Rietveld, Jan Cornelis

J.C. Rietveld (1919-1986) Jan Rietveld is op 27 april 1919 in Utrecht geboren als zoon van de architect Gerrit Rietveld (1888-1964) en op 17 december 1986 in Amsterdam overleden. Hij groeide op in een omgeving waarin het gedachtegoed van De Stijl en het Nieuwe Bouwen bekend terrein waren. Hij is gevormd in door het onconventionele milieu van zijn beroemde vader. In het gezin was een sfeer van grote vrijheid, iedereen moest zijn eigen weg vinden, niet perse via een gerichte schoolopleiding. Toen het op school met Jan Rietveld niet zo goed ging stuurde vader Gerrit hem naar aannemer Moolenbeek, die veel voor Rietveld werkte, om timmeren te leren timmeren. Op een loonlijst uit 1941 van Moolenbeek komt de naam van Jan Rietveld voor, die voor een timmerloon van vijf gulden per week bij hem in dienst was. In de oorlog werkte Jan Rietveld op de architectenbureaus van Van Tijen & Maaskant en Brinkman & Van den Broek. Hij woonde in die tijd bij Jaap Bakema in de Bergpolderflat. Zij kenden elkaar van het werk bij Van Tijen. Om aan de Arbeitseinsatz te ontkomen probeerden ze samen in 1943 via Spanje naar Engeland te vluchten via een Franse ontsnappingsroute, maar kwamen in Frankrijk in een dwangarbeiderskamp terecht. Na een jaar zijn ze met Franse hulp ontsnapt. Na de oorlog heeft hij nog een tijd bij zijn vader in Utrecht gewerkt maar vertrok al snel naar Amsterdam. Daar volgde hij aan de Academie van Bouwkunst de avondopleiding en werd lid van "De 8 ". Hij studeerde af in 1949 bij B. Bijvoet.Zijn eerste opdracht in 1947, nog tijdens zijn studie, was een verbouwing van een dokterswoning in Ameide. Door een stalen wenteltrap in het midden van de woning te plaatsen en deze te bekleden met matglazen wanden trok hij de aandacht van vakgenoten. Jan Rietveld bouwde veel vrijstaande woningen vaak met een praktijkruimte. Als interieurarchitect heeft hij ook een groot aantal verbouwingen op zijn naam staan. Zijn bekendste gebouw is het flatgebouw Westereind in Amsterdam (Slotermeer) gelegen langs de A10. Naast woningbouw heeft hij weinig opdrachten uit andere sectoren gekregen. Uitzonderingen hierop zijn het flatgebouw Westereind in Amsterdam en het Gewestelijk arbeidsbureau in Hoorn. Daarnaast is er een aantal grote projecten die niet gerealiseerd zijn, zoals het recreatiepark 'Futuron' in Emmen, stadsvernieuwingproject Martinikerkhof Groningen en een scheepvaartmuseum in Lelystad. Voor Jan Rietveld was een goede samenwerking tussen opdrachtgever en architect van essentieel belang. Ieder werk was voor hem een nieuwe uitdaging om tot de kern van de opdracht te komen. Veel gesprekken en briefwisselingen gingen vooraf aan het definitief ontwerp. De woningen werden op maat gemaakt voor de bewoners,waren praktisch ingericht. Uitgangspunt was de situering in de omgeving en een goed kloppende plattegrond. De plattegrond was bepalend voor het totale ontwerp. Rietveld was van mening dat wanneer plattegronden en doorsneden in orde waren de gevels automatisch klopten. Een opvallend kenmerk in de plattegronden van Jan Rietveld is de introductie van diagonale zichtlijnen in de overigens orthogonale ontwerpen. Deze schuine geleding geeft een groot ruimtelijk effect. In de vaak kleine woningen wist hij op deze wijze veel ruimte te creëren. Het kleinste huisje dat hij in Bergen bouwde voor J.Rona (1962) was slechts 220 m3. Door hoekverdraaiing en schuine wanden lijkt het aanmerkelijk groter. De woonruimte verwijdt zich naar buiten toe, terwijl het terras weer naar binnen wordt gehaald. Dit was voor hem een geliefd middel om binnen- en buiten met elkaar te verbinden. Terrassen en balkons hadden een belangrijke functie: het tussengebied tussen binnen