwamen uit genoemde landen en Frankrijk. Enrico Hartsuyker (*1925) was door de Bond Nederlandse Architecten BNA als Nederlands jurylid benoemd. Verder waren er in de jury twee vertegenwoordigers vanuit de groep Eternit.(93) Het juryrapport meldde onder andere het volgende over Verhoevens inzending: ‘De steeds in drie eenheden volgens een voorbeeldig plan bijeengebrachte huizen worden gerangschikt tussen diagonaal gekruiste tussenmuren in een vierkant waarvan de vierde ruimte als patio ingericht is. Het behaagde de jury in dit modelplan de subtiliteit vast te stellen waarmee de ontwerper het probleem van het gebruik van de ruimte opgelost heeft.’ Verder schrijft de jury over (...) 'het uitgedachte universele vlaksysteem’ (...), (...) ’verschillende oriëntering voor iedere wooneenheid’(...) 'binnen en buitenruimten die een nieuwe levenswijze verzekeren’.(94) Voor Verhoeven was dit een zeer verheugende gebeurtenis. Eva en Jan Verhoeven togen samen (95) naar Londen om de prijs in ontvangst te nemen, die op 27 april 1976 werd uitgereikt tijdens een feestelijke bijeenkomst in the Royal Institute of British Architects (R.I.B.A.) door Reginald Freeson MP, toenmalig minister voor woningbouw en constructies. Bij deze gelegenheid sprak de toenmalig directeur van Eternit A.N. Ensens en zei o.a.: ‘As major manufacturers of building materials we believe that we have a duty to encourage the highest possible standards of building and design’.(96) Koöperatief Woonkollektief Purmerend Wie aankomt vanaf de Veenweidestraat of één van de andere drie omgevende toegangswegen of het rijwielpad, ziet het Woonkollektief Purmerend (WKP) al van verre liggen. Het is een clustering van woonblokken die wat weg hebben van Noord-Amerikaanse houten graanschuren. Karakteristiek is het schilddak met middenin met hout beklede dakkapellen. De twaalf gebouwen hebben elk twee bouwlagen met een kapverdieping, en bevatten woningen over één of twee verdiepingen. De gebouwen zijn gekoppeld met de twee verdiepingen hoge ingangsvleugels en vormen samen een J-vormig wooncomplex rond een tuin. De bewoners zijn gekozen door de vereniging WKP. Deze werkt samen met de woningstichting Wherestad, Purmerend. 42 woningen van de in totaal 71 zijn in eigendom van deze stichting. De resterende 29 woningen zijn eigendom van de Stichting 28. In het bestuur van deze stichting zit het bestuur van de vereniging WKP en mensen van buiten. De 29 woningen zijn premie A woningen, koopwoningen met subsidie, de 42 woningen zijn woningwetwoningen, huurwoningen gebouwd met subsidie. Volgens Verhoeven (97) vormt het geheel ‘een gebroken gesloten bouwblok’, rond een gemeenschappelijke tuin, bestaande uit tien woongroepen, ieder omvattend zeven woningen. Het blok langs de Lisdoddestraat bij de opening, was eerst bestemd voor gemeenschappelijke functies zoals café, wasserette etc., maar is intussen verkocht aan woningstichting Wherestad. Er wonen nu gehandicapten, de dakwoning is nog in eigendom van Stichting 28. De middenwand in een gebouw (graanschuur) is de scheidingswand tussen twee woongroepen. Vanaf de deur in de ingangspartij bereik je de verbindingsgang. Vanaf hier is er toegang tot zeven woningen, twee maisonnettes op de begane grond, twee maisonnettes en een woning op de verdieping en twee woningen op de dakverdieping. De enige verbindingsgang loopt door het gehele bouwblok heen en geeft via twaalf achthoekige trappenhuizen toegang tot alle voordeuren. Tussen de twee woningen op de begane grond ligt centraal de woongroepkeuken recht tegenover de ingangsdeur. De trappen die naar boven leiden liggen in tegenstelling tot de woonkeuken tussen twee woongroepen in, en hebben daardoor ook een eigen verbindende functie. Op een heel bijzondere manier zijn de maisonnettes met voordeuren respectievelijk op de verbindingsgang en op de eerste verdieping ontworpen. De eerste met een woonkamer aan de tuin met een privé terras; via een binnentrap bereik je de slaapkamers aan de straatzijde op de eerste verdieping. De tweede met woonkamer aan een door alle gebouwen lopend balkon aan de tuinzijde. Men bereikt de slaapkamers op de begane grond aan de straatzijde via een binnentrap. De woningen met ingang op de begane grond en de woningen met ingang op de eerste verdieping liggen dus kruiselings boven de doorlopende verbindingsgang die je alleen vindt op de begane grond. Een opbouw die te vergelijken is met Le Corbusiers Unité d’Habitation in Marseille. Deze oplossing betekent dat de verbindingsgang het geheel kan ontsluiten. Een woning boven de woonkeuken wordt met een eigen ‘privé’ trap van de verbindingsgang bereikt. De twee woningen op de tweede verdieping onder het indrukwekkende en asymmetrische dak met zichtbare gordingen en spanten liggen aan een doorlopend dakterras aan de tuinzijde. De woongroepkeuken wordt vandaag niet meer in alle woongroepen gebruikt volgens het oorspronkelijke plan. Bij sommige is recent voorgesteld om de ruimte voor bibliotheek of speelruimte te gebruiken. Een meer passieve vorm van iets gemeenschappelijks dan bijvoorbeeld samen een maaltijd voorbereiden en tegelijkertijd samen plannen maken. In een jubileumboek (98) bij het twintigjarig bestaan zijn de idealen uit 1984 van de ‘Oprichting Koöperatieve Vereniging’ nog eens uiteengezet in begrippen als inkomensafhankelijke huisvesting, collectiveren van opvoeding van kinderen en van huishoudelijke voorzieningen en uiteindelijk werkgelegenheidsinitiatieven. In het boek zegt een bewoner hierover: ‘Idealisme en rekenfouten zijn geen goede basis voor een fors pakket aan gemeenschappelijke voorzieningen’.(99) In de nu functionerende woongemeenschap draagt iedereen bij door twee dagen per jaar klusjes te doen; in het begin was dat 200 uren. Van de oorspronkelijke idealen is steeds minder terecht gekomen, maar er wordt nog steeds met plezier gewoond en er wordt gezocht naar wat je samen met elkaar kan doen. Bij een open dag in mei 2010 toonden bewoners enthousiast wat er wel mogelijk is: samen de opnieuw aangelegde tuin onderhouden en jaarlijks meerdere vieringen houden. Na een viering schrijft een bewoner in het jubileumboek, ‘als je het allemaal zo bekijkt is zo’n dag eigenlijk gewoon een cadeautje’. Jan Verhoeven of zijn vrouw hebben zich nooit positief uitgelaten over dit project, integendeel. Uit de correspondentie in het archief van Verhoeven blijkt nu dat er perikelen rond het honorarium zijn geweest.(100) Na een bezoek aan het wooncollectief en via de tekeningen krijgt men bewondering voor de inhoud en de vorm, de architectuur. Het wooncollectief is een voorbeeld van een huis waarin de visie van Verhoeven over individu en gemeenschap krachtig is uitgedrukt; met een gemeenschappelijke tuin, omgeven met privé terrassen, een op de begane grond doorlopende verbindingsgang, met doorlopende terrassen op de verdieping en op het dak, oorspronkelijk met woongroepkeukens, met trappen als toegang voor twee verschillende woongroepen, allemaal ruimten om menselijke samenhang te stimuleren. Inhoudelijk vormt het één van de sluitstenen in Verhoevens werk; hier zijn ervaringen, opgedaan in diverse gradaties van wonen in gemeenschap, uitgeprobeerd. Woonhuis K. Buhre Wieringen Het huis Buhre, in 1975 gebouwd voor een zeeman, ligt op het voormalige eiland Wieringen, een omgeving vol leven rond en in boten. De plattegrond van het huis vormt een kruis, deze vorm is waarschijnlijk geïnspireerd door een Iraanse, islamitische tegel. Vanuit het huis zijn op de vier hoeken terrasjes bereikbaar, waardoor je in deze winderige streek altijd wel een plek in de luwte kan vinden. De vier even grote vleugels op de plattegrond eindigen in vier prisma’s. Centraal is een plat dak boven de eerste verdieping met vier hellende daken, één voor iedere vleugel. In de noordvleugel zijn een hal, toilet en berging, in de westvleugel een douche en een keuken ondergebracht. Waar de vleugels kruisen liggen op de begane grond de huiskamer met een zuid- en een drie treden lagere liggende oostvleugel. Op de eerste verdieping bevindt zich de vierhoekige slaapkamer die aan de oostkant door een vide is verbonden met de woonkamer. De slaapkamer is de zeeman op het lijf geschreven: drie wanden zijn convex, (101) twee zijn onderbroken door kasten, maar door deze gebogen wanden wordt de kamer beleefd als scheepskajuit. Deze scheepsassociatie wordt versterkt doordat het plafond samen met het hellende dak boven de vide aan een groot dekzeil doet denken. De daksporen vormen van binnen een mooi ornament, deze liggen regelmatig in een vierhoek gedraaid 45 graden ten opzichte van de zijwanden. In de vier driehoeken die hierdoor ontstaan zijn ook regelmatig verdeelde balken evenwijdig met de grootste zijde aangebracht. Het huis met de vier karakteristieke hoeken heeft acht driehoekige ramen onder het hellende gedeelte van het dak, twee ervan belichten de woonkamer en vide. In de keuken en douche, in de zuidvleugel van de woonruimte, in de hal en trap op de begane grond, en in de slaapkamer op de verdieping valt vanwege de speciale wanden op de eerste verdieping alleen licht binnen via deze driehoekige ramen. Het huis kent een gedifferentieerde lichttoetreding: in de huiskamer beperkt vanuit de driehoekige ramen van de eerste verdieping, en ruim door de deuren in de vier hoeken, en middelmatig licht van de vier ramen geplaatst in de twee spitsen van de woonkamer. Deze laatste zouden de verdeling van de balken in de verdiepingsvloer extra kunnen belichten en zouden tegelijkertijd een eye-opener voor de zeeman kunnen zijn: “jij bent niet op zee, maar aan de wal!’’ De vier inspringende gevels doen denken aan de voor een Westfriese boerderij zo typische gevel met staldeur, waarvan de vorm is bepaald doordat een hoog belaste paard-en-wagen onder het dak binnen zou kunnen rijden. Een klein huis vol inspiratiebronnen: van een islamitisch tegelvorm, van lokale bouwkunst maar vooral van de dagelijkse omgeving waar de bouwheer als zeeman mee omringd was. Allemaal speels geordend binnen een gekozen configuratie. Je beleeft hier architectuur die Verhoeven eigen is. Scholen ontworpen door Jan Verhoeven Vanaf begin jaren zeventig begon Verhoeven ook scholen te bouwen. De basisprincipes die hij in zijn woningcomplexen realiseerde paste hij ook in de opzet voor deze bouwopgave toe. Het hoofdidee van de acht basisscholen die Verhoeven tussen 1973-1984 heeft gebouwd is daarmee bekend. Rond een gemeenschappelijke polygone ontmoetingsruimte, de zo belangrijke ruimte voor het Montessori-, Jenaplan- en andere typen onderwijs, zijn individuele en ook polygone klassen geplaatst.(102) Twee van de door Verhoeven ontworpen scholen zijn Jenaplanscholen, twee zijn Montessorischolen, de vier overige zijn openbare of christelijke scholen. Binnen de klassen zijn er weer hoeken voor zelfstandig werken, ‘onnuttige hoekjes’ die variaties in vorm en belichting betekenen, ‘daar hou ik van’ zei Verhoeven.(103) Iedere school heeft zijn eigen hoofdvorm, eigen vormen van gemeenschapsruimte, klassen en andere ruimten, afhankelijk van perceel en het overleg met de opdrachtgever. In al zijn basisscholen zijn de primaire ruimten, klassen en de grootste ruimten geplaatst op de begane grond, om de natuur zo dicht als mogelijk bij het kind te brengen.(104) Tussen klassen en gemeenschappelijke ruimte is er de mogelijkheid om individueel en in kleinere groepen te werken. In de twee Montessorischolen, in Leusden en Kralingen, is er op een balkon in de gemeenschapsruimte plaats voor deze activiteiten. De wisselwerking die ontstaat doordat de groep in de klas apart werkt en meerdere oudere en jongere groepen elkaar af en toe ontmoeten bij de gemeenschappelijke uitvoeringen in de grootste ruimte van de school, is het doel van zijn hoofdidee. Individu en gemeenschap worden in Verhoevens werken beschouwd als elkaar versterkende begrippen.(105) ‘Vanuit het individu wil ik trachten tot een gemeenschap te komen. We kunnen nu eenmaal niet zonder elkaar leven. Op dit thema zijn ontzaglijk veel variaties mogelijk, niet alleen inhoudelijk: je kunt het uitbeelden door de vorm’.(106) Na het bouwen van Verhoevens eerste basisschool in Rozendaal in 1973 verschijnt er een belangrijk artikel over deze school, geschreven door de toenmalige directeur van het Christelijke Pedagogisch Studiecentrum (CPS), H.G. van den Doel.(107) Zonder twijfel een positieve en inspirerende reactie voor Verhoeven, zijn bureau en de toekomstige schoolleerlingen. H.G. van den Doel schrijft dat ‘deze architect in staat is om aan bepaalde gedachten, filosofieën, concreet vorm te geven in hout en steen.’(108) Hij prijst de ontwikkeling die de scholen van Verhoeven op dat moment laten zien door hun nauwe relatie met de natuur. Dit is mogelijk gemaakt met een kleine school met meestal acht klaslokalen op één verdieping. Eigenlijk schrijft Van den Doel over het proces dat voorafging aan de dorpsschool in Rozendaal, een proces dat positief wordt aangehaald in verband met het bouwen van latere scholen van Verhoeven: ‘Voordat dit gebouw op papier en daarna op de aarde stond is er bij alle betrokkenen: personeel, bevoegd gezag en ouders, een tamelijk langdurig bewustwordingsproces door de architect begeleid omtrent doelstellingen en vormgeving.’(109) Dankzij dit proces, schrijft hij dat 'de school zodanig was dat alle betrokkenen het niet alleen als het werk van de architect, maar ook als het werk van henzelf hebben leren ervaren, wat op zichzelf al een geweldige motivatie is om in een dergelijk gebouw te werken’.(110) Van den Doel concludeert: ‘Maar voor alles leert dit werk ons, hoe onderwijsvernieuwing – in dit geval wat betreft het ‘middel’ gebouw – in zijn werk zou kunnen en moeten gaan.’(111) Jenaplanschool ‘de Vuurvogel’ Heumen De ‘Vuurvogel’ is een Jena-plan school, een schooltype waar het werken zowel individueel, als ook in groepen tussen leerlingen van verschillende leeftijd wordt gestimuleerd. De oprichter van dit schoolmodel, Peter Petersen (1884-1952) uit Jena, stelde vier fundamentele activiteiten vast: gesprek, spel, werk en viering. De ‘Vuurvogel’ is een ontwerp waar plaats is voor het individu, kleine groepen, basisgroepen en voor gemeenschappelijke vieringen voor de gehele school. Er was al van het begin gepland om een oecumenische school ernaast te bouwen; deze zou ook door Verhoeven ontworpen worden maar werd later door een andere architect ontworpen en gebouwd. De Jenaplanschool (112) is gebouwd in 1979 en bestaat uit vier blokken, een architectonische vorm waaraan een andere school in vergelijkbare vorm goed zou kunnen aansluiten. De vier blokken zijn de centrale ontmoetingsruimte met eromheen een tussengebied met bibliotheek en werkplekken voor meer individueel onderwijs. In een ring hieromheen de acht klasruimten met daartussen vijfhoekige kleine toiletblokken. Ten zuiden van dit blok bevindt zich een speelruimte. Aan de noordzijde van het grootste blok en aan de westzijde zijn respectievelijk een bergruimte met een zeshoekige plattegrond en ruimten voor de directie. Markante assen lopen van west over de ontmoetingsruimte naar oost en van de speelruimte via de grootste ruimte naar de bergruimten, richting de oecumenische school. De ruimte voor gemeenschappelijke vieringen in ‘de Vuurvogel’ is een hoge 16-hoekige zaal, overdekt met een koepel, ruimtelijk een climax. De kapopbouw maakt lichttoetreding op verschillende hoogtes mogelijk, waardoor de ruimte beleefd wordt als een theaterzaal, als een krachtig symbool voor de Jenaplan- school waar de nadruk op teamwork en gemeenschap wordt gelegd. Net als in de school in Cuijk geven meerdere voordeuren toegang tot de school: een klas kan zo passeren bij binnenkomst zonder anderen te storen. Drie van de oorspronkelijke vier voordeuren zijn nog in gebruik aan de west- zuid- en noordzijde van het grootste blok. De plattegrond van de school is opgebouwd vanuit een modulesysteem, een rechthoekig systeem waarbij in Verhoevens ontwerpen ook de diagonalen mede bepalend zijn voor het ontwerp.(113) De met dakpannen gedekte ontmoetingsruimte heeft acht U-vormige gemetselde nissen die de basis vormen voor de koepeldragende houten spanten afgelegd op een stalen niet zichtbaar L-profiel met zestien hoeken. De nissen zijn bestemd voor het werken in kleine groepjes individueel. Bovenin hebben ze een opening naar de grote ruimte waardoor zij daglicht vanuit de koepel ontvangen. De koepel met ramen wordt gedragen door een kruising van twee maal twee draagspanten die beide gesteund worden door twee spanten. De kruising van de twee maal twee hoofdspanten gebeurt onder 90 graden. De kruisende spanten zijn 45 graden gedraaid ten opzichte van de west-oost gaande as. De acht uiteinden van de hoofdspanten rusten op acht van de zestien korte vleugels van de U-vormige nismuren; acht schoren steunen op de andere acht korte vleugels. Vier constructieve stijlen geplaatst in de vier spanten dragen het bovenste, met dakpannen gedekte dak en de vier bovenste ramen. De stijlen zijn opgenomen in de hoofdspant, dat wil zeggen tussen delen van deze die overal zijn gemaakt van dubbele balken, een hoofdprincipe dat zich steeds herhaalt in de constructies van Verhoeven. De ramen in het midden van de koepel zijn op vergelijkbare wijze geconstrueerd. De met dakpannen gedekte klasruimten hebben net zoals de school in Cuijk, een achthoek als basisvorm, waaraan hier twee nissen zijn toegevoegd. De klasruimten zijn overdekt met een asymmetrische koepel, gedragen door twee maal twee kruisende spanten. Een vierhoekige lantaarn met plat dak is geplaatst centraal tussen de kruisende spanten in het midden van de basis-achthoek. Hier en in de gemeenschappelijke ruimte zijn de spanten, ringgordingen, kilkepers en daksporen als dragend en versierend element heel belangrijk. De klasruimten krijgen licht vanuit de ramen en vanuit de lantaarn. Bovendien heeft de klas een hoogzittend raam, geplaatst tussen het platte gedeelte van het dak van de klasruimten en het hellende dak rond de koepels. De speelruimte met koepel en met lantaarn met plat dak heeft een constructie, vergelijkbaar met de grote gemeenschappelijke ruimte. Wat opvalt bij deze en andere scholen van Verhoeven is dat zij geen monumentale ingang hebben. Bij ‘De Vuurvogel’ kon oorspronkelijk langs vier verschillende zijden de school worden betreden. Deze bescheiden toegangen onderstrepen het idee dat je op deze school langskomt en je ontwikkelt, niet dat je een tempel binnengaat waar de ‘waarheid’ wordt verkondigd. Hoekjes en kleinere beschutte plekken waar de leerlingen in kleine groepjes of alleen bezig kunnen zijn. De afwisseling in raamgrootte werkt mee om individuele plekken te vormen en de krachtige spanten houden het allemaal bij elkaar. De onregelmatige veelhoeken van de lokalen nodigen uit tot diverse meubileringen. De plattegrond in deze school is een voorbeeld van Verhoevens configuraties, geometrische figuren die vergeleken kunnen worden met tegelornamentiek uit de islamitische cultuur.(114) Over zijn eigen schooltijd was Verhoeven nooit positief, integendeel. Het is alsof hij alles wat hij zelf aan inspiratie in zijn basisschooljaren heeft gemist in zijn eigen ontworpen scholen aan kinderen wil aanreiken. Een hoge koepel met spanten, schoren, balken en daksporen en ook nog hoogzittende ramen kan voor de één een bron van fantasie zijn, voor een andere kan dit ‘bos’ met zijn logische opbouw van constructieonderdelen de aandacht vangen, wanneer het officiële programma je gaat vervelen. Bovendien, zoals een te lage ruimte drukkend kan zijn kan een grotere, hoge en door daglicht belichte ruimte gevoeld worden als een bevrijding, zowel fysiek als geestelijk. Lagere Technische School De Koppel Een van de eerste zelfstandige gebouwen van Verhoeven waarin hij zijn inzichten vorm zou geven betrof het ontwerp voor een nieuwe Ambachtsschool in Amersfoort. Zijn vader J.A. Verhoeven zat in het bestuur van deze school en heeft in 1959 zijn zoon voorgesteld als architect voor het nieuwe gebouw.(115) De opdracht was oorspronkelijk verleend aan architect D. Zuiderhoek (1911-1993) en Ingenieursbureau Dwars, Heederik en Verhey N.V., beide te Amersfoort. Verhoeven werd eerst genoemd als medewerker van Zuiderhoek maar stelde in een brief dat hij deze alleen als supervisor kon aanvaarden. Uit een brief van 14.12.1961 van Verhoeven: ‘Mijn werk, dat door de heer Heederik als onrustig werd gekenschetst, werd door de heer Zuiderhoek zeer lovend beoordeeld.’(116) De opdracht voor de school werd pas in 1969 aan Verhoeven verleend door de ‘Vereniging ter bevordering van het Nijverheidsonderwijs te Amersfoort’.(117) Het gebouw aan de Hooglandseweg, inmiddels Lagere Technische School De Koppel genoemd, werd opgeleverd in 1971 en in 1983 uitgebreid door Verhoeven met een tweede verdieping voor zes theorielokalen en een praktijkruimte op de begane grond voor Techniek (Bouw). Later werden diverse veranderingen doorgevoerd door andere architecten. De school kent een ‘piramidale’ opbouw, haaks op de lengterichting van west tot oost: aan de top de lantaarns op de eerste en tweede verdieping, in het midden de dubbelhoge praktijkruimten en aan de voet de één verdieping hoge magazijnruimten. De opbouw doet ook denken aan Verhoevens studieontwerp voor een aquarium. Het gebouw voor 600 leerlingen herinnert vaag aan de architectuur die bij het Nieuwe Bouwen en De Stijl hoort; zo voldoet het aan een van de eisen die in een manifest van De Stijl geschreven staat. “De nieuwe architectuur is antikubisch, d.w.z. zij streeft er niet naar, de functioneele ruimte-cellen in één gesloten kubus samen te vatten, maar zij werpt de functionele ruimte-cellen (...) uit het middelpunt der kubus naar buiten, waardoor hoogte, breedte en diepte + tijd tot een geheel nieuwe plastische uitdrukking in de open ruimten komen. Hierdoor krijgt de architectuur (voor zover dit constructief mogelijk is - een opgave der ingenieurs!) een min of meer zwevend aspect, dat bij wijze van spreken, tegen de zwaartekracht der natuur ingaat.”(118) De door Verhoeven gerespecteerde architect Rietveld hoorde bij genoemde groep.