Noordendorp, Adrianus J.

A.J. Noordendorp Adrianus J. Noordendorp werd geboren te 's-Gravenhage op 19 juli 1780 als zoon van Jacobus Noordendorp, een controleur der Haagwerken, en Berendina Roos. Op 22 oktober 1820 trouwde hij met Hendrike Kros te Dordrecht, waar zij op 25 augustus 1793 geboren was. Op 28 december 1828 werd hun eerste kind Jacob Simon Adriaan geboren en op 11 november 1830 het tweede, Simon Pieter. Adrianus Noordendorp overleed vrij jong op 28 november 1833 aan een zenuwzinkingkoorts. Gedurende zijn hele leven had hij in 's-Gravenhage gewoond en gewerkt. (1) Opleiding Adrianus Noordendorp kwam uit een familie van timmerlieden, steenbakkers en metselaars. Het is op zich dan ook niet verwonderlijk dat hij een opleiding tot landmeter ging volgen. Waar Noordendorp zijn opleiding kreeg is niet bekend. Een echte opleiding kan hij gevolgd hebben te Breda, Den Bosch, Nijmegen, Deventer of aan de Hogeschool te Leiden, omdat alleen daar opleidingen waren. Ook was het mogelijk zich de vereiste kennis eigen maken door in de leer te gaan bij een fungerend landmeter al of niet gecombineerd met een opleiding aan een school of universiteit. (2) In ieder geval werd men pas geadmitteerd na het afleggen van een examen. Om dit examen met goed gevolg af te leggen moest uiteraard een aantal vaardigheden zijn verworven. Kennis van de beginselen van de meetkunst, waaronder de driehoeksmeting en de beschrijvende meetkunde, algebra of wiskundige analyses, werktuig- en waterloopkunde en wis- en natuurkunde werd zeker in meer of mindere mate bij de aspirant-landmeter bekend verondersteld. Bij de eed werd door de landmeter gezworen dat hij de Conste van Geometria trouw zou zijn. Met geometria werd in dit verband eigenlijk zowel de meetkunde als de landmeetkunde aangeduid. Noordendorp werd op 23 mei 1803, toen hij 23 jaar oud was, geadmitteerd door het Hof van Holland tot Landmeter. Een admissie door het Hof van Holland was zeer aantrekkelijk omdat men dan mocht werken binnen heel Holland (het gebied dat nu Noord- en Zuid-Holland is). Noordendorp vervaardigde in september 1804 al een opmetingstekening van de Plaat Flakkee bij het Haringvliet aan de oost- en westzijde van de haven van Middelharnis. Het ambt van landmeter en bouwkundige werd over het algemeen in die tijd nog wel beschouwd als liggend in elkaars verlengde. Verschillende, later bekende, architecten als Jan de Greef en Andrew Munro waren hun loopbaan ook begonnen als geadmitteerd landmeter. Eerste werkzaamheden Toen architect C.T.J.L. Rieber in 1892 Noordendorp besprak, gaf hij aan dat deze 'in de gelederen van Napoleon' had gediend. (3) Noordendorp zal toen waarschijnlijk landmeterswerk voor Napoleon verricht hebben. Hoewel Rieber de enige bron is voor deze informatie, ligt het voor de hand om aan te nemen dat Noordendorp hieraan zijn volgende aanstelling te danken had. Hij werd namelijk op 28 april 1806, eigenlijk vrij kort voor de troonsbestijging van Lodewijk Napoleon, als Assistent-Contrarolleur over de Gebouwen onder het beheer staande van het vertegenwoordigend lichaam der Bataafse Republiek aangesteld op een daggeld van twee gulden. (4) Hij assisteerde in deze functie Govert van der Linden, die Contrarolleur van 's Landsgebouwen te 's-Gravenhage was. Op 24 april had Van der Linden, die in 1763 al tot Contrarolleur voor de Gouvernementsgebouwen op het Buiten- en Binnenhof der Residentie aangesteld was, verzocht dat hem, wegens toenemende ouderdom en zwaar lichaamsgestel, bij steeds vermeerderende werkzaamheden, een assistent mocht worden toegevoegd. Hieruit zou voorzichtig geconcludeerd kunnen worden dat Noordendorp waarschijnlijk meer taken op zich nam dan een assistent van een jongere contrarolleur gedaan zou hebben. Naast het verrichten van kopieerwerk heeft hij zich wellicht ook bezig gehouden met het vervaardigen van tekeningen voor vernieuwing of onderhoud aan de landsgebouwen, en met het toezien op een goede uitvoering van de te verrichten (reparatie-) werkzaamheden. In zijn periode als assistent vervaardigde Noordendorp een ontwerpplan voor een verbouwing van de Loterijzaal en een verdere herinrichting van het Stadhouderlijk Kwartier op het Binnenhof tot paleis voor koning Lodewijk Napoleon. Het feit dat Lodewijk Napoleon in oktober 1807 alweer naar Utrecht vertrok, nadat hij pas in augustus 1806 het Binnenhof had betrokken, was in ieder geval genoeg reden om niet tot uitvoering van Noordendorp's ontwerp over te gaan. Overigens blijkt hier wel uit dat Noordendorp vrij ambitieus moet zijn geweest, daar zijn functie toen toch niet van dien aard was dat een ontwerp van hem voor de verbouwing tot paleis daadwerkelijk 'serieus' kans maakte aangenomen te worden. De werkzaamheden van een contrarolleur De term contrarolleur of controleur is eigenlijk zo in de vergetelheid geraakt, dat het een twintigsteeeuwer niet echt de indruk van een hoge functie geeft. Toch waren de taken van een contrarolleur op zich vergelijkbaar met die van een stadsbouwmeester uit een grote stad. Net als iedere andere architect maakte de contrarolleur ontwerpen die vervolgens door zijn staf van opzichters en metselaars werden uitgevoerd. Volgens de aantekeningen van een van de Commissarissen Generaal van Binnenlandse Zaken ter begeleiding van het voorstel aan koning Willem 1, om Noordendorp bij besluit van 17 maart 1814 officieel te benoemen tot contrarolleur, bestond diens taak uit 'het administreeren van alle 's Lands gebouwen, het inspecteren en in goeden staat doen onderhouden van archieven, het surveilleren en bezorgen van alle reparatiën, veranderingen of vernieuwingen welke daaraan wierden noodig geacht, het opmaken van alle memorien, bestekken en tekeningen daartoe betrekkelijk, het opnemen van alle gedane werken aan de gebouwen, het examineren en certifieeren van alle Rekeningen van arbeidslonen en leverantiën, en in een woord het houden van een algemeen opzicht met de surveillance over alle werklieden en leverantiën, daar onder ook begrepen de surveillance en administratie der brandstoffen'. (5) Hieruit blijkt dat de contrarolleurs vrij zelfstandig het beheer van de hen toebedeelde gebouwen tot taak hadden. Het enige verschil met 'andere' architecten was dat Noordendorp door zijn aanstelling als contrarolleur der landsgebouwen ook voor deze gebouwen verbouw- of nieuwbouwontwerpen mocht maken. Uit de begroting voor het dienstjaar 1821 bleek dat Noordendorp naast geplande verbouwingen en uitbreidingen aan de verschillende gebouwen op het Binnenhof ook zorg droeg voor het onderhoud aan de bruggen, poorten, straten, riolen en kademuren in en rondom de Vijver en voor het salaris van zijn personeel. (6) Ook uit de 'Instructie voor den Contrarolleur' bleek dat Noordendorp zorg droeg voor alles wat maar enigszins te maken had met het beheren van de landsgebouwen. Dit beheer hield naast het vervaardigen van tekeningen voor nieuwe werken onder andere ook het 'gangvaardig' houden van binnenwerken, hang- en sluitwerken, het schoonhouden van de straten op het Binnen- en Buitenhof, de Singel en de avenuën van het Hof en het hebben van het oppertoezicht over de brandspuiten van het Hof alsmede de turf- en houtloodsen en andere bewaarplaatsen van brandstoffen in. (7) Noordendorp in de functie van Contrarolleur Van 1807 tot einde 1813 werd, omdat koning Lodewijk Napoleon steeds van residentie veranderde, het controleursambt van 's- Gravenhage naar Utrecht, en later naar Amsterdam, verhuisd. Dit was de reden waarom Noordendorp niet als Contrarolleur te 's-Gravenhage benoemd werd, hoewel hij Govert van der Linden in 1808 eigenlijk als zodanig opvolgde. Architect Johan van Westenhout nam te Amsterdam officieel de taak van Contrarolleur van 's Rijksgebouwen van Van der Linden over maar werd wel bijgestaan door Noordendorp te 's-Gravenhage. (8) Noordendorp zou deze functie 'met alle lof hebben waargenomen. (9) Op 27 december 1808 werd laatstgenoemde al van zijn functie in 's-Gravenhage ontheven en naar Amsterdam overgeplaatst om als Commies bij voornoemde J. van Westenhout te dienen. Zijn jaarsalaris werd hierbij verhoogd tot f 1000,-. Dit geeft al aan dat deze functie belangrijker moet zijn geweest dan de functie van assistent. Een commies fungeerde eigenlijk als een soort eerste medewerker. Bij deze overplaatsing speelde de wisseling van residentie door koning Lodewijk Napoleon, die in april 1808 zijn intrek