Verster, Jan

Na de HTS-bouwkunde te hebben doorlopen vervolgt Jan Verster (geb. 1924) zijn scholing aan de VBO in Arnhem (diploma 1953), en nadien aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam (diploma 1956). Tijdens de opleidingstijd in Arnhem is Verster als student werkzaam bij ir. H. Brouwer en ir. J.J.M. Vegter. Bij het bureau van Vegter - Vegter was in die tijd rijksbouwmeester - werkte Verster onder andere mee aan het ontwerp voor het provinciehuis van Arnhem. Later, tijdens zijn opleidingstijd in Amsterdam tussen 1954 en 1956, verricht Verster werkzaamheden voor het bureau van ir. F.W. de Vlaming. Na in 1956 het diploma aan de Academie van Bouwkunst te hebben behaald houdt Verster zich bezig met het verbouwen van woningen. Hij ontwerpt voorbeeldige, haast academische jaren '50-interieurs. Functionele inrichtingen compleet met vingerplanten en Miro-sculpturen in de boekenkast. In dezelfde tijd verwerpt de schoonheidscommissie van Blaricum een van zijn ontwerpen voor een bungalow. Een dergelijk type huis werd 'op dit terrein onaanvaardbaar' geacht. In het zelfde jaar vindt een kentering plaats. Verster wordt in 1956 door ir. B. Merkelbach en ir. P.J. Elling gevraagd een deel van hun particuliere opdrachten over te nemen. Merkelbach die sinds 1946 voor Koninklijke Zwavelfabriek Ketjen nv werkte wordt in 1956 benoemd tot stadsbouwmeester van Amsterdam en moet om die reden opdrachten afstoten. Verster neemt het aanbod aan. En na enige tijd als supervisor te hebben opgetreden draagt Merkelbach samen met zijn opdrachten een deel van zijn tekeningenarchief aan Verster over. De stijgende conjunctuur vanaf de jaren vijftig bracht met name in de jaren zestig een industriële explosie teweeg.' Hand in hand met de gunstige economische situatie en de groei van de industrie maakt ook de utiliteitsbouw vanaf het begin van de jaren '60 een tamelijk explosieve groei door. Precies aan de vooravond van deze ontwikkeling neemt Verster de industriële opdrachten van Merckelbach over. Verster komt tot over de oren in het werk en richt een eigen bureau op in associatie met ir. P.K.A. Pennink. De samenwerking zou een jaar duren. Later worden ir. Tj. Dijkstra (in 1958) en ir. J. Cannegieter (in 1960) als medewerkers aangetrokken. Dit zou leidden tot de oprichting van architectengroep Verster Dijkstra Cannegieter in 1965. Zo kwam vanaf de vroege jaren '60 tot aan de jaren '70 het zwaartepunt in het werk van Verster bij de industriële architectuur te liggen. Verster raakt onder de indruk van het barokke vormenspel van leidingen en tanks. Over de relatie industrie/architectuur ontwikkelt hij specifieke ideeën. Architectuur wordt door Verster onderworpen aan de eisen van het productieproces 'de apparatuur [is] bij een chemisch bedrijf zeer boeiend, (...) de architectuur [kan] niet ondergeschikt genoeg blijven.' Later nog stelt Verster dat zijn architectuur als een 'louter omhullen van apparatuur' moet worden gezien. Wel blijft Verster, evenals in zijn jaren '50 interieurs kleuraccenten aanbrengen in zijn industriële bouwwerken. Het productieoptimisme van de jaren '60 is van invloed op het tempo waarin gebouwd moet worden: er is haast bij geboden. Dit hoge bouwtempo komt de kwaliteit van het ontwerp niet altijd ten goede. Er moest niet alleen in sneltreinvaart worden gebouwd, ook het ontwerp zelf behoorde een gesmeerde efficiency uit te stralen. Bij het ontwerp diende rekening te worden gehouden met 