(119) De school is ten zuiden van de straat Meridiaan geplaatst. Meridiaan is als een boulevard met een grasveld in het midden uitgevoerd. Aan beide zijden van dit grasveld staat een rij esdoorns. Oost en west van deze begroeiing zijn wegen, een die ten westen toegang geeft tot woongebouwen, waarvan een met op de begane grond winkels en een weg aan de oostzijde waar zich woongebouwen en een kerk bevinden. Al met al een typisch Nederlandse, naoorlogse bebouwing net buiten het oudste centrum van Amersfoort. Het langwerpige schoolgebouw ligt langs een noord-zuid as en volgt het Meridiaan fietspad dat een voortzetting is van genoemde straat. Dit pad voert in het zuiden door een tunnel onder de spoorlijn richting Apeldoorn en Zwolle. De school is goed zichtbaar vanuit de trein. Het gebouw is van buiten en van binnen verrassend. Hoewel het past in de ontwikkelingen binnen het Nieuwe Bouwen van na de Tweede Wereldoorlog wat aanzien, constructie en materialen betreft, is toch de grondslag, om een geheel te maken van individuele delen, in deze school -en de meeste latere ontwerpen van Verhoeven- goed herkenbaar. Het gebouw is piramidaal opgebouwd van oost naar west met als basisconstructie betonnen kolommen en balken, respectievelijk geplaatst volgens de moduul van het plan 3,50 x 4,00 en de hoogtemodulen. Dit vakwerk is ingevuld met betonstenen met een dichte textuur. De school doet in zijn maatvaste opbouw denken aan de inhoud van een containerschip, voor leerlingen van een technische opleiding een adequaat helder geconstrueerd gebouw. De entree van het gebouw is aan de zuidgevel; via de dubbelhoge ingangshal kom je in de binnenstraat die ‘het hart’ genoemd wordt en ook twee verdiepingen hoog is. De binnenstraat is uitgevoerd met wanden van rode klinkers om de centrale ‘kloppende’ functie te onderstrepen. Ook de toegangsruimte naar de twee gymzalen aan de noordkant gaat over twee verdiepingen. Aan weerszijden van de binnenstraat liggen de praktijkruimten. Die voor techniek zoals metaal, schilderen en autotechniek waren aan de westzijde geplaatst, die voor brood- en banketbakken en siervakken lagen aan de oostzijde. Tussen de binnenstraat en de praktijkruimten bevonden zich de één verdieping hoge wasruimten en andere secundaire ruimten. Boven deze ruimten, en gedeeltelijk in de praktijkruimten, was een mogelijkheid voor het plaatsen van een doorlopende galerij. In het lokaal voor de bouw is een voorbeeld van een, later gebouwde, galerij te zien. Deze werd en wordt voor leerlingenstudies gebruikt en om van hieruit overzicht te houden. Tegen de buitengevels aan de oost- en westzijde zijn één verdieping hoge magazijnruimten aangebracht. Zij bepalen met de overige primaire delen van het bouwlichaam, daken met lantaarn, leslokalen op de verdiepingen, binnenstraat met hallen en praktijkruimten de piramidale opbouw van het gebouw. Twee dubbele, ruimtelijk goed geplaatste bordestrappen tussen gemetselde muren, vides vormend in de binnenstraat, gaven toegang tot de eerste verdieping. De combinatie van twee bordestrappen gaf twee mogelijkheden om de verdieping te bereiken. Of op het bordes recht door of op het bordes het hoekje om. Een opvallende melodische oplossing, die de kwaliteit van Verhoevens ontwerp tekent. Deze trappen waren geplaatst boven de toiletgroepen. De gang op de eerste en op de tweede verdieping is overdag overvloedig belicht, oorspronkelijk betekende dit dat door de vides meer daglicht in de binnenstraat viel. De gangen zijn belicht met zes lantaarns en voeren naar de hier geplaatste theorielokalen. Een steektrap vanuit de noordelijk gelegen hal geeft toegang tot de aula op de eerste verdieping, en een steektrap vanuit de zuidelijk gelegen hal voert naar de in 1983 toegevoegde theorielokalen op de tweede verdieping. Bij de aan de korte gevels van het gebouw genoemde imposante bredere ruimten valt de duidelijke en overal zichtbare skeletconstructie op, met zijn dubbelhoge, betonnen kolommen en betonbalken. De betonnen vloeren waren aan de onderzijde bekleed met wit gespoten houtwolcement platen. Verder zijn de binnenwanden van betonstenen met een open textuur gemetseld. In alle ruimten waren oorspronkelijk de installaties en constructie, leerzaam voor de leerlingen techniek, in het zicht aangebracht. De nuchtere opzet en de heldere betonconstructie is nog steeds te ervaren op diverse plaatsen in het gebouw, zoals in de leslokalen, de gymnastieklokalen, de gang op de tweede verdieping, het praktijklokaal bouw en hoeken van de ingangshal op het zuiden en in de hal aan het noorden die toegang geeft tot de gymzalen. De langwerpige hoofdvorm is uitzonderlijk in het werk van Verhoeven, maar zijn visie, bekend van andere schoolontwerpen, is hier herkenbaar: een gemeenschappelijke ruimte, hier als dubbelhoge binnenstraat uitgevoerd, omgegeven door individuele leslokalen. Een opvallend architectonisch gegeven dat je vaker terugziet in Verhoevens ontwerpen is de indeling van de ramen in de gevels. Bij het uitvoeren van deze onderdelen werd zijn vrouw, Eva Verhoeven, gevraagd te helpen. Haar muzikale begaafdheid, grafische opleiding en ervaring hebben bijgedragen tot meestal heel ritmische indelingen zoals hier in de grote ramen van de praktijkruimten. Ook bij de combinatie van deur en ramen aan de huizen langs de Kyftenbeltlaan in Hoevelaken komen bijzondere indelingen voor met twee smalle deurhoge ramen, een van deze met een vierhoekig raam in het midden. Net als de straat Meridiaan wordt de binnenstraat in het gebouw bezocht door Amersfoortse burgers. Een initiatief dat mede door de leerlingen vanuit de buurt is genomen. Een initiatief dat helemaal past bij Verhoevens visie ‘architectuur is relatie leggen’. Vanaf 1983 is er twee avonden per week toegang tot een restaurant. Leerlingen van de opleiding Horeca, Toerisme & Voeding maken en serveren de gerechten in hun praktijklokalen. Hiervan wordt veel gebruik gemaakt. In verband met deze avonden is er een bakkerswinkel open met ingang vanaf de binnenstraat. De buurt en de school helpen hierdoor elkaar, ook andere voorbeelden worden aangehaald die stimulerend werken voor samenwerking tussen school en buurt. Zo hebben de buren de spoortunnel geschilderd en de school stelt zich open voor lokale evenementen. Rijksbrandweeracademie in Schaarsbergen Verhoeven had eind jaren zeventig al een flink aantal pedagogische instellingen ontworpen toen hij de de opdracht ontving om in Schaarsbergen een Rijksbrandweeracademie te bouwen. De academie in Schaarsbergen ligt vlak bij de secondaire ingang naar het Museum Kröller-Müller en Nationaal Park De Hoge Veluwe. Het terrein waarop de academie tussen 1979 en 1981 tot stand kwam is heuvelachtig met hoogteverschillen tot 6 meter, een landschap met stuwwallen waar later heideontginningen hebben plaatsgevonden.(120) Het terrein helt vanaf oost over noord naar west. Oorspronkelijk stond hier een villa – Hemelbergh – omgeven door Europese en Amerikaanse eiken waarvan sommige nog steeds aanwezig zijn.(121) Deze villa werd in verband met de nieuwbouw gesloopt. Het terrein is bepalend voor het gezicht van de basis van het complex. De begane grond, het ingangsniveau voor leraren en studenten, ligt op het hoogste niveau van het terrein. Beneden de begane grond is een krachtige betonnen sokkel waartegen het sterk hellende terrein leunt. Bij de genoemde ingangsdeur was de sokkel een verdieping hoog. Boven deze sokkel is de buitenwand van matrode bakstenen. Het gebouw bestaat als het ware uit drie hoofddelen: De centrale garage voor twaalf brandweerauto’s en tevens de plaats voor recreatie, vier knooppunten waarvan één de 24 meter hoge slangentoren, en vijf blokken, waarvan er vier zijn gebouwd boven op de garage en één blok voor de kantine vlak bij de ingang. In de vier blokken boven de garage bevonden zich op de begane grond administratie en leerlokalen, op de twee verdiepingen hierboven waren in alle vijf blokken onder speciale lessenaarsdaken de studentenkamers gepositioneerd. De begane grond is in de gevels te herkennen doordat de betonnen muren boven peil zijn bekleed met bakstenen. De eerste verdiepingsvloer en de kolommen met hun meerhoekige kapitelen zijn in beton uitgevoerd en zichtbaar. Onder de toren met schoorsteen zie je vanwege het hellende oppervlakte aan de zuidwestzijde een sokkel van twee verdiepingen. waarachter zich kelderruimten met techniek en centrale verwarming bevinden. Bij secundaire ingangen vormen steunmuren krachtige kloven in het met gras begroeide terrein, ook de betonnen goten voor het oppervlaktewater zijn markant in het gras te zien. Centrale stallingsruimte De toegang tot deze ruimte bestond uit vier hefdeuren. De belangrijkste, waardoor de uitrijdende brandweerauto’s direct de Kemperbergerweg en daarna de snelweg A50 konden bereiken, lag aan de oostkant van de centrale hal. De drie andere hefdeuren waren bestemd voor het inrijden bij terugkeer. De plattegrond van deze ruimte -op het laagste niveau van het gebouw 6 meter onder peil- was vormgegeven tussen twee concentrische achthoeken Binnen de grote achthoek waren vier nissen in twee verdiepingen. De kleinere achthoek was de drie verdiepingen hoge open ruimte en werd gebruikt voor volley- en basketbal en als reserveruimte voor de brandweerauto’s. Boven in deze ruimte, op de hoogte van de begane grond van ZO tot NW, liep een brug met een centraal geplaatste alarmcentrale. Constructief hing deze in de ruimte, te vergelijken met een ‘draagstoel’, door middel van een stalen ring rond de achthoekige ruimte die was voorzien met 4x2 stalen ‘draagstokken’. De draagstokken rustten op 4x2 uitkragende betonbalken. Deze consoles lagen op de betonmuren die het recreatiegedeelte omsluiten. Vier betonnen steektrappen liepen van de stallingsruimte naar de begane grond. Deze trappen waren de belangrijke route voor de studenten van hun interne woningen op de eerste en de tweede verdieping naar de centrale stallingsruimte. Bij brandalarm moesten zij binnen twee minuten beneden zijn. Het plafond van de drie verdiepingen hoge stallingsruimte had een uit het dak rijzende alarmcentrale, vier langwerpige bovenlichten als stralen van een ster, en betonplaten tussen consoles. Tussen de betonplaten lag een zwart houten balken plafond. Deze elementen vormden met elkaar een ornament, typisch voor Verhoeven met extra aandacht uitgevoerd. De richting van de bovenlichten en de zwarte balken onderstreepten de centrale ligging van de alarmcentrale.(122) De blokken De vijf blokken werden bereikt vanaf de hoofdingang op de begane grond. Deze hoofdingang aan de voet van de slangentoren bereikte men via de buitentrap. De vier blokken boven de garage waren onderling verbonden via vier bruggen in de centrale stallingsruimte. De begane grond in de blokken had verschillende functies, maar werd vooral voor onderwijs benut. In het blok ten oosten van de slangentoren was de kantine. Het blok aan de andere zijde van de slangentoren herbergde ruimten voor de directeur, de docenten en de administratie. Het volgende blok en het bijbehorende knooppunt (met de klok mee) bevatte een natuurkundelokaal en twee theorielokalen. In het blok naast het derde knooppunt waren onder andere een bibliotheek en theorielokalen ondergebracht. Het vijfde blok bevatte een vergaderlokaal en nog een bibliotheek. De studentenwoningen lagen op de eerste en tweede verdieping, die gebouwd waren boven op de achthoekige stallingsruimte. De vier blokken waren negentig graden van elkaar gedraaid rond de centrale achthoekige stallingsruimte. De kapvormen van alle vijf kruisvormige blokken zijn samengesteld. Iedere vleugel van een blok heeft in de lengterichting twee naar buiten afwaterende lessenaarsdaken, waaruit een centraal bouwdeel met geheel verticale, met pannen beklede zijwanden oprijst. De vier blokken worden bekroond door deze lessenaarsdaken, in de lengterichting gescheiden door een smal verdiept gelegen plat dak.123 Dankzij deze kruisvormige spleet tussen de lessenaarsdaken was bovenlicht aanwezig in de woningen. In alle woningen was een slaapgedeelte op een insteek geplaatst. Van de begane grond naar de eerste verdieping liep een steektrap waarvan de richting 45 graden is gedraaid ten opzichte van de betonnen trap die liep vanaf de stallingsruimte naar de begane grond (zie boven). De trap van de eerste naar de tweede verdieping had een kwart boven en onder, allemaal bewuste bewegingen die je vaak kan volgen in Verhoevens werken. Ze zijn dus niet alleen door functie en plek bepaald. De trapruimte in de blokken had vanaf de begane grond een centrale vide over drie verdiepingen, afgesloten met een bovenlicht. Het gebruik van planken bij het uitvoeren van hekken en leuningen was opvallend rustiek: op de eerste verdieping was het trapgat met een achthoekige balustrade omringd, op de tweede verdieping met een kruisvormige balustrade. Knooppunten De knooppunten of torens, geplaatst buiten de blokken zouden de overgang kunnen zijn tussen deze en mogelijke uitbreidingen, zoals te zien is bij de kantine naast de slangentoren. De vier achthoekige knooppunten zijn met de klok mee: de al genoemde 24 meter hoge slangentoren voor het drogen van de oorspronkelijk katoenen slangen, een gecombineerde schoorsteen, oefen- en installatietoren, één toren bestemd voor maquettewerkplaats en de laatste een recreatietoren. De maquetteruimte op de begane grond heeft een achthoekig liftplateau dat kan zakken naar de verdieping waar de maquettewerkplaats zich bevindt. De recreatietoren heeft een bar op niveau -3m en een expressief vormgegeven achthoekige open haard op de begane grond. Tussen deze verdiepingen is visueel contact mogelijk door vides, begrensd door lage houten wanden en er is nog een dubbelwerkende spiltrap.(124) Tussen de zes vides staan banken die direct uitzicht hebben op het open vuur. Tussen de dragende palen rondom de open haard is een schouw gemetseld die overgaat in de centraal geplaatste schoorsteen. Branduitgangen De Rijksbrandweeracademie kende geen sprinkleraanleg, maar had een uitgebreid systeem van branduitgangen, stalen trappen en stalen bordessen en balkons. De spil van de trappen tussen begane grond en eerste verdieping is groter dan op de andere verdiepingen, wat het geheel van de brandtrappen een levendig aanzien geeft. Verder versterkt het contrast tussen de gemetselde rode baksteenmuren en de grijsblauwe stalen constructie de rustieke indruk. Verhoeven vergeleek de stalen constructies op de muren met planten die groeien. De levendige en speelse manier van Verhoevens denken en ontwerpen laat zich hier duidelijk zien evenals zijn kennelijke begaafdheid om de opdrachtgever te overtuigen van deze speciale oplossing. Op de begane grond was oorspronkelijke de zuidoostelijke hoofdingang voor personeel en studenten, duidelijk geplaatst aan de voet van de indrukwekkende toren, op een achthoekige plattegrond en 24 meter hoog. Indertijd was deze hoogte nodig voor het uithangen en drogen van de linnen slangen. De hoofdingang van de academie werd bereikt via een betontrap die het hoogteverschil tussen de begane grond en de lagere liggende terreinen op deze plek overbrugde. In Verhoevens projecten zijn er meestal onderdelen, ‘thema's’, die bij het ontwerpen extra aandacht hebben gekregen. Voorbeelden in de Rijksbrandweeracademie zijn de dubbele spiltrap in de bar, de slangentoren bij de oorspronkelijke hoofdingang, de centraal in de ruimte geplaatste open haard in de bar en de indeling van de hefdeuren. De slangentoren had een achthoekige plattegrond verstevigd door twee gemetselde driezijdige prisma’s door de gehele toren. Op 24 meter hoogte eindigt deze met een stervormig uitkragend plateau en balustrade. Dit plateau is geometrisch gevormd door een achthoek in te schrijven in een kwadraat en hierop een kwadraat van dezelfde grootte te plaatsen, 45 graden gedraaid ten opzichte van het eerstgenoemde kwadraat. Boven de vier hefdeuren bevonden zich kozijnen die gespiegeld waren ten opzichte van de deuren, in geheven stand ontstond kruisingen door de roeden van de deuren en de ramen.(125) Besluit Verhoeven bouwde in korte tijd een groot aantal projecten die hem een belangrijke positie bezorgden als pleitbezorger van kleinschaligheid en individuele herkenbaarheid van architectuur. Toen de maatschappelijke waardering voor dat type gebouwen taande werd het rond hem betrekkelijk stil. De blijvende waarde van Verhoeven moet vooral gezocht worden in de ontwerptechnische basis van zijn werken. Deze bestond meestal uit een stramien van kwadraten waarin ook de diagonalen meespelen. De maten van het stramien worden aangepast aan vorm en functie en niet andersom. De plattegronden ontstaan meestal door spiegelingen en draaiingen van het basispatroon rond een centrale, vaak polygonale ruimte. Woonhuizen krijgen zo kamers rond een centrale huiskamer, individuele woonhuizen komen aan pleinen te liggen en bij scholen wordt de gemeenschapsruimte omzoomd met individuele klasruimten. Het hoofdidee dat hieraan ten grondslag ligt is de overtuiging dat individu en gemeenschap even belangrijk zijn en samen een geheel vormen. De opzet van huizen rond een plein betekende veel variatie en daardoor gevoel van identiteit dankzij de verschillende liggingen en daardoor divers uitzicht van huis tot huis. De centrale ruimte is een cruciaal gegeven in Verhoevens ontwerpen, of het nu woonhuizen, scholen of andere maatschappelijke gebouwen betreft. Ze stimuleren en inspireren tot saamhorigheid en gemeenschapszin. De draaiingen en spiegelingen in de plattegronden geven een belevenis van leven, openheid en dynamiek. Tegenover de stroom van wooncomplexen met saaie doorzonwoningen zetten Verhoeven en andere vakgenoten een nieuwe benadering die aansloot op de maatschappelijke ontwikkelingen in de jaren 1960-1980. bezoekers van zijn woonwijken ontmoetten dan ook veel enthousiasme bij de dagelijkse gebruikers van zijn huizen. In zijn woonhuizen aan de Kyftenbeltlaan in Hoevelaken liggen de kleinere individuele kamers rond een gemeenschappelijke grotere woonkamer. In deze wijk zijn de huizen gedraaid en gespiegeld rond meerhoekige pleinen en tuinruimten. In de basisschool in Heumen liggen klaslokalen met lantaren rond een met een koepel gedekte achthoekige ontmoetingsruimte. In de Rijksbrandweeracademie lagen de blokken met les- administratie- en kantinelokalen en woningen gedraaid rond de achthoekige centrale stallings- en recreatieruimte. In alle centrale ruimten is een kosmische as (126) via lantaren of bovenlichten een belangrijk onderdeel, vaak noodzakelijk om grotere ruimten goed te belichten maar ook een architectonisch element dat een bijzondere dimensie aan het gebouw geeft. De klassieke basis, uitgaande van een rechthoekig stramien, heeft Verhoeven nieuw leven ingeblazen door gebruikmaking van spiegelingen en draaiingen in een plattegrond. Verhoevens gebruik van traditionele materialen, baksteen, houten constructiedelen en dakpannen was, dankzij de bijzondere vormen die ontstonden in wisselwerking met het hierboven beschreven basisstramien, origineel en eigentijds en tegelijkertijd op een verfrissende manier drager van de geschiedenis. Zelf sprak Verhoeven over huizen met een ‘verhaal’. In zijn ‘verhalen’ vallen bepaalde historische inspiraties op: invloed van oude en van nieuwe architectuur en invloed van inheemse bouwkunst. Zijn eigen huis, gebouwd op Park Weldam in Hoevelaken, heeft een plattegrond die is geïnspireerd door Palladio’s Villa Rotunda nabij Vicenza. De huizen op Kyftenbeltlaan derde fase in Hoevelaken hebben een huiskamer met vide en insteken te vergelijken met de deel in een Nederlandse boerderij. De Rijksbrandweeracademie is in zijn opbouw met torens en spitse lessenaarsdaken geïnspireerd door onder meer de Khmer-tempel Angkor Vat in Cambodja.(127) De spitse torens in dit complex kan je in de academie terugvinden in de spitse nokken van de lessenaarsdaken die in de dakverdieping van de blokken bij de kortgevels te zien zijn en die zijn ontstaan vanwege de diep liggende kruisvormige spleet tussen deze daken. De plattegrond van genoemde tempel met zijn klassieke strakke patroon vormt, afgezien van de hierboven genoemde assen, een contrast met Verhoevens plattegrond met draaiingen en daardoor grotere variëteit. Tegelijkertijd is er een bepaalde overeenkomst tussen de plattegrond van de academie met Louis Kahns regeringsgebouw in Dacca, Bangladesh. Ook ‘thema's’ die de belevenis versterken zijn opmerkelijk, zoals het verloop van trappen die een vloeiende beweging stimuleren. Deze zijn te zien in het ontwerp van de trappen van de MTS school in Amersfoort. Een ander voorbeeld is de trap in het hiervoor genoemde huis in Hoevelaken; met een rechte steektrap die halverwege omhoog zich deelt en verder loopt in twee kwarten, als een dans waar twee eerst samen dansen en daarna apart. En tenslotte Verhoevens bovenlichten waar je, bijvoorbeeld in het zoëven genoemde huis in Hoevelaken als het ware drie lichtniveaus hebt: het meeste licht onder de koepel waar ook nog maan- en sterrenlicht wordt beleefd, gematigd licht naast de gevel en in het midden onder het balkon (insteek) nog minder daglicht. Een bewoner praat vanwege deze lichttoetreding onder de koepel over rembrandtesk licht. Noten , Regteren Altena, M. van, Hollandske Huse, overdruk uit Arkitekten, 78(1976) 23, p. 6. 2 Strauven, F., Aldo van Eyck relativiteit en verbeelding, Amsterdam 1994, p. 80. 3 Vletter, M. de, De kritiese jaren zeventig, Rotterdam, 2004 p. 23. Verhoeven was enthousiast over het boek van Robert Venturi: Complexity and Contradiction in Architecture, uitgegeven in 1966. 4 Gesprek met oud-medewerker P.A. van Ravenswaay, d.d. 16.06.2011. 5 Herman Hertzberger wijst op Verhoevens vroege interesse voor duurzaamheid, gesprek d.d. 16.11.2011. 6 Een benadering die totaal afwijkt van wat vandaag de dag wordt bepleit, nu is men bezig met, ‘gaten vullen’ in grote bestaande steden. 7 Herman Hertzberger, gesprek dd 16.11.2011. 8 Herman Hertzberger, gesprek dd 16.11.2011. 9 Zahle, M., 'Jan Verhoeven in Memoriam', in: Arkitekten 97(1995)13, p. 448. 10 Mededeling Caroline Verhoeven, d.d. 01.11.2010. 1 Twee van Jan Verhoevens maquettes -Woningcomplex Hofdijk Rotterdam en Studentenhuisvesting Drienerloo- zijn te zien in de schatkamer van het NAi die in september 2011 werd geopend. 12 Herman Hertzberger herinnert zich bij binnenkomst in Verhoevens atelier de kasten vol maquettes in verrassende vormen, ‘die razend snel in elkaar gezet werden’, gesprek d.d. 16.11.2011. 13 Hos, W.jJ, Vastenburg, G., 50 jaar wel en wee in: Komma, jubileumuitgave van het personeelsorgaan van Verhoeven Ingenieurs, oktober 1983, p. 5-6. 14 Knoll, W.H., Ter Herinnering in: Komma (1983) p. 1. 15 Komma (1983) p. 51. 16 Komma (1983) p. 1 en Vraaggesprekken met oud-medewerkers in: Komma (1983) p. 23. 17 Thau, C., Arkitekturen som tidsmaskine, Kopenhagen 2010, p. 31, p. 33, p. 39. Thau verwijst naar Bachelard, G.,The Poetics of Space, the classical look at how we experience intimate places, Boston 1994, p. 5-7. 18 Archief NAi - BNAR, biografische gegevens over Nederlandse Architecten. Koninklijke Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst, Bond van Nederlandse Architecten (BNA). Aangifte voor het lidmaatschap, 23.08.1966. 19 NAi - VERH d 421, doktersverklaring 07.01.1945 door arts J.A. Boorsma, Amersfoort. De verklaring is waarschijnlijk opgesteld om Verhoeven ervan te vrijwaren om in Duitsland tewerkgesteld te worden. 20 Sepp, brief aan Jan Verhoeven van vriend uit Middletown, gedateerd 13 juni 1949. Sepp werkte tijdelijk op de Amerikaanse afdeling van Polak Fruital Works. Sepp’s vader werkte in Amersfoort bij de Nederlandse vestiging van dit bedrijf. Archief Caroline Verhoeven. 21 Interview Just Coehoorn d.d. 23.10.2010. 22 Knoll (1983) p. 44. 23 Strauven, F., 'Jan Verhoeven : Het wezenlijke reikt verder dan het sociale', in: Niet om het even…wel evenwaardig van en over Aldo van Eyck, Amsterdam 1982, p. 93. 24 Knoll (1983) p. 44. 25 Wendt, D., Academie van Bouwkunst 1908-2008, Rotterdam 2008, p. 131. 26 NAi - VERH, d 429. 27 Eyck, A. van, 'Aquarium-beoordeling door docent Aldo van Eyck', Forum 14(1960)2, p. 69-72. 28 Isometrie van aquariumontwerp uitgevoerd door oud-medewerker van Jan Verhoeven, P.A. van Ravenswaay. 