nam in het stadhuis van Amsterdam, waarschijnlijk een grote rol. Per 1 januari 1809 werd de post van contrarolleur der landsgebouwen in 's-Gravenhage en in Utrecht gesupprimeerd. Zolang de regering in Amsterdam gevestigd was werd de Landdrost in het Departement Mansland belast met het hoofdtoezicht over de Landsgebouwen te 's-Gravenhage, voor zover deze niet ten gebruike van hgt Departement van Oorlog waren afgestaan. Aan de Rentmeester-Generaal werd het dagelijks beheté`overgedragen. (10) In 1809 nam J. van Duijfhuijs Noordendorp's baan als commies te Amsterdam over. Noordendorp heeft vanaf 1 juli 1809, toen hij terugkeerde naar 's-Gravenhage, tot na de val van Napoleon in 1813 waarschijnlijk toch vrij zelfstandig als een soort Contrarolleur te 's-Gravenhage gefungeerd. Dat hij inderdaad zeer zelfstandig te werk ging bleek wel uit het feit dat hij op 26 oktober 1812 ontwerptekeningen, een memorie en een beraming van de kosten indiende bij de Conseil Municipal (Gemeenteraad) ten behoeve van een verbouwing van het Hofje van Nieuwkoop tot een militair hospitaal met duizend bedden. Hoewel de Conseil Municipal hoogstwaarschijnlijk wel met het idee van een nieuw militair hospitaal gekomen was, bleek uit de zeer uitgebreide toelichting op zijn ontwerp dat Noordendorp verantwoordelijk moet zijn geweest voor de suggestie juist het complex van het Hofje van Nieuwkoop tot militair hospitaal om te bouwen. (11) Het plan werd, misschien door de zeer hoge kosten die eraan verbonden waren, uiteindelijk niet uitgevoerd. Ook ging het gerucht dat de Franse Minister van Oorlog het nieuwe militaire hospitaal op het Binnenhof wilde bouwen. Het Binnenhof was al, nadat Lodewijk Napoleon op 1 juli 1810 afstand van de Kroon had gedaan, -waarschijnlijk provisorisch- ingericht als militair hospitaal. Deze bestemming eindigde uiteraard tegelijk met de Franse overheersing in november 1813. Na het herstel van de Nederlandse onafhankelijkheid werd 's-Gravenhage weer de residentie en bleef de dagelijkse zorg voor de landsgebouwen in 's-Gravenhage in handen van Adrianus Noordendorp. Hij werd nu ook eindelijk op 1 december 1813 door het Algemeen Bestuur der Verenigde Nederlanden provisorisch tot Contrarolleur aangesteld. Bij Koninklijk Besluit (K.B.) van 12 maart 1814 werd nog eens officieel bevestigd dat Noordendorp tot Contrarolleur der Landsgebouwen te 'sGravenhage op een traktement van f 2400,- per jaar benoemd was. J. van Duijfhuijs verloor zijn baan als Inspecteur en Contrarolleur van 's Rijksgebouwen te Amsterdam, die hij van 1811 tot 1813 uitgeoefend had, omdat het controleursambt nu weer naar 'sGravenhage verplaatst werd. Hij werd gedegradeerd tot Meester-Timmerman en onder Noordendorp's orders geplaatst. J. van Straaten werd aangesteld als de opzichter van de landsgebouwen. (12) Noordendorp moest verantwoording afleggen voor zijn beleid aan de commissarissen-Generaal (de ministers) van Financiën en Binnenlandse Zaken, die de Commissie van Superintendentie over de Landsgebouwen vormden. Daarom diende hij voor elk dienstjaar een 'Project Begrooting voor den dienst der Rijks Gebouwen in de Residentie' in. Noordendorp werd ook ingezet bij ceremoniële activiteiten. Zo werd onder zijn directie bijvoorbeeld een plattegrond 'geprojecteerd en geëxecuteerd' met aanwijzingen van zitplaatsen bij de doop van de tweede zoon van Willem II, Prins Alexander, in de Grote Kerk te 's-Gravenhage. Het is niet duidelijk of het de gewoonte was een contrarolleur der Landsgebouwen voor dit soort 'koninklijke' opdrachten aan te trekken. (13) De gasverlichting op het Binnenhof Noordendorp had, zoals uit het hiervoor vermelde blijkt, een zeer omvangrijke baan als contrarolleur. Hoewel het toen al duidelijk was dat hij het werk van architect het meest ambieerde, stortte Noordendorp zich echter ook met hart en ziel op de taken die daar niet erg veel mee te maken hadden. Dit blijkt onder andere uit de aandacht die Noordendorp besteedde aan de buitenverlichting van het Binnenhof. Het idee om op het Binnenhof gasverlichting aan te brengen ter vervanging van de dure olieverlichting kwam van Noordendorp. Hij had hiervoor in 1818 toestemming gekregen van koning Willem 1, op voorwaarde dat hij ds. B. Koning zou inschakelen, die uitvinder van een bepaald soort gas was en sinds 1817 als adviseur aan de afdeling onderwijs 'vooral voor zaken het gas betreffende' verbonden was. (14) Het gas werd vanaf 1820 voor de buitenverlichting van het Binnenhof gebruikt. Noordendorp ijverde sterk voor uitbreiding van het project naar andere delen van de binnenstad. Hoewel hij vanaf 1825' geen contrarolleur meer was, bleef hij deze verlichting beheren tot zijn dood in 1833. De competentiestrijd tussen Noordendorp en Ziesenis (15) Architect B.W.H. Ziesenis, die al sinds 1807 als koninklijk- en later als keizerlijk architect gefungeerd had, werd bij K.B. van 2 augustus 1814 benoemd tot Architect der Paleizen en 's Lands Gebouwen. (16) Ziesenis kreeg hierdoor ook het toezicht over de grotere werkzaamheden aan de landsgebouwen. De contrarolleurs hadden tot dan toe altijd een vrij grote zelfstandigheid genoten, die ook duidelijk door Noordendorp gekoesterd werd. Hoewel het toen ook al de bedoeling was geweest dat bij grote verbouwingen aan landsgebouwen een -extra- architect aangetrokken werd besliste de dienstdoende contrarolleur vaak zelf wat wel en niet onder een grote verbouwing verstaan werd. Er werd niet bij stil gestaan dat Ziesenis misschien eerder dan de contrarolleur geneigd zou zijn bepaalde verbouwingen te zien als 'grotere werkzaamheden'. Naar aanleiding van een restauratie van de Loterijzaal (Ridderzaal) op het Binnenhof, die Noordendorp na het herstel van de onafhankelijkheid begonnen was, ontstond onvermijdelijk een competentie-conflict tussen Ziesenis en Noordendorp. Ziesenis was furieus over het feit dat Noordendorp tevens het aanzicht van de vensters veranderd had zonder hem daarover te raadplegen. Hij beschouwde de contrarolleur niet als een 'medewerker' op gelijk niveau maar als een ondergeschikte, die zeker niet de aanleg en kennis had om in het vak van architect te treden. Noordendorp daarentegen zag zichzelf wel degelijk als een architect, en wilde ook duidelijk de zelfstandige positie die hij als contrarolleur altijd had gehad blijven vervullen. Om deze reden stelde hij zich, zoals blijkt uit de taakomschrijving die hij zichzelf had toegedacht en had ingeleverd bij de Minister, direct onder bevel van de Minister. (17) Zowel Ziesenis als Noordendorp hadden een concept voor hun taakomschrijving moeten inleveren bij de Secretarissen van Staat, zodat zij konden uitzoeken wie nu precies welke taak behoorde te hebben. De Minister stelde in december 1815 tenslotte nieuwe conceptinstructies op waarin eigenlijk de ondergeschiktheid van Noordendorp aan Ziesenis bevestigd werd. Het feit dat deze instructies nooit door de koning werden bekrachtigd is wellicht verklaarbaar uit het feit dat de koning zich in hoge mate ergerde aan het trage verloop van de verbouwing van het Paleis Noordeinde en de overschrijding van het budget hiervoor. Ziesenis was verantwoordelijk voor deze grote onderneming. (18) Men oordeelde dat er nieuwe adviezen van 'nieuwe' personen nodig waren om het verder verloop van de verbouwing in goede banen te leiden. Ziesenis werd uiteindelijk geschorst bij K.B. op 29 juli 1816. Hofmaarschalk Graaf van Reede, die nu de opperdirectie over de bouw kreeg, vroeg onmiddellijk na de schorsing advies hierover aan Noordendorp. (19) Hieruit blijkt dat men vertrouwen stelde in de oordeelkundighe id en bekwaamheid van de contrarolleur. (20) Ziesenis behield officieel zijn titel nog tot aan zijn dood in 1820. De samenwerking met De Greef Na Ziesenis' schorsing werd J. de Greef benoemd tot Architect der Koninklijke Paleizen. De Greef had als kwekeling via het beurzenstelsel van Lodewijk Napoleon in Parijs kunnen studeren. De 'directeur des élèves' Mirbel had hem indertijd aanbevolen bij de hofvormgever Percier die samen met Fontaine 'verantwoordelijk' was voor het ontstaan van de empire-stijl. In het atelier van Percier zal De Greef zich uiteraard ook bezig hebben gehouden met het ontwerpen van interieurs en meubels in deze befaamde empire-stijl. Overduidelijk geïnspireerd en beïnvloed door dit 'Franse' neo-classicisme kwam De Greef terug naar de Nederlanden. Hier begon hij in 1815 al met de verbouwing