en buiten. In het weekendhuis in Teuven (1968) werd een hoek afgeschuind die vervolgens via een grote glazen pui doorliep in een terras, wat een bijzonder ruimtelijk effect had. Zijn woningen konden extreem open en tegelijk extreem gesloten zijn. Ook andere middelen werden aangewend zoals niveauverschillen met een splitlevel (Woonhuis in Bentveld 1963) of een extra hoog plafond. Met schoon metselwerk in het interieur werd de binnenruimte als een voortzetting van het exterieur gezien. De buitengevel kreeg vaak extra accenten door middel van terugliggende voegen waardoor een levendig licht en schaduw effect ontstond. Aldo van Eyck gaf een treffende beschrijving van de blikverruimende toepassingen in het werk van Jan Rietveld: "Mensen wenden hun blik, hoofd of lichaam niet schoksgewijs 90 graden om als soldaten, maar anders. Daarop zou het gebouwde toch redelijkerwijze moeten reageren door 'wendingen' te maken die de blik van de beschouwer voldoende leiden om geen desoriëntatie te veroorzaken. In en om de huizen van Jan Rietveld gebeurt dit, en het is mede hierom dat hij steeds nadrukkelijker tegelijk orthogonaal als diagonaal (dubbel orthogonaal) is gaan ontwerpen. Door wanden, puien en dus vanzelf ook openingen daarin, een kwartslag te draaien, convergeert de bouwrichting met het aandachtsverloop - anticipeert als het ware. De begrenzing van de ruimte wendt zich dan plaatselijk en achtereenvolgens minder abrupt dan bij een louter othogonale opzet mogelijk is, naar de beschouwer toe of van hem af." De suggestieve ruimtewerking in de plattegronden is ook terug te vinden in de plaatsing van een openhaard: nooit centraal in het midden. Het overgangsgebied tussen openbaar en privé kreeg aandacht bij entrees, iets teruggelegd of voorzien van een luifel, als beschutting tegen weer en wind. Terras en tuin werden vaak via een buitentrap met zelfuitkragende treden verbonden: woonhuis Van Gelder in Bergen (1960), woonhuis Bots in Berkel en Rodenrijs (1957) en woonhuis Klein in Tienhoven (1951). In woonhuis Kuiper in Bergen (1961) werd een binnentrap met zelfuitkragende treden toegepast als verbinding tussen woonkamer en insteekverdieping. De wensen van de opdrachtgevers konden ver gaan en in combinatie met de welstandsvoorschriften kon dat leiden tot opmerkelijke ontwerpen zoals bij het woonhuis Kuiper in Bergen (1961) waar om windhinder te verminderen de hoeken van de woning werden afgerond. Deze ronde hoeken vroegen haast om de karakteristieke rietbedekking voor de kap die de welstand eiste. Ronde hoekvormen kwamen ook voor in het woonhuis Nandorff te Wassenaar (1972). Hier was het de open haard die deze vormen bepaalde. Geplaatst in een hoek van de woonkamer is op de zelfde hoek maar dan aan de buitengevel eveneens een haard geplaatst met als logische oplossing een ronde hoek. Ook in de keuze van materialen liet Rietveld zich leiden door de wensen van de bewoners en de eisen van de welstand. Rietvelds manier van ontwerpen had iets verrassends. Zijn schetsontwerpen ontstonden aan de borreltafel van stamcafés op kleine papiertjes, bierviltjes of sigarendoosjes (schaal 1:200) om er vervolgens op dezelfde schaal maquettes van te maken van karton, stevig papier en glas, vaak niet groter dan een vuist. Op het juiste moment wist hij ze uit een broekzak te toveren. Hoe klein de maquettes ook waren vaak was de hele indeling inclusief het meubilair er al in opgenomen. Rietveld was een ware maquette kunstenaar en heeft deze ontwerpwijze aan veel van zijn leerlingen overgedragen. In 'De Kring' aan het Leidseplein in Amsterdam, op een steenworp afstand van zijn woning, was hij bijna dagelijks te vinden. Daar ontstonden contacten die hem menig opdracht