29 De nog steeds bestaande opleiding Dalcroze is opgericht door Emile Jacques-Dalcroze (1865-1950). Belangrijke elementen in deze opleiding zijn eurythmics, zingoefeningen en improvisatie. In Verhoevens werken ligt een sterke nadruk op de wijze waarop je je door de ruimte beweegt. Aangezien Eva zijn eerste raadgever was kan zij met haar wortels in een milieu als hier aangeduid invloed op genoemde kwaliteit gehad hebben. 30 Gesprek met Caroline Verhoeven d.d. 01.11.2010. 31 Brief van zanglerares Saskia Verhoeven, dochter van Jan en Eva, ontvangen d.d. 01.11.2010. 32 Gesprek met Caroline Verhoeven d.d. 01.11.2010. 33 Giedion (1967), p. 698. Het congres was gepland in Moskou maar werd afgezegd. Volgens Giedion met de volgende reden: “… the avantgarde had no place in Stalins Russia”… 34 Giedion (1967), p. 702-703. 35 Dijk, H. van, Architectuur in Nederland in de twintigste eeuw, Rotterdam 1999, p. 122. 36 Dijk, H. van. (1999) p. 123. 37 Herman Hertzberger, gesprek d.d. 16.11.2011. 38 Zahle, M. 'Het Nieuwe Bouwen 1920-1960' in: Arkitekten, 85(1983)18, p. 361-365. 39 Vriend, J.J., Architectuur van deze eeuw, Amsterdam 1959, p. 52. 40 Dijk, H. van, Architectuur in Nederland in de twintigste eeuw, Rotterdam 1999, p. 66, 67 en data in Het Nieuwe Bouwen 1920-1960, Delft 1982, p. 16-18. 41 Vriend, J.J. (1959) p. 39. 42 Het Nieuwe Bouwen 1920-1960, Delft 1982, p. 8. 43 Onder meer B. Merkelbach, A. Bodon en K. Limperg waren lid van deze studiegroep. 44 Dijk, H. van, (1999) p. 100. 45 Dijk, H. van, (1999) p. 134. 46 Dijk, H. van, (1999) p. 134. 47 Dijk, H. van, (1999) p. 100-101. 48 Hengeveld, J. en Strauven, F., Piet Blom. 2008, p. 5. 49 Eyck, A. van, 'Aquarium-beoordeling door docent Aldo van Eyck', in: Forum 14(1960)2, p. 69-71. 50 Strauven, F, 'Jan Verhoeven : Het wezenlijke reikt verder dan het sociale', in:Niet om het even; van en over Aldo van Eyck, Amsterdam 1982. Interview met Jan Verhoeven, p. 93. Een andere leerling, Peter Defesche, afgestudeerd in 1984, onderschrijft mijn (MZ) indruk, zie p. 533. 51 Ook in Kopenhagen, waar de auteur toen woonde, werd dit project bediscussieerd. 52 Configuratief: ‘de term duidt op de mogelijke ordening van verschillende elementen tot een coherente figuur, een pregnante gestalte waarin deze elementen zelf een nieuwe betekenis verwerven’. Strauven, F., Aldo van Eyck relativiteit en verbeelding, Amsterdam 1994, p. 377; Zie ook Hengeveld, J. en Strauven, F., Piet Blom, 2008, p. 11. 53 Interview met Jan Verhoeven, 'Jan Verhoeven over het vak: De architectuur is verziekt', in : Cobouw 3(1975)24, p. 123-124. Nadruk op het emotionele, (…)veel manieren om lief te hebben(…) Interview met J.V. archief MZ. Jan Verhoeven omdat hij bouwen een van a tot z menselijk proces vindt. (…)vormgeven aan een bepaald levensgevoel(…), informaliteit laten zien. 54 Strauven, (1994), p. 123-124; zie ook Thorsen, J. J., Modernisme i dansk kunst specielt efter 1940, Kopenhagen 1965, p. 100. 55 Strauven (1994), p. 125, 130. 56Strauven (1994), p. 110 vergadering in ‘de 8 en Opbouw ‘ 1946 citaat Hein Salomonson: ‘hij trapte echt muren om’. Zie ook noot 3 p. 24-25. Een discussie die alle architectengeneraties meegemaakt zullen hebben. Zelf (MZ) heb ik ervaren dat deze discussie heel heftig kan zijn en aanleiding geeft tot vorming van clubjes. 57 Strauven (1994), p. 80, 465, 467. 58 Strauven (1994), p. 468. 59 Beerends, A., Een structuur voor het raadhuis van Amsterdam, in: Tijdschrift voor Architectuur en Beeldende Kunsten, 36 (1969)1, p. 13-15. 60 Strauven (1994), p. 392 en p. 394. Vergelijk ook de reis van architect Herman Haan (1914-1996) naar het Matmata plateau in Zuid Tunesië waar hij de nomadische bewoners (Berbers) volgde. Zie: Haan, H., Leven in de woestijn, in: Forum, 15 jrg, 1960, p. 8-15. 61 Strauven (1994), p. 394. 62 Strauven (1994), p. 288, 294, 295. 63 Lüchinger, A., Structuralism in Architecture and Urban Planning. Strukturalismus in Architektur und Städtebau. Stucturalisme en architecture et urbanisme, Stuttgart 1981, p. 37, 100, 135. 64 Beerends, A. in Tijdschrift voor Architectuur en Beeldende Kunst 36(1969)1, p. 15. 65 Idsinga, T., Steen: Nederlandse architecten over hun drijfveren, denkbeelden, en werkwijze, Amsterdam 2009, p. 86. 66 Herman Hertzberger sprak over de boerse, eenvoudige details van Verhoeven en zijn vermogen om met weinig middelen iets karakteristieks te maken. Gesprek d.d. 16.11.2011. 67 Füeg, F., 'Stichting Architecten Research', in: Vernieuwende Nederlandse architectuur, Hasselt 1970, p. SAR 1-11. 68 Füeg, F., (1970) SAR 2. 69 Habraken, N.J., De dragers en de mensen; het einde van de massawoningbouw, Amsterdam 1961, p. 7. 70 Bekaert, G., 'Het andere wonen : een studie van ir. Habraken', in: De Linie, 25.01.1963. 71 Habraken, N.J., De ontwikkeling van een structuur, 1967, gekleurde folder (MZ archief). 72 Haan, H., Haagsma, I., Een onderwerp van voortdurende zorg, het naoorlogse bouwen in Nederland, Utrecht 1983, p. 136-137. 73 Habraken, N.J. (1961), p. 81. 74 Inlichting van J.Chr. Carp, Eindhoven op 01.12.11; hij was de opvolger van Habraken als directeur van de stichting. Carp zei dat de stichting sprak over bewonerszeggenschap in plaats van over inspraak. 75 Dien, A. van, De nationale stichting nieuwe woonvormen, p. 7. Archief MZ. Rode brochure zonder datum. 76 Rode brochure voor De Stichting Nieuwe Woonvormen, zonder datum, titel ( MZ archiefmap DSNW). 77 Fiedeldij Dop, Ph.H., ‘Nieuwe Woonvormen, in: Stedebouw en Volkshuisvesting, 49(1968)12, p. 475-478. 78 Kalverda, B., De nationale stichting nieuwe woonvormen. Een initiatief tot verandering van de volkswoningbouw in de 70’er jaren, K3 Architectuur 417090. Dato 11. 1981. 79 Timmer, P., 'Stichting Nieuwe Woonvormen 1968-1977, of het wel en wee van idealisme', in: Bouw 37(1983)17 p. 38-40 en 37(1983)18, p. 36-38. 80 Bij diverse geledenheden heeft de auteur Verhoeven dit zo horen uitleggen. 81 Timmer, P. (1983), p. 37-38. 82 Lavalette, W.A.R., ‘De Stichting Experimentele woningbouw’ in: Vernieuwende Nederlandse Architectuur, Hasselt 1970, p. 1-4 83 Lavalette, 1970 p. 1-4. 84 Brochure uitgegeven door Stichting Experimentele Woningbouw Utrecht : 8 Diagoon Woningen te Delft, Ondertitel: Huis = Karkas + Invulling, geen datum geen pagina nummers. 85 Beerends, A. ‘Een half eksperiment in Delft, Herman Hertzberger, de overheid en het particulier initiatief’ in: Tijdschrift voor Architectuur en Beeldende Kunsten 37(1970)2, p. 29-32. 86 Het team van medewerkers bestond uit een projectontwikkelaar/directeur, een econome, een bouwkundig ingenieur, een opbouwwerker, een financieel-administratief medewerkster, een documentaliste en nog een aantal andere specialisten. 87 Dicou, B., (2005), p. 63, 64. 88 Tummers, Nic.H.M., Mathieu Lauweriks zijn werk en zijn invloed op architectuur en vormgeving rond 1910: ‘De Hagener Impuls’, Hilversum 1968, p. 12. 89 De ouders van Hertzberger en de ouders van Jans vrouw Eva waren vrienden. De families hielden contact en toen de Verhoevens in Hoevelaken woonden, kwamen de Hertzbergers gedurende vele jaren zomers bramen plukken. 90 Deze correctie was van J.F. van Regteren Altena, die ook mede het grondpeil in fase drie heeft bepaald. 91 'Woonerven en zitkuilen. De kritiese jaren zeventig’, tentoonstelling in het NAi 18 juni - 4 oktober 2004; de citaten komen uit de dvd ‘Seventies Memories’ die op de tentoonstelling vertoond werd. Een andere dvd met de titel ‘Huizen met een Ziel’ werd ook op de tentoonstelling vertoond. Deze dvd in bezit van het NAi is beschadigd en kon niet bekeken worden. Zie ook de publicatie horend bij deze tentoonstelling: Vletter, M. de, De kritiese jaren zeventig, Rotterdam, 2004. 92 Eternit, Internationale prijs voor architectuur 1976. Verslag van de beraadslagingen van de jury, p.2-3, (totaal 26 p.), privé-archief Caroline Verhoeven. 93 Eternit (1976) p. 1-2. 94 Eternit (1976) p. 26. 95 Gesprek met Caroline Verhoeven d.d. 30.11.2010. 96 Eternit, International prize for architecture 1976, Press Information p. 2 (totaal 2 p.), privé-archief Caroline Verhoeven. 97 Verhoeven, J.,’Wooncollectief Purmerend architectenbureau Jan Verhoeven te Hoevelaken’ in: Bouw 41(1986)19, p. 34-37. 98 Dicou, B.; Govaars, M.; Kraaijeveld, M., 'Van ideaal tot Realiteit. 20 jaar Woonkollektief Purmerend [1985-2005]', in: Dicou, B, Van 'premiekopers' tot 'Stichting 28, Purmerend 2005. 99 Dicou, B. (2005), p. 16 100 NAi-VERH, d. 295, d. 339. 101 Kroon, B., Piet Blom: 'Dan maar de ’smerige artist’ zijn, in: De Tijd 27.06.1975, p. 17 -21. Het is interessant Verhoevens verrassende wandvorm in de slaapkamer van de zeeman te vergelijken met Piet Blom’s paalwoningen, ook van 1975, waar hij werkt met verdiepingen met schuine zijden. 102 Roos, J., 'Praten met Jan Verhoeven', in: Het Parool,13.05.1976. 103 Bouten, J., 'Mensen hongerig naar een woning met een ziel, in: Amersfoortse Courant -Veluws Dagblad, 18.06.1977. 104 Konijnenbelt, A., 'De woningnood mag nooit een excuus zijn voor die rotrijtjes', in: Amersfoortse Courant-Veluws Dagblad, 28.11.1981. 105 Strauven, F., Aldo van Eyck relativiteit en verbeelding, Amsterdam 1994, p. 80. 106 Enklaar, J., 'Architect: Jan Verhoeven: Als ik ergens de pest aan heb, is het patserij', in: Hoevelakens Nieuwsblad, 26.09.1979. 107 Doel, H.G., van den, 'Dorpsschool Rozendaal van Jan Verhoeven: samenspel van traditie en vernieuwing' in: Christelijk Pedagogisch Studieblad (1975)3, p. 75-79. Zie ook: Van den Doel H.G., Ik heb op de fluit gespeeld, Hoevelaken p. 52-62. 108 Doel, H.G., van den (1975), p. 75. 109 Doel, H.G., van den (1975), p. 76. 110 Doel, H.G., van den (1975), p. 76. 111 Doel, H.G., van den (1975), p. 79. 112 Bij het opruimen van tekeningen e.d. van Jan Verhoevens atelier attendeerde Eva Verhoeven de auteur op de school in Heumen. 113 Tummers, Nic.H.M., J.L. Mathieu Lauweriks, zijn werk en zijn invloed op architectuur en vormgeving rond 1910: ’De Hagener Impuls’, Hilversum 1968, p. 12. Oorspronkelijk verschenen in: Bouwkundig Weekblad, 85(1967)23, 24 ,25. 114 Blair,S., Jonathan Bloom, J., 'Tegels als decortatie', in: Hattstein, M.; Delius P., Islam: Kunst en Architectuur, Keulen 2000. Zie ook binnenkaft van dit boek. Volgens Jan Verhoevens dochter Caroline heeft Jan V. vele keren plaatjes in dit boek bekeken, lezen deed hij niet, een bekende studievorm voor architecten. 115 Archief NAi-VERH d. 51. Van 02.06.1957 tot 09.06.1964 was Verhoevens vader lid van het schoolbestuur. 116 Heijdenrijk, G.J., De geheimste bedoelingen, in: Tijdschrift voor Architectuur en Beeldende Kunsten. Katholiek Bouwblad, XXXIV(1967)6, p. 121-143. Dit eerste ontwerp voor deze school uit 1961 is slechts bekend door dit artikel van Verhoevens vriend architect Leo Heijdenrijk. Hij beschrijft het met korte zinnen, onder andere: Het gebouw bestaat uit drie delen. In de onderbouw bevinden zich de werkplaatsen. (…)In het tussenlid zijn de expressielokalen geprojecteerd, het hoofd en handwerk(…). In de bovenbouw hebben de theorielokalen, het hoofdwerk, een plaats gevonden. (…)De leiding van de school heeft haar ruimten in het hart van het gebouw. Van hieruit kan zij gemakkelijk overal toezicht uitoefenen. (…)De L.T.S. heeft een piramidale vorm. (…0Het taps toelopen doet een grote centrale hal ontstaan…. Vanuit de hal verspringen de niveau`s met halve verdiepingen.(…) Bepaalde overeenstemmingen met het aquarium en het uiteindelijke ontwerp springen in het oog. 117 Archief NAi-VERH d. 31. 118 Oorspronkelijk: De Stijl 6(1924)6/7, p. 81, 11 Ruimte en tijd. De Stijl 2 1921-1932. Complete reprint 1968, Amsterdam-Den Haag, p. 389. 119 Loon van J.A., Er moet iets zijn tussen hemel en aarde, er zijn zo veel geheimen, in: Komma, jubileumuitgave van het personeelsorgaan van Verhoeven Raadgevende ingenieurs BV, october 1983. Interview met Jan Verhoeven: "voor de symmetry van Oud heb ik minder affiniteit, al vond mijn vader hem erg goed. Dat geldt ook voor het werk van Rietveld, dat ik wel kan begrijpen. Hij vond mijn tweede huis erg mooi." (waarschijnlijk verwijzing naar Huis Carree, Princenhoflaan 6 en 8, Leusden van Jan Verhoeven). 120 De Grote Bosatlas, Groningen 1998/1999, p. 14. 121 Hest, J.H.J., ‘Kemperbergerweg 783’ , Arnhem, 2006, p. 1-15. Motivering in verband met het opnemen van het gebouw op de gemeentelijke monumentenlijst, Gemeente Arnhem, afdeling Erfgoed. 122 Wie zoals de auteur in de wijk langs de Kyftenbeltlaan in Hoevelaken in een slaapkamer in een van de huizen van de laatste fase van deze wijk op bed heeft gelegen, weet hoe plezierig het kan zijn om de balkenverdeling van een huis van Verhoeven een tijdje te bekijken. Daarom is veel tijd gebruikt om erachter te komen hoe dit dak van de stallingsruimte was samengesteld. Mede dankzij foto’s uit Caroline Verhoevens archief is het uiteindelijk mogelijk geweest. 123 Hest, J.H.J. (2006), p. 4. 124 ‘Een typisch Verhoeven ontwerp’. Gesprek met Peter van Ravenswaay op 16.06.2011. Een trap die in zijn principe bekend is van het Franse kasteel Chambord. 125 P.A. van Ravenswaay maakte de auteur hierop attent. 'Verhoeven hield heel veel van kruisingen'. Gesprek met P.A. van Ravenswaay op 16.06.2011. 126 Smienk, G., Niemeijer, J., Palladio, de villa en het landschap, Bussum 2011, p. 148. In dit boek wordt onder meer de kosmische as genoemd, een as die te vinden is in veel van Verhoevens huizen. Verhoeven was zeer geïnspireerd door Palladio, zoals te zien in zijn eigen huis op Park Weldam 10 in Hoevelaken. In de jaren zestig volgde de auteur een cursus over Palladio buiten Vicenza en maakte dia's van diverse villa's van Palladio in Veneto. Verhoeven leende deze keer op keer voor lezingen. 127 Zwinkels, C., 'Jan Verhoeven op zijn best: Rijksbrandweeracademie te Schaarsbergen', in: De Architect 12(1981)11 p. 87.

Verhoeven, Jan

INLEIDING Het werk van architect Jan Verhoeven heeft een uitgesproken karakter. Zijn grote interesse in en gevoel voor menselijke relaties weerspiegelen zich in de zorg waarmee hij de gebruikers van zijn architectuur omringde. Dat heeft hem bewonderaars opgeleverd, maar ook velen die zijn expressieve vormen en constructies te benauwend vonden. Door de jaren heen liet hij zich zowel inspireren door de formele strengheid in de werken van Palladio als door de speelsheid en de emotionele benadering van Cobrakunstenaars. Met deze basis heeft hij ruimten gerealiseerd die zowel esthetisch als functioneel in zijn tijd bijzonder waren. In die tijd, vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw, werden de zekerheden van het Nieuwe Bouwen, dat in de architectuur en stedenbouw de boventoon voerde, aan het wankelen gebracht door het verzet van rond het blad Forum operende architecten. Verhoevens docent Aldo van Eyck speelde daarin een belangrijke rol. In diens kielzog ontwikkelde Verhoeven zijn eigen structuralistische ontwerpmethode waarmee hij een wereld ontwierp die zowel naar binnen als naar buiten gekeerd was. Zijn oriëntatie daarbij was vooral op de Nederlandse bouwtraditie gericht. Hoofdidee, inspiraties en citaten, thema’s Het hoofdidee in Verhoevens werken is dat de ‘individuele delen’ -bijvoorbeeld een aantal woonhuizen- liggen rond een ‘gezamenlijk deel’, het plein, dat open is naar de openbare ruimte. Inhoudelijk complementeren de huizen en het plein elkaar, een twee-eenheid vormend.'Ordening is relaties leggen ook tussen mensen' was Verhoevens benadering.(1) Dit is terug te zien in zijn woningen, woonwijken, scholen en grotere maatschappelijke gebouwen. Bij zijn huizen langs de Kyftenbeltlaan in Hoevelaken liggen de individuele kamers rond de woonkamer met vide; in deze en andere woonwijken hebben de woonhuizen direct toegang tot een meerhoekig plein. Bij zijn scholen liggen de klassen gegroepeerd rond een grote ontmoetingsruimte, en bij zijn Rijksbrandweeracademie in Schaarsbergen lagen oorspronkelijk de blokken met studentenkamers en klaslokalen rond de centrale stallingsruimte voor de brandweerauto’s. Verhoevens centrale gedachte dat individu en gemeenschap even belangrijk zijn en elkaar versterken is een idee dat hem eind vijftiger begin zestiger jaren in de vorige eeuw waarschijnlijk via zijn inspirerende leraar Aldo van Eyck heeft bereikt. Deze studeerde tijdens de Tweede Wereldoorlog in Zürich en raakte bevriend met de kunsthistorica Carola Giedion.(2) Zij vormde met anderen een groep van moderne abstracte en surrealistische kunstenaars die in verband met de oorlog naar Zwitserland waren gevlucht. Zij stond voor de benadering dat tegenstellingen elkaar kunnen versterken.(3) Verhoeven heeft later getracht het begrip tegenstellingen in zijn ontwerpen op meerdere manieren tot uitdrukking te brengen.(4) Binnen Verhoevens gebouwen zijn er inspiraties, citaten en ook thema’s te ontdekken. De inspiraties komen uit de architectuurgeschiedenis en uit buitenlandse en inheemse bouw. Van Palladio tot Louis Kahn en van Islamitische tegelpatronen tot Nederlandse boerderijen. Deze inspiratiebronnen worden gebruikt wanneer ze passen in het hoofdidee. De thema’s in de ontwerpen zijn functionele onderdelen die meestal ook het hoofdidee versterken en die steeds anders worden uitgevoerd. Voorbeelden hiervan zijn: de dakvormen, vaak expressieve houten constructies, duurzame materialen (5), ruimten met hogere en lagere gedeelten vaak met vides, bovenlichten en ramen met bijzondere indelingen, trappen met uitzonderlijke verlopen, rechte en kruisende assen en open haarden. De laatst genoemde zijn een voorbeeld van een onderdeel dat in gebruik zeer stimulerend voor de saamhorigheid kan zijn. Niet alleen het veelkleurige milieu in Zürich heeft Van Eyck en daarmee indirect Verhoeven geïnspireerd, ook de ideeën van mensen rond de kunststroming Cobra, die Van Eyck persoonlijk had leren kennen, heeft hij overgebracht naar zijn leerlingen. De bijzondere vrije expressieve en emotionele benadering van mens en natuur in hun motieven is herkenbaar in Verhoevens intenties en uitspraken. De maatschappelijke situatie na de Tweede Wereldoorlog is belangrijk om de reactie van de jongere architecten als Piet Blom, Herman Hertzberger en Verhoeven te begrijpen. Zij keerden zich tegen de algemene aanpak van de Wederopbouw. De rationele, functionalistische bouwprojecten waren naar hun inzicht vooral op functies en de economie gericht, en hielden te weinig rekening met menselijke of meer psychologische behoeften. Deze jonge architecten zochten nieuwe uitdrukkingsvormen, zich baserend op structuralistische ontwerpmethoden. Verder droeg het overheidsbeleid, dat in de Tweede Nota over de ruimtelijke ordening in Nederland uit 1966 overstapte naar gebundelde deconcentratie (6) in kleine groeikernen, sterk bij aan een ander klimaat ten aanzien van volkshuisvesting en ruimtelijke Ordening. Met betrekking tot de woning zelf werd er voor meer keuzemogelijkheden, meer aantrekkelijke woonomgevingen en minder uniformiteit gepleit. De toenmalige minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Wim Schut speelde hierbij een stimulerende rol. Verhoevens werkwijze De basis van Verhoevens ontwerpen, structuren of configuraties zoals hij ze het liefst noemde, is een klassiek stramien van kwadraten waarin ook de diagonalen meespelen. De maten van het stramien worden aangepast aan vorm en functie en niet andersom. De plattegronden ontstaan meestal door eenheden in de plattegrond te spiegelen en te draaien rond een centrale meerhoekige, regelmatige polygonale ruimte, zoals een achthoek, zeshoek en zelfs een vijfhoek. Herman Hertzberger bewondert Verhoevens kundigheid om bijvoorbeeld met de laatstgenoemde figuur te ontwerpen.(7) Het basisstramien kan ook uitgebreid worden met onregelmatige vormen. Er zijn ook voorbeelden van het inpassen van figuren tussen een paar basiseenheden. Zijn ontwerpen werden door sommigen als organisch beleefd, of doen denken aan bloemen of aan kristallen (8), anderen herkenden onder de oppervlakte de strenge geometrische configuratie waarin Verhoevens grote ruimtelijke begaafdheid tot uitdrukking komt: het lukt hem met een streng raster als basis ogenschijnlijk spelenderwijs te doen alsof het zonder raster tot stand is gekomen. “Onoverzichtelijk, maar eigenlijk een gecompliceerde orde”.(9) Zijn doel was om een omgeving te scheppen waarin de mensen, als individu en behorend tot een gemeenschap, zich prettig en thuis zouden voelen.(10) Verhoeven stond in zijn atelier als ‘componist en dirigent’ midden tussen zijn medewerkers. Hij luisterde tussen het werken door naar hun verhalen. Een oud-medewerker vertelde dat de baas het dikke potlood hanteerde en dat de medewerkers voor het uitwerken er verder alleen voor stonden. Dit was alleen mogelijk omdat Verhoevens schetsen heel correct in elkaar zaten. Musici praten over absoluut gehoor, Verhoeven had een zeer goed ruimtelijk inzicht, anders zou zo’n werkwijze niet mogelijk zijn geweest. Vaak begon hij met maquettes van golfkarton die hij met schildersplakband in elkaar zette, voordat er een eerste schets werd gemaakt. Naarmate het ontwerp verder werd uitgewerkt nam de netheid van de maquette toe tot en met de presentatiemaquette. (11) Deze laatste werd vaak op het laatste moment met hulp van zijn vrouw en kinderen vervaardigd. (12) Verhoevens primaire ruimten in woonhuizen en scholen zijn vaak organisch van vorm, gepositioneerd op de plaats waar in gebouwen in het zuiden van Europa een atrium is gesitueerd. Onder deze oppervlakte ligt evenwel een strenge geometrische structuur die Verhoeven op een speelse wijze mee laat jongleren. De meestal forse houten constructies zijn, als in een molen of op de deel van een boerderij nadrukkelijk zichtbaar, en daarmee karakteristiek voor zijn werk. De ruimten heeft hij met gevoel en respect voor de menselijke schaal gerealiseerd. Architect Jan Verhoeven Verhoeven groeide op in Amersfoort. Zijn vader J.A. Verhoeven(1895-1971) was via de ambachtsschool eind jaren twintig mededirecteur geworden van het Amersfoortse installatiebureau Installatiewerk. Vanaf 1933 begon hij een eigen bureau onder de naam van Warmte– en Elektronisch Adviesbureau J.A. Verhoeven Amersfoort, dat in de jaren dat Jan opgroeide zeer succesvol werd. Dankzij Verhoeven sr.’s vriendschap met architect J.F. Staal (1879-1940) werd een van zijn eerste opdrachten de lucht- en technische installaties in het Beursgebouw aan de Coolsingel te Rotterdam. Andere grotere opdrachten in de beginperiode waren de Avro-studio te Hilversum, de Joodse Invalide te Amsterdam - eveneens van Staal - , de Twentse Bank te Rotterdam en de Pensioenraad te Den Haag. In een jubileumuitgave van het personeelsblad Komma (13) dat uitkwam bij het vijftigjarig bestaan van het bedrijf in 1983, werden zijn technisch inzicht en zijn begaafdheid in het onderhandelen genoemd, waarbij hij (...)een grote mate van inventiviteit en artisticiteit aan de dag [legde], achter zijn tekenbord steeds zoekend naar die technische oplossingen, die het meest harmonieerden met de opzet en de architectuur van het gebouw. Hij was daarbij wars van het volgen van platgetreden paden en vaste schema’s.(14) Jan Verhoeven heeft zijn nuchtere houding tot de waarde en de beperking van techniek van huis uit kunnen ontwikkelen.