van het jachtslot Soestdijk, dat in een belangrijke exponent van de empire-stijl omgetoverd werd. (21) Noordendorp, die altijd geweigerd had zijn voormalige 'chef Ziesenis bij de verbouwing van het paleis Noordeinde in de vorm van een soort ondergeschikte te assisteren, werd nu speciaal voor het houden der administratie en het formeren der bestekken aan de staf van De Greef toegevoegd. Of men op deze manier hoopte een nieuwe competentie-strijd te voorkomen is speculatief en ook niet waarschijnlijk. Duidelijk is dat Noordendorp zeer actief betrokken werd bij de verbouwing. Net als bij die van het jachtslot Soestdijk, waar Noordendorp de ontwerpen van De Greef uitwerkte. Zijn samenwerking met De Greef moet vrij intensief zijn geweest. Noordendorp fungeerde eigenlijk als een soort tussenpersoon tussen opdrachtgever, architect, leveranciers en ambachtslieden. Naast het opmaken van de bestekken had hij onder andere de taak alle naar hem ter godkeuring opgestuurde rekeningen met een begeleidend briefje door te sturen naar de Minister of de Hofcommissaris. De samenwerking met De Greef verliep zo goed, dat die werd voortgezet. Zij werkten onder meer samen aan de verbouwing van het Huis van Van Wassenaer-Obdam tot paleis voor de kroonprins. Waarschijnlijk zag De Greef Noordendorp veel meer als een meewerkend architect dan als een ondergeschikte. Belangrijk in dit verband is dat De Greef, net als Noordendorp, begonnen was als landmeter en pas later zich verder ontwikkeld had tot een begaafd ontwerper en architect. Omdat Noordendorp door De Greef duidelijk gezien werd als een meewerkend architect, zal hij ook meer open hebben gestaan voor de architectuuropvattingen en ideeën van laatstgenoemde dan voor die van Ziesenis. In latere ontwerpen is goed te zien dat het neoclassicisme dat De Greef hanteerde sterke invloed gehad heeft op de richting waarin Noordendorp zijn 'eigen' stijl ontwikkelde. Door voor de inrichting van alle vertrekken in de drie paleizen de, op Percier en Fontaine geïnspireerde, empire-stijl te gebruiken bracht De Greef Noordendorp 66k in contact met hun ideeën. Al met al kan hij zeker beschouwd worden als een belangrijke 'leermeester' voor Noordendorp. (22) 'Partikulier bouwmeester van Z.M. Willem 1' (23) Met het overlijden van Ziesenis in 1820 en het vertrek van De Greef werd in de noordelijke provinciën de functie van Architect der Koninklijke Paleizen en Landsgebouwen formeel opgeheven, waarschijnlijk tot genoegen van contrarolleur Noordendorp. Men zag geen noodzaak meer voor de handhaving van de functie van een rijksarchitect en vond dat de werkzaamheden wel alleen aan de contrarolleur konden worden opgedragen. Als eventueel toch 'eenig groot werk of nieuwe constructie' moest worden uitgevoerd, dan kon daar alsnog een bekwaam architect mee belast worden. (24) Charles van der Straeten, die Architect der Koninklijke Paleizen en Landsgebouwen te Brussel was, werd nu in 1820 automatisch ook verantwoordelijk voor de paleizen en landsgebouwen in de noordelijke provinciën. Toch moet er niet van uitgegaan worden dat alle belangrijke verbouwingen en nieuwbouwplannen in het noorden aan deze architect kunnen worden toegeschreven. Met name niet bij de opdrachten die de koning persoonlijk vergaf. Noordendorp werd in datzelfde jaar namelijk tot particulier bouwmeester van koning Willem I aangesteld. Hij breidde ondermeer in die functie de koninklijke grafkelder in de Nieuwe Kerk te Delft uit (1821-1824). Hieruit valt te concluderen dat hij, ofschoon (nog) zonder de officiële titel van Architect der Koninklijke Paleizen (en Landsgebouwen), een grote invloed uitgeoefend moet hebben op alle -vooral koninklijke- nieuwbouwplannen en (verbouwings-) ontwerpen in het noorden. Dat De Greef al op 15 maart 1820 'honorabel' ontslagen werd vanwege zijn benoeming tot Directeur Stadswerken te Amsterdam, versterkt nog eens de hypothese van de groeiende zelfstandigheid die Noordendorp had in zijn positie, temeer omdat Van der Straeten zeer in beslag genomen werd door de bouw van het koninklijk paleis te Brussel en de verbouwingen van de landsgebouwen aldaar. De belangrijke verbouwingen van Paleis Noordeinde en Paleis Kneuterdijk werden nu verder door Noordendorp voltooid. (25) Noordendorp werd hierin bijgestaan door A. Roos, die vanaf 1817 tot 1825 fungeerde als assistent-contrarolleur der landsgebouwen in de noordelijke provinciën. Naast Roos werd bij K.B. van 16 mei 1820 de vroegere schrijver (copiist) van Ziesenis, Pieter van Raan Smit, aan Noordendorp's dienst toegevoegd. (26) De samenwerking met Charles van der Straeten bij de inrichting van het Mauritshuis tot Koninklijk Museum Zoals ik hierboven al aangaf werd de functie van Architect der Koninklijke Paleizen en Landsgebouwen in de noordelijke provinciën formeel opgeheven bij de dood van Ziesenis in 1820. Noordendorp nam nu in feite diens taken over. De bewering dat de overheid het spoedig echter toch gewenst achtte dat 'deze vooral technisch geschoolde' bouwkundige bijgestaan werd door een begaafd ontwerper, en om deze reden in 1821 de formatieplaats van Ziesenis in feite met het inschakelen van Charles van der Straeten herstelde, is naar mijn mening niet de juiste. (27) Men zag Noordendorp wel degelijk als een competent bouwkundige die in staat was alle mogelijke werkzaamheden aan paleizen en landsgebouwen te verrichten. A1 èen, toen er onverwacht een grote verbouwingsopdracht kwam, bedacht men dat het goed zou zijn om hiervoor een bekwaam architect aan te stellen die Noordendorp kon bijstaan, conform de voorwaarden die de Minister van Binnenlandse Zaken en Waterstaat gesteld had, toen hij voorstelde de functie van Rijksarchitect op te heffen. Van der Straeten werd, naar mijn mening, dan ook niet ingeschakeld omdat men in het algemeen vond dat Noordendorp door zijn grotendeels technische achtergrond te kort schoot in de aan hem toevertrouwde werken, maar omdat juist in 1821 er plannen waren voor een grote verbouwing. Bij een openbare verkoop van 21 februari 1821 had de Staat der Nederlanden het Mauritshuis verworven, met het doel het in te richten als museum. Charles van der Straeten werd gevraagd samen met Noordendorp hiervoor een verbouwingsplan op te stellen. Uit een brief aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Waterstaat, waarin Noordendorp opmerkte dat hij belast was met 'het formeeren van een bestek, begrooting van kosten en tekeningen der werken gevorderd wordende aan het Gebouw van het Koninklijk Museum' weten we wat zijn opdracht was. Ook maakte Noordendorp melding van het feit dat door hem 'in der tijd' aan de directeur van het museum een tekening van de facade en een plan van het terrein voor het gebouw ter hand waren gesteld. Deze tekeningen 'moesten strekken om voornoemden Heer Architect [Charles van der Straeten] in staat te stellen, deszelfs denkbeelden opzigtelijk de verbouwing uit elkander te zetten'. (28) Hieruit kan geconcludeerd worden dat Van der Straeten, met behulp van deze -waarschijnlijk- door Noordendorp vervaardigde tekeningen, in eerste instantie vanuit Brussel opereerde. Toch blijkt uit een andere brief dat Van der Straeten ook persoonlijk in 's-Gravenhage aanwezig is geweest en met de Minister voor het Publiek Onderwijs der Nationale Nijverheid en de Kolonien gesproken heeft over zijn ideeën omtrent de verbouwing. Ook had de architect toen 'zijne denkbeelden reeds in de bijzonderheden aan den Heer Noordendorp ontwikkeld'. (29) Het is duidelijk dat Van der Straeten de voorstellen voor de ontwerpen aandroeg en dat vervolgens Noordendorp deze plannen en ideeën verder uitwerkte. Gezien de museumfunctie wilde men de toegankelijkheid tot het gebouw verbeteren. Dit hoopte men te bereiken door de muren en gebouwen die het voorplein omsloten te vervangen door een gemetselde borstwering en pijlers met een smeedijzeren hek. Ook werd de entree voorzien van een brede monumentale bordestrap in neo-classicistische stijl. Eenzelfde trap had Van der Straeten al voor het Paviljoen van Tervuren gerealiseerd. (30) Bij de verbouwing van het Mauritshuis is ook een metselaar Joannes Noordendorp werkzaam geweest. (31) Net als bij Noordendorp's assistent A. Roos, is ook bij Joannes Noordendorp, die als Meester Metselaar te 's-Gravenhage werkzaam was, de familierelatie niet zeker. J. Noordendorp nam ook werken aan bij de verbouwing van het Paleis Noordeinde en de bouw