'de vlotte en informele interne communicatie en het zeer dynamische karakter van het bedrijf.' Zo voldeed de architectengroep aan de 'behoefte aan een nieuwe kantine waar 100 man in korte tijd een broodlunch ...,' door binnen afzienbare tijd 'een zeer ruime kantine met een snelwerkende uitgifte' te ontwerpen. Het antwoord op het vooruitgangsoptimisme van de jaren '60 bleef niet uit. Sociale bewegingen kwamen op. Het 'bielzentijdperk' kondigde zich aan. Ook architectengroep Verster Dijkstra Cannegieter blijkt gevoelig voor de inspraakgolf die in deze jaren op gang kwam. Dit is in het ontwerpproces te herkennen: 'De planning geschiedde zonder 'deskundige' tussenschakels maar met veel contact tussen de mensen (...), waardoor een optimale realisatie van eisen en wensen mogelijk was.' Bij een ander ontwerp wordt gekozen voor een meer menselijke maat in de architectuur, die gekenmerkt wordt door elementen 'met een kleinschalig karakter (...) en met de gemeenschapsruimte als verbindend element.' In 1980 vertrekt Verster naar EGM architecten bv in Dordrecht. In hetzelfde jaar wordt Dijkstra rijksbouwmeester. Na de wollige jaren '70 gaat Verster zich in het midden van de jaren '80 bezig houden met het bouwen in baksteen. Zijn NCRV kantoor in Hilversum neemt 'een geheel eigen plaats [in] binnen de recente baksteenarchitectuur in ons land.' In de late jaren '80 legt Verster zich opnieuw toe op het inrichten van interieurs waarin hij de knusse jaren '70 ver achter zich heeft gelaten. Voor een advocatenkantoor in Den Haag ontwerpt hij 'een verzorgd interieur met af en toe onconventioneel materiaalgebruik.' In 1989 treedt Jan Verster uit het bureau EGM, wordt projectarchitect en neemt diverse bestuursfuncties op zich.

Verster, Jan

Na de HTS-bouwkunde te hebben doorlopen vervolgt Jan Verster (geb. 1924) zijn scholing aan de VBO in Arnhem (diploma 1953), en nadien aan de Academie van Bouwkunst in Amsterdam (diploma 1956). Tijdens de opleidingstijd in Arnhem is Verster als student werkzaam bij ir. H. Brouwer en ir. J.J.M. Vegter. Bij het bureau van Vegter - Vegter was in die tijd rijksbouwmeester - werkte Verster onder andere mee aan het ontwerp voor het provinciehuis van Arnhem. Later, tijdens zijn opleidingstijd in Amsterdam tussen 1954 en 1956, verricht Verster werkzaamheden voor het bureau van ir. F.W. de Vlaming. Na in 1956 het diploma aan de Academie van Bouwkunst te hebben behaald houdt Verster zich bezig met het verbouwen van woningen. Hij ontwerpt voorbeeldige, haast academische jaren '50-interieurs. Functionele inrichtingen compleet met vingerplanten en Miro-sculpturen in de boekenkast. In dezelfde tijd verwerpt de schoonheidscommissie van Blaricum een van zijn ontwerpen voor een bungalow. Een dergelijk type huis werd 'op dit terrein onaanvaardbaar' geacht. In het zelfde jaar vindt een kentering plaats. Verster wordt in 1956 door ir. B. Merkelbach en ir. P.J. Elling gevraagd een deel van hun particuliere opdrachten over te nemen. Merkelbach die sinds 1946 voor Koninklijke Zwavelfabriek Ketjen nv werkte wordt in 1956 benoemd tot stadsbouwmeester van Amsterdam en moet om die reden opdrachten afstoten. Verster neemt het aanbod aan. En na enige tijd als supervisor te hebben opgetreden draagt Merkelbach samen met zijn opdrachten een deel van zijn tekeningenarchief aan Verster over. De stijgende conjunctuur vanaf de jaren vijftig bracht met name in de jaren zestig een industriële explosie teweeg.' Hand