(15) Door de jaren heen heeft de vader van Jan Verhoeven gewerkt voor architecten die hoorden bij de richting van het Nieuwe Bouwen, zoals Staal, J.J.P. Oud (1890-1963), B. Merkelbach (1901-1961), P.J. Elling (1897-1962) en A. Bodon (1906-1990).(16) In zijn studietijd is Verhoeven medewerker geweest bij Merkelbach en Elling, waarschijnlijk dankzij zijn vader. Tegen enkele projecten en sommige benaderingen van deze architecten zou hij samen met anderen sterk ageren. Jan Verhoeven heeft vanaf zijn geboorte op 26 mei 1926 tot aan zijn verhuizing naar Hoevelaken in de jaren zestig in Amersfoort gewoond, met onderbrekingen voor studie en werk in Amsterdam en Parijs. Het ouderlijk huis met kantoor lag net buiten de middeleeuwse stad. Dit oudste deel van de stad is vol van interessante ruimtelijke belevenissen: lagere woonhuizen, grote kerken tussen steegjes en grachten en gebogen straten.(17) De morfologische en hiërarchische structuur ervan doet denken aan de opbouw van Verhoevens latere uitgevoerde werken. Een cirkelvormige straat, het noordwestelijke deel van de Breestraat, is gebouwd op de fundamenten van de eerste ronde stadsmuur van Amersfoort. De woonwijken van Verhoeven, vaak met meerhoekige pleinen en straten, die beleefd worden als cirkelvormig, doen aan dit gedeelte van de Breestraat denken. Voor de ruimten rond de school in Heumen en pleinen in een woonwijk in Hoevelaken zou de driehoekige Appelmarkt model hebben kunnen staan. Verhoeven heeft van 1943 tot 1948 op de Rijks-HBS gezeten.(18) Een chronische astmatische bronchitis (19) speelde hem toen en ook later in zijn leven parten. Dat stond de passie om zijn vak uit te oefenen niet in de weg. Na de HBS overwoog Verhoeven architect te worden, zoals blijkt uit een brief van een vriend die tijdelijk in Amerika woonde. Deze schreef het volgende in een antwoordbrief: (...) Jan, je plan om architect te worden lijkt mij reusachtig. Ik geloof, dat dit werkelijk iets is dat je zal liggen. Zover als ik het kan beoordelen, is jouw sterke kant, afgezien van je tekenvaardigheid, je culturele en esthetische interesse, en dat zal je in de architectuur heel erg goed te pas komen. Ik hoop werkelijk dat je de opleiding, zoals je die voor de volgende jaren hebt uitgestippeld, zult kunnen volgen tot het eind. (...) Ik geloof, dat je met de architectuur werkelijk iets heel goeds gevonden hebt. (...) Wat je pianospel betreft, daarvoor benijd ik je heel erg. Terwijl jij blijkbaar met redelijk grote stappen vooruit gaat, ga ik met onredelijk grote stappen achteruit”.(20) De ouders van Verhoeven kwamen allebei uit Zwolle, zijn moeder Bep was vooruitstrevend en hield zich onder andere bezig met alternatief, gezond eten. Opvallend in hun modern ingerichte huis met onder meer Bertoia-meubelen was een grote kast vol grammofoonplaten. Waarschijnlijk werden deze gedraaid door Jan en zijn zus Tine, aangezien zij allebei, in tegenstelling tot hun ouders, zeer geïnteresseerd waren in muziek.(21) Van 1949 tot 1950 werkte Verhoeven bij de Amersfoortse architect G. Pothoven (1915-1997). Die zei later over hem: ‘hij was toen vrij eigenwijs… hij is wat praktischer geworden’. In verband met Verhoevens piramidevormig woongebouw in Dorrestein, Amersfoort zei Pothoven: ‘constructief was hij toen niet praktisch, maar zijn ideeën waren prima’.(22) In 1950 begon Verhoeven in Amsterdam zijn studie tot architect met het volgen van avondonderwijs aan de Middelbare Technische School in Amsterdam. Tijdens zijn jaren op de avondschool tussen 1950-1953 werkte hij op het bureau van Merkelbach en Elling. In zijn tijd op dit bureau sprak Verhoeven zeer kritisch over de tekenaars met een geweldig technisch inzicht. Hij was toen zelf veel meer bezig met ‘het besef dat architectuur kunst is’.(23) Tijdens deze jaren voelde Verhoeven zich nog onzeker over zijn houding ten opzichte van de architectuur. Hij neigde naar het inzicht dat architectuur een kunst is, maar deze intuïtieve benadering werd door de tekenaars bij genoemd bureau niet gedeeld: “De jongens die daar werkten waren allemaal heel goede tekenaars met een stevige technische ervaring. Ze zeiden dan ook : ‘Ach je moet niet naar de Academie gaan, je moet eerst behoorlijk de bouwtechniek onder de knie krijgen’”.(24) Verhoeven koos in 1954 voor de opleiding Voortgezet Bouwkundig Onderricht (VBO) aan de Academie van Bouwkunst te Amsterdam, waar hij in 1961 zijn diploma VHBO behaalde.(25) In de jaren 1955-1960 werkte hij in verschillende samenstellingen met de architecten H. van Meer (*1928), D.L. Sterenberg (*1921) en D. van de Pol (*1930). Op 3 mei 1958 werd notarieel vastgelegd dat zij sinds 1956 een maatschap met elkaar waren aangegaan, die echter pas vanaf 1 januari 1958 volledig geldend was. Zij noemden zich BUOR (BUro voor Orde en Regelmaat) en waren gevestigd te Laren.(26) Op de Academie maakte hij in 1960, als derdejaars, een ontwerp voor een aquarium onder begeleiding van Aldo van Eyck. Het ontwerp werd hetzelfde jaar gepubliceerd in het architectentijdschrift Forum waarvan Van Eyck redacteur was; voor een studerende iets heel bijzonders. (27) Het aquarium, geplaatst in zee, is piramidaal opgebouwd met één helft boven het zeeoppervlak en één helft eronder. Langs trappen bereik je de verdiepingen die een halve verdieping vanuit het ingangsniveau omhoog en omlaag verspringen. De langwerpige begane grond waaruit alles wordt bereikt en de beschreven hoofdopbouw doen denken aan het ontwerp voor het uitbreidingsplan voor de Lagere Technische School De Koppel in Amersfoort uit 1961 en de latere uitvoering ervan in 1973. In het genoemde Forumartikel schrijft Aldo van Eyck in zijn beoordeling van het ontwerp van het aquarium onder andere: ‘De ontwerper is erin geslaagd werkelijk een brug te slaan tussen mens- en vissenwereld, (...) Indien de bezoeker enigermate associatief ontvankelijk is, zal hij door middel van vis en architectuur de fenomenen: zee – zeediepte en zeebodem – stroom en meer kunnen beleven (...) Vanaf de demiscus, deze wonderlijke scheidingslijn, zakt het gebouw even organisch in het water omlaag, als het in de luchtruimte omhoog stulpt’. Het aquarium is heel nuchter opgebouwd en is nog schatplichtig aan het Nieuwe Bouwen. Het karakter van Verhoevens werken vanaf midden zestiger jaren in de vorige eeuw is in deze drie ontwerpen al te herkennen: een rijk spel van belevenissen met een ruimtelijke begaafdheid gevormd rond een centrale ruimte. (28) In 1959 trouwde Verhoeven met Eva Wensing. Zij hadden elkaar enkele jaren eerder in Amsterdam ontmoet. Eva, in 1927 geboren en in 2011 overleden, had vanaf 1946 een opleiding gebonden grafiek gevolgd aan het Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs in Amsterdam, de latere Gerrit Rietveld Akademie. Als 25-jarige woonde zij enige tijd in Parijs. Haar vader was de toneelspeler Lucas Wensing, haar moeder, Eva Beck, had in Genéve een voor die tijd bijzondere dans- en muziekopleiding gevolgd en zij speelde later ook toneel.(29) Eva heeft altijd meegewerkt op Verhoevens atelier, zoals hij zijn architectenbureau noemde. Haar taken waren onder andere de administratie en het vormgeven van ramen en gevels, het kiezen van kleuren. Eva was voor Jan de belangrijkste gesprekspartner. Haar oordeel woog zwaar voor hem.(30) Jan en Eva musiceerden samen, Jan had in Amsterdam les van een zangpedagoge gehad. Hij zong bijvoorbeeld liederen van Schubert en Eva begeleidde op de piano. Het zingen was bovendien goed voor Jan’s longen. Bij perioden nam hij zangonderwijs bij het zusje van Eva, Hetty Wensing. Hun eerste woning in Amersfoort was een flat op de Bachweg waar ook de architectenfamilie Heijdenrijk woonde, met wie zij veel contact hadden. In 1966 verhuisden Jan en Eva naar het door Jan ontworpen huis Park Weldam in Hoevelaken. In hun huis stond er bijna altijd muziek op; opera’s, symfonieën en kamermuziek losten elkaar af. Ook muziek uit andere culturen werd beluisterd. Bijzondere huisconcerten vonden hier plaats. De akoestiek in de hoge met balken bedekte huiskamer was uitstekend.(31) Muziek kwam in de huizen van Verhoeven met balken, onderliggers en steunbalken goed tot zijn recht, zowel in zijn huis op Park Weldam als in de huizen langs de Kyftenbeltlaan in Hoevelaken, zoals de auteur zelf mocht ervaren. Vanaf eind jaren zestig ging de familie Verhoeven - inmiddels was hun dochter Caroline geboren- in de zomer kamperen in Faucon, vlakbij Vaison la Romaine. Ieder jaar werden meerdere Cisterciënzer abdijen bezocht waaronder Senanque, Silvance, Le Thoronet, Fontfroide en Fontenay. De soberheid, de materialen en de spiritualiteit van deze abdijen waren een belangrijk inspiratiebron voor Verhoeven.(32) In het oorspronkelijke ontwerp van de wijk en huizen langs de Kyftenbeltlaan in Hoevelaken waren die kwaliteiten terug te vinden. Aldo van Eyck In de tijd dat Verhoeven zijn opleiding volgde bij Aldo van Eyck en zijn eerste opdrachten kreeg, was de invloed van het Nieuwe Bouwen in Nederland bijzonder groot. Architecten die deze stroming waren toegedaan hadden al vanaf 1928 congressen georganiseerd om de moderne architectuur te promoten en van een theoretisch kader te voorzien. De bijeenkomsten van de Congrès Internationaux d’Architecture Moderne (CIAM) begonnen in 1928 in La Sarraz, Zwitserland en werden voorgezet tot aan de opheffing in 1959 in Otterlo met een onderbreking vanwege de Tweede Wereldoorlog. Het vierde congres in 1933 (33) leverde het Charte d’Athene op dat met de scheiding van functies wonen, werken, verkeer en recreatie een richtsnoer werd voor de toenmalige stedenbouwkundige planning, en na de Tweede Wereldoorlog op grote schaal zou worden toegepast. Een nieuwe generatie architecten liep hiertegen te hoop. Op het 10e congres in 1956 in Dubrovnik dat door J.B. Bakema werd geleid en door de jongere Team Ten architecten met onder andere Van Eyck en Peter en Alison Smithson was voorbereid, werden nieuwe aanbevelingen gedaan die werden vastgelegd in het Charte d’Habitat.(34) Hierin trachtte men de ruimtelijke relaties voor individu en gezin door alle levensfasen, de relaties tussen individu en gemeenschap en onze relatie met de natuur te analyseren. Van Eyck en Bakema vormden met anderen een groep die een nieuwe koers zocht: 'Ze wilden zich niet meer op louter rationele en functionele aspecten richten maar ook op het bevorderen van gemeenschapszin en rijk stedelijk leven’.(35) De voor die tijd nieuwe benadering maakte later grote indruk op Verhoeven toen hij er als leerling van Van Eyck aan de Academie van Bouwkunst mee in aanraking kwam. Een belangrijke bron voor het volgen van deze ontwikkelingen was het tijdschrift Forum, dat vanaf 1946 werd uitgegeven door het Genootschap Architectura et Amicitia. Van Eyck was tussen 1959-1963 redacteur en onder meer H. Hertzberger (*1932) en Bakema waren belangrijke medewerkers. Er werd hierin gepleit voor 'een andere gedachte’, een meer menselijke schaal voor stedebouw en architectuur.(36) Verschillende architecten die zich thuis voelden bij de Forumgedachte lieten zich inhoudelijk inspireren door Van Eycks benadering van architectuur als een kunstrichting en door zijn kennis van andere culturen uit ondermeer Afrika. Dit gold met name Verhoeven, P. Blom (1934-1994) en Hertzberger. De eerste twee werkten hun ontwerpen vooral uit in traditionele materialen, houtconstructies en baksteenmuren, Hertzberger vooral met betonconstructies. Diens ontwerpen berusten naar eigen zeggen op een grid, cellen achter elkaar waar je doorheen kan kijken. Verhoevens ontwerpen vergeleek hij met ‘een bos van bomen’, dus ruimten met een beperkte doorkijk. Van de kwaliteiten van het Nieuwe Bouwen was Verhoeven niet overtuigd, op wat werk van Le Corbusier en Rietveld na.37 Buiten het vroege werk voor BUOR, zijn ontwerp voor een aquarium (1960) en het uitgevoerde ontwerp voor de LTS school De Koppel (1973) is daar ook geen spoor van te bekennen. Modernisten en traditionalisten Tegelijkertijd met de ontwikkelingen die voortvloeien uit de vergaderingen binnen CIAM, waar functionalisme, met nadruk op techniek, economie en sociale inhoud de dominerende doelstelling was, ontstonden stromingen met vergelijkbare intenties binnen groepen van Nederlandse architecten. Hier werden deze architecten functionalisten genoemd of gekarakteriseerd als de groep Nieuwe Bouwen (1920-1960).(38) Lijnrecht tegenover deze groepen stond indertijd, net als in Frankrijk bij de oprichting van CIAM, een groep traditionalistische architecten met voorop M.J. Granpré Molière (1883-1972). Deze waren ‘zoekende naar duidelijke richtlijnen voor een bouwkunst, die niet alleen van menselijke waardigheid maar ook enigszins van Goddelijke Majesteit zou moeten getuigen'.(39) Al in 1920 werd in Rotterdam de vereniging ‘Opbouw’ opgericht door W. Kromhout en M. Brinkman. Later sloten architecten als Oud, Van Eesteren, W. van Tijen (1894-1974), M. Stam (1899-1986) en J.B. van Loghem (1881-1940) zich aan; de laatste twee stonden voor uitgesproken socialistische opvattingen.(40) In 1927 werd in Amsterdam architecten groep ‘De 8’ opgericht door onder meer B. Merkelbach en Ch.J.F. Karsten (1904-1979). In hun oprichtingsmanifest werd gesteld dat ze meer werkten 'voor bouwwetenschap dan voor bouwkunst’.(41) Vanaf 1930 vormden enkele leden van ‘Opbouw’ en ‘De 8’ samen de Nederlandse groep die het land bij CIAM vertegenwoordigde. Van 1932 tot 1943 gaven deze Nederlandse architectengroepen samen het tijdschrift De 8 en Opbouw uit. Rotterdamse voorbeelden van het Nieuwe Bouwen zijn Oud’s wijk Kiefhoek, de Van Nellefabriek van Brinkman en Van der Vlugt en de Bergpolderflat van Van Tijen, de eerste Nederlandse galerijflat.(42) Het werk en de inzet van deze functionalistische groep architecten is op de Nederlandse ontwikkeling van de architectuur van grote invloed geweest. Sommige leden zouden na beëindiging van de Tweede Wereldoorlog meewerken aan de wederopbouw, daarbij kritisch gevolgd door jongere architecten als Bakema en Van Eyck. Om ook daadwerkelijk invloed te krijgen op de aanstaande wederopbouw was al in 1942 onder voorzitterschap van Van Tijen de studiegroep ‘Architectonische verzorging van de naoorlogse woningbouw’ gevormd, die diverse schetsplannen ontwikkelde.(43) Wederopbouw Sinds de vrede in 1945 gesloten was, werd de wederopbouw van Nederland krachtig door de overheid aangepakt. De infrastructuur van verkeerswegen en havens werd hersteld, bedrijven en steden herbouwd. Vele woningen waren door oorlogsgeweld vernield, de woningproductie had vier jaar stilgelegen en een hausse nieuw gestichte gezinnen diende zich aan. Om de acute woningnood, volksvijand nummer één, aan te pakken werd er vanaf de genoemde jaren vanuit de overheid economisch beleid met verstrekken van subsidie gevoerd, waardoor de hoogte van de huren mede bepaald werd. De snelheid van de geldstroom werd zo gepland dat men werkloosheid in de bouw probeerde te vermijden die zou kunnen ontstaan wanneer de woningnood achter de rug was.(44) Mede door 'Voorschriften en Wenken’ geldend vanaf 1951 was een bepaalde uniformiteit herkenbaar in de nieuwe wijken.(45) Vanaf 1965 heeft de minister van volkshuisvesting P.C.W.M. Bogaers (1924-2008) met zijn beleid om de woningproductie te vergroten industriële bouwmethoden gestimuleerd. De Bijlmermeer is een voorbeeld van een zodanige wijk.(46) De architecten hielden zich niet stil. Discussie was al in de oorlogsjaren begonnen met hoofdrolspelers als architect Granpré Molière, horend bij de traditionele ‘Delftse School’, G.Th. Rietveld (1888-1964) horend bij het progressieve ‘De Stijl’, en van Tijen horend bij de functionalistische groep het 'Nieuwe Bouwen’. In de discussies in en na de oorlog tussen de groep rond Granpré Molière en de groep rond Van Tijen werd de invloed van de traditionalisten door de functionalisten als ‘Delftse dictatuur’ gekarakteriseerd.(47) De reactie op deze economische, technische en architectonische ontwikkelingen kwam in de vijftiger, zestiger jaren met Van Eyck als de grote inspirator en later mede door architecten als Hertzberger Blom en Verhoeven. In verband met de woningschaarste werd bijvoorbeeld in Amsterdam veel hoogbouw gebouwd, sterk bepaald door de mogelijkheden van de bouwkranen. Wat laagbouw betreft waren vooral de vele rijen van gelijke gezinshuizen een doorn in het oog voor deze kritisch ingestelde architecten. Wat het laatste huistype betreft sprak Blom over ‘de diarree van de rijtjes huizen’.(48) Aldo van Eyck en Jan Verhoeven Toen Verhoeven in 1954 (of 1955) aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam begon was hij 28 jaar oud. Als derdejaarsstudent maakte hij een ontwerp voor het eerder genoemde aquarium waarbij Van Eyck zijn ontwerpdocent was. Deze bewerkstelligde de publicatie van genoemd project.(49) In 1960 had Jan zijn praktijkjaar bij Van Eyck. Voor zijn academiestudie ‘s avonds had Jan een avondcursus op een technische school achter de rug en had hij werkervaring opgedaan bij onder meer een groot architectenbureau. Verhoeven heeft vaak Van Eyck aangehaald omdat hij zo veel interessants kon vertellen en ook omdat deze weinig druk legde op de leerlingen bij het maken van hun ontwerpen. Verhoeven moet als een spons diens uitleg en verhalen tot zich genomen hebben. Hij genoot van het contact met Van Eyck, en sprak er zijn hele verdere leven over.(50) Van Eycks ervaringen, die hij overbracht via zijn onderwijs en gesprekken, hebben grote invloed gehad op de ontwikkeling van Verhoeven. Net rond Verhoevens studietijd had Van Eyck de uitvoering van het Burgerweeshuis aan de Amstelveenseweg in Amsterdam afgesloten (1957-1960). Het was een nationaal en internationaal veelbesproken project.(51) Onder kleinere koepels met een modulemaat van 3,36 x 3,36 m. zijn in het Burgerweeshuis vier kleinere ‘woonhuizen’ en gemeenschappelijke ruimten, alle één verdieping hoog, geplaatst. Onder vier grotere dominerende koepels waren ‘woonhuizen’ van twee verdiepingen. De laatste zijn goed zichtbaar van buiten. Een twee verdiepingen hoge vleugel met lerarenkamers zonder koepels markeert de ingang. Het contact op de begane grond ging niet langs rechte donkere gangen zoals vroeger in weeshuizen gebruikelijk was, maar via een gang met inspringende hoeken (polygonaal). Deze gang biedt uitzicht op buitenruimten en zorgt voor cohesie voor de gehele plattegrond. Deze plangeometrie wordt configuratief (52) genoemd en zal later ook vaak in Verhoevens werken te herkennen zijn. Dit weeshuis kon een groot aantal kinderen herbergen maar vanwege de indeling in uitgesproken kleine eenheden is massaliteit vermeden en is de menselijke maat steeds aanwezig. Ook dit principe is in latere huizen van Verhoeven herkenbaar. Met Verhoevens uitspraken in interviews over het belang van fantasie, emoties, vrijheid en natuur lijkt het duidelijk dat deze begrippen, bekend van de Cobrabeweging, veel voor hem hebben betekend. (53) Ook hier moet Van Eyck een inspirator zijn geweest; hij had het ontwerp voor de eerste Cobratentoonstelling in 1949 gemaakt en onderhield nadien contact met enkele kunstenaars van deze groep. (54) De expositie vormde een interessante overgang voor Van Eyck. Voor de kunstenares Else Alfelt, lid van Cobra, was het bijzonder dat kunst ook op lage podia werd tentoongesteld, zonder ruimtebeperkende tussenwanden, maar een ‘open doorlopende ruimte’, een van de doelstellingen van De Stijl, die op dat moment nog een inspiratiebron voor Van Eyck was. Zijn ontwerp straalde nog modernisme uit met onder andere schilderijen speciaal voor de ruimten gemaakt. (55) Alle schilderijen en beelden van de Cobrakunstenaars vertelden over een andere wereld, een wereld vol van fantasie, vrijheids- en natuurgeest. Een tweede belangrijk engagement van Van Eyck was zijn aanwezigheid als Nederlands gedelegeerde op de internationale congressen tussen 1947 - 1957 van CIAM. De eerste secretaris van deze congressen was de architectuurhistoricus Sigfried Giedion, een kennis van Van Eyck. Van Eyck pleitte bij CIAM voor ‘een meeromvattende architectuuropvatting’, dit in tegenstelling tot de zienswijze van vele Nederlandse architecten die vonden dat architectuur een rationeel vak was. Bij een vergadering van ‘De 8 en Opbouw’ had hij al eerder dit pleidooi gehouden. (56) Zo'n heldere opvatting was voor jonge nog onzekere architecten als Verhoeven een duidelijk richtsnoer. Van Eyck studeerde van 1942-1946 in Zürich waar hij zijn toekomstige vrouw Hannie van Royen leerde kennen. Samen maakten zij kennis met de kunsthistorica Carola Giedion, getrouwd met Sigfried Giedion. Hun huis in Zürich was een centrum voor vroeg twintigste-eeuwse avant-garde kunstenaars. De betekenis van de avant-garde kunst kwam voor Carola Giedion neer op (...) 'het paren van tegendelen die reeds bij de aanvang van het westerse denken (...) als grondstructuur van het bestaan naar voren treden: tegendelen als eenheid-veelheid, materie-geest, subject-object, cerebraal-sensueel, droom-werkelijkheid, universeel-individueel, rust-beweging.’ (57) Dit inzicht komt ook bij Van Eyck terug, zoals in zijn geschriften over het tweeling-fenomeen.(58) Verhoeven lijkt, evenals zijn collega-architect Blom, hierdoor beïnvloed te zijn. Dit is bijvoorbeeld te zien in hun stedenbouwkundige plannen en huizen, waar gelijke aandacht voor het individu én de gemeenschap voorop staat. Structuralisme De betekenis van Van Eycks kennis over Cobra sluit aan bij zijn interesse voor andere culturen. Deze interesse heeft zowel in het werk van Van Eyck als van Verhoeven en anderen bijgedragen tot de architectuur en ordeningsprincipes die wij als structuralisme kennen. Deze vooral door Van Eyck gepropageerde stroming stond een architectuur voor die gebouwde structuren zag als contravorm van sociale structuren. De samenstelling van gebouwen uit kleine herken- en herhaalbare elementen betekende een ordening in nevenschikkend verband die om die reden goed aansloot bij de in die tijd gevoelde noodzaak om democratische structuren vorm te geven; door de gelijksoortigheid en uniformiteit der elementen was een hiërarchische opbouw niet mogelijk. Dit gold niet alleen de vormgeving maar ook de functieverdeling tussen de ruimtes onderling.(59) Een van de eerste projecten in Nederland die als structuralistische ontwerpen worden gezien, is het Burgerweeshuis aan de Amstelveenseweg in Amsterdam van architect Van Eyck. Twee andere bijzondere voorbeelden van structuralistische werken zijn het woningbouwcomplex in Hoevelaken langs de Kyftenbeltlaan van Verhoeven en het gebouw van Centraal Beheer in Apeldoorn van Hertzberger. Aldo van Eyck’s eerste contact met de niet West-europese wooncultuur kwam tot stand tijdens reizen naar de Dogonvallei in Mali in februari 1960 en in december 1961 naar Taos Pueblo in New Mexico. Reizen naar primitieve volken was onder architecten erg in de mode in die tijd. Hij had zich via de literatuur grondig voorbereid.(60) De ervaringen uit het land zelf zouden sterke invloed hebben op zijn werken en op zijn artikelen in ondermeer het tijdschrift Forum waarin hij de gedachten die ten grondslag lagen aan de structuur en configuratie van zijn werk beschreef. De betekenis voor Van Eyck van genoemde ervaringen met voor hem verre culturen is de ‘formele zeggingskracht van hun bouwvormen’ en ‘de psycho-sociale werkelijkheid die ze ermee tot uitdrukking brachten’.