van het Paleis in het Korte Voorhout. Hij moet in beide gevallen zijn aangesteld door Adrianus. Het is mogelijk dat hij een broer of neef was, aangezien Adrianus Noordendorp samen met Joh. Christiaan Noordendorp, steenbakker te Oegstgeest, ook bijvoorbeeld als borg optrad toen Joannes op 19 april 1830, samen met P. Maxwils, eigenaar van de kerkhoven bij de Eijkenduinsche laan werd. Bijna zonder uitzondering traden alleen familieleden als borg op. (32) De bouw van een Hotel voor Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden Uit de verbouwingsgeschiedenis van het Mauritshuis blijkt dat Van der Straeten duidelijk meer invloed op grote werkzaamheden aan de landsgebouwen in de noordelijke provinciën had dan Noordendorp. Dit gold niet automatisch ook voor de nieuwbouwplannen of verbouwingen aan de koninklijke bouwwerken. Als particulier architect van de koning kon Noordendorp wat dat betreft veel zelfstandiger opereren. Bepaalde opdrachten, zoals de al eerder genoemde uitbreiding van de koninklijke grafkelder, waren zeker te beschouwen als 'grote' verbouwingsopdrachten. Toen de koning een Hotel voor zijn tweede zoon Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden wilde laten bouwen, werd Noordendorp zelfs door een besluit van Zijne Majesteit speciaal belast met de bouw hiervan. Noordendorp vermeldde dit feit zelf ook duidelijk, toen hij aangaf dat de gedetailleerde staat van kosten voor de bouw van het Hotel 'aldus geformeerd [werd] bij mij ondergetekende Contrarolleur over 's Rijks Gebouwen ten gevolge van ZM besluit speciaal belast met den opbouw van dit Hotel'. (33) Van der Straeten werd eveneens betrokken bij de voorbereidingen tot de bouw van het Hotel. Noordendorp verbleef in mei 1823 twee weken in Brussel om met Van der Straeten over diens ontwerpen voor het paleis te 'confereren'. Aan de hand van de plattegrond- en opstandtekeningen van Van der Straeten werden de kosten beraamd op NLG 393.437,97. Zelf had Noordendorp een plan voor de grondslag van het paleis geformeerd dat hij voegde bij de tekeningen van Van der Straeten. (34) Van der Straeten realiseerde zich dat de genoemde som zeer hoog was en hij probeerde deze in een brief aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Waterstaat te verdedigen. Het argument was dat er volgens hem, 'niettegenstaande dat de gemelde somme niet overeenkomstig is met die, de welke door Zijne Majesteit scheent bepaald te zijn [...] weinig aan het voorgesteld ontwerp te verminderen is, zijnde dees maar enkel een behoorlijke Prinswooning, minder, word het een parti culier Huis die slechts voor de bepaalde sonune in den Haag zoude kunnen worden uitgevoerd'. (35) Een luxe 'Prinswooning', zoals Van der Straeten dat zich had voorgesteld, was echter nooit de wens van de koning geweest. Koning Willem 1 had namelijk duidelijk aangegeven dat hij voor zijn tweede zoon, die immers geen kroonprins was, wel een huis, maar geen paleis wilde hebben. (36) Overigens werd in de bestekken het huis dat gebouwd moest worden voor prins Frederik nooit aangeduid met 'Paleis', zoals Van der Straeten dat waarschijnlijk graag had gezien. Van begin af aan werd het al Hotel genoemd. Dat uiteindelijk niet voor dit ontwerp gekozen werd, blijkt uit Allan's beschrijving van het 'Paleis' van Prins Frederik aan het Korte Voorhout in zijn geschiedenis van de stad 's-Gravenhage uit 1859: 'Trouwens, zoo wij wel onderrigt zijn, werd Z.K.H. door een zamenloop van omstandigheden verhinderd, om aan het oorspronkelijke bouwplan, dat dus gewijzigd werd, gevolg te geven'. (37) Uit dit citaat kan worden afgeleid dat het oorspronkelijke bouwplan van Van der Straeten gewijzigd werd door Noordendorp. Tot twee keer toe werd een nieuw bestek samen met tekeningen ingediend waarvan de kosten lager waren dan bij het oorspronkelijke ontwerp. Het uiteindelijk uitgevoerde bestek met de tekeningen had Noordendorp op 1 april 1824 ingediend. De gedetailleerde 'staat van kosten' bedroeg nuf 138.455,17; ongeveer een derde van oorspronkelijke bouwsom. (38) Benoeming tot Architect der Koninklijke Paleizen en Landsgebouwen in de noordelijke provinciën Van der Straeten heeft zich waarschijnlijk met het verdere verloop van de voorbereidingen tot de bouw van het Hotel niet echt meer beziggehouden. Zijn grote project te Brussel, waarbij een nieuwe facade voor het koninklijk paleis zou worden opgetrokken en tevens diverse statievertrekken zouden worden heringericht, had te kampen met zowel organisatorische als financiële problemen. Organisatorisch gezien bestonden er vergelijkbare problemen als bij de verbouwing van het Paleis Noordeinde onder Ziesenis het geval was geweest. De hoofdingenieur J.B. Vifquain, die belast was met de dienst der publieke gebouwen te Brussel en omstreken, had al voor de aanstelling van Van der Straeten in april 1820 laten weten dat hij het werk wel alleen af kon. Tussen deze Vifquain -wiens functie in feite leek op die van de contrarolleur in 's-Gravenhage- en Van der Straeten ontstond nu een soortgelijke competentiestrijd als Ziesenis en Noordendorp hadden gevoerd. De verstandhouding tussen beiden werd uiteindelijk zo slecht dat Van der Straeten om die reden in 1825 werd ontslagen. (39) Datzelfde jaar werd de formatieplaats in de noordelijke provinciën in ere hersteld. Men was klaarblijkelijk tot de conclusie gekomen dat toch ook in het noorden een 'eigen' architect noodzakelijk was. De afstand tussen 's-Gravenhage en Brussel, die destijds ongeveer 341/2 uur reistijd vergde, zal uiteraard belemmerend hebben gewerkt op de voortgang van ontwerpprocedures en de ontwikkeling van verbouwingsplannen. (40) Daarbij komt dat Noordendorp toen al sinds enkele jaren uit de schaduw van de grote architecten Ziesenis en De Greef naar voren was getreden. Hij had laten zien dat hij zijn functie als hoofd van de landsgebouwendienst goed kon combineren met particuliere opdrachten van de koning en het werk dat hij verrichtte als 'plaatsvervangend' architect der koninklijke paleizen. Op 13 mei 1825 werd Noordendorp bij Koninklijk Besluit eindelijk officieel benoemd tot Architect der Koninklijke Paleizen en Lan dsgebouwen in de noordelijke provinciën. (41) Noordendorp's assistent A. Roos werd nu bevorderd tot contrarolleur. H.C. Lijssen, die als opzichter Van der Straeten geassisteerd had, werd overgeplaatst naar 's-Gravenhage om onder Noordendorp te gaan werken. (42) De bouw van het Hotel te 's-Gravenhage was onderhand in volle gang. Noordendorp vervaardigde zeker sinds zijn benoeming alle volgende plannen, met name die voor het interieur, en de bestekken. Noordendorp en het Neo-classicisme Door de samenwerking met Van der Straeten was Noordendorp ook in aanraking gekomen met een meer sobere neo-classicistische stijl. In de strenge farades van Van der Straeten was de invloed van met name J.N.L. Durand voelbaar. Durand had met zijn rationalistische ideeën, die hij in zijn boeken uiteen gezet had, veel indruk gemaakt in Frankrijk en ook in de Nederlanden. In de door architecten en ingenieurs veelgebruikte handboeken van W.C. Brade en G.H. Storm van 's-Gravezande, werden veel van Durands ideeën en ontwerpen overgenomen. Durand gaf in zijn boeken een helder overzicht van de richtlijnen waaraan de architect zich moest houden. Uit de afgebeelde orden, peristylen, arcaden, gevelcomposities en plattegronden blijkt hoeveel belang Durand hechtte aan symmetrie, utiliteit, doelmatigheid en een functioneel gebruik van materialen. De stijl waarin Durand zijn gebouwen ontwierp was gebaseerd op de vroege Griekse bouwkunst en kan met 'sober neo-classicisme' worden aangeduid. Het exterieur van zulke gebouwen stond vaak in scherp contrast met het interieur, dat over het algemeen rijkelijk versierd was. (43) Sober, 'doristisch' werk werd met name gekenmerkt door vlakke, vaak ongepleisterde en nagenoeg ornamentloze, baksteengevels, waarvan de massaliteit nog eens extra benadrukt werd door de repeterende werking van gelijke traveeën en een beperkte profilering. De profilering bestond voornamelijk uit lijstwerk dat de horizontaliteit van de gevel nog eens extra benadrukte. Een zware, overkragende kroonlijst maakte het geheel af. In het neo-classicisme werden geometrische vormen gezien als de basisvormen die de natuur, het universum, zouden ordenen. In zuivere geometrische figuren als de cirkel en het vierkant, zag men dan ook een soort afspiegeling van