opleverde uit de kunstenaars- en uitgeverswereld. Als docent aan verschillende opleidingen (Enschede, Amsterdam, Delft) heeft Jan Rietveld een bijzondere plaats ingenomen. Vanaf 1951-1955 is hij docent interieurontwerpen aan de kunstnijverheidsschool te Enschede. En daarna tot 1984 docent interieurontwerpen en architectuurvormgeving aan de Gerrit Rietveldacademie in Amsterdam. Van 1970-1980 met een onderbreking van 1975-1977 is hij buitengewoon hoogleraar TH Delft. In het ontwerponderwijs heeft hij een belangrijke invloed gehad op generaties architecten en interieurontwerpers. Tegen zijn leerlingen zei hij: "Begin eerst maar eens eenvoudig." Eenvoudig beginnen en visualisering van ontwerpen in maquettes waren vaste gegevens. In Amsterdam had hij samen met Aldo van Eyck een groep studenten op de avondopleiding van de Rietveldacademie. Daar was hij jarenlang in zijn element. Dat was niet het geval in Delft aan de TH in de tijd van de inspraak en democratisering. Hij voelde zich daar steeds meer bedreigd door rebellerende studenten die hem ervan beschuldigden alleen maar villa's te bouwen voor het 'Groot Kapitaal'. Hij werkte het liefst in kleine groepen en sprak niet graag voor grote zalen. Toch ging zijn belangstelling weldegelijk uit naar sociale woningbouw maar de steeds toenemende regelgeving op dit terrein vormde voor hem een belemmering voor het maken van goede woningen. Bovendien miste hij er het contact tussen opdrachtgever en architect dat voor hem noodzakelijk was om tot een goed ontwerp te komen. Voor Jan Rietveld is het moeilijk geweest om uit de schaduw van zijn vader te komen en zelf iemand te worden. Hij is altijd 'de zoon van' geweest. Hij werd door zijn vader in het vak ingewijd, heefy met hem samegewerkt en een lange tijd kreeg hij het zelfde soort opdrachten als zijn vader: groot aantal vrijstaande huizen. Zijn werk kan gezien worden als een voortzetting van het werk van zijn vader en doet er niet voor onder als het gaat om slimme oplossingen voor plattegrond en interieur, toegesneden op de wensen van de bewoners. Zijn ontwerpen zijn sober geënt op maatrasters.Zijn afkomst uit een meubelmakerfamilie is zichtbaar in zijn interieurontwerpen met vast meubilair en inbouwkasten en zijn oog voor details. Keukens ontwierp hij op maat, voor iedere opdrachtgever weer anders: uitklapbare tafels en kasten onder het aanrecht met om hun as draaiend deurtjes zoals in het woonhuis Kuiper Bergen (1961). Zijn kubusvormige huizen verwijzen naar De Stijl, maar Jan Rietveld was minder streng in de leer, zoals blijkt uit de veel toegepaste lange flauw hellende daken. Hij gebruikte ook traditionele materialen en vormen, naast stalen ook houten kozijnen, in het zicht gelaten baksteen en paste naast platte daken ook zadeldaken toe, zelfs met riet gedekt, vaak omdat de welstandscommissie dit eiste. Hij stond in zijn opvattingen dicht bij Aldo van Eyck, met wie hij goed bevriend was. Hun interesse in het vak was de basis van hun goede verstandhouding. Samen hebben ze aan verschillende opdrachten gewerkt en kwamen elkaar tegen bij "De 8". In 1951 maakte Jan Rietveld samen met een gezelschap waartoe Aldo en Hannie van Eyck hoorden, een reis naar de Sahara. Het betekende voor hem een confrontatie met elementen die in de westerse wereld aan het verdwijnen waren: de natuurlijke samenhang tussen de individuele woningen en de ruimte er omheen, tussen individu en gemeenschap. De eenvoudige dorpswoningen waren in feite op maat gemaakte woningen, zoals de woningen van Jan Rietveld dat later ook zouden zijn. In datzelfde jaar hebben Aldo van Eyck en Jan Rietveld samen een tentoonstelling over het Nieuwe Bouwen voor de Triënnale in Milaan ingericht waarbij ze