(61) Zonder deze inspiratiebronnen zou er waarschijnlijk nooit een structuur als het Burgerweeshuis zijn gebouwd. Deze structuur is karakteristiek door zijn opbouw met als grondslag een raster waarvan de gelijke eenheden zijn bestemd door functie, constructie en vorm. Het gebouw is niet beperkt als een gesloten blok maar lijkt dynamisch door zijn bewogen buitenwand en dak, die nauw het gekozen raster volgen.(62) Het ‘spelen en jongleren’ met het raster in plattegrond en ruimte is het structuralisme eigen. De herhaalde maten zijn een noodzaak in een wereld waar de industrie en ook het ambacht vanwege de economie vereenvoudiging eist. Dit gebouw heeft in Nederland en daarbuiten een grote invloed gehad op de genoemde, toen jongere architecten, die in aanraking met Van Eyck kwamen, niet het minste op Verhoeven.(63) Karakteristiek voor het latere werk van Verhoeven is het gebruik maken van twee rasters; het tweede raster volgt de diagonalen van de eerste, een hulpmiddel bij het ontwerpen van zijn polygonale ruimten. ‘De structuur van Verhoeven toont door het verweven van structuurrasters de mogelijkheid van een diagonale aansluiting. Een ordeningsprincipe dat wij herkennen in meerdere van Verhoevens projecten.’(64) Geen van de hier genoemde drie jongere architecten nam klakkeloos de beïnvloeding door Van Eyck over. Allen wisten hun persoonlijke benadering in hun gebouwen weer te geven, terwijl tegelijkertijd de opbouw in een structuur te herkennen is. De gevels van de huizen van Hertzberger hebben meestal een relatie met het Nieuwe Bouwen. Hertzberger vertelde dat hij na zijn studie op de Technische Universiteit in Delft ‘geen baksteen meer kon zien’(65) en dus koos hij voor heldere betonconstructies en vaak platte daken. Huizen van Verhoeven en Blom, hoezeer ook in opbouw verschillend van geijkte woningplattegronden, spraken met hun gebruik van baksteen, hout en dakpannen toch de taal van de traditionele Nederlandse bouwkunst.(66) Bewoners centraal Onvrede met de eenvormigheid van de Nederlandse naoorlogse woningbouwproductie werd weliswaar het eerst door architecten verwoord, ondermeer in het blad Forum, maar zeker niet door hen alleen. De gangbare bouwpraktijk stond in het teken van industriële massabouw, erop gericht om met behulp van kraanhoogbouw en eenvormige eengezins rijtjeshuizen de bestaande woningnood te helpen oplossen. Pas enkele jaren na de voltooiing van de 1 miljoenste naoorlogse woning in 1961 kwamen ook bij maatschappelijke bewegingen als Provo, bij volkshuisvesters, politieke partijen en het bedrijfsleven, ideeën op over een meer kwalitatieve aanpak van de woningbouw. Er ontstond grote interesse voor het vernieuwen en ontwikkelen van de woning, zowel inhoudelijk als technisch. Er werden gemeenschappelijke doelen voor de toekomstige woning geformuleerd zoals: medezeggenschap, transparantie, variatie en ruimtebelevenis. De twee eerste begrippen zijn onder meer bekend van de toenmalige programma’s van de politieke partij D'66, opgericht in 1966, en de groep Nieuw Links binnen de Partij van de Arbeid. Organisatorisch kregen deze ideeën vorm in een aantal stichtingen die op verschillende wijzen nieuwe vormen van bouwen, wonen en samenleven zouden propageren. De sterk toenemende welvaart vanaf midden jaren zestig zou daarbij als katalysator werken. Stichting Architecten Research SAR Het waren wél architecten die het voortouw namen om juist de industriële mogelijkheden in de bouw aan te gaan wenden voor een gedifferentieerder aanbod op de woningmarkt. De Stichting Architecten Research werd in 1964 opgericht door de negen grootste architectenbureaus van Nederland en de Bond van Nederlandse Architecten (BNA).(67) Het bestuur bestond uit vertegenwoordigers van ieder van de negen firma’s, twee van de BNA en een president. Bij de oprichting was dat de jurist P. Sanders van de Erasmus Universiteit, Rotterdam. Andere bestuursleden waren de architecten J.B. Bakema, J.H. van den Broek, J.C.L. Choisy, S.J. van Embden, E.F. Groosman, L.J. de Jonge, E.H. Kraayvanger, H.A. Maaskant en W. van Tijen. Het bureau had zijn zetel in Eindhoven en werd geleid door architect N.J. Habraken. De bijzondere interesse voor de ontwikkeling van woningbouw blijkt uit de doelstelling van de stichting: ‘Het doel is een systeem te ontwikkelen in het welke op verschillende tijden goede woningen voor verschillende wensen en aanbiedingen ingebouwd en veranderd kunnen worden’.(68) In de inleiding van het boek 'De dragers en de mensen het einde van de massawoningbouw, beschrijft Habraken al in 1961 het probleem in de woningbouw: ‘Zou het kunnen zijn dat het woningtekort, of liever de schijnbare onoplosbaarheid ervan veroorzaakt wordt door deze controverse tussen mens en methode’? (69) Verder pleit Habraken voor een krachtige reactie op de gerealiseerde massawoningbouw en kazernebouw, waar medezeggenschap en initiatief van de bewoners zijn uitgeschakeld. Een alternatief voor ‘de armadas van woonblokken die rondom de stadskernen zijn gestrand ’(70) is Habrakens doel. Zijn idee is binnen een structuur van dragende delen industrieel vervaardigde inbouwelementen in samenwerking met de bewoners te plaatsen. In een kleurrijke brochure, waarvan de vormgeving en kleuren aan Le Corbusier doen denken, De ontwikkeling van een structuur, uitgegeven door researchbureau SAR in 1967, wordt een voorbeeld van de tweeling-woonstructuur met tekeningen en tekst beschreven.(71) Twee parallel lopende constructies, de dragers geschikt voor de locatie bestaande uit dragende wanden en vloeren met standaard doorbrekingen zoals deuren en met uitkragingen voor galerijen en balkons, kunnen op verschillende afstanden van elkaar worden geplaatst. De ruimten van een woning ontstaan in de breedte tussen de dragende structuren. In het middengebied zijn de leidingkokers geplaatst, de afstand tussen deze is bepalend voor de breedte van de woning. De diepte van de dragende structuur plus die van het variabele middengebied bepaalt de diepte van het huis. In het centrum van het huis worden door het weglaten van dragende vloeren maisonnettes mogelijk gemaakt, waarbij het huis ruimtelijk met een vide wordt verrijkt. De voorgestelde structuur met uitkragende gedeelten voor galerijen en balkons geeft horizontaal en verticaal grote variatiemogelijkheden. Alle niet dragende delen -lichte wanden, keuken en sanitair- horen bij het inbouwpakket. Dit inbouwparket zou op initiatief van het Hout Voorlichtingsinstituut worden ontworpen met als basis de SAR- ontwerpmethodiek. De talloze combinatiemogelijkheden zouden de medezeggenschap van de bewoners stimuleren bij het inrichten van hun woning. In 1973 introduceerde de Stichting een derde begrip, ‘het weefsel’, waarmee de onderlinge samenhang tussen woongebouwen en omringende ruimte werd bedoeld. Vanaf begin jaren zeventig worden er woningen gebouwd volgens de principes van de SAR.(72) Habrakens basiswens, die nog steeds actueel is, beschrijft hij met de volgende woorden: ‘Het moet mogelijk zijn een wijze van werken te vinden, die mens en machine, natuurlijke relatie en massaproductie hand in hand de gelegenheid tot volle ontplooiing geeft.’(73) De stichting werd opgeheven in 1990.(74) Nationale Stichting Nieuwe Woonvormen De in 1968 opgerichte Nationale Stichting Nieuwe Woonvormen wilde een intermediair zijn tussen ontwerpers, bouwers en andere relevante disciplines. ‘De nationale Stichting Nieuwe Woonvormen wil een bijdrage leveren aan de leefbaarheid van ons land. Zij wil behulpzaam zijn bij het tot stand brengen van woonvormen die meer ruimte bieden voor menselijke ontplooiing dan bij het gebruikelijke bouwen het geval is’, zo luidt de doelstelling in een ongedateerde rode folder met bovenstaande titel, waarschijnlijk geschreven door Ab van Dien, initiator en latere directeur van de Stichting en tevens buurman van Verhoeven in Hoevelaken. De Stichting streefde ernaar een overkoepelend orgaan te zijn, samenwerkend met alle betrokkenen bij het bouwen in Nederland. De stichting wil de functies ‘wonen, werken, recreatie en sociale interactie’ integreren. Zij wil de bevolking ‘confronteren met meer doordachte woonvormen, en ook vooruitstrevende ‘projecten ondersteunen en propageren’.75 Direct bij de oprichting kreeg de stichting al ondersteuning vanuit de overheid. De minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Wim Schut meldde zich meteen als sympathisant aan. De stichting organiseerde zich in een aantal groepen: een werkgroep, een bestuur, een raad van advies, een raad van toezicht en een contactgroep. In de werkgroep, waar iedereen welkom, was zaten de volgende architecten: Dick Apon, Piet Blom, Willem Brinkman, Gerrit Boon, Aldo van Eyck, Max Risselada, Wiek Röling, Joop van Stigt, Jan Verhoeven, Nico Witstok en Carel Weeber. De laatste trok zich al snel terug als lid en was later erg kritisch over de resultaten van de stichting. Het bestuur bestond uit directeur Ab van Dien, secretaris Leslie Hurlebath, directeur van Hurlebath & Co importeur van Finse stoffen, en penningmeester Dick Schwarz, partner bij ontwerpbureau Total Design. De ledenraad van advies bestond uit de volgende personen: Hedy d’Ancona, sociografe; Dick Apon, architect; Aldo van Eyck, architect; Ph.H. Fiedelij Dop, kinderarts; N.H. Frijda, hoogleraar psychologie; L. Wijers, Rijksplanologische dienst; Karel Wiekart, architectuurcriticus (lid vanaf 1970). De beroepen van deze leden vertellen iets over de idealen en intentie van de stichting, het belang van andere vakgroepen voor de woningbouw wordt er mee geaccentueerd. De raad van toezicht werd na 1969 gevormd om het financiële beleid van de stichting te beoordelen. Op het moment van de presentatie van de stichting waren er voldoende toezeggingen uit het bedrijfsleven voor een basiskapitaal. Sympathisanten betaalden een symbolische bijdrage van 2,5 gulden per jaar.(76) In het tijdschift Stedebouw en Volkshuisvesting schreef de kinderarts Fiedeldij Dop een inspirerend betoog over SNW, dat de gedachten uit de begintijd goed weergeeft. ‘Een ding hebben wij gemeen: We willen dat onze kinderen en kleinkinderen zullen kunnen begrijpen waarom de huizen en wijken, waaraan onze stichting haar signatuur gaf, anders zijn dan de conventionele woningen en stadsuitbreidingen van de laatste tientallen jaren. Waarbij wij overigens gaarne erkennen dat er veel voor de burgerij gedaan is, dat een woningnood moest worden opgeheven.’ (...) Voor andere groepen die de leefbaarheid van Nederland willen bevorderen staan wij open. Voor de wijze waarop de regering ons tegemoet treedt hebben wij veel waardering: op 19 november aanstaande (1968) zullen de bewoners van een nieuwe wijk in Hoevelaken (bedoeld is de eerste fase van Verhoevens wijkje langs de Kyftenbeltlaan, MZ) minister Schut thuis ontvangen. (...) Immers, het Charter of Athens van 1933, splitste de stad in functies: werken, wonen, recreatie en verkeer. Mijn observaties leerden mij dat hierdoor tevens het gezin gesplitst werd: de vrouw woont, de man gaat weg naar zijn werk (...) de woonstad werd slaapstad. (...) Later heb ik begrepen dat CIAM (het Congrès Internationaux d’Architecture Moderne) deze praktische oplossing voor het snel onderbrengen van de agrarische bevolking, die dienstverlenende beroepen ging uitoefenen, had gekozen omdat men van mening was dat de mens van de toekomst in de eerste plaats gemeenschapsmens ‘moest’ zijn. Men was zich onvoldoende bewust van het feit dat iedere behoefte tweepolig is: naast contact met anderen wil de mens alleen kunnen zijn.’(77) De Nederlandse tak van CIAM vertegenwoordigde in Nederland de functionalistische ideeën, men geloofde in de industriële ontwikkeling als bepalend voor stadsplattegrond en huizen. Deelgebieden voor wonen, werken, recreatie en verkeer werden gecreëerd. Benaderingen die bepalend zijn voor de naoorlogse wijken in Nederland. De leden van de Stichting Nieuwe Woonvormen reageerden hiertegen. Een van de voorwaarden om het doel van de stichting te bereiken was om de woningdichtheid in de wijken voor eengezinshuizen te verhogen. De woonwijk langs de Kyftenbeltlaan van Verhoeven in Hoevelaken is een voorbeeld van dit streven. Op het erf van de eerste en tweede fase waren aanvankelijk 24 huizen gepland. Op eenzelfde oppervlakte konden met meandervormige huizenrijen 35 huizen worden gebouwd. De wijk was niet onder de paraplu van de stichting ontstaan of begeleid, maar was de eerste die de idealen waarmaakte: kleinschaligheid, identiteitsgevoel, individuele huizen rond kleinere meerhoekige gemeenschappelijke pleinen waren herkenbaar.(78) De wijk werd in november 1968 door de minister voor volkshuisvesting en ruimtelijke ordening Schut geopend. De minister installeerde in datzelfde jaar de Adviescommissie voor Experimentele Woningbouw. Voor het werk van de Stichting Nieuwe Woonvormen was dit een zeer belangrijke stap. Door de adviescommissie goedgekeurde ontwerpen kregen economisch steun per huis. De projecten Sterrenbuurt (1971) in Berkel en Rodenrijs met 535 premiehuurhuizen en ’t Koggeschip (1973) in Den Helder met woningwethuizen zijn allebei met steun van genoemde adviescommissie gebouwd en zijn allebei tot stand gekomen door samenwerking tussen de architecten Brinkman, Klunder, Verhoeven en Witstok. In beide wijken werden woonruimten voor bejaarden en jongeren geïntegreerd. De bebouwingsdichtheid per hectare was in Berkel en Rodenrijs en Den Helder respectievelijk 52 en 55 , toen dubbel zo hoog als het landelijke gemiddelde. Het stedenbouwkundige plan in Den Helder kwam helemaal tot zijn recht onder meer omdat de positionering van de huizen bescherming bood tegen de vaak voorkomende koude noordwestenwind. De vier architecten kregen dan ook een vervolgopdracht in dezelfde stad aan de Sluisdijkerstraat. Ondanks inspanning van de directeur Ab van Dien werd SNW hierbij tot zijn teleurstelling niet ingeschakeld.(79) De stichting was wel betrokken bij het organiseren van voorlichtings- en inspraakavonden, en heeft voor ieder project bij de oplevering een begeleidende expositie gemaakt. Twee meer algemene tentoonstellingen, ‘Wonen is meer’ (1970) en ‘Wonen in Nederland’ (1974), reisden het land rond. Ab van Dien was enthousiast aanwezig op zulke avonden. In de tweede helft van de jaren zeventig werden de contacten tussen Verhoeven en de Stichting Nieuwe Woonvormen minder, onder andere doordat het plan voor de wijk Tathorst in Wageningen, ontworpen door de architecten Van den Berg, Boon, Sterenberg en Verhoeven, niet tot uitvoering kwam. Voor Verhoeven is de samenwerking met SNW, vooral met zijn buurman Ab van Dien, tijdens de jaren van 1968 tot begin jaren zeventig, van groot belang geweest. Bouwprojecten zijn uitgevoerd met meerdere architecten, waarin zijn hoofdideeën werden gerealiseerd. De stichting veroorzaakte een frisse wind in Nederland met inhoudelijk nieuwe ideeën en veel contact tussen architecten en bewoners dankzij discussies en tentoonstellingen. De stichting kreeg de steun van de staat, van de pers en van de vaktijdschriften: Wonen (laterWonen/TABK) en Plan schreven veel over inspraak, stadsherstel, bouwen voor de buurt en tegelijkertijd tegen de ontwikkelingen in de Bijlmermeer en vergelijkbare woonwijken waar vooral naar inhoud en vorm te gelijksoortige hoogbouw werd uitgevoerd. Kritiek zou niet uitblijven. Met een term als Nieuwe Truttigheid (volgens Van Dale: sarcastische benaming voor een bepaalde ‘kneuterige’ bouwstijl in de zeventiger jaren) werd de stijl van Verhoeven en anderen gekarakteriseerd. De meer expressieve bouwstijl die gezien kan worden als een reactie op de stijl van de vorige generatie van modernistische architecten werd niet door iedereen geapprecieerd. Deze critici gingen niet in op de inhoud van Verhoevens gebouwen maar vooral op de vormen. Zijn huizen met andere dakvormen en traditionele materialen werden hierdoor ten onrechte van tafel geveegd. Carel Weeber, oorspronkelijk lid van de werkgroep, sprak over de ‘stichting nieuwe dakvormen’. Verhoevens ingenieuze opzet met een inhoudelijk doel, zoals bijvoorbeeld in de wijk langs de Kyftenbeltlaan, is wel veel besproken maar zelden uitvoerig beschreven. Traditionele materialen zijn op een voor die tijd eigen manier toegepast. Verhoeven had niet de illusie dat iedereen in zijn huizen zou wonen, maar hij beschouwde ze als een alternatief, een onderdeel van een grotere mogelijkheid van woonkeuze, een mogelijkheid die in de zestiger en zeventiger jaren van de vorige eeuw ontbrak.(80) Doordat het niet lukte projecten te realiseren en later door problemen van organisatorische aard, sloot De Stichting Nieuwe Woonvormen zich in 1974 aan bij COWOM, Stichting Coördinatie Ontwikkeling Woning en Omgeving, tot 1977, het sluitingsjaar van de stichting.(81) Stichting Experimentele Woningbouw (SEW) Dankzij een initiatief van het Bouwfonds Nederlandse Gemeenten ontstond in 1968 de Stichting Experimentele Woningbouw (SEW). Dat jaar werd door een groep bedrijven gelden voor een garantiefonds bij elkaar gebracht. De deelnemende bedrijven waren Brederode, Bruynzeel, De Ploeg, Eternit N.V., Koninklijke Nederlandse Hoogovens en Staalbedrijven, Linoleum Krommenie en De Vries Robbé. Het doel van de stichting was ‘de bevordering van de experimentele woningbouw door het ontwerpen, cq. het realiseren of doen realiseren van experimentele woningtypen, teneinde bij te dragen tot de ontwikkeling van de woningbouw en het wonen’.(82) Het is opmerkelijk dat ook grote particuliere Nederlandse bedrijven zich toen zorgen maakten over de ontwikkeling van de woningbouw. Verhoeven had weliswaar niets te maken met deze stichting, maar de oprichting ervan en het doel dat zij nastreefde vertellen iets over de toentertijd breed gedeelde betrokkenheid bij experimentele bouw.(83) Als eerste project werd door SEW het plan ‘DIAGOON’, Delft (1967 -1969) van Hertzberger gekozen, gebouwd net rond de tijd dat Verhoeven’s wijk langs de Kyftenbeltlaan werd gebouwd. De acht huizen in Delft, waarvan er meerdere types zijn, is een variatie op een ééngezins rijtjeshuis. Qua grootte te vergelijken met Verhoevens woningen, in aanzicht en vorm zijn duidelijke wortels van het Rietveld Schröderhuis en huizen uit de periode van het Nieuwe Bouwen aan te wijzen. In een brochure (84), uitgegeven ter gelegenheid van een kijkdag in een woning in 1971 worden de ideeën achter het ontwerp geschetst. Twee blokken vormen het huis, horizontaal in de diepte kunnen de huizen verschoven worden waardoor een variatie van voorpleinen buiten het huis wordt gevormd. Het huis heeft een centrale smalle open ruimte, een vide met daaromheen twee vaste kernen, één met trap en één met sanitaire ruimte en woonruimten. De woonruimten zijn open als balkons naar de vide, toe. De ruimten aan weerskanten van de vide verspringen een halve verdiepingshoogte ten opzichte van elkaar. Door de vide is er mogelijkheid tot contact met alle verdiepingen. Hertzberger schreef over deze huizen: (85) 'Wat hier beoogd wordt is te proberen prototypen te maken welke wezenlijk meer speelruimte bieden voor individuele verschillen in woon- en leeftrant en die de bewoners de gelegenheid bieden om zelf te denken en te ontdekken wat hen gewoonlijk zonder meer wordt opgedrongen’. De openheid tussen de ruimten met het geciteerde doel voor ogen sluit aan bij Verhoevens gedachte. De ondertitel Huis = Karkas + invulling doet denken aan de ideeën van N.J. Habraken. Kollektieve Woonvormen en Buurteconomische ontwikkeling KWOBEO Vanaf 1980 is Verhoeven gaan werken voor KWOBEO, dat aansloot bij de ideeën van Centraal Wonen, maar daaraan ook buurteconomische ontwikkeling koppelde. KWOBEO, dat staat voor Kollektieve WOonvormen en BuurtEkonomische Ontwikkeling, was voortgekomen uit een initiatiefgroep van bestuurders die innovatie op het gebied van volkshuisvesting wilden bevorderen. Zij trachtte samenhang tussen woning en woonomgeving respectievelijk economische functies voor samenlevingsopbouw op kleine schaal tot stand te brengen. (86) KWOBEO ontwikkelde de projecten en droeg ze bij oplevering over aan een speciaal daartoe opgerichte rechtspersoon: een coöperatie. Deze coöperaties zijn ingericht als BEEK's (BuurtEkonomische ExploitatieKoöperaties). Naast integrale projectontwikkeling organiseerde KWOBEO ook het netwerk tussen de verschillende BEEK’s, zoals Romolenbeek Haarlem en Ecobeek Delft. Naast dit netwerk op het gebied van projectontwikkeling, organisatieontwikkeling, juridische vormgeving, volkshuisvestelijke innovatie en buurteconomische advisering werd met de bestaande BEEK’s een netwerk opgezet voor algemeen exploitatiekader, risicospreiding en voordeelpatroon. De kern van dit nieuwe netwerk werd gevormd door de stichting SOlidaire BuurtEkonomische Risikospreiding (SOBER). Verhoeven heeft bij elkaar 5 projecten met KWOBEO ontwikkeld: Woonkollektief Purmerend (1985, uitgevoerd), Romolenbeek II Haarlem (1989, uitgevoerd), Woonkollektief Ecobeek Delft (1992, uitgevoerd), Beek-Rijkerswoerd Arnhem (1990, niet uitgevoerd) en Huis te Vliet (1991, niet uitgevoerd). Verhoeven heeft veel problemen met KWOBEO gehad over de betalingen. Daarbij zijn de wel uitgevoerde projecten vaak met financiële problemen gepaard gegaan. Zo heeft de gemeente Haarlem, die een gemeentegarantie had afgegeven, het gebouw aan woningbouwvereniging Pre-wonen verkocht, toen de zaak financieel verkeerd ging, terwijl de bewoners die al premie betaald hadden voor de koop, zonder compensatie tot huurder werden gebombardeerd. In Delft heeft de gemeente ook ingegrepen en is tenslotte het collectief-ideaal opgegeven en is een Vereniging Van Eigenaren ontstaan. In Purmerend bestond het project uit 29 koopwoningen en 42 huurwoningen. Die koopwoningen waren er omdat de gemeente uitsluitend het woningwetgedeelte wilde bouwen als het Woonkollektief ook een gedeelte eigen woningen zou inbrengen. Dit paste goed bij de doelstelling van het kollektief: ”betalen naar draagkracht, wonen naar behoefte”. Je bepaalde niet zelf of je een huur- of koopwoning kreeg, dat deed de vereniging. Degenen boven een bepaalde inkomensgrens kregen een koopwoning toebedeeld, wie daaronder zat, kreeg een huurwoning. Directeur Henk van Schaijk (agoog) was de toenmalige voorzitter en trekker van het woonkollektief Purmerend. Om het project financierbaar te maken bedacht hij ingewikkelde fiscale constructies, waarover hij later opmerkte: ‘het was een geweldig ingenieus systeem- dat op een aantal punten helaas toch anders uitpakte dan verwacht. Daardoor gingen velen het na verloop van tijd als een last ervaren’. Eén last was meteen al duidelijk: dit vergde een niet aflatende inspanning van een alerte en deskundige werkgroep Financiën. Toch eindigde hij met: ‘Wat gebleven is, dat is een prachtig gebouw met een beslist alternatieve wijze van samenleven.’