in hand met de gunstige economische situatie en de groei van de industrie maakt ook de utiliteitsbouw vanaf het begin van de jaren '60 een tamelijk explosieve groei door. Precies aan de vooravond van deze ontwikkeling neemt Verster de industriële opdrachten van Merckelbach over. Verster komt tot over de oren in het werk en richt een eigen bureau op in associatie met ir. P.K.A. Pennink. De samenwerking zou een jaar duren. Later worden ir. Tj. Dijkstra (in 1958) en ir. J. Cannegieter (in 1960) als medewerkers aangetrokken. Dit zou leidden tot de oprichting van architectengroep Verster Dijkstra Cannegieter in 1965. Zo kwam vanaf de vroege jaren '60 tot aan de jaren '70 het zwaartepunt in het werk van Verster bij de industriële architectuur te liggen. Verster raakt onder de indruk van het barokke vormenspel van leidingen en tanks. Over de relatie industrie/architectuur ontwikkelt hij specifieke ideeën. Architectuur wordt door Verster onderworpen aan de eisen van het productieproces 'de apparatuur [is] bij een chemisch bedrijf zeer boeiend, (...) de architectuur [kan] niet ondergeschikt genoeg blijven.' Later nog stelt Verster dat zijn architectuur als een 'louter omhullen van apparatuur' moet worden gezien. Wel blijft Verster, evenals in zijn jaren '50 interieurs kleuraccenten aanbrengen in zijn industriële bouwwerken. Het productieoptimisme van de jaren '60 is van invloed op het tempo waarin gebouwd moet worden: er is haast bij geboden. Dit hoge bouwtempo komt de kwaliteit van het ontwerp niet altijd ten goede. Er moest niet alleen in sneltreinvaart worden gebouwd, ook het ontwerp zelf behoorde een gesmeerde efficiency uit te stralen. Bij het ontwerp diende rekening te worden gehouden met 'de vlotte en informele interne communicatie en het zeer dynamische karakter van het bedrijf.' Zo voldeed de architectengroep aan de 'behoefte aan een nieuwe kantine waar 100 man in korte tijd een broodlunch ...,' door binnen afzienbare tijd 'een zeer ruime kantine met een snelwerkende uitgifte' te ontwerpen. Het antwoord op het vooruitgangsoptimisme van de jaren '60 bleef niet uit. Sociale bewegingen kwamen op. Het 'bielzentijdperk' kondigde zich aan. Ook architectengroep Verster Dijkstra Cannegieter blijkt gevoelig voor de inspraakgolf die in deze jaren op gang kwam. Dit is in het ontwerpproces te herkennen: 'De planning geschiedde zonder 'deskundige' tussenschakels maar met veel contact tussen de mensen (...), waardoor een optimale realisatie van eisen en wensen mogelijk was.' Bij een ander ontwerp wordt gekozen voor een meer menselijke maat in de architectuur, die gekenmerkt wordt door elementen 'met een kleinschalig karakter (...) en met de gemeenschapsruimte als verbindend element.' In 1980 vertrekt Verster naar EGM architecten bv in Dordrecht. In hetzelfde jaar wordt Dijkstra rijksbouwmeester. Na de wollige jaren '70 gaat Verster zich in het midden van de jaren '80 bezig houden met het bouwen in baksteen. Zijn NCRV kantoor in Hilversum neemt 'een geheel eigen plaats [in] binnen de recente baksteenarchitectuur in ons land.' In de late jaren '80 legt Verster zich opnieuw toe op het inrichten van interieurs waarin hij de knusse jaren '70 ver achter zich heeft gelaten. Voor een advocatenkantoor in Den Haag ontwerpt hij 'een verzorgd interieur met af en toe onconventioneel materiaalgebruik.' In 1989 treedt Jan Verster uit het bureau EGM, wordt projectarchitect en neemt diverse bestuursfuncties op zich.