de universele harmonie. Wanneer men zelf met een architectuurontwerp iets wilde toevoegen aan de schepping, dan moest die harmonie wel weerspiegeld worden door middel van geometrische, of daarvan afgeleide, vormen. Ook bij het door Noordendorp ontworpen paviljoen aan zee is de compositie van het gebouw geometrisch. Noordendorp was uiteraard al veel langer bekend met de verschillende facetten van het neoclassicisme, door de eerdere samenwerkingsverbanden met Ziesenis en De Greef en door voorbeeldboeken en handboeken of al gerealiseerde gebouwen. Voor het ene gebouw was een meer representatieve vorm van neo-classicisme -een zuilenportiek en tempelfront- van toepassing dan voor het andere gebouw. De keuze hiervoor was uiteraard inherent aan de functie die een gebouw zou gaan krijgen. Zo kan de gevel van het Hotel voor Prins Frederik beschouwd worden als een exponent van het sobere neo-classicisme. Omdat het gebouw uitdrukkelijk niet het karakter van een paleis moest uitdragen was dit een logische keuze, die zowel Noordendorp als Van der Straeten gemaakt kan hebben. Uit latere ontwerpen van Noordendorp blijkt dat hij steeds koos voor de stijl die bij de functie van het bouwwerk of diens omgeving paste. Hierbij bleef hij wel steeds binnen de 'grenzen' van het neo-classicisme. Zo werd het niet gerealiseerde ontwerp uit 1828 voor de uitbreiding van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan het Buitenhof te 's-Gravenhage bijvoorbeeld aangepast aan de bestaande gebouwen rond het Binnenhof. Een sobere neo-classicistische vormentaal achtte Noordendorp, getuige zijn gevelontwerp, hiervoor het meest geschikt. Voor zijn ontwerp van een nieuwe noordgevel voor de Academie te Leiden in 1827 koos Noordendorp daarentegen juist voor een meer monumentale, representatieve vorm van het neoclassicisme. Om de nieuwe entree van het Academiegebouw ook daadwerkelijk die allure te geven die het eiste ontwierp hij een classicistische ingangspartij voorzien van pilasters en een fronton. Noordendorp bracht de aansluiting tussen het oude en het nieuwe gebouw op een zeer bescheiden manier tot stand. Onbekende architect Het opvallende aan Noordendorp's carrière is dat Noordendorp ook uiteindelijk bereikte wat hij duidelijk al vanaf het begin ambieerde. Verscheidene collega-architecten waarmee hij had samengewerkt werden na verloop van tijd geschorst, gedegradeerd of ontslagen, terwijl hij aangesteld bleef en zelfs hoger in de 'rangorde' steeg. Dat hij desondanks vrij onbekend gebleven is, heeft te maken met het feit dat Noordendorp niet de mogelijkheid heeft gehad veel spraakmakende bouwwerken te ontwerpen waaraan alleen zijn naam verbonden was. In zijn periode als contrarolleur werden alleen belangrijke restauraties uitgevoerd aan de verschillende paleizen, die vrij lang voortduurden. Voor deze grote verbouwingen en uitbreidingen werd steeds een architect aangetrokken die de supervisie kreeg. Hoewel Noordendorp in dat geval wel fungeerde als meewerkend architect, had hij over het uit te voeren plan niet altijd wat te zeggen. Bij de restauraties kon hij zich minder profileren als architect en was hij in de eerste plaats een toegewijd 'ambtenaar', die zijn werk goed deed. Alleen bij minder belangrijke verbouwingen en uitbreidingen had hij als contrarolleur de 'macht'. Na 1825, toen Noordendorp de functie van architect der koninklijke paleizen en landsgebouwen kreeg, werden weinig opdrachten gegeven voor nieuwe gebouwen, zodat hij zich ook toen slechts met moeite kon waarmaken als architect. In die jaren moest Noordendorp zich nog steeds op de eerste plaats bezighouden met de meubilering en het onderhoud van de koninklijke paleizen. Een gebouw echter is de geschiedenis in gegaan als volledig door Noordendorp ontworpen en gebouwd. Nog voordat het Hotel voor Prins Frederik voltooid was kreeg Noordendorp een opdracht voor een nieuw gebouw. (44) In juni 1825 had Hofmaarschalk Graaf van Reede de koning voorgesteld om voor de koningin een 'huysje aan zee' te laten bouwen. (45) De koning ging meteen in op dit voorstel, omdat hij hoopte dat veelvuldig verblijf aan zee verbetering zou brengen in de zwakke gezondheid van de koningin. Noordendorp kreeg de opdracht dit paviljoen ten noord-oosten van het dorp Scheveningen te ontwerpen. Het ontwerp van het paviljoen, een rechthoekig gebouw waarvan de ingangsgevel centraal in de lange zijde een zuilenfront heeft met links en rechts daarvan een venster, gaat terug op buitenverblijven in Frankrijk en Italië in de meer 'palladiaanse' neo-classicistische stijl. Toen het paviljoen op 18 november 1827 op feestelijke wijze in gebruik werd genomen vierde heel Scheveningen het feest mee. De Scheveningse dichter Cornelis Gebel had speciaal voor deze gelegenheid een gedicht geschreven. Hierin beschreef hij het paviljoen als een 'praalgebouw' dat uit de ruwe duinen was verrezen en dat zou fungeren als een gedenkzuil voor al de gunstbewijzen. Ook zou dit 'trotsch gebouw', volgens hem, nog eeuwen verduren en de orkanen weerstaan op zijn 'onverwrikb're muren'. (46) Het paviljoen neemt als neo-classicistisch gebouw, maar vooral ook door het gebouwentype, een paviljoen aan zee, in de Nederlandse geschiedenis van de bouwkunst een bijzondere plaats in. Zo'n paviljoen aan zee drukte de nieuwe bewustwording uit van de natuur en haar betekenis, zoals die in het begin van de 19de eeuw was opgekomen. Betrokkenheid bij het bouwkunstonderwijs De School voor Burgelijke Bouwkunde te 's-Gravenhage, opgericht in 1820, fuseerde in 1821 met de in 1776 opgerichte Vrije Haagsche Academie. De zo gevormde 's-Gravenhaagsche Teekenacademie bestond uit twee afdelingen, waarvan de tweede afdeling het onderwijs in de bouwkunde verzorgde. Beide afdelingen hadden een eigen bestuur dat aan het algemeen bestuur rekening en verantwoording van haar beheer schuldig was. Aan het hoofd van de tweede afdeling werden A. Noordendorp, H. Swaan, J. van Duyfhuys en P. van Cleef geplaatst. (47) De functie van Noordendorp was dus die van directeur en niet die van docent. Toch zal hij zeer zeker betrokken zijn geweest bij de keuze voor de verschillende handboeken en voorbeeldboeken die in de lessen gebruikt moesten gaan worden. Hierbij kan gedacht worden aan de boeken van Durand, Brade, Storm van 's-Gravenzande, J. van Straaten en W. Tollenaar. Noordendorp was contrarolleur toen hij benoemd werd tot directeur, en nog geen Architect der Koninklijke Paleizen en Landsgebouwen. Kennelijk werd Noordendorp door tijdgenoten beschouwd als iemand die ervaring genoeg had met 'architecten-werk' en waarschijnlijk werd hij daarom geschikt bevonden voor de functie van directeur aan de afdeling Bouwkunde van de 's-Gravenhaagsche Teekenacademie. Een keuze uit het oeuvre van Noordendorp 'Het Hotel voor Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden' Het Hotel werd aan het Korte Voorhout te 's-Gravenhage opgetrokken in een sobere neo-classicistische stijl. Het gebouw kreeg een eenvoudige, vlakke baksteengevel, waarvan de horizontale geleding nog extra onderstreept werd door natuurstenen cordonlijsten die de indeling van het gebouw, in onderhuis en drie verdiepingen, nadrukkelijk zichtbaar maakten. De zware overkragende kroonlijst, net als de geprononceerde lijsten overhoeks, sloot de gevel af en versterkte zijn massieve karakter. De gevel bestond uit elf traveeën. In de meest linkse travee bevond zich de ingangspartij. Deze sprong licht vooruit en vertoonde een afwijkende breedte zodat zij zich onderscheidde van de andere tien traveeën die ook verder identiek aan elkaar waren. Het uitdrukkelijk niet in het midden maar aan de zijkant plaatsen van de entree, had tot gevolg dat het gebouw zich eindeloos lang leek uit te strekken. De gevel verkreeg door de herhaling van identieke traveëen een apart soort 'grootsheid'. Eindige objecten oneindig doen lijken door het ononderbroken repeteren van gelijke onderdelen, is een idee dat met name in het werk van Boullée, de leermeester van Durand, terug te vinden is. (48) Het bereiken van grootsheid door herhaling van onderdelen, of dit nu zuilen waren of vensters, was een veel gebruikt instrument in de neo-classicistische architectuur. Uit een memorie van Noordendorp blijkt dat hij zelfs nog voorgesteld had de facade van het Hotel te 'verbreden'. Dit wilde hij bereiken door voor het gebouw ernaast, waarin het Gouvernement van Zuid Holland gevestigd