(87) Wooncomplex Kyftenbeltlaan en Van Dedemlaan in Hoevelaken In het wooncomplex aan de Kyftenbeltlaan in Hoevelaken realiseerde Verhoeven voor het eerst zijn idealen in een grotere wijk met totaal 47 huizen. De Kyftenbeltlaan volgt als het ware een gestileerde S, waarin in drie fasen huizen zijn gebouwd. De individuele huizen zijn geschakeld rond gemeenschappelijke pleinen en tuinruimten. Deze opzet stimuleert de saamhorigheid en ook het identiteitsgevoel, doordat ieder huis een ander uitzicht en een andere lichtinval heeft dankzij de verkaveling. Voor de realisatie is belangrijk dat de economisch gewenste dichtheid in wijken met flatgebouwen van vier verdiepingen is geëvenaard. Het complex is gelegen ten oosten van Amersfoort als deel van het typische laagliggende slagenlandschap. De oorspronkelijke percelen hadden verschillende lengten en breedten en waren door sloten begrensd. Een met wilgen begroeide sloot ten westen van de eerste en tweede fase is bewaard. De eerste en tweede fase van de bouw met totaal 35 huizen kwam tot stand tussen 1968 en 1972, de derde fase met 12 huizen in 1975. Karakteristiek in het plan voor fase één zijn de spiegelingen en draaiingen van de woonhuizen, in fase twee de compacte opbouw in ‘klaverbladen’ en voor fase drie de in twee verdiepingen gebouwde huizen. In alle huiskamers is een vide aanwezig. In de eerste en tweede fase zijn deze belicht door een lantaarn, deze lantaarn ligt diagonaal boven de huiskamer en belicht een torenkamer boven de garage. In de derde fase, met huizen van twee verdiepingen, komt daglicht door een koepel binnen. Huizen die minder gunstig ten opzichte van de zon liggen, ontvangen door de lantaarn of koepel overdag zonlicht en ’s nachts, vooral in de winter, maanlicht. De tuinen waren klein maar zeer bruikbaar omdat alle kamers en keukens op de begane grond met deuren toegang naar buiten hadden. Tuintjes en begroeiing aan de pleinzijde geven de doorgaande Kyftenbeltlaan een groen gezicht. In alle fasen volgen de huizen in het plan als het ware de vorm van een meanderbord. De pleinen met toegang voor maximaal zes huizen vormen samen een deel van een achthoek. Aan de achterzijde van de huizen liggen tuinruimten voor maximaal vier huizen; ook deze zijn een deel van een achthoek. In fase twee is centraal in het "klaverblad” voor ieder huis een atrium, in fase drie hebben vier huizen een hofje. Eerste fase plattegrond huis De huizen zijn in alle drie fasen op een geometrisch modulesysteem getekend.(88) Er is gebruik gemaakt van dubbele modulelijnen waarop de muren zijn geplaatst. De module is 150 cm met een afstand tussen de modulelijnen van 25 cm. De plattegrond van de begane grond is in principe 6x6 modulen. Karakteristiek voor alle huizen is de centrale woonkamer met kleine kamers, badkamer en keuken eromheen. De gang in de huizen van de eerste en tweede fase gaf in Verhoevens basisvoorstel toegang tot alle kamers. Het stedenbouwkundige plan ontstaat door spiegelingen, deels langs een diagonaal, de garagemuur, evenwijdig aan de twee uiterste diagonalen in een hoek van het geometrische plan, deels langs een zes modulen lange binnenwand. De bovengenoemde lantaarn, diagonaal geplaatst boven de woonkamer, vormt een vide in de woonkamer en het dak in een door kinderen zeer geliefde ‘torenkamer’ boven de garage. De lantaarn met een gecombineerd plat en hellend dak, rijst boven het platte dak van het huis uit en is daardoor een markant ruimtelijk element in de wijk. Bijzonder is deze belevenis 's avonds wanneer licht naar buiten straalt. In alle drie fasen zijn balken, sporen en muurplaten binnenhuis zichtbaar. Om de druk van de hellende delen van de lantaarndaken en van de torenkamer op te vangen, ligt er in de woonkamer een niet zichtbare stalen balk langs de voet van het dak. Tweede fase plattegrond huis Het huis van de tweede fase, met een karakteristiek atrium op de begane grond, is 7x7 modulen groot en is geplaatst in groepen van 3 of 4 huizen tussen diagonaal geplaatste tussenmuren waar in het centrum van de kruisende muren de atriums zijn geplaatst. Een serre voor het atrium is een verbreding van de gang die oorspronkelijk toegang gaf tot de kamers en badkamer op de begane grond. Het stedenbouwkundige plan is gevormd door een groep van vier huizen met de vier atria in het midden van het blad te spiegelen langs een diagonaal van een huis. Derde fase plattegrond huis Het stedenbouwkundige plan bestaat uit twee hoofdgroepen van zes huizen, twee x drie huizen in iedere groep. Twee van drie huizen leunen tegen het derde huis met een hofje. De hoofdgroep is in principe ontstaan door een draaiing van drie huizen rond de muur in het midden van de zes huizen. Deze fase kent twee typen huizen, een grotere en een kleinere, allebei twee verdiepingen hoog met een mansardeachtige kap. Op de begane grond bevindt zich een woonkamer met een vide met balkon, keuken en garage. In het grote huis is er een vak voor een grotere kamer bijgevoegd. Op de eerste verdieping liggen twee kamers en de badkamer die bereikt worden via het balkon in de vide van de huiskamer. Deze eerste verdieping wordt in beide typen huizen bereikt via een trap, die zich in het midden in tweeën deelt. Een deel naar het balkon en een deel naar de gang met toegang tot de andere kamers op de eerste verdieping. Een kamer op de eerste verdieping heeft vijf hoeken en werd gekozen door een meisje omdat zij de vele hoeken zo gezellig vond. Een jongen koos de kamer met raam naar het plein want dan kon hij met de jongens van de overburen via het plein praten. De trap is één van Verhoevens thema’s en doet denken aan een dansje waar je eerst samen danst en dan apart. Vanaf de vide zie je als het ware je eigen leven ‘van boven’. De huizen in deze fase hebben alle een open haard met twee gemetselde wanden, centraal geplaatst in de woonkamer. De driehoekige schoorsteen hoort ook bij die verrijkende objecten, die je steeds in andere vormen terug ziet in Verhoevens gebouwen. Het is instructief om de plattegronden in Hoevelaken te vergelijken met een plattegrond die werd getekend door Adolf Meyer, de latere compagnon van W. Gropius, tijdens zijn studie aan de Kunstnijverheidsschool in Düsseldorf. Het modulesysteem is vergelijkbaar. De vorm van ‘Wohnzimmer’, en ’Eingang’ is te herkennen respectievelijk in de woonkamers in Hoevelaken, en in de serre in de huizen van de tweede fase. Vormen die ontstaan door gebruik te maken van de diagonaal in de modulesysteem. Adolf Meyers leraar was J.L.M. Lauweriks (1878-1932), die hem leerde om op systeem te werken. Deze tekening werd veel later aan Verhoeven getoond, maar hij kende het ontwerp niet. De auteur heeft zelf in een huis van de eerste en derde fase gewoond. De polygonale pleinen en tuinruimten geven een besloten gevoel; je wordt als het ware ‘omhelsd’ wanneer je bijvoorbeeld aankomt of in een tuin zit. Met heel kleine kinderen waren de pleinen met wat extra voorzieningen een veilige plek, en voor iedereen een niet te ontkomen ontmoetingsplek Verhoeven ging ervan uit dat iedereen zich eenzaam voelt en als het ware gedwongen moet worden om anderen te ontmoeten. Materiaaltoepassingen in het interieur waren opvallend. Alle houten balken, sporen, onderleggers (dubbelbalken) in plafonds en dak waren zichtbaar; de binnenmuren waren van rustieke betonstenen zonder stuc. Beschilderd met witte verf zag je hier een levendig reliëf. De vloeren waren van houten planken. Venetiaans rode dubbelgebakken tegels in gang, keuken, toilet en badkamer konden veel slijtage door vieze schoenen verdragen. Aan de buitenzijde met zijn gemetselde muren van matrode klinkers oogden de gevels, doorbroken door deuren in combinatie met smalle ramen, afwisselend open en gesloten. Architectonisch indrukwekkend is de woonkamer met veel licht van de vide, beperkter licht tussen vide en gevel en tenslotte ruimer licht via deuren en ramen. Toen Herman Hertzberger hier voor het eerst op bezoek kwam met Verhoeven zei hij ‘Jan, heb je nu weer een kerk gebouwd!’(89) Een intens ruimtelijk gevoel bereik je wanneer je je ogen in de woonkamer naar lantaarn of koepel richt, omdat de hemel met bewegende wolken je dak lijkt. Inspraak De eerste bewoners van de huizen hadden grote mogelijkheden voor inspraak voordat het huis werd gebouwd. Iedere bewoner had een uitvoerig gesprek met de architect over eventuele aanpassingen. Zo werd de wens van de auteur gerespecteerd om de bovenkasten in de keuken te plaatsen op 45 cm boven de aanrecht in plaats van 30 cm. Ook het idee van een raam waar de zon uit het westen kan binnenvallen vond weerklank. Een andere bewoner heeft op een eerste schets van Verhoeven een belangrijke correctie op de trap in de huizen van de derde fase getekend. Dit voorstel heeft Verhoeven geïnspireerd tot de uiteindelijke oplossing.(90) Het mede door de inspraak gegroeide saamhorigheidsgevoel in de wijk werd door de bewoners zeer gewaardeerd. Zo woonde André van der Louw, Nieuw Linkser voor hij burgemeester van Rotterdam werd, in een huis van Verhoeven op de Kyftenbeltlaan. De doelen van Verhoeven met die wijk werden door hem beaamd met de woorden: ook politiek gaat over vriendschap, politiek is het leven zelf.(91) Eternitprijs 1976 Voor de laatste fase in Hoevelaken, die bestond uit twaalf huizen van twee verdiepingen, ontving Verhoeven in 1976 in London de Eternitprijs voor architectuur. De tweejaarlijkse prijs werd georganiseerd door bouwmaterialenfirma Eternit S.A. en voor het eerst uitgereikt in 1970. In 1974 waren er 153 inzendingen en in 1976 256. De prijsvraag stond open voor vele categorieën van gebouwen en genoot aanzien. De te beoordelen werken moesten gerealiseerd zijn in het Verenigd Koninkrijk, het Groothertogdom Luxemburg, Nederland of België. De werken werden anoniem ingestuurd.(92) De juryleden kwamen uit genoemde landen en Frankrijk. Enrico Hartsuyker (*1925) was door de Bond Nederlandse Architecten BNA als Nederlands jurylid benoemd. Verder waren er in de jury twee vertegenwoordigers vanuit de groep Eternit.(93) Het juryrapport meldde onder andere het volgende over Verhoevens inzending: ‘De steeds in drie eenheden volgens een voorbeeldig plan bijeengebrachte huizen worden gerangschikt tussen diagonaal gekruiste tussenmuren in een vierkant waarvan de vierde ruimte als patio ingericht is. Het behaagde de jury in dit modelplan de subtiliteit vast te stellen waarmee de ontwerper het probleem van het gebruik van de ruimte opgelost heeft.’ Verder schrijft de jury over (...) 'het uitgedachte universele vlaksysteem’ (...), (...) ’verschillende oriëntering voor iedere wooneenheid’(...) 'binnen en buitenruimten die een nieuwe levenswijze verzekeren’.(94) Voor Verhoeven was dit een zeer verheugende gebeurtenis. Eva en Jan Verhoeven togen samen (95) naar Londen om de prijs in ontvangst te nemen, die op 27 april 1976 werd uitgereikt tijdens een feestelijke bijeenkomst in the Royal Institute of British Architects (R.I.B.A.) door Reginald Freeson MP, toenmalig minister voor woningbouw en constructies. Bij deze gelegenheid sprak de toenmalig directeur van Eternit A.N. Ensens en zei o.a.: ‘As major manufacturers of building materials we believe that we have a duty to encourage the highest possible standards of building and design’.(96) Koöperatief Woonkollektief Purmerend Wie aankomt vanaf de Veenweidestraat of één van de andere drie omgevende toegangswegen of het rijwielpad, ziet het Woonkollektief Purmerend (WKP) al van verre liggen. Het is een clustering van woonblokken die wat weg hebben van Noord-Amerikaanse houten graanschuren. Karakteristiek is het schilddak met middenin met hout beklede dakkapellen. De twaalf gebouwen hebben elk twee bouwlagen met een kapverdieping, en bevatten woningen over één of twee verdiepingen. De gebouwen zijn gekoppeld met de twee verdiepingen hoge ingangsvleugels en vormen samen een J-vormig wooncomplex rond een tuin. De bewoners zijn gekozen door de vereniging WKP. Deze werkt samen met de woningstichting Wherestad, Purmerend. 42 woningen van de in totaal 71 zijn in eigendom van deze stichting. De resterende 29 woningen zijn eigendom van de Stichting 28. In het bestuur van deze stichting zit het bestuur van de vereniging WKP en mensen van buiten. De 29 woningen zijn premie A woningen, koopwoningen met subsidie, de 42 woningen zijn woningwetwoningen, huurwoningen gebouwd met subsidie. Volgens Verhoeven (97) vormt het geheel ‘een gebroken gesloten bouwblok’, rond een gemeenschappelijke tuin, bestaande uit tien woongroepen, ieder omvattend zeven woningen. Het blok langs de Lisdoddestraat bij de opening, was eerst bestemd voor gemeenschappelijke functies zoals café, wasserette etc., maar is intussen verkocht aan woningstichting Wherestad. Er wonen nu gehandicapten, de dakwoning is nog in eigendom van Stichting 28. De middenwand in een gebouw (graanschuur) is de scheidingswand tussen twee woongroepen. Vanaf de deur in de ingangspartij bereik je de verbindingsgang. Vanaf hier is er toegang tot zeven woningen, twee maisonnettes op de begane grond, twee maisonnettes en een woning op de verdieping en twee woningen op de dakverdieping. De enige verbindingsgang loopt door het gehele bouwblok heen en geeft via twaalf achthoekige trappenhuizen toegang tot alle voordeuren. Tussen de twee woningen op de begane grond ligt centraal de woongroepkeuken recht tegenover de ingangsdeur. De trappen die naar boven leiden liggen in tegenstelling tot de woonkeuken tussen twee woongroepen in, en hebben daardoor ook een eigen verbindende functie. Op een heel bijzondere manier zijn de maisonnettes met voordeuren respectievelijk op de verbindingsgang en op de eerste verdieping ontworpen. De eerste met een woonkamer aan de tuin met een privé terras; via een binnentrap bereik je de slaapkamers aan de straatzijde op de eerste verdieping. De tweede met woonkamer aan een door alle gebouwen lopend balkon aan de tuinzijde. Men bereikt de slaapkamers op de begane grond aan de straatzijde via een binnentrap. De woningen met ingang op de begane grond en de woningen met ingang op de eerste verdieping liggen dus kruiselings boven de doorlopende verbindingsgang die je alleen vindt op de begane grond. Een opbouw die te vergelijken is met Le Corbusiers Unité d’Habitation in Marseille. Deze oplossing betekent dat de verbindingsgang het geheel kan ontsluiten. Een woning boven de woonkeuken wordt met een eigen ‘privé’ trap van de verbindingsgang bereikt. De twee woningen op de tweede verdieping onder het indrukwekkende en asymmetrische dak met zichtbare gordingen en spanten liggen aan een doorlopend dakterras aan de tuinzijde. De woongroepkeuken wordt vandaag niet meer in alle woongroepen gebruikt volgens het oorspronkelijke plan. Bij sommige is recent voorgesteld om de ruimte voor bibliotheek of speelruimte te gebruiken. Een meer passieve vorm van iets gemeenschappelijks dan bijvoorbeeld samen een maaltijd voorbereiden en tegelijkertijd samen plannen maken. In een jubileumboek (98) bij het twintigjarig bestaan zijn de idealen uit 1984 van de ‘Oprichting Koöperatieve Vereniging’ nog eens uiteengezet in begrippen als inkomensafhankelijke huisvesting, collectiveren van opvoeding van kinderen en van huishoudelijke voorzieningen en uiteindelijk werkgelegenheidsinitiatieven. In het boek zegt een bewoner hierover: ‘Idealisme en rekenfouten zijn geen goede basis voor een fors pakket aan gemeenschappelijke voorzieningen’.(99) In de nu functionerende woongemeenschap draagt iedereen bij door twee dagen per jaar klusjes te doen; in het begin was dat 200 uren. Van de oorspronkelijke idealen is steeds minder terecht gekomen, maar er wordt nog steeds met plezier gewoond en er wordt gezocht naar wat je samen met elkaar kan doen. Bij een open dag in mei 2010 toonden bewoners enthousiast wat er wel mogelijk is: samen de opnieuw aangelegde tuin onderhouden en jaarlijks meerdere vieringen houden. Na een viering schrijft een bewoner in het jubileumboek, ‘als je het allemaal zo bekijkt is zo’n dag eigenlijk gewoon een cadeautje’. Jan Verhoeven of zijn vrouw hebben zich nooit positief uitgelaten over dit project, integendeel. Uit de correspondentie in het archief van Verhoeven blijkt nu dat er perikelen rond het honorarium zijn geweest.(100) Na een bezoek aan het wooncollectief en via de tekeningen krijgt men bewondering voor de inhoud en de vorm, de architectuur. Het wooncollectief is een voorbeeld van een huis waarin de visie van Verhoeven over individu en gemeenschap krachtig is uitgedrukt; met een gemeenschappelijke tuin, omgeven met privé terrassen, een op de begane grond doorlopende verbindingsgang, met doorlopende terrassen op de verdieping en op het dak, oorspronkelijk met woongroepkeukens, met trappen als toegang voor twee verschillende woongroepen, allemaal ruimten om menselijke samenhang te stimuleren. Inhoudelijk vormt het één van de sluitstenen in Verhoevens werk; hier zijn ervaringen, opgedaan in diverse gradaties van wonen in gemeenschap, uitgeprobeerd. Woonhuis K. Buhre Wieringen Het huis Buhre, in 1975 gebouwd voor een zeeman, ligt op het voormalige eiland Wieringen, een omgeving vol leven rond en in boten. De plattegrond van het huis vormt een kruis, deze vorm is waarschijnlijk geïnspireerd door een Iraanse, islamitische tegel. Vanuit het huis zijn op de vier hoeken terrasjes bereikbaar, waardoor je in deze winderige streek altijd wel een plek in de luwte kan vinden. De vier even grote vleugels op de plattegrond eindigen in vier prisma’s. Centraal is een plat dak boven de eerste verdieping met vier hellende daken, één voor iedere vleugel. In de noordvleugel zijn een hal, toilet en berging, in de westvleugel een douche en een keuken ondergebracht. Waar de vleugels kruisen liggen op de begane grond de huiskamer met een zuid- en een drie treden lagere liggende oostvleugel. Op de eerste verdieping bevindt zich de vierhoekige slaapkamer die aan de oostkant door een vide is verbonden met de woonkamer. De slaapkamer is de zeeman op het lijf geschreven: drie wanden zijn convex, (101) twee zijn onderbroken door kasten, maar door deze gebogen wanden wordt de kamer beleefd als scheepskajuit. Deze scheepsassociatie wordt versterkt doordat het plafond samen met het hellende dak boven de vide aan een groot dekzeil doet denken. De daksporen vormen van binnen een mooi ornament, deze liggen regelmatig in een vierhoek gedraaid 45 graden ten opzichte van de zijwanden. In de vier driehoeken die hierdoor ontstaan zijn ook regelmatig verdeelde balken evenwijdig met de grootste zijde aangebracht. Het huis met de vier karakteristieke hoeken heeft acht driehoekige ramen onder het hellende gedeelte van het dak, twee ervan belichten de woonkamer en vide. In de keuken en douche, in de zuidvleugel van de woonruimte, in de hal en trap op de begane grond, en in de slaapkamer op de verdieping valt vanwege de speciale wanden op de eerste verdieping alleen licht binnen via deze driehoekige ramen. Het huis kent een gedifferentieerde lichttoetreding: in de huiskamer beperkt vanuit de driehoekige ramen van de eerste verdieping, en ruim door de deuren in de vier hoeken, en middelmatig licht van de vier ramen geplaatst in de twee spitsen van de woonkamer. Deze laatste zouden de verdeling van de balken in de verdiepingsvloer extra kunnen belichten en zouden tegelijkertijd een eye-opener voor de zeeman kunnen zijn: “jij bent niet op zee, maar aan de wal!’’ De vier inspringende gevels doen denken aan de voor een Westfriese boerderij zo typische gevel met staldeur, waarvan de vorm is bepaald doordat een hoog belaste paard-en-wagen onder het dak binnen zou kunnen rijden. Een klein huis vol inspiratiebronnen: van een islamitisch tegelvorm, van lokale bouwkunst maar vooral van de dagelijkse omgeving waar de bouwheer als zeeman mee omringd was. Allemaal speels geordend binnen een gekozen configuratie. Je beleeft hier architectuur die Verhoeven eigen is. Scholen ontworpen door Jan Verhoeven Vanaf begin jaren zeventig begon Verhoeven ook scholen te bouwen. De basisprincipes die hij in zijn woningcomplexen realiseerde paste hij ook in de opzet voor deze bouwopgave toe. Het hoofdidee van de acht basisscholen die Verhoeven tussen 1973-1984 heeft gebouwd is daarmee bekend. Rond een gemeenschappelijke polygone ontmoetingsruimte, de zo belangrijke ruimte voor het Montessori-, Jenaplan- en andere typen onderwijs, zijn individuele en ook polygone klassen geplaatst.(102) Twee van de door Verhoeven ontworpen scholen zijn Jenaplanscholen, twee zijn Montessorischolen, de vier overige zijn openbare of christelijke scholen. Binnen de klassen zijn er weer hoeken voor zelfstandig werken, ‘onnuttige hoekjes’ die variaties in vorm en belichting betekenen, ‘daar hou ik van’ zei Verhoeven.(103) Iedere school heeft zijn eigen hoofdvorm, eigen vormen van gemeenschapsruimte, klassen en andere ruimten, afhankelijk van perceel en het overleg met de opdrachtgever. In al zijn basisscholen zijn de primaire ruimten, klassen en de grootste ruimten geplaatst op de begane grond, om de natuur zo dicht als mogelijk bij het kind te brengen.(104) Tussen klassen en gemeenschappelijke ruimte is er de mogelijkheid om individueel en in kleinere groepen te werken. In de twee Montessorischolen, in Leusden en Kralingen, is er op een balkon in de gemeenschapsruimte plaats voor deze activiteiten. De wisselwerking die ontstaat doordat de groep in de klas apart werkt en meerdere oudere en jongere groepen elkaar af en toe ontmoeten bij de gemeenschappelijke uitvoeringen in de grootste ruimte van de school, is het doel van zijn hoofdidee. Individu en gemeenschap worden in Verhoevens werken beschouwd als elkaar versterkende begrippen.(105) ‘Vanuit het individu wil ik trachten tot een gemeenschap te komen. We kunnen nu eenmaal niet zonder elkaar leven. Op dit thema zijn ontzaglijk veel variaties mogelijk, niet alleen inhoudelijk: je kunt het uitbeelden door de vorm’.(106) Na het bouwen van Verhoevens eerste basisschool in Rozendaal in 1973 verschijnt er een belangrijk artikel over deze school, geschreven door de toenmalige directeur van het Christelijke Pedagogisch Studiecentrum (CPS), H.G. van den Doel.(107) Zonder twijfel een positieve en inspirerende reactie voor Verhoeven, zijn bureau en de toekomstige schoolleerlingen. H.G. van den Doel schrijft dat ‘deze architect in staat is om aan bepaalde gedachten, filosofieën, concreet vorm te geven in hout en steen.’(108) Hij prijst de ontwikkeling die de scholen van Verhoeven op dat moment laten zien door hun nauwe relatie met de natuur. Dit is mogelijk gemaakt met een kleine school met meestal acht klaslokalen op één verdieping. Eigenlijk schrijft Van den Doel over het proces dat voorafging aan de dorpsschool in Rozendaal, een proces dat positief wordt aangehaald in verband met het bouwen van latere scholen van Verhoeven: ‘Voordat dit gebouw op papier en daarna op de aarde stond is er bij alle betrokkenen: personeel, bevoegd gezag en ouders, een tamelijk langdurig bewustwordingsproces door de architect begeleid omtrent doelstellingen en vormgeving.’(109) Dankzij dit proces, schrijft hij dat 'de school zodanig was dat alle betrokkenen het niet alleen als het werk van de architect, maar ook als het werk van henzelf hebben leren ervaren, wat op zichzelf al een geweldige motivatie is om in een dergelijk gebouw te werken’.(110) Van den Doel concludeert: ‘Maar voor alles leert dit werk ons, hoe onderwijsvernieuwing – in dit geval wat betreft het ‘middel’ gebouw – in zijn werk zou kunnen en moeten gaan.’