de samenhang tussen het individuele en gemeenschappelijke, tussen privé en openbaar, tussen gesloten en open onder de aandacht brachten. In 1952-1953 werkten ze aan een project voor 64 bejaardenwoningen in laagbouw in Slotermeer en creëerden besloten pleintjes die als het ware een verlengstuk van de woningen vormden: openheid en beslotenheid, binnen en buiten gaan geleidelijk in elkaar over. Het gedachtegoed van de Forumgroep (1959-1963) met Aldo van Eyck als belangrijke initiator diende zich hier al aan. Ondanks de samenwerking met voormannen van de Forumgroep zoals Aldo van Eyck en Jaap Bakema heeft Jan Rietveld zich nooit als actief woordvoerder van deze architectengroep gemanifesteerd. Wel is het gedachtegoed van de Forumgroep terug te vinden in zijn werk: de relatie tussen binnen en buiten, tussen openheid en transparantie en beslotenheid en intimiteit. Jan Rietveld vertolkte de ideeën van het Nieuwe Bouwen op eigen wijze, minder stringent en minder dogmatisch. Ieder werk betekende een impuls om te experimenteren en te komen tot de kern van de opdracht. Gegevens over Jan Rietveld zijn te vinden in het archief van het NAi. In 1992 heeft het NAi het archief van Jan Rietveld verworven. Het bestaat uit ontwerpschetsen, maquettes, overzichtstekeningen, documentatie en foto's. Bestektekeningen zijn alleen bij de meest recente projecten aanwezig. Opleiding: Academie van Bouwkunst/1949 (of 1951?) Nevenactiviteiten: Kunstacademie Enschede(voorheen kunstnijverheidsschool)/docent interieurontwerpen/1951-1955;Gerrit Rietveldacademie Amsterdam/docent interieurontwerpen en architectuurvormgeving(dag- en avondopleiding)/1955-1984;Gerrit Rietveldacademie Amsterdam/adjunct-directeur avondschool/;TH Delft/buitengewoon hoogleraar/1970-1975,1977-1980;Ideaal Wonen/redacteur/;De 8/lid/1947-1959;Opbouw/lid/;Goed Wonen/redacteur/1948-1956

Rietveld, Jan Cornelis

J.C. Rietveld (1919-1986) Jan Rietveld is op 27 april 1919 in Utrecht geboren als zoon van de architect Gerrit Rietveld (1888-1964) en op 17 december 1986 in Amsterdam overleden. Hij groeide op in een omgeving waarin het gedachtegoed van De Stijl en het Nieuwe Bouwen bekend terrein waren. Hij is gevormd in door het onconventionele milieu van zijn beroemde vader. In het gezin was een sfeer van grote vrijheid, iedereen moest zijn eigen weg vinden, niet perse via een gerichte schoolopleiding. Toen het op school met Jan Rietveld niet zo goed ging stuurde vader Gerrit hem naar aannemer Moolenbeek, die veel voor Rietveld werkte, om timmeren te leren timmeren. Op een loonlijst uit 1941 van Moolenbeek komt de naam van Jan Rietveld voor, die voor een timmerloon van vijf gulden per week bij hem in dienst was. In de oorlog werkte Jan Rietveld op de architectenbureaus van Van Tijen & Maaskant en Brinkman & Van den Broek. Hij woonde in die tijd bij Jaap Bakema in de Bergpolderflat. Zij kenden elkaar van het werk bij Van Tijen. Om aan de Arbeitseinsatz te ontkomen probeerden ze samen in 1943 via Spanje naar Engeland te vluchten via een Franse ontsnappingsroute, maar kwamen in Frankrijk in een dwangarbeiderskamp terecht. Na een jaar zijn ze met Franse hulp ontsnapt. Na de oorlog heeft hij nog een tijd bij zijn vader in Utrecht gewerkt maar vertrok al snel naar Amsterdam. Daar volgde hij aan de Academie van Bouwkunst de avondopleiding en werd lid van "De 8 ". Hij studeerde af in 1949 bij B. Bijvoet.Zijn eerste opdracht in 1947, nog tijdens zijn studie, was een verbouwing van een dokterswoning in Ameide. Door een stalen wenteltrap in het midden van de woning te plaatsen en deze te bekleden met matglazen wanden trok hij de aandacht van vakgenoten. Jan Rietveld bouwde veel vrijstaande woningen vaak met een