was, een aan het Hotel identieke, loze gevel op te trekken waarvan de nieuwe entree ook nog de vorm van de porte-cochère van het Hotel moest krijgen. Deze kunstmatige verlenging van de gevel zou volgens Noordendorp het Hotel meer aanzien verlenen. Dit ontwerp van Noordendorp werd overigens niet uitgevoerd. (49) Op een heel bescheiden wijze werd de facade voorzien van een ornamentering. Zo kregen de vensters van de bel-étage, naast een houten of hardstenen omlijsting, nog een extra 'kroonlijst' om het belang van die verdieping te benadrukken. Ook de ingangspartij werd voorzien van een brede kroonlijst. De door de cordonlijsten en architraven verkregen schaduwwerking speelde ook een belangrijke rol in het karakter dat het gebouw moest uitstralen. Voor het gebouw werden zeven gegoten, ijzeren lantarens geplaatst. Deze verleenden op subtiele wijze de, horizontaal gerichte, gevel een verticaal tegenwicht. De opdrachtgever had zoals gezegd uitdrukkelijk geen paleis maar een 'huis' gewild. Niet iedereen was in die tijd te spreken over het feit dat het huis van de tweede prins geen echt paleisachtig uiterlijk kreeg. Zo gaf een Hagenaar in zijn 'Physiologie van Den Haag' aan dat hij van de paleizen der prinsen zelfs bijna niet durfde te spreken: 'dat van prins Frederik wordt door alle reizigers gehouden voor een hotel garni [...]. (50) Ook, de al eerder geciteerde, Allan beschreef het Hotel als een 'uitwendig eenvoudig gebouw, dat [...] met zijnen tweeëndertig glasramen in den voorgevel een stijf voorkomen, en eigenlijk meer het aanzien eener fabriekmatige inrigting, dan wel dat van een vorstelijk verblijf heeft'. Ook vond Allan'de inwendige verdeeling van dit Paleis ondoelmatig en bekrompen. De meeste vertrekken toch zijn klein, en de communicatiën gebrekkig of althans niet gelukkig gekozen'. (51) Deze uitspraken geven aan dat men indertijd van mening was dat Prins Frederik geen 'behoorlijke Prinswooning' had gekregen, maar slechts een 'gewoon' huis dat beneden de status was die men hem toedichtte. Helemaal onbegrijpelijk is dit niet, daar in die tijd gewoonlijk voor werkelijk representatieve opdrachten een neo-classicistische stijl gehanteerd werd waarbij de gevel werd gepleisterd als een algehele bekleding met natuursteen te kostbaar bleek. Na 1820 was bovendien zelfs voor voorname gebouwen een zuilenportico met tempelfront bijna 'verplicht'. (52) In latere tijden waren de meningen met betrekking tot het al of niet paleisachtige uiterlijk van het Hotel wat meer verdeeld. In 1892 bijvoorbeeld plaatste architect Rieber het Hotel zelfs boven andere, in diezelfde tijd gerealiseerde bouwwerken. Hij beschouwde het Hotel als een massief stuk sober behandeld werk dat goed gedetailleerd was en door de deftige verhoudingen, zonder overigens somber te zijn, een zeer statig uiterlijk had. 'De architect heeft', zo schreef hij, 'niettegenstaande den eenvoud, dit paleisachtig uiter lijk, ook zonder de in zijn tijd toonaangevende tempelgevels, weten te verkrijgen, iets dat te meer opmerkelijk is'. (53) Hieruit bleek dat Rieber wel degelijk onderkende dat een 'tempelgevel' in het begin van de 19de eeuw van het grootste belang was voor het verkrijgen van een werkelijk paleisachtig uiterlijk, maar dat hij ook van mening was dat goede verhoudingen een gebouw die status konden verlenen. Evers, die hoogleraar Bouwkunde te Delft was, rekende 'de indrukwekkende gevel van Prins Frederik's paleis' in 1916 zelfs tot 'het beste van dezen tijd'. (54) Gugel, die ook hoogleraar bouwkunde te Delft was geweest, was daarentegen van mening dat het -toen al voormalige- paleis van Prins Frederik in het geheel niet de grandeur had die Evers er in zag. Met onder andere het Hotel in gedachten schreef hij: 'gelijk overal werden, zonder op de bestemming acht te slaan, alle ontwerpen met nuchter akademischen zin uitsluitend samengesteld uit elementen, die uit de grieksche en romeinsche tempelbouwkunst waren afgeleid. Zij waren onderworpen aan de regels der bouworden, wier naleving nooit mocht worden verzuimd en waaraan het deftige, doch koele karakter dezer gebouwen eene groote mate van onpersoonlijkheid ontleende'. (55) Overigens werd door Allan niet het gehéle interieur afgekraakt. De 'schoone danszaal', die hij als de voornaamste ruimte van het gebouw zag, beschouwde hij als 'eene gunstige uitzondering'. (56) Deze zaal, die zich uiteraard op de bel-étage bevond, moet gestucte wanden en een gewelfde cassettenzoldering gehad hebben. Toen het Hotel in het bezit kwam van het Gerechtshof, werd de voormalige balzaal gebruikt voor strafzittingen. (57) Het Hotel werd verwoest door het Bezuidenhoutbombardement van 3 maart 1945. 'Een huysje aan zee' Het paviljoen te Scheveningen werd voor koningin Frederica Louisa Wilhelmina van Pruisen gebouwd in de trant van een palladiaanse villa. Net als bij de Villa Rotonda van Palladio werd het voorzien van een vrijstaande portico met een tempelachtig zuilenfront in de dorische (eigenlijk toscaanse) orde. De omtrekken van het neoclassicistische gebouwtje, dat overigens verder zware, grijs getinte, strakke gevels heeft, tekenen zich scherp af. Dit effect wordt met name door het omlopende hoofdgestel met overkragende kroonlijst verkregen. Als markering van de bel-étage loopt een doorgaande borstwering, bekroond met een fijne cordonlijst, rond het hele gebouw. De vensters die op deze borstwering staan, worden omlijst met een houten architraafband. (58) Behalve de gevel vertoont ook de plattegrond een sterke symmetrie. De plattegrond toont een centrale as in het verlengde van de ingang met symmetrisch geplaatste ruimtes ter weerszijden ervan. De centraal gelegen, aan de achtergevel zeshoekig uitgebouwde zaal, sluit eveneens aan bij het type van de palladiaanse villa. Deze zaal werd gebouwd als een sala terrena. Zo'n zaal lag gelijkvloers en gaf direct toegang tot een tuin of buitenterras; ze vormde zo een schakeling tussen binnen en buiten, tussen architectuur en natuur. Om deze overgang te benadrukken werd een sala terrena vaak voorzien van naturalistische stucdecoraties. (59) In de decoratie van de zaal in het paviljoen zijn allerlei zeemotieven te vinden. In de hoeken zijn opgaande rondstaafprofielen aangebracht, die bestaan uit slingers van schelpen, zeesterren en koralen. Een smalle, horizontale band met afwisselend palmetten en dolfijnen, die twee aan twee met de staarten in elkaar verstrengeld zijn, doorloopt de gehele zaal. Boven deze band bevindt zich een brede zone met stucwerk. Op elke wand is in het midden een stel dolfijnen met de staarten omhoog om een drietand gekruld en aan weerszijden een zeepaard te vinden. Al deze motieven zijn -soms bijna letterlijk- terug te vinden in de voorbeeldboeken van Percier en Fontaine. (60) De Greef had deze empire-stijl uit Frankrijk 'meegenomen'. Noordendorp had, door hem te assisteren bij de verschillende restauraties aan de paleizen, veel ervaring opgedaan in het werken met typische empire-decoratiemotieven afkomstig uit de interieurontwerpen van Percier en Fontaine. Mogelijk had hij zelf een exemplaar van Percier en Fontaine's boek Receuil de décorations intérieures in zijn bezit. (61) Hoewel Noordendorp verschillende motieven, zoals de dolfijnen met de ineengestrengelde staarten, letterlijk hieruit heeft overgenomen, heeft hij er toch ook duidelijk mee geëxperimenteerd. Zo zijn de koralenkrullen langs de buitenste rand van het medaillon in het plafond eigenlijk een maritieme vertaling van plantaardige motieven uit het boek van Percier en Fontaine. (62) Om van de kamer werkelijk een sala terrena te maken moest de overgang van architectuur naar natuur wel in de decoratie gesymboliseerd worden met verschillende zeemotieven, omdat hier niet bijvoorbeeld het bos de natuur representeerde maar de zee. De gehele inrichting van het gebouw duidt erop dat het de bedoeling was slechts een buitenverblijf te maken voor 'een bezoek op den dag'. (63) Desalniettemin betekende de bouw van het koninklijke buitenverblijf erg veel voor de Scheveningse bevolking. De koninklijke familie zou vanaf nu in elk geval een paar maal per jaar aanwezig zijn in hun dorp. Het paviljoen beheerst, ook nu het is 'uitgebreid' met een museum, nog steeds nadrukkelijk zijn omgeving. De architect van de nieuwbouw rond het paviljoen, Wim Quist, heeft naar mijn idee zeker die waarden onderkend in het 19de eeuwse strandpaviljoen, die betrekking hebben op de geometrische en symmetrische compositie van dat gebouw. Deze waarden heeft hij dan ook in zijn eigen ontwerp gebracht, dat in de plattegrond bestaat uit twee symmetrische cirkelvormige delen die zich als het ware rond het paviljoen vouwen. Eigenlijk is zo de theoretische achtergrond van het paviljoen doorgezet in het museum van Quist. Beide gebouwen hebben een heldere opbouw van geometrische vormen maar hun uiterlijke verschijning is zeer verschillend. Toch voldoet het museum 66k qua kleurstelling en proportie wel aan de eisen, die het paviljoen vanuit zijn dominante karakter lijkt te stellen van zijn omgeving. Door het zandkleurig getinte beton en de verzonken ligging lijkt de nieuwbouw bijna te verdwijnen in het duin. Het enige neo-classicistische strandpaviljoen van Nederland, dat in feite beschouwd kan worden als het belangrijkste werk van de -in de twintigste eeuw vrij onbekende- architect Noordendorp, is door de bouw van dit museum aangevuld en geaccentueerd. Nu het paviljoen hierdoor een soort herwaardering heeft ondergaan is het eigenlijk ook tijd geworden om de architect ervan ook daadwerkelijk aan de vergetelheid te ontrukken en hem een plaats te geven in de geschiedenis. Noten 1) Sillem, 15. 