(111) Jenaplanschool ‘de Vuurvogel’ Heumen De ‘Vuurvogel’ is een Jena-plan school, een schooltype waar het werken zowel individueel, als ook in groepen tussen leerlingen van verschillende leeftijd wordt gestimuleerd. De oprichter van dit schoolmodel, Peter Petersen (1884-1952) uit Jena, stelde vier fundamentele activiteiten vast: gesprek, spel, werk en viering. De ‘Vuurvogel’ is een ontwerp waar plaats is voor het individu, kleine groepen, basisgroepen en voor gemeenschappelijke vieringen voor de gehele school. Er was al van het begin gepland om een oecumenische school ernaast te bouwen; deze zou ook door Verhoeven ontworpen worden maar werd later door een andere architect ontworpen en gebouwd. De Jenaplanschool (112) is gebouwd in 1979 en bestaat uit vier blokken, een architectonische vorm waaraan een andere school in vergelijkbare vorm goed zou kunnen aansluiten. De vier blokken zijn de centrale ontmoetingsruimte met eromheen een tussengebied met bibliotheek en werkplekken voor meer individueel onderwijs. In een ring hieromheen de acht klasruimten met daartussen vijfhoekige kleine toiletblokken. Ten zuiden van dit blok bevindt zich een speelruimte. Aan de noordzijde van het grootste blok en aan de westzijde zijn respectievelijk een bergruimte met een zeshoekige plattegrond en ruimten voor de directie. Markante assen lopen van west over de ontmoetingsruimte naar oost en van de speelruimte via de grootste ruimte naar de bergruimten, richting de oecumenische school. De ruimte voor gemeenschappelijke vieringen in ‘de Vuurvogel’ is een hoge 16-hoekige zaal, overdekt met een koepel, ruimtelijk een climax. De kapopbouw maakt lichttoetreding op verschillende hoogtes mogelijk, waardoor de ruimte beleefd wordt als een theaterzaal, als een krachtig symbool voor de Jenaplan- school waar de nadruk op teamwork en gemeenschap wordt gelegd. Net als in de school in Cuijk geven meerdere voordeuren toegang tot de school: een klas kan zo passeren bij binnenkomst zonder anderen te storen. Drie van de oorspronkelijke vier voordeuren zijn nog in gebruik aan de west- zuid- en noordzijde van het grootste blok. De plattegrond van de school is opgebouwd vanuit een modulesysteem, een rechthoekig systeem waarbij in Verhoevens ontwerpen ook de diagonalen mede bepalend zijn voor het ontwerp.(113) De met dakpannen gedekte ontmoetingsruimte heeft acht U-vormige gemetselde nissen die de basis vormen voor de koepeldragende houten spanten afgelegd op een stalen niet zichtbaar L-profiel met zestien hoeken. De nissen zijn bestemd voor het werken in kleine groepjes individueel. Bovenin hebben ze een opening naar de grote ruimte waardoor zij daglicht vanuit de koepel ontvangen. De koepel met ramen wordt gedragen door een kruising van twee maal twee draagspanten die beide gesteund worden door twee spanten. De kruising van de twee maal twee hoofdspanten gebeurt onder 90 graden. De kruisende spanten zijn 45 graden gedraaid ten opzichte van de west-oost gaande as. De acht uiteinden van de hoofdspanten rusten op acht van de zestien korte vleugels van de U-vormige nismuren; acht schoren steunen op de andere acht korte vleugels. Vier constructieve stijlen geplaatst in de vier spanten dragen het bovenste, met dakpannen gedekte dak en de vier bovenste ramen. De stijlen zijn opgenomen in de hoofdspant, dat wil zeggen tussen delen van deze die overal zijn gemaakt van dubbele balken, een hoofdprincipe dat zich steeds herhaalt in de constructies van Verhoeven. De ramen in het midden van de koepel zijn op vergelijkbare wijze geconstrueerd. De met dakpannen gedekte klasruimten hebben net zoals de school in Cuijk, een achthoek als basisvorm, waaraan hier twee nissen zijn toegevoegd. De klasruimten zijn overdekt met een asymmetrische koepel, gedragen door twee maal twee kruisende spanten. Een vierhoekige lantaarn met plat dak is geplaatst centraal tussen de kruisende spanten in het midden van de basis-achthoek. Hier en in de gemeenschappelijke ruimte zijn de spanten, ringgordingen, kilkepers en daksporen als dragend en versierend element heel belangrijk. De klasruimten krijgen licht vanuit de ramen en vanuit de lantaarn. Bovendien heeft de klas een hoogzittend raam, geplaatst tussen het platte gedeelte van het dak van de klasruimten en het hellende dak rond de koepels. De speelruimte met koepel en met lantaarn met plat dak heeft een constructie, vergelijkbaar met de grote gemeenschappelijke ruimte. Wat opvalt bij deze en andere scholen van Verhoeven is dat zij geen monumentale ingang hebben. Bij ‘De Vuurvogel’ kon oorspronkelijk langs vier verschillende zijden de school worden betreden. Deze bescheiden toegangen onderstrepen het idee dat je op deze school langskomt en je ontwikkelt, niet dat je een tempel binnengaat waar de ‘waarheid’ wordt verkondigd. Hoekjes en kleinere beschutte plekken waar de leerlingen in kleine groepjes of alleen bezig kunnen zijn. De afwisseling in raamgrootte werkt mee om individuele plekken te vormen en de krachtige spanten houden het allemaal bij elkaar. De onregelmatige veelhoeken van de lokalen nodigen uit tot diverse meubileringen. De plattegrond in deze school is een voorbeeld van Verhoevens configuraties, geometrische figuren die vergeleken kunnen worden met tegelornamentiek uit de islamitische cultuur.(114) Over zijn eigen schooltijd was Verhoeven nooit positief, integendeel. Het is alsof hij alles wat hij zelf aan inspiratie in zijn basisschooljaren heeft gemist in zijn eigen ontworpen scholen aan kinderen wil aanreiken. Een hoge koepel met spanten, schoren, balken en daksporen en ook nog hoogzittende ramen kan voor de één een bron van fantasie zijn, voor een andere kan dit ‘bos’ met zijn logische opbouw van constructieonderdelen de aandacht vangen, wanneer het officiële programma je gaat vervelen. Bovendien, zoals een te lage ruimte drukkend kan zijn kan een grotere, hoge en door daglicht belichte ruimte gevoeld worden als een bevrijding, zowel fysiek als geestelijk. Lagere Technische School De Koppel Een van de eerste zelfstandige gebouwen van Verhoeven waarin hij zijn inzichten vorm zou geven betrof het ontwerp voor een nieuwe Ambachtsschool in Amersfoort. Zijn vader J.A. Verhoeven zat in het bestuur van deze school en heeft in 1959 zijn zoon voorgesteld als architect voor het nieuwe gebouw.(115) De opdracht was oorspronkelijk verleend aan architect D. Zuiderhoek (1911-1993) en Ingenieursbureau Dwars, Heederik en Verhey N.V., beide te Amersfoort. Verhoeven werd eerst genoemd als medewerker van Zuiderhoek maar stelde in een brief dat hij deze alleen als supervisor kon aanvaarden. Uit een brief van 14.12.1961 van Verhoeven: ‘Mijn werk, dat door de heer Heederik als onrustig werd gekenschetst, werd door de heer Zuiderhoek zeer lovend beoordeeld.’(116) De opdracht voor de school werd pas in 1969 aan Verhoeven verleend door de ‘Vereniging ter bevordering van het Nijverheidsonderwijs te Amersfoort’.(117) Het gebouw aan de Hooglandseweg, inmiddels Lagere Technische School De Koppel genoemd, werd opgeleverd in 1971 en in 1983 uitgebreid door Verhoeven met een tweede verdieping voor zes theorielokalen en een praktijkruimte op de begane grond voor Techniek (Bouw). Later werden diverse veranderingen doorgevoerd door andere architecten. De school kent een ‘piramidale’ opbouw, haaks op de lengterichting van west tot oost: aan de top de lantaarns op de eerste en tweede verdieping, in het midden de dubbelhoge praktijkruimten en aan de voet de één verdieping hoge magazijnruimten. De opbouw doet ook denken aan Verhoevens studieontwerp voor een aquarium. Het gebouw voor 600 leerlingen herinnert vaag aan de architectuur die bij het Nieuwe Bouwen en De Stijl hoort; zo voldoet het aan een van de eisen die in een manifest van De Stijl geschreven staat. “De nieuwe architectuur is antikubisch, d.w.z. zij streeft er niet naar, de functioneele ruimte-cellen in één gesloten kubus samen te vatten, maar zij werpt de functionele ruimte-cellen (...) uit het middelpunt der kubus naar buiten, waardoor hoogte, breedte en diepte + tijd tot een geheel nieuwe plastische uitdrukking in de open ruimten komen. Hierdoor krijgt de architectuur (voor zover dit constructief mogelijk is - een opgave der ingenieurs!) een min of meer zwevend aspect, dat bij wijze van spreken, tegen de zwaartekracht der natuur ingaat.”(118) De door Verhoeven gerespecteerde architect Rietveld hoorde bij genoemde groep.(119) De school is ten zuiden van de straat Meridiaan geplaatst. Meridiaan is als een boulevard met een grasveld in het midden uitgevoerd. Aan beide zijden van dit grasveld staat een rij esdoorns. Oost en west van deze begroeiing zijn wegen, een die ten westen toegang geeft tot woongebouwen, waarvan een met op de begane grond winkels en een weg aan de oostzijde waar zich woongebouwen en een kerk bevinden. Al met al een typisch Nederlandse, naoorlogse bebouwing net buiten het oudste centrum van Amersfoort. Het langwerpige schoolgebouw ligt langs een noord-zuid as en volgt het Meridiaan fietspad dat een voortzetting is van genoemde straat. Dit pad voert in het zuiden door een tunnel onder de spoorlijn richting Apeldoorn en Zwolle. De school is goed zichtbaar vanuit de trein. Het gebouw is van buiten en van binnen verrassend. Hoewel het past in de ontwikkelingen binnen het Nieuwe Bouwen van na de Tweede Wereldoorlog wat aanzien, constructie en materialen betreft, is toch de grondslag, om een geheel te maken van individuele delen, in deze school -en de meeste latere ontwerpen van Verhoeven- goed herkenbaar. Het gebouw is piramidaal opgebouwd van oost naar west met als basisconstructie betonnen kolommen en balken, respectievelijk geplaatst volgens de moduul van het plan 3,50 x 4,00 en de hoogtemodulen. Dit vakwerk is ingevuld met betonstenen met een dichte textuur. De school doet in zijn maatvaste opbouw denken aan de inhoud van een containerschip, voor leerlingen van een technische opleiding een adequaat helder geconstrueerd gebouw. De entree van het gebouw is aan de zuidgevel; via de dubbelhoge ingangshal kom je in de binnenstraat die ‘het hart’ genoemd wordt en ook twee verdiepingen hoog is. De binnenstraat is uitgevoerd met wanden van rode klinkers om de centrale ‘kloppende’ functie te onderstrepen. Ook de toegangsruimte naar de twee gymzalen aan de noordkant gaat over twee verdiepingen. Aan weerszijden van de binnenstraat liggen de praktijkruimten. Die voor techniek zoals metaal, schilderen en autotechniek waren aan de westzijde geplaatst, die voor brood- en banketbakken en siervakken lagen aan de oostzijde. Tussen de binnenstraat en de praktijkruimten bevonden zich de één verdieping hoge wasruimten en andere secundaire ruimten. Boven deze ruimten, en gedeeltelijk in de praktijkruimten, was een mogelijkheid voor het plaatsen van een doorlopende galerij. In het lokaal voor de bouw is een voorbeeld van een, later gebouwde, galerij te zien. Deze werd en wordt voor leerlingenstudies gebruikt en om van hieruit overzicht te houden. Tegen de buitengevels aan de oost- en westzijde zijn één verdieping hoge magazijnruimten aangebracht. Zij bepalen met de overige primaire delen van het bouwlichaam, daken met lantaarn, leslokalen op de verdiepingen, binnenstraat met hallen en praktijkruimten de piramidale opbouw van het gebouw. Twee dubbele, ruimtelijk goed geplaatste bordestrappen tussen gemetselde muren, vides vormend in de binnenstraat, gaven toegang tot de eerste verdieping. De combinatie van twee bordestrappen gaf twee mogelijkheden om de verdieping te bereiken. Of op het bordes recht door of op het bordes het hoekje om. Een opvallende melodische oplossing, die de kwaliteit van Verhoevens ontwerp tekent. Deze trappen waren geplaatst boven de toiletgroepen. De gang op de eerste en op de tweede verdieping is overdag overvloedig belicht, oorspronkelijk betekende dit dat door de vides meer daglicht in de binnenstraat viel. De gangen zijn belicht met zes lantaarns en voeren naar de hier geplaatste theorielokalen. Een steektrap vanuit de noordelijk gelegen hal geeft toegang tot de aula op de eerste verdieping, en een steektrap vanuit de zuidelijk gelegen hal voert naar de in 1983 toegevoegde theorielokalen op de tweede verdieping. Bij de aan de korte gevels van het gebouw genoemde imposante bredere ruimten valt de duidelijke en overal zichtbare skeletconstructie op, met zijn dubbelhoge, betonnen kolommen en betonbalken. De betonnen vloeren waren aan de onderzijde bekleed met wit gespoten houtwolcement platen. Verder zijn de binnenwanden van betonstenen met een open textuur gemetseld. In alle ruimten waren oorspronkelijk de installaties en constructie, leerzaam voor de leerlingen techniek, in het zicht aangebracht. De nuchtere opzet en de heldere betonconstructie is nog steeds te ervaren op diverse plaatsen in het gebouw, zoals in de leslokalen, de gymnastieklokalen, de gang op de tweede verdieping, het praktijklokaal bouw en hoeken van de ingangshal op het zuiden en in de hal aan het noorden die toegang geeft tot de gymzalen. De langwerpige hoofdvorm is uitzonderlijk in het werk van Verhoeven, maar zijn visie, bekend van andere schoolontwerpen, is hier herkenbaar: een gemeenschappelijke ruimte, hier als dubbelhoge binnenstraat uitgevoerd, omgegeven door individuele leslokalen. Een opvallend architectonisch gegeven dat je vaker terugziet in Verhoevens ontwerpen is de indeling van de ramen in de gevels. Bij het uitvoeren van deze onderdelen werd zijn vrouw, Eva Verhoeven, gevraagd te helpen. Haar muzikale begaafdheid, grafische opleiding en ervaring hebben bijgedragen tot meestal heel ritmische indelingen zoals hier in de grote ramen van de praktijkruimten. Ook bij de combinatie van deur en ramen aan de huizen langs de Kyftenbeltlaan in Hoevelaken komen bijzondere indelingen voor met twee smalle deurhoge ramen, een van deze met een vierhoekig raam in het midden. Net als de straat Meridiaan wordt de binnenstraat in het gebouw bezocht door Amersfoortse burgers. Een initiatief dat mede door de leerlingen vanuit de buurt is genomen. Een initiatief dat helemaal past bij Verhoevens visie ‘architectuur is relatie leggen’. Vanaf 1983 is er twee avonden per week toegang tot een restaurant. Leerlingen van de opleiding Horeca, Toerisme & Voeding maken en serveren de gerechten in hun praktijklokalen. Hiervan wordt veel gebruik gemaakt. In verband met deze avonden is er een bakkerswinkel open met ingang vanaf de binnenstraat. De buurt en de school helpen hierdoor elkaar, ook andere voorbeelden worden aangehaald die stimulerend werken voor samenwerking tussen school en buurt. Zo hebben de buren de spoortunnel geschilderd en de school stelt zich open voor lokale evenementen. Rijksbrandweeracademie in Schaarsbergen Verhoeven had eind jaren zeventig al een flink aantal pedagogische instellingen ontworpen toen hij de de opdracht ontving om in Schaarsbergen een Rijksbrandweeracademie te bouwen. De academie in Schaarsbergen ligt vlak bij de secondaire ingang naar het Museum Kröller-Müller en Nationaal Park De Hoge Veluwe. Het terrein waarop de academie tussen 1979 en 1981 tot stand kwam is heuvelachtig met hoogteverschillen tot 6 meter, een landschap met stuwwallen waar later heideontginningen hebben plaatsgevonden.(120) Het terrein helt vanaf oost over noord naar west. Oorspronkelijk stond hier een villa – Hemelbergh – omgeven door Europese en Amerikaanse eiken waarvan sommige nog steeds aanwezig zijn.(121) Deze villa werd in verband met de nieuwbouw gesloopt. Het terrein is bepalend voor het gezicht van de basis van het complex. De begane grond, het ingangsniveau voor leraren en studenten, ligt op het hoogste niveau van het terrein. Beneden de begane grond is een krachtige betonnen sokkel waartegen het sterk hellende terrein leunt. Bij de genoemde ingangsdeur was de sokkel een verdieping hoog. Boven deze sokkel is de buitenwand van matrode bakstenen. Het gebouw bestaat als het ware uit drie hoofddelen: De centrale garage voor twaalf brandweerauto’s en tevens de plaats voor recreatie, vier knooppunten waarvan één de 24 meter hoge slangentoren, en vijf blokken, waarvan er vier zijn gebouwd boven op de garage en één blok voor de kantine vlak bij de ingang. In de vier blokken boven de garage bevonden zich op de begane grond administratie en leerlokalen, op de twee verdiepingen hierboven waren in alle vijf blokken onder speciale lessenaarsdaken de studentenkamers gepositioneerd. De begane grond is in de gevels te herkennen doordat de betonnen muren boven peil zijn bekleed met bakstenen. De eerste verdiepingsvloer en de kolommen met hun meerhoekige kapitelen zijn in beton uitgevoerd en zichtbaar. Onder de toren met schoorsteen zie je vanwege het hellende oppervlakte aan de zuidwestzijde een sokkel van twee verdiepingen. waarachter zich kelderruimten met techniek en centrale verwarming bevinden. Bij secundaire ingangen vormen steunmuren krachtige kloven in het met gras begroeide terrein, ook de betonnen goten voor het oppervlaktewater zijn markant in het gras te zien. Centrale stallingsruimte De toegang tot deze ruimte bestond uit vier hefdeuren. De belangrijkste, waardoor de uitrijdende brandweerauto’s direct de Kemperbergerweg en daarna de snelweg A50 konden bereiken, lag aan de oostkant van de centrale hal. De drie andere hefdeuren waren bestemd voor het inrijden bij terugkeer. De plattegrond van deze ruimte -op het laagste niveau van het gebouw 6 meter onder peil- was vormgegeven tussen twee concentrische achthoeken Binnen de grote achthoek waren vier nissen in twee verdiepingen. De kleinere achthoek was de drie verdiepingen hoge open ruimte en werd gebruikt voor volley- en basketbal en als reserveruimte voor de brandweerauto’s. Boven in deze ruimte, op de hoogte van de begane grond van ZO tot NW, liep een brug met een centraal geplaatste alarmcentrale. Constructief hing deze in de ruimte, te vergelijken met een ‘draagstoel’, door middel van een stalen ring rond de achthoekige ruimte die was voorzien met 4x2 stalen ‘draagstokken’. De draagstokken rustten op 4x2 uitkragende betonbalken. Deze consoles lagen op de betonmuren die het recreatiegedeelte omsluiten. Vier betonnen steektrappen liepen van de stallingsruimte naar de begane grond. Deze trappen waren de belangrijke route voor de studenten van hun interne woningen op de eerste en de tweede verdieping naar de centrale stallingsruimte. Bij brandalarm moesten zij binnen twee minuten beneden zijn. Het plafond van de drie verdiepingen hoge stallingsruimte had een uit het dak rijzende alarmcentrale, vier langwerpige bovenlichten als stralen van een ster, en betonplaten tussen consoles. Tussen de betonplaten lag een zwart houten balken plafond. Deze elementen vormden met elkaar een ornament, typisch voor Verhoeven met extra aandacht uitgevoerd. De richting van de bovenlichten en de zwarte balken onderstreepten de centrale ligging van de alarmcentrale.(122) De blokken De vijf blokken werden bereikt vanaf de hoofdingang op de begane grond. Deze hoofdingang aan de voet van de slangentoren bereikte men via de buitentrap. De vier blokken boven de garage waren onderling verbonden via vier bruggen in de centrale stallingsruimte. De begane grond in de blokken had verschillende functies, maar werd vooral voor onderwijs benut. In het blok ten oosten van de slangentoren was de kantine. Het blok aan de andere zijde van de slangentoren herbergde ruimten voor de directeur, de docenten en de administratie. Het volgende blok en het bijbehorende knooppunt (met de klok mee) bevatte een natuurkundelokaal en twee theorielokalen. In het blok naast het derde knooppunt waren onder andere een bibliotheek en theorielokalen ondergebracht. Het vijfde blok bevatte een vergaderlokaal en nog een bibliotheek. De studentenwoningen lagen op de eerste en tweede verdieping, die gebouwd waren boven op de achthoekige stallingsruimte. De vier blokken waren negentig graden van elkaar gedraaid rond de centrale achthoekige stallingsruimte. De kapvormen van alle vijf kruisvormige blokken zijn samengesteld. Iedere vleugel van een blok heeft in de lengterichting twee naar buiten afwaterende lessenaarsdaken, waaruit een centraal bouwdeel met geheel verticale, met pannen beklede zijwanden oprijst. De vier blokken worden bekroond door deze lessenaarsdaken, in de lengterichting gescheiden door een smal verdiept gelegen plat dak.123 Dankzij deze kruisvormige spleet tussen de lessenaarsdaken was bovenlicht aanwezig in de woningen. In alle woningen was een slaapgedeelte op een insteek geplaatst. Van de begane grond naar de eerste verdieping liep een steektrap waarvan de richting 45 graden is gedraaid ten opzichte van de betonnen trap die liep vanaf de stallingsruimte naar de begane grond (zie boven). De trap van de eerste naar de tweede verdieping had een kwart boven en onder, allemaal bewuste bewegingen die je vaak kan volgen in Verhoevens werken. Ze zijn dus niet alleen door functie en plek bepaald. De trapruimte in de blokken had vanaf de begane grond een centrale vide over drie verdiepingen, afgesloten met een bovenlicht. Het gebruik van planken bij het uitvoeren van hekken en leuningen was opvallend rustiek: op de eerste verdieping was het trapgat met een achthoekige balustrade omringd, op de tweede verdieping met een kruisvormige balustrade. Knooppunten De knooppunten of torens, geplaatst buiten de blokken zouden de overgang kunnen zijn tussen deze en mogelijke uitbreidingen, zoals te zien is bij de kantine naast de slangentoren. De vier achthoekige knooppunten zijn met de klok mee: de al genoemde 24 meter hoge slangentoren voor het drogen van de oorspronkelijk katoenen slangen, een gecombineerde schoorsteen, oefen- en installatietoren, één toren bestemd voor maquettewerkplaats en de laatste een recreatietoren. De maquetteruimte op de begane grond heeft een achthoekig liftplateau dat kan zakken naar de verdieping waar de maquettewerkplaats zich bevindt. De recreatietoren heeft een bar op niveau -3m en een expressief vormgegeven achthoekige open haard op de begane grond. Tussen deze verdiepingen is visueel contact mogelijk door vides, begrensd door lage houten wanden en er is nog een dubbelwerkende spiltrap.