praktijkruimte. Als interieurarchitect heeft hij ook een groot aantal verbouwingen op zijn naam staan. Zijn bekendste gebouw is het flatgebouw Westereind in Amsterdam (Slotermeer) gelegen langs de A10. Naast woningbouw heeft hij weinig opdrachten uit andere sectoren gekregen. Uitzonderingen hierop zijn het flatgebouw Westereind in Amsterdam en het Gewestelijk arbeidsbureau in Hoorn. Daarnaast is er een aantal grote projecten die niet gerealiseerd zijn, zoals het recreatiepark 'Futuron' in Emmen, stadsvernieuwingproject Martinikerkhof Groningen en een scheepvaartmuseum in Lelystad. Voor Jan Rietveld was een goede samenwerking tussen opdrachtgever en architect van essentieel belang. Ieder werk was voor hem een nieuwe uitdaging om tot de kern van de opdracht te komen. Veel gesprekken en briefwisselingen gingen vooraf aan het definitief ontwerp. De woningen werden op maat gemaakt voor de bewoners,waren praktisch ingericht. Uitgangspunt was de situering in de omgeving en een goed kloppende plattegrond. De plattegrond was bepalend voor het totale ontwerp. Rietveld was van mening dat wanneer plattegronden en doorsneden in orde waren de gevels automatisch klopten. Een opvallend kenmerk in de plattegronden van Jan Rietveld is de introductie van diagonale zichtlijnen in de overigens orthogonale ontwerpen. Deze schuine geleding geeft een groot ruimtelijk effect. In de vaak kleine woningen wist hij op deze wijze veel ruimte te creëren. Het kleinste huisje dat hij in Bergen bouwde voor J.Rona (1962) was slechts 220 m3. Door hoekverdraaiing en schuine wanden lijkt het aanmerkelijk groter. De woonruimte verwijdt zich naar buiten toe, terwijl het terras weer naar binnen wordt gehaald. Dit was voor hem een geliefd middel om binnen- en buiten met elkaar te verbinden. Terrassen en balkons hadden een belangrijke functie: het tussengebied tussen binnen en buiten. In het weekendhuis in Teuven (1968) werd een hoek afgeschuind die vervolgens via een grote glazen pui doorliep in een terras, wat een bijzonder ruimtelijk effect had. Zijn woningen konden extreem open en tegelijk extreem gesloten zijn. Ook andere middelen werden aangewend zoals niveauverschillen met een splitlevel (Woonhuis in Bentveld 1963) of een extra hoog plafond. Met schoon metselwerk in het interieur werd de binnenruimte als een voortzetting van het exterieur gezien. De buitengevel kreeg vaak extra accenten door middel van terugliggende voegen waardoor een levendig licht en schaduw effect ontstond. Aldo van Eyck gaf een treffende beschrijving van de blikverruimende toepassingen in het werk van Jan Rietveld: "Mensen wenden hun blik, hoofd of lichaam niet schoksgewijs 90 graden om als soldaten, maar anders. Daarop zou het gebouwde toch redelijkerwijze moeten reageren door 'wendingen' te maken die de blik van de beschouwer voldoende leiden om geen desoriëntatie te veroorzaken. In en om de huizen van Jan Rietveld gebeurt dit, en het is mede hierom dat hij steeds nadrukkelijker tegelijk orthogonaal als diagonaal (dubbel orthogonaal) is gaan ontwerpen. Door wanden, puien en dus vanzelf ook openingen daarin, een kwartslag te draaien, convergeert de bouwrichting met het aandachtsverloop - anticipeert als het ware. De begrenzing van de ruimte wendt zich dan plaatselijk en achtereenvolgens minder abrupt dan bij een louter othogonale opzet mogelijk is, naar de beschouwer toe of van hem af." De suggestieve ruimtewerking in de plattegronden is ook terug te vinden in de plaatsing van een openhaard: nooit centraal in het midden. Het overgangsgebied tussen openbaar en privé kreeg aandacht bij entrees, iets teruggelegd of voorzien van een luifel, als beschutting tegen weer en wind. Terras en tuin werden vaak via een