2) Huijbrecht, 150. 3) Rieber, 9. 4) Peters, 170; Van der Peet en Steenmeijer, 669 - 682. In het aanhangsel is een overzicht opgenomen van de leidinggevende functionarissen die verantwoordelijk waren voor de architectuur van de Rijksgebouwen en zijn voorlopers van 1798 tot heden. De verschillende functies die Noordendorp achtereenvolgens bekleedde en de mensen die hem daarbij assisteerden worden hierin genoemd. In dit overzicht en in andere literatuur worden soms jaartallen genoemd die niet met elkaar in overeenstemming zijn. Zo wordt in het hierboven genoemde overzicht vermeld dat Noordendorp in 1809 aangesteld werd als assistent-controleur, terwijl Peters aangeeft dat Noordendorp in april 1806 werd aangesteld als assistent van de contrarolleur G. van der Linden 'wegens toenemende ouderdom en zwaar lichaamsgestel' van laatstgenoemde. Mocht Noordendorp inderdaad de assistent van Van der Linden zijn geweest dan moet het jaartal 1806 serieus worden genomen, omdat Van der Linden slechts tot in 1807 als contrarolleur fungeerde. 5) Speyart van Woerden, 23-24; Van Hóvell tot Westerflier-Speyart van Woerden, Van der Peet en Steenmeijer, 35 en 55 (noot 4). Na het herstel van de Nederlandse onafhankelijkheid werd een commissie van Superintendentie over de Landsgebouwen opgericht, die bestond uit de Commissarissen-Generaal van Financiën en Binnenlandse Zaken. Zij beheerden de landsge bouwen in de residentie en de koninklijke paleizen. 6) Algemeen Rijksarchief (ARA), Tweede Afdeling, Binnenlandse Zaken (BiZa), Centrale Administratie Waterstaat (CAW), inv.nr. 2104, dos. 83. 7) Peters, (bijlage G) 217-222:.," 8) Faber, xi. Ook M.C. Speyart van Woerden, 29, gaat er van uit dat Noordendorp Van der Linden in 1808 daadwerkelijk opgevolgd was als Contrarolleur en dat de dagelijkse zorg voor de landsgebouwen in handen bleef van Noordendorp toen hij bij K.B. van 12 maart 1814 officieel benoemd werd tot Contrarolleur. 9) Speyart van Woerden, 29. 10) Peters, 170. 11) Gemeentearchief's-Gravenhage (GAG) bnr. 350 (Oud Archief), inv.nr. 5814. 12) Van Hóvell tot Westerflier-Speyart van Woerden, Van der Peet en Steenmeijer, 35; Van der Peet en Steenmeijer, 676. 13) Sillem, 17. 14) Stolp, 117. 15) Voor de competentiestrijd tussen Ziesenis en Noordendorp zie: Speyart van Woerden, 29, 34,39; Van Hóvell tot Westerflier-Speyart van Woerden, Van der Peet en Steenmeijer, 35-37; Van Hóvell tot Westerflier-Speyart van Woerden, 69 en 79. 16) Deze specifieke toegevoegde verantwoordelijkheid voor de landsgebouwen in de residentie kwam ook tot uiting in Ziesenis' salaris, dat nu evenredig over het Hof en het Rijk werd verdeeld. Hoewel Ziesenis de zorg voor de landsgebouwen er nu bij kreeg, bleef zijn salaris f 3000,-. Dit hield in dat hij een bedrag van f 1500,- ontving voor zijn diensten ten behoeve van de zorg voor de landsgebouwen. Noordendorp daarentegen ontving f 2400,- voor zijn contrarolleursambt. Dit was beduidend meer en hieruit lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat Noordendorp de belangrijkste functionaris bleef die de zorg droeg voor de landsgebouwen. Ziesenis' betrokkenheid zal slechts van oppervlakkige aard geweest zijn. 17) Vanaf december 1815 droeg alleen de Minister van Waterstaat en Publieke Werken (voorheen de Ministers van Binnenlandse Zaken en Financiën) de eindverantwoording voor het beheer van de landsgebouwen. 18) Speyart van Woerden, 39, schreef daarentegen: 'De concept-instructie bleef om onbekende en onbegrijpelijke redenen onafgedaan bij de Koning liggen, zonder dat het bekrachtigd werd door een definitief Besluit'. 19) Slothouwer, 164-165. 20) Overigens werd op het uitgebreide advies van A. Noordendorp, dat op 30 september 1816 door hem werd ingediend, niet ingegaan. Noordendorp had hierin aangegeven dat het hem verstandig leek het paleis vrij te leggen, zodat het meer aanzien kreeg en op een minder brandgevaarlijke wijze aansloot aan de huizen van Noordeinde en de Molenstraat. Bij de grote financiële en artistieke moeilijkheden van de verbouwing meende men echter dit probleem niet te moeten aansnijden. (Slothouwer, 165-166). 21) Van Hóvell tot Westerflier-Speyart van Woerden, Van der Peet en Steenmeijer, 37; Rem, 5-7. 22) Van Hóvell tot Westerflier-Speyart van Woerden, Van der Peet en Steenmeijer, 38; Sillem, 16. 23) Rieber, 10. 24) Speyart van Woerden, 45. 25) Van Hövell tot Westerflier-Speyart van Woerden, Van der Peet en Steenmeijer, 43; Van der Peet en Steenmeijer, 672; Rieber, 10. 26) Speyart van Woerden, 45. Het moet niet worden uitgesloten dat A. Roos familie van Noordendorp's moeders kant was. Pieter van Raan Smit werd voor een salaris van f 600,- aan Noordendorp's dienst toegevoegd. 27) Van Hövell tot Westerflier-Speyart van Woerden, Van der Peet en Steenmeijer, 43; Speyart van Woerden, 45. 28) ARA, Tweede Afdeling, BiZa, CAW, inv.nr. 2102, dos. 75; brief van Contrarolleur Noordendorp aan de Minister van Binnenlandse zaken en Waterstaat (Minister van BiZa en W) (30 april 1822). 29) ARA, Tweede Afdeling, BiZa, CAW, inv.nr. 2102, dos. 75; brief van Minister voor het Publiek Onderwijs der Nationale Nijverheid en de Kolonien de Heer Falcky aan de Minister van BiZa en W (15 maart 1822). 30) Vis, 19-21. 31) ARA, Tweede Afdeling, BiZa, CAW, inv.nr. 2102, dos. 75; bij de 'lijst der rekeningen wegens gedane leverancien en arbeid aan het Koninklijk Kabinet van Schilderijen te 's-Gravenhage' wordt vermeld dat J. Noordendorp voor f 38,03 werken had verricht.32) Kalmeijer, 132. 33) Koninklijk Huisarchief (KHA), inv.nr. E 9a V 3. Deze gedetailleerde staat van kosten dateerde van 19 april 1823. Er bestond overigens ook een 'Directie tot den opbouw van een hotel voor Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden' die toezicht hield op de bouw. Hofmaarschalk Graaf Van Reede had het opperbeheer. 34) ARA, BiZa, CAW, inv.nr. 2112, dos. 138; brief van Contrarolleur over 's Rijks Gebouwen Noordendorp aan de Minister van BiZa en W (1 juli 1823). 35) ARA, BiZa, CAW, inv.nr. 2112, dos. 138; brief van Architect der Koninklijke Paleizen en Landsgebouwen Van der Straeten aan de Minister van BiZa en W te Brussel (18 augustus 1823). 36) Schouw, 47. 37) Allan, 73. 38) Koninklijk Huisarchief (KHA), inv.nr. E 9a V 3. 39) Van Hdvell tot Westerflier-Speyart van Woerden, Van der Peet en Steenmeijer, 39 en 41. 40) ARA, BiZa, CAW, inv.nr. 2112, dos. 138; brief van Contrarolleur over 's Rijks Gebouwen Noordendorp aan de Minister van BiZa en W (1 juli 1823). Noordendorp had in 1823 met Charles van der Straeten in Brussel geconfereerd over de opbouw van het Hotel voor Prins Frederik. Voor de kosten van het verblijf aldaar en de reis erheen en terug naar 's-Gravenhage had hij een declaratie ingediend bij de Minister van BiZa en W. De afstand tussen beide plaatsen werd gesteld op 34'/2 uur. 41) Sillem, 17. Koninklijk Besluit nr. 20. 42) Van der Peet en Steenmeijer, 670. 43) Van Hdvell tot Westerflier-Speyart van Woerden, Van der Peet en Steenmeijer, 39. 44) Het Hotel voor Prins Frederik kan, naar mijn mening, ook gerekend worden als een nieuwbouwproject van Noordendorp. Toch heeft ook Van der Straeten een aandeel gehad in de voorbereidingen van de opbouw ervan waardoor de richting waarin het ontwerp zich ontwikkelde mede door hem gestuurd werd. 45) Sillem, 7. 