(124) Tussen de zes vides staan banken die direct uitzicht hebben op het open vuur. Tussen de dragende palen rondom de open haard is een schouw gemetseld die overgaat in de centraal geplaatste schoorsteen. Branduitgangen De Rijksbrandweeracademie kende geen sprinkleraanleg, maar had een uitgebreid systeem van branduitgangen, stalen trappen en stalen bordessen en balkons. De spil van de trappen tussen begane grond en eerste verdieping is groter dan op de andere verdiepingen, wat het geheel van de brandtrappen een levendig aanzien geeft. Verder versterkt het contrast tussen de gemetselde rode baksteenmuren en de grijsblauwe stalen constructie de rustieke indruk. Verhoeven vergeleek de stalen constructies op de muren met planten die groeien. De levendige en speelse manier van Verhoevens denken en ontwerpen laat zich hier duidelijk zien evenals zijn kennelijke begaafdheid om de opdrachtgever te overtuigen van deze speciale oplossing. Op de begane grond was oorspronkelijke de zuidoostelijke hoofdingang voor personeel en studenten, duidelijk geplaatst aan de voet van de indrukwekkende toren, op een achthoekige plattegrond en 24 meter hoog. Indertijd was deze hoogte nodig voor het uithangen en drogen van de linnen slangen. De hoofdingang van de academie werd bereikt via een betontrap die het hoogteverschil tussen de begane grond en de lagere liggende terreinen op deze plek overbrugde. In Verhoevens projecten zijn er meestal onderdelen, ‘thema's’, die bij het ontwerpen extra aandacht hebben gekregen. Voorbeelden in de Rijksbrandweeracademie zijn de dubbele spiltrap in de bar, de slangentoren bij de oorspronkelijke hoofdingang, de centraal in de ruimte geplaatste open haard in de bar en de indeling van de hefdeuren. De slangentoren had een achthoekige plattegrond verstevigd door twee gemetselde driezijdige prisma’s door de gehele toren. Op 24 meter hoogte eindigt deze met een stervormig uitkragend plateau en balustrade. Dit plateau is geometrisch gevormd door een achthoek in te schrijven in een kwadraat en hierop een kwadraat van dezelfde grootte te plaatsen, 45 graden gedraaid ten opzichte van het eerstgenoemde kwadraat. Boven de vier hefdeuren bevonden zich kozijnen die gespiegeld waren ten opzichte van de deuren, in geheven stand ontstond kruisingen door de roeden van de deuren en de ramen.(125) Besluit Verhoeven bouwde in korte tijd een groot aantal projecten die hem een belangrijke positie bezorgden als pleitbezorger van kleinschaligheid en individuele herkenbaarheid van architectuur. Toen de maatschappelijke waardering voor dat type gebouwen taande werd het rond hem betrekkelijk stil. De blijvende waarde van Verhoeven moet vooral gezocht worden in de ontwerptechnische basis van zijn werken. Deze bestond meestal uit een stramien van kwadraten waarin ook de diagonalen meespelen. De maten van het stramien worden aangepast aan vorm en functie en niet andersom. De plattegronden ontstaan meestal door spiegelingen en draaiingen van het basispatroon rond een centrale, vaak polygonale ruimte. Woonhuizen krijgen zo kamers rond een centrale huiskamer, individuele woonhuizen komen aan pleinen te liggen en bij scholen wordt de gemeenschapsruimte omzoomd met individuele klasruimten. Het hoofdidee dat hieraan ten grondslag ligt is de overtuiging dat individu en gemeenschap even belangrijk zijn en samen een geheel vormen. De opzet van huizen rond een plein betekende veel variatie en daardoor gevoel van identiteit dankzij de verschillende liggingen en daardoor divers uitzicht van huis tot huis. De centrale ruimte is een cruciaal gegeven in Verhoevens ontwerpen, of het nu woonhuizen, scholen of andere maatschappelijke gebouwen betreft. Ze stimuleren en inspireren tot saamhorigheid en gemeenschapszin. De draaiingen en spiegelingen in de plattegronden geven een belevenis van leven, openheid en dynamiek. Tegenover de stroom van wooncomplexen met saaie doorzonwoningen zetten Verhoeven en andere vakgenoten een nieuwe benadering die aansloot op de maatschappelijke ontwikkelingen in de jaren 1960-1980. bezoekers van zijn woonwijken ontmoetten dan ook veel enthousiasme bij de dagelijkse gebruikers van zijn huizen. In zijn woonhuizen aan de Kyftenbeltlaan in Hoevelaken liggen de kleinere individuele kamers rond een gemeenschappelijke grotere woonkamer. In deze wijk zijn de huizen gedraaid en gespiegeld rond meerhoekige pleinen en tuinruimten. In de basisschool in Heumen liggen klaslokalen met lantaren rond een met een koepel gedekte achthoekige ontmoetingsruimte. In de Rijksbrandweeracademie lagen de blokken met les- administratie- en kantinelokalen en woningen gedraaid rond de achthoekige centrale stallings- en recreatieruimte. In alle centrale ruimten is een kosmische as (126) via lantaren of bovenlichten een belangrijk onderdeel, vaak noodzakelijk om grotere ruimten goed te belichten maar ook een architectonisch element dat een bijzondere dimensie aan het gebouw geeft. De klassieke basis, uitgaande van een rechthoekig stramien, heeft Verhoeven nieuw leven ingeblazen door gebruikmaking van spiegelingen en draaiingen in een plattegrond. Verhoevens gebruik van traditionele materialen, baksteen, houten constructiedelen en dakpannen was, dankzij de bijzondere vormen die ontstonden in wisselwerking met het hierboven beschreven basisstramien, origineel en eigentijds en tegelijkertijd op een verfrissende manier drager van de geschiedenis. Zelf sprak Verhoeven over huizen met een ‘verhaal’. In zijn ‘verhalen’ vallen bepaalde historische inspiraties op: invloed van oude en van nieuwe architectuur en invloed van inheemse bouwkunst. Zijn eigen huis, gebouwd op Park Weldam in Hoevelaken, heeft een plattegrond die is geïnspireerd door Palladio’s Villa Rotunda nabij Vicenza. De huizen op Kyftenbeltlaan derde fase in Hoevelaken hebben een huiskamer met vide en insteken te vergelijken met de deel in een Nederlandse boerderij. De Rijksbrandweeracademie is in zijn opbouw met torens en spitse lessenaarsdaken geïnspireerd door onder meer de Khmer-tempel Angkor Vat in Cambodja.(127) De spitse torens in dit complex kan je in de academie terugvinden in de spitse nokken van de lessenaarsdaken die in de dakverdieping van de blokken bij de kortgevels te zien zijn en die zijn ontstaan vanwege de diep liggende kruisvormige spleet tussen deze daken. De plattegrond van genoemde tempel met zijn klassieke strakke patroon vormt, afgezien van de hierboven genoemde assen, een contrast met Verhoevens plattegrond met draaiingen en daardoor grotere variëteit. Tegelijkertijd is er een bepaalde overeenkomst tussen de plattegrond van de academie met Louis Kahns regeringsgebouw in Dacca, Bangladesh. Ook ‘thema's’ die de belevenis versterken zijn opmerkelijk, zoals het verloop van trappen die een vloeiende beweging stimuleren. Deze zijn te zien in het ontwerp van de trappen van de MTS school in Amersfoort. Een ander voorbeeld is de trap in het hiervoor genoemde huis in Hoevelaken; met een rechte steektrap die halverwege omhoog zich deelt en verder loopt in twee kwarten, als een dans waar twee eerst samen dansen en daarna apart. En tenslotte Verhoevens bovenlichten waar je, bijvoorbeeld in het zoëven genoemde huis in Hoevelaken als het ware drie lichtniveaus hebt: het meeste licht onder de koepel waar ook nog maan- en sterrenlicht wordt beleefd, gematigd licht naast de gevel en in het midden onder het balkon (insteek) nog minder daglicht. Een bewoner praat vanwege deze lichttoetreding onder de koepel over rembrandtesk licht. Noten , Regteren Altena, M. van, Hollandske Huse, overdruk uit Arkitekten, 78(1976) 23, p. 6. 2 Strauven, F., Aldo van Eyck relativiteit en verbeelding, Amsterdam 1994, p. 80. 3 Vletter, M. de, De kritiese jaren zeventig, Rotterdam, 2004 p. 23. Verhoeven was enthousiast over het boek van Robert Venturi: Complexity and Contradiction in Architecture, uitgegeven in 1966. 4 Gesprek met oud-medewerker P.A. van Ravenswaay, d.d. 16.06.2011. 5 Herman Hertzberger wijst op Verhoevens vroege interesse voor duurzaamheid, gesprek d.d. 16.11.2011. 6 Een benadering die totaal afwijkt van wat vandaag de dag wordt bepleit, nu is men bezig met, ‘gaten vullen’ in grote bestaande steden. 7 Herman Hertzberger, gesprek dd 16.11.2011. 8 Herman Hertzberger, gesprek dd 16.11.2011. 9 Zahle, M., 'Jan Verhoeven in Memoriam', in: Arkitekten 97(1995)13, p. 448. 10 Mededeling Caroline Verhoeven, d.d. 01.11.2010. 1 Twee van Jan Verhoevens maquettes -Woningcomplex Hofdijk Rotterdam en Studentenhuisvesting Drienerloo- zijn te zien in de schatkamer van het NAi die in september 2011 werd geopend. 12 Herman Hertzberger herinnert zich bij binnenkomst in Verhoevens atelier de kasten vol maquettes in verrassende vormen, ‘die razend snel in elkaar gezet werden’, gesprek d.d. 16.11.2011. 13 Hos, W.jJ, Vastenburg, G., 50 jaar wel en wee in: Komma, jubileumuitgave van het personeelsorgaan van Verhoeven Ingenieurs, oktober 1983, p. 5-6. 14 Knoll, W.H., Ter Herinnering in: Komma (1983) p. 1. 15 Komma (1983) p. 51. 16 Komma (1983) p. 1 en Vraaggesprekken met oud-medewerkers in: Komma (1983) p. 23. 17 Thau, C., Arkitekturen som tidsmaskine, Kopenhagen 2010, p. 31, p. 33, p. 39. Thau verwijst naar Bachelard, G.,The Poetics of Space, the classical look at how we experience intimate places, Boston 1994, p. 5-7. 18 Archief NAi - BNAR, biografische gegevens over Nederlandse Architecten. Koninklijke Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst, Bond van Nederlandse Architecten (BNA). Aangifte voor het lidmaatschap, 23.08.1966. 19 NAi - VERH d 421, doktersverklaring 07.01.1945 door arts J.A. Boorsma, Amersfoort. De verklaring is waarschijnlijk opgesteld om Verhoeven ervan te vrijwaren om in Duitsland tewerkgesteld te worden. 20 Sepp, brief aan Jan Verhoeven van vriend uit Middletown, gedateerd 13 juni 1949. Sepp werkte tijdelijk op de Amerikaanse afdeling van Polak Fruital Works. Sepp’s vader werkte in Amersfoort bij de Nederlandse vestiging van dit bedrijf. Archief Caroline Verhoeven. 21 Interview Just Coehoorn d.d. 23.10.2010. 22 Knoll (1983) p. 44. 23 Strauven, F., 'Jan Verhoeven : Het wezenlijke reikt verder dan het sociale', in: Niet om het even…wel evenwaardig van en over Aldo van Eyck, Amsterdam 1982, p. 93. 24 Knoll (1983) p. 44. 25 Wendt, D., Academie van Bouwkunst 1908-2008, Rotterdam 2008, p. 131. 26 NAi - VERH, d 429. 27 Eyck, A. van, 'Aquarium-beoordeling door docent Aldo van Eyck', Forum 14(1960)2, p. 69-72. 28 Isometrie van aquariumontwerp uitgevoerd door oud-medewerker van Jan Verhoeven, P.A. van Ravenswaay. 29 De nog steeds bestaande opleiding Dalcroze is opgericht door Emile Jacques-Dalcroze (1865-1950). Belangrijke elementen in deze opleiding zijn eurythmics, zingoefeningen en improvisatie. In Verhoevens werken ligt een sterke nadruk op de wijze waarop je je door de ruimte beweegt. Aangezien Eva zijn eerste raadgever was kan zij met haar wortels in een milieu als hier aangeduid invloed op genoemde kwaliteit gehad hebben. 30 Gesprek met Caroline Verhoeven d.d. 01.11.2010. 31 Brief van zanglerares Saskia Verhoeven, dochter van Jan en Eva, ontvangen d.d. 01.11.2010. 32 Gesprek met Caroline Verhoeven d.d. 01.11.2010. 33 Giedion (1967), p. 698. Het congres was gepland in Moskou maar werd afgezegd. Volgens Giedion met de volgende reden: “… the avantgarde had no place in Stalins Russia”… 34 Giedion (1967), p. 702-703. 35 Dijk, H. van, Architectuur in Nederland in de twintigste eeuw, Rotterdam 1999, p. 122. 36 Dijk, H. van. (1999) p. 123. 37 Herman Hertzberger, gesprek d.d. 16.11.2011. 38 Zahle, M. 'Het Nieuwe Bouwen 1920-1960' in: Arkitekten, 85(1983)18, p. 361-365. 39 Vriend, J.J., Architectuur van deze eeuw, Amsterdam 1959, p. 52. 40 Dijk, H. van, Architectuur in Nederland in de twintigste eeuw, Rotterdam 1999, p. 66, 67 en data in Het Nieuwe Bouwen 1920-1960, Delft 1982, p. 16-18. 41 Vriend, J.J. (1959) p. 39. 42 Het Nieuwe Bouwen 1920-1960, Delft 1982, p. 8. 43 Onder meer B. Merkelbach, A. Bodon en K. Limperg waren lid van deze studiegroep. 44 Dijk, H. van, (1999) p. 100. 45 Dijk, H. van, (1999) p. 134. 46 Dijk, H. van, (1999) p. 134. 47 Dijk, H. van, (1999) p. 100-101. 48 Hengeveld, J. en Strauven, F., Piet Blom. 2008, p. 5. 49 Eyck, A. van, 'Aquarium-beoordeling door docent Aldo van Eyck', in: Forum 14(1960)2, p. 69-71. 50 Strauven, F, 'Jan Verhoeven : Het wezenlijke reikt verder dan het sociale', in:Niet om het even; van en over Aldo van Eyck, Amsterdam 1982. Interview met Jan Verhoeven, p. 93. Een andere leerling, Peter Defesche, afgestudeerd in 1984, onderschrijft mijn (MZ) indruk, zie p. 533. 51 Ook in Kopenhagen, waar de auteur toen woonde, werd dit project bediscussieerd. 52 Configuratief: ‘de term duidt op de mogelijke ordening van verschillende elementen tot een coherente figuur, een pregnante gestalte waarin deze elementen zelf een nieuwe betekenis verwerven’. Strauven, F., Aldo van Eyck relativiteit en verbeelding, Amsterdam 1994, p. 377; Zie ook Hengeveld, J. en Strauven, F., Piet Blom, 2008, p. 11. 53 Interview met Jan Verhoeven, 'Jan Verhoeven over het vak: De architectuur is verziekt', in : Cobouw 3(1975)24, p. 123-124. Nadruk op het emotionele, (…)veel manieren om lief te hebben(…) Interview met J.V. archief MZ. Jan Verhoeven omdat hij bouwen een van a tot z menselijk proces vindt. (…)vormgeven aan een bepaald levensgevoel(…), informaliteit laten zien. 54 Strauven, (1994), p. 123-124; zie ook Thorsen, J. J., Modernisme i dansk kunst specielt efter 1940, Kopenhagen 1965, p. 100. 55 Strauven (1994), p. 125, 130. 56Strauven (1994), p. 110 vergadering in ‘de 8 en Opbouw ‘ 1946 citaat Hein Salomonson: ‘hij trapte echt muren om’. Zie ook noot 3 p. 24-25. Een discussie die alle architectengeneraties meegemaakt zullen hebben. Zelf (MZ) heb ik ervaren dat deze discussie heel heftig kan zijn en aanleiding geeft tot vorming van clubjes. 57 Strauven (1994), p. 80, 465, 467. 58 Strauven (1994), p. 468. 59 Beerends, A., Een structuur voor het raadhuis van Amsterdam, in: Tijdschrift voor Architectuur en Beeldende Kunsten, 36 (1969)1, p. 13-15. 60 Strauven (1994), p. 392 en p. 394. Vergelijk ook de reis van architect Herman Haan (1914-1996) naar het Matmata plateau in Zuid Tunesië waar hij de nomadische bewoners (Berbers) volgde. Zie: Haan, H., Leven in de woestijn, in: Forum, 15 jrg, 1960, p. 8-15. 61 Strauven (1994), p. 394. 62 Strauven (1994), p. 288, 294, 295. 63 Lüchinger, A., Structuralism in Architecture and Urban Planning. Strukturalismus in Architektur und Städtebau. Stucturalisme en architecture et urbanisme, Stuttgart 1981, p. 37, 100, 135. 64 Beerends, A. in Tijdschrift voor Architectuur en Beeldende Kunst 36(1969)1, p. 15. 65 Idsinga, T., Steen: Nederlandse architecten over hun drijfveren, denkbeelden, en werkwijze, Amsterdam 2009, p. 86. 66 Herman Hertzberger sprak over de boerse, eenvoudige details van Verhoeven en zijn vermogen om met weinig middelen iets karakteristieks te maken. Gesprek d.d. 16.11.2011. 67 Füeg, F., 'Stichting Architecten Research', in: Vernieuwende Nederlandse architectuur, Hasselt 1970, p. SAR 1-11. 68 Füeg, F., (1970) SAR 2. 69 Habraken, N.J., De dragers en de mensen; het einde van de massawoningbouw, Amsterdam 1961, p. 7. 70 Bekaert, G., 'Het andere wonen : een studie van ir. Habraken', in: De Linie, 25.01.1963. 71 Habraken, N.J., De ontwikkeling van een structuur, 1967, gekleurde folder (MZ archief). 72 Haan, H., Haagsma, I., Een onderwerp van voortdurende zorg, het naoorlogse bouwen in Nederland, Utrecht 1983, p. 136-137. 73 Habraken, N.J. (1961), p. 81. 74 Inlichting van J.Chr. Carp, Eindhoven op 01.12.11; hij was de opvolger van Habraken als directeur van de stichting. Carp zei dat de stichting sprak over bewonerszeggenschap in plaats van over inspraak. 75 Dien, A. van, De nationale stichting nieuwe woonvormen, p. 7. Archief MZ. Rode brochure zonder datum. 76 Rode brochure voor De Stichting Nieuwe Woonvormen, zonder datum, titel ( MZ archiefmap DSNW). 77 Fiedeldij Dop, Ph.H., ‘Nieuwe Woonvormen, in: Stedebouw en Volkshuisvesting, 49(1968)12, p. 475-478. 78 Kalverda, B., De nationale stichting nieuwe woonvormen. Een initiatief tot verandering van de volkswoningbouw in de 70’er jaren, K3 Architectuur 417090. Dato 11. 1981. 79 Timmer, P., 'Stichting Nieuwe Woonvormen 1968-1977, of het wel en wee van idealisme', in: Bouw 37(1983)17 p. 38-40 en 37(1983)18, p. 36-38. 80 Bij diverse geledenheden heeft de auteur Verhoeven dit zo horen uitleggen. 81 Timmer, P. (1983), p. 37-38. 82 Lavalette, W.A.R., ‘De Stichting Experimentele woningbouw’ in: Vernieuwende Nederlandse Architectuur, Hasselt 1970, p. 1-4 83 Lavalette, 1970 p. 1-4. 84 Brochure uitgegeven door Stichting Experimentele Woningbouw Utrecht : 8 Diagoon Woningen te Delft, Ondertitel: Huis = Karkas + Invulling, geen datum geen pagina nummers. 85 Beerends, A. ‘Een half eksperiment in Delft, Herman Hertzberger, de overheid en het particulier initiatief’ in: Tijdschrift voor Architectuur en Beeldende Kunsten 37(1970)2, p. 29-32. 86 Het team van medewerkers bestond uit een projectontwikkelaar/directeur, een econome, een bouwkundig ingenieur, een opbouwwerker, een financieel-administratief medewerkster, een documentaliste en nog een aantal andere specialisten. 87 Dicou, B., (2005), p. 63, 64. 88 Tummers, Nic.H.M., Mathieu Lauweriks zijn werk en zijn invloed op architectuur en vormgeving rond 1910: ‘De Hagener Impuls’, Hilversum 1968, p. 12. 89 De ouders van Hertzberger en de ouders van Jans vrouw Eva waren vrienden. De families hielden contact en toen de Verhoevens in Hoevelaken woonden, kwamen de Hertzbergers gedurende vele jaren zomers bramen plukken. 90 Deze correctie was van J.F. van Regteren Altena, die ook mede het grondpeil in fase drie heeft bepaald. 91 'Woonerven en zitkuilen. De kritiese jaren zeventig’, tentoonstelling in het NAi 18 juni - 4 oktober 2004; de citaten komen uit de dvd ‘Seventies Memories’ die op de tentoonstelling vertoond werd. Een andere dvd met de titel ‘Huizen met een Ziel’ werd ook op de tentoonstelling vertoond. Deze dvd in bezit van het NAi is beschadigd en kon niet bekeken worden. Zie ook de publicatie horend bij deze tentoonstelling: Vletter, M. de, De kritiese jaren zeventig, Rotterdam, 2004. 92 Eternit, Internationale prijs voor architectuur 1976. Verslag van de beraadslagingen van de jury, p.2-3, (totaal 26 p.), privé-archief Caroline Verhoeven. 93 Eternit (1976) p. 1-2. 94 Eternit (1976) p. 26. 95 Gesprek met Caroline Verhoeven d.d. 30.11.2010. 96 Eternit, International prize for architecture 1976, Press Information p. 2 (totaal 2 p.), privé-archief Caroline Verhoeven. 97 Verhoeven, J.,’Wooncollectief Purmerend architectenbureau Jan Verhoeven te Hoevelaken’ in: Bouw 41(1986)19, p. 34-37. 98 Dicou, B.; Govaars, M.; Kraaijeveld, M., 'Van ideaal tot Realiteit. 20 jaar Woonkollektief Purmerend [1985-2005]', in: Dicou, B, Van 'premiekopers' tot 'Stichting 28, Purmerend 2005. 99 Dicou, B. (2005), p. 16 100 NAi-VERH, d. 295, d. 339. 101 Kroon, B., Piet Blom: 'Dan maar de ’smerige artist’ zijn, in: De Tijd 27.06.1975, p. 17 -21. Het is interessant Verhoevens verrassende wandvorm in de slaapkamer van de zeeman te vergelijken met Piet Blom’s paalwoningen, ook van 1975, waar hij werkt met verdiepingen met schuine zijden. 102 Roos, J., 'Praten met Jan Verhoeven', in: Het Parool,13.05.1976. 103 Bouten, J., 'Mensen hongerig naar een woning met een ziel, in: Amersfoortse Courant -Veluws Dagblad, 18.06.1977. 104 Konijnenbelt, A., 'De woningnood mag nooit een excuus zijn voor die rotrijtjes', in: Amersfoortse Courant-Veluws Dagblad, 28.11.1981. 105 Strauven, F., Aldo van Eyck relativiteit en verbeelding, Amsterdam 1994, p. 80. 106 Enklaar, J., 'Architect: Jan Verhoeven: Als ik ergens de pest aan heb, is het patserij', in: Hoevelakens Nieuwsblad, 26.09.1979. 107 Doel, H.G., van den, 'Dorpsschool Rozendaal van Jan Verhoeven: samenspel van traditie en vernieuwing' in: Christelijk Pedagogisch Studieblad (1975)3, p. 75-79. Zie ook: Van den Doel H.G., Ik heb op de fluit gespeeld, Hoevelaken p. 52-62. 108 Doel, H.G., van den (1975), p. 75. 109 Doel, H.G., van den (1975), p. 76. 110 Doel, H.G., van den (1975), p. 76. 111 Doel, H.G., van den (1975), p. 79. 112 Bij het opruimen van tekeningen e.d. van Jan Verhoevens atelier attendeerde Eva Verhoeven de auteur op de school in Heumen. 113 Tummers, Nic.H.M., J.L. Mathieu Lauweriks, zijn werk en zijn invloed op architectuur en vormgeving rond 1910: ’De Hagener Impuls’, Hilversum 1968, p. 12. Oorspronkelijk verschenen in: Bouwkundig Weekblad, 85(1967)23, 24 ,25. 114 Blair,S., Jonathan Bloom, J., 'Tegels als decortatie', in: Hattstein, M.; Delius P., Islam: Kunst en Architectuur, Keulen 2000. Zie ook binnenkaft van dit boek. Volgens Jan Verhoevens dochter Caroline heeft Jan V. vele keren plaatjes in dit boek bekeken, lezen deed hij niet, een bekende studievorm voor architecten. 115 Archief NAi-VERH d. 51. Van 02.06.1957 tot 09.06.1964 was Verhoevens vader lid van het schoolbestuur. 116 Heijdenrijk, G.J., De geheimste bedoelingen, in: Tijdschrift voor Architectuur en Beeldende Kunsten. Katholiek Bouwblad, XXXIV(1967)6, p. 121-143. Dit eerste ontwerp voor deze school uit 1961 is slechts bekend door dit artikel van Verhoevens vriend architect Leo Heijdenrijk. Hij beschrijft het met korte zinnen, onder andere: Het gebouw bestaat uit drie delen. In de onderbouw bevinden zich de werkplaatsen. (…)In het tussenlid zijn de expressielokalen geprojecteerd, het hoofd en handwerk(…). In de bovenbouw hebben de theorielokalen, het hoofdwerk, een plaats gevonden. (…)De leiding van de school heeft haar ruimten in het hart van het gebouw. Van hieruit kan zij gemakkelijk overal toezicht uitoefenen. (…)De L.T.S. heeft een piramidale vorm. (…0Het taps toelopen doet een grote centrale hal ontstaan…. Vanuit de hal verspringen de niveau`s met halve verdiepingen.(…) Bepaalde overeenstemmingen met het aquarium en het uiteindelijke ontwerp springen in het oog. 117 Archief NAi-VERH d. 31. 118 Oorspronkelijk: De Stijl 6(1924)6/7, p. 81, 11 Ruimte en tijd. De Stijl 2 1921-1932. Complete reprint 1968, Amsterdam-Den Haag, p. 389. 119 Loon van J.A., Er moet iets zijn tussen hemel en aarde, er zijn zo veel geheimen, in: Komma, jubileumuitgave van het personeelsorgaan van Verhoeven Raadgevende ingenieurs BV, october 1983. Interview met Jan Verhoeven: "voor de symmetry van Oud heb ik minder affiniteit, al vond mijn vader hem erg goed. Dat geldt ook voor het werk van Rietveld, dat ik wel kan begrijpen. Hij vond mijn tweede huis erg mooi." (waarschijnlijk verwijzing naar Huis Carree, Princenhoflaan 6 en 8, Leusden van Jan Verhoeven). 120 De Grote Bosatlas, Groningen 1998/1999, p. 14. 121 Hest, J.H.J., ‘Kemperbergerweg 783’ , Arnhem, 2006, p. 1-15. Motivering in verband met het opnemen van het gebouw op de gemeentelijke monumentenlijst, Gemeente Arnhem, afdeling Erfgoed. 122 Wie zoals de auteur in de wijk langs de Kyftenbeltlaan in Hoevelaken in een slaapkamer in een van de huizen van de laatste fase van deze wijk op bed heeft gelegen, weet hoe plezierig het kan zijn om de balkenverdeling van een huis van Verhoeven een tijdje te bekijken. Daarom is veel tijd gebruikt om erachter te komen hoe dit dak van de stallingsruimte was samengesteld. Mede dankzij foto’s uit Caroline Verhoevens archief is het uiteindelijk mogelijk geweest. 123 Hest, J.H.J. (2006), p. 4. 124 ‘Een typisch Verhoeven ontwerp’. Gesprek met Peter van Ravenswaay op 16.06.2011. Een trap die in zijn principe bekend is van het Franse kasteel Chambord. 125 P.A. van Ravenswaay maakte de auteur hierop attent. 'Verhoeven hield heel veel van kruisingen'. Gesprek met P.A. van Ravenswaay op 16.06.2011. 126 Smienk, G., Niemeijer, J., Palladio, de villa en het landschap, Bussum 2011, p. 148. In dit boek wordt onder meer de kosmische as genoemd, een as die te vinden is in veel van Verhoevens huizen. Verhoeven was zeer geïnspireerd door Palladio, zoals te zien in zijn eigen huis op Park Weldam 10 in Hoevelaken. In de jaren zestig volgde de auteur een cursus over Palladio buiten Vicenza en maakte dia's van diverse villa's van Palladio in Veneto. Verhoeven leende deze keer op keer voor lezingen. 127 Zwinkels, C., 'Jan Verhoeven op zijn best: Rijksbrandweeracademie te Schaarsbergen', in: De Architect 12(1981)11 p. 87.