buitentrap met zelfuitkragende treden verbonden: woonhuis Van Gelder in Bergen (1960), woonhuis Bots in Berkel en Rodenrijs (1957) en woonhuis Klein in Tienhoven (1951). In woonhuis Kuiper in Bergen (1961) werd een binnentrap met zelfuitkragende treden toegepast als verbinding tussen woonkamer en insteekverdieping. De wensen van de opdrachtgevers konden ver gaan en in combinatie met de welstandsvoorschriften kon dat leiden tot opmerkelijke ontwerpen zoals bij het woonhuis Kuiper in Bergen (1961) waar om windhinder te verminderen de hoeken van de woning werden afgerond. Deze ronde hoeken vroegen haast om de karakteristieke rietbedekking voor de kap die de welstand eiste. Ronde hoekvormen kwamen ook voor in het woonhuis Nandorff te Wassenaar (1972). Hier was het de open haard die deze vormen bepaalde. Geplaatst in een hoek van de woonkamer is op de zelfde hoek maar dan aan de buitengevel eveneens een haard geplaatst met als logische oplossing een ronde hoek. Ook in de keuze van materialen liet Rietveld zich leiden door de wensen van de bewoners en de eisen van de welstand. Rietvelds manier van ontwerpen had iets verrassends. Zijn schetsontwerpen ontstonden aan de borreltafel van stamcafés op kleine papiertjes, bierviltjes of sigarendoosjes (schaal 1:200) om er vervolgens op dezelfde schaal maquettes van te maken van karton, stevig papier en glas, vaak niet groter dan een vuist. Op het juiste moment wist hij ze uit een broekzak te toveren. Hoe klein de maquettes ook waren vaak was de hele indeling inclusief het meubilair er al in opgenomen. Rietveld was een ware maquette kunstenaar en heeft deze ontwerpwijze aan veel van zijn leerlingen overgedragen. In 'De Kring' aan het Leidseplein in Amsterdam, op een steenworp afstand van zijn woning, was hij bijna dagelijks te vinden. Daar ontstonden contacten die hem menig opdracht opleverde uit de kunstenaars- en uitgeverswereld. Als docent aan verschillende opleidingen (Enschede, Amsterdam, Delft) heeft Jan Rietveld een bijzondere plaats ingenomen. Vanaf 1951-1955 is hij docent interieurontwerpen aan de kunstnijverheidsschool te Enschede. En daarna tot 1984 docent interieurontwerpen en architectuurvormgeving aan de Gerrit Rietveldacademie in Amsterdam. Van 1970-1980 met een onderbreking van 1975-1977 is hij buitengewoon hoogleraar TH Delft. In het ontwerponderwijs heeft hij een belangrijke invloed gehad op generaties architecten en interieurontwerpers. Tegen zijn leerlingen zei hij: "Begin eerst maar eens eenvoudig." Eenvoudig beginnen en visualisering van ontwerpen in maquettes waren vaste gegevens. In Amsterdam had hij samen met Aldo van Eyck een groep studenten op de avondopleiding van de Rietveldacademie. Daar was hij jarenlang in zijn element. Dat was niet het geval in Delft aan de TH in de tijd van de inspraak en democratisering. Hij voelde zich daar steeds meer bedreigd door rebellerende studenten die hem ervan beschuldigden alleen maar villa's te bouwen voor het 'Groot Kapitaal'. Hij werkte het liefst in kleine groepen en sprak niet graag voor grote zalen. Toch ging zijn belangstelling weldegelijk uit naar sociale woningbouw maar de steeds toenemende regelgeving op dit terrein vormde voor hem een belemmering voor het maken van goede woningen. Bovendien miste hij er het contact tussen opdrachtgever en architect dat voor hem noodzakelijk was om tot een goed ontwerp te komen. Voor Jan Rietveld is het moeilijk geweest om uit de schaduw van zijn vader te komen en zelf iemand te worden. Hij is altijd 'de zoon van' geweest. Hij werd door zijn vader in het vak ingewijd, heefy met hem samegewerkt en een lange tijd kreeg hij het zelfde soort opdrachten als zijn vader: groot aantal vrijstaande huizen. Zijn werk kan gezien worden als een voortzetting van het werk van zijn vader en doet er niet voor onder als het gaat om slimme oplossingen voor plattegrond en interieur, toegesneden op de wensen van de bewoners. Zijn ontwerpen zijn sober geënt op maatrasters.Zijn afkomst uit een meubelmakerfamilie is zichtbaar in zijn interieurontwerpen met vast meubilair en inbouwkasten en zijn oog voor details. Keukens ontwierp hij op maat, voor iedere opdrachtgever weer anders: uitklapbare tafels en kasten onder het aanrecht met om hun as draaiend deurtjes zoals in het woonhuis Kuiper Bergen (1961). Zijn kubusvormige huizen verwijzen naar De Stijl, maar Jan Rietveld was minder streng in de leer, zoals blijkt uit de veel toegepaste lange flauw hellende daken. Hij gebruikte ook traditionele materialen en vormen, naast stalen ook houten kozijnen, in het zicht gelaten baksteen en paste naast platte daken ook zadeldaken toe, zelfs met riet gedekt, vaak omdat de welstandscommissie dit eiste. Hij stond in zijn opvattingen dicht bij Aldo van Eyck, met wie hij goed bevriend was. Hun interesse in het vak was de basis van hun goede verstandhouding. Samen hebben ze aan verschillende opdrachten gewerkt en kwamen elkaar tegen bij "De 8". In 1951 maakte Jan Rietveld samen met een gezelschap waartoe Aldo en Hannie van Eyck hoorden, een reis naar de Sahara. Het betekende voor hem een confrontatie met elementen die in de westerse wereld aan het verdwijnen waren: de natuurlijke samenhang tussen de individuele woningen en de ruimte er omheen, tussen individu en gemeenschap. De eenvoudige dorpswoningen waren in feite op maat gemaakte woningen, zoals de woningen van Jan Rietveld dat later ook zouden zijn. In datzelfde jaar hebben Aldo van Eyck en Jan Rietveld samen een tentoonstelling over het Nieuwe Bouwen voor de Triënnale in Milaan ingericht waarbij ze de samenhang tussen het individuele en gemeenschappelijke, tussen privé en openbaar, tussen gesloten en open onder de aandacht brachten. In 1952-1953 werkten ze aan een project voor 64 bejaardenwoningen in laagbouw in Slotermeer en creëerden besloten pleintjes die als het ware een verlengstuk van de woningen vormden: openheid en beslotenheid, binnen en buiten gaan geleidelijk in elkaar over. Het gedachtegoed van de Forumgroep (1959-1963) met Aldo van Eyck als belangrijke initiator diende zich hier al aan. Ondanks de samenwerking met voormannen van de Forumgroep zoals Aldo van Eyck en Jaap Bakema heeft Jan Rietveld zich nooit als actief woordvoerder van deze architectengroep gemanifesteerd. Wel is het gedachtegoed van de Forumgroep terug te vinden in zijn werk: de relatie tussen binnen en buiten, tussen openheid en transparantie en beslotenheid en intimiteit. Jan Rietveld vertolkte de ideeën van het Nieuwe Bouwen op eigen wijze, minder stringent en minder dogmatisch. Ieder werk betekende een impuls om te experimenteren en te komen tot de kern van de opdracht. Gegevens over Jan Rietveld zijn te vinden in het archief van het NAi. In 1992 heeft het NAi het archief van Jan Rietveld verworven. Het bestaat uit ontwerpschetsen, maquettes, overzichtstekeningen, documentatie en foto's. Bestektekeningen zijn alleen bij de meest recente projecten aanwezig. Opleiding: Academie van Bouwkunst/1949 (of 1951?) Nevenactiviteiten: Kunstacademie Enschede(voorheen kunstnijverheidsschool)/docent interieurontwerpen/1951-1955;Gerrit Rietveldacademie Amsterdam/docent interieurontwerpen en architectuurvormgeving(dag- en avondopleiding)/1955-1984;Gerrit Rietveldacademie Amsterdam/adjunct-directeur avondschool/;TH Delft/buitengewoon hoogleraar/1970-1975,1977-1980;Ideaal Wonen/redacteur/;De 8/lid/1947-1959;Opbouw/lid/;Goed Wonen/redacteur/1948-1956