46) Gelder, 129-131. 47) Sillem, 18. 48) In zijn theoretisch manuscript 'Architecture, essay sur Part' (± 1790-1793) schonk Boullée veel aandacht aan de herhaling van elementen in de architectuur. Zo schreef hij onder andere dat de grootste grootsheid en de meest volmaakte symmetrie ontstaat door bepaalde elementen, als rijen zuilen, uit te breiden in alle richtingen en door te laten lopen tot buiten onze gezichtseinder. Het lijkt dan of de onderdelen met ons mee wandelen, alsof we ze bezield hebben. Een vertaling van Boullée's manuscript is te vinden in: Helen Rosenau, Boullée & visionairy architecture, Londen/ New York 1976 (pagina 81-117). 49) KHA E9a V inv.nr. 3. De memorie van Noordendorp is gedateerd op 4 augustus 1824. In een brief van 25 maart 1825 aan de Minister van BiZa en W geeft Noordendorp aan dat door deze verbreding de facade van het Hotel inderdaad zou worden verfraaid maar dat er 'nochtans daartoe geen volstrekte noodzakelijkheid' bestond. Hieruit blijkt dat Noordendorp zich wel degelijk bewust was van hit feit dat herhaling van identieke elementen aan gebouwen een grootsheid kunnen verlenen. 50) Physiologie, 26-27. 51) Allan, 73. 52) Ter Kuile, 188. 53) Rieber, 9. 54) Evers, 598. 55) Gugel, 392. 56) Allan, 73. 57) Overvoorde, 116. Het Hotel kwam in 1900 in bezit van het Gerechtshof en de Arrondissementsrechtbank. De stallen en dienstgebouwen aan de Casuariestraat werden toen gesloopt om plaats te maken voor een nieuw Huis van Bewaring, dat in juli 1902 in gebruik werd genomen. 58) Sillem, 21. Andrea Palladio (1508-1580) bouwde zijn Villa Rotonda in de tweede helft van de 16de eeuw. 59) Sillem, 35. 60) Sillem, 30-32. 61) C. Percier en P. Fontaine, Receuil de décorations intérieures, Parijs 1801. 62) Sillem, 32. 63) Gelder, 129. literatuur: 1. Allan, F., De stad s-Gravenhage en hare geschiedenis, Amsterdam 1859. Evers, H., De architectuur in hare hoofdtijdperken (Deel II), Amsterdam 1916 (tweede druk). 2. Faber, J., Inventaris van het tekeningenarchief van de Rijksgebouwendienst en rechtsvoorgangers over de periode 1824-1945, 's-Gravenhage 1992. 3. Gelder, H.E. van, De historische schoonheid van 's-Gravenhage, Amsterdam 1943. 4. Gugel, E., Geschiedenis van de bouwstijlen in de hoofdtijdperken der architektuur (Deel II), Rotterdam 1920 (vierde druk geheel omgewerkt door J.H.W. Leliman). 5. Hövell tot Westerflier-Speyart van Woerden, M.C. van, 'Ziesenis, zeer lui en bijna altijd ziek', in: C.J. van der Peet en G.H.P. Steenmeijer (red.), De Rijksbouwmeesters. Twee eeuwen architectuur van de Rijksgebouwendienst en zijn voorlopers, Rotterdam 1995, 65-85. 6. Hövell tot Westerflier-Speyart van Woerden, M.C. van, Peet, C.J. van der en Steenmeijer, G.H.P., 'Overzicht', in: C.J. van der Peet en G.H.P. Steenmeijer (red.), De Rijksbouwmeesters. Twee eeuwen architectuur van de Rijksgebouwendienst en zijn voorlopers, Rotterdam 1995, 27-62. 7. Huijbrecht, R. en Scholten, F.W.J., 'Landmetersadmissies in Holland', in: E. Muller en K. Zandvliet (red.), Admissies als landmeter in Nederland voor 1811. Bronnen voor de geschiedenis van de landmeetkunde en haar toepassing in administratie, architectuur, kartografie en vesting- en waterbouwkunde, Alphen aan den Rijn 1987, 149-190. 8. Kalmeijer, C.A., 'De Zuil van Eik en Duinen', Jaarboek van de Geschiedkundige Vereniging Die Haghe (1978),117-141. 9.Overvoorde, J.C., Voorlopige Lijst der Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst (Deel III. De Provincie Zuid-Holland), Utrecht 1916. 10. Peet, C.J. van der en Steenmeijer, G.H.P. (red.), 'Aanhangsel 1. Werk van rijksarchitecten', in: C.J. van der Peet en G.H.P. Steenmeijer (red.), De Rijksbouwmeesters. Twee eeuwen architectuur van de Rijksgebouwendienst en zijn voorlopers, Rotterdam 1995, 639-668. 11. Peet, C.J. van der en Steenmeijer, G.H.P. (red.), 'Aanhangsel 2. Overzicht van de leidinggevende functionarissen', in: C.J. van der Peet en G.H.P. Steenmeijer (red.), De Rijksbouwmeesters. Twee eeuwen architectuur van de Rijksgebouwendienst en zijn voorlopers, Rotterdam 1995, 669-682. 12. Peters, C.H., De Landsgebouwen te 's-Gravenhage, Rapport aan Zijne Excellentie den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid,'s-Gravenhage 1891. 13. Physiologie, Physiologie van Den Haag door een Hagenaar, 's-Gravenhage, 1843. 14. Rem, P.H., Jan de Greef (1784-1834) en de verbouwing van Soestdijk van 1815-1821 (Doctoraalscriptie kunstgeschiedenis V.U.), Amsterdam 1984-1985. 15. Rieber, C.T.J.L., 'De Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst van 1842 tot 1892: De "Maatschappij tot Aanmoediging der Bouwkunde", en de toestand der bouwkunst in den aanvang der 19e eeuw', Bouwkundige Bijdragen, 38 (1892),1-18 (is identiek aan Bouwkundig Tijdschrift 12 (1892)). 16. Schouw, J. van der, Geïllustreerde Gids voor's Gravenhage, Wassenaar, 't Westland, Rijswijk, Voorburg en Scheveningen, met plattegrond van 's Gravenhage, het Bosch en Bezuidenhout, Binnenhof en Plein, Scheveningen, Boschjes etc. Rijtoer en Wandelkaart en vele illustratiën, 's-Gravenhage 1894 (eerste druk 1893). 17. Sillem, C., 'De geschiedenis van het Paviljoen', in: H.P.R. Rosenberg (red.), Een koninklijk paviljoen en een museum aan zee; Het Paviljoen van 'De Witte' en het museum Beelden aan Zee in Scheveningen, 's-Gravenhage 1994, 7-20. 18. Sillem, C., 'Beschrijving van het Paviljoen', in: H.P.R. Rosenberg (red.), Een koninklijk paviljoen en een museum aan zee; Het Paviljoen van 'De Witte' en het museum Beelden aan Zee in Scheveningen, 's-Gravenhage 1994,21-41. 19. Slothouwer, D.F., De Paleizen van Frederik Hendrik, Leiden 1945. 20. Speyart van Woerden, M.C., B.W.H. Ziesenis, Architect der koninklijke- keizerlijke- en landsgebouwen, 1807 - 1820 (Doctoraalscriptie kunstgeschiedenis R.U.U.), Utrecht 1988. 21. Stolp, A., 'Hoe moeilijk het Haagse loopgas ging lopen', Jaarboek van de Geschiedkundige Vereniging Die Haghe (1977), 117-142. 22. Ter Kuile, E.H. in: Fockema Andrea (red.), Duizend jaar bouwen in Nederland (Deel II), Amsterdam 1957. 23. Vis, L., Bouwhistorische documentatie en waardebepaling: Mauritshuis (Deel 1. Tekst), 's-Gravenhage 1984. Nevenfuncties: landmeter//1803-;Contrarolleur der Landsgebouwen te 's-Gravenhage//1809-1813; Archief: Koninklijk Huis Archief (KHA) Den Haag/;Gemeentearchief Den Haag/;Nationaal Archief (NA)/;Gemeentearchief Rotterdam/

Noordendorp, Adrianus J.

A.J. Noordendorp Adrianus J. Noordendorp werd geboren te 's-Gravenhage op 19 juli 1780 als zoon van Jacobus Noordendorp, een controleur der Haagwerken, en Berendina Roos. Op 22 oktober 1820 trouwde hij met Hendrike Kros te Dordrecht, waar zij op 25 augustus 1793 geboren was. Op 28 december 1828 werd hun eerste kind Jacob Simon Adriaan geboren en op 11 november 1830 het tweede, Simon Pieter. Adrianus Noordendorp overleed vrij jong op 28 november 1833 aan een zenuwzinkingkoorts. Gedurende zijn hele leven had hij in 's-Gravenhage gewoond en gewerkt. (1) Opleiding Adrianus Noordendorp kwam uit een familie van timmerlieden, steenbakkers en metselaars. Het is op zich dan ook niet verwonderlijk dat hij een opleiding tot landmeter ging volgen. Waar Noordendorp zijn opleiding kreeg is niet bekend. Een echte opleiding kan hij gevolgd hebben te Breda, Den Bosch, Nijmegen, Deventer of aan de Hogeschool te Leiden, omdat alleen daar opleidingen waren. Ook was het mogelijk zich de vereiste kennis eigen maken door in de leer te gaan bij een fungerend landmeter al of niet gecombineerd met een opleiding aan een school of universiteit. (2) In ieder geval werd men pas geadmitteerd na het afleggen van een examen. Om dit examen met goed gevolg af te leggen moest uiteraard een aantal vaardigheden zijn verworven. Kennis van de beginselen van de meetkunst, waaronder de driehoeksmeting en de beschrijvende meetkunde, algebra of wiskundige analyses, werktuig- en waterloopkunde en wis- en natuurkunde werd zeker in meer of mindere mate bij de aspirant-landmeter bekend verondersteld. Bij de eed werd door de landmeter gezworen dat hij de Conste van Geometria trouw zou zijn. Met geometria werd in dit verband eigenlijk zowel de meetkunde als de landmeetkunde aangeduid. Noordendorp werd op 23 mei 1803, toen hij 23 jaar oud was, geadmitteerd door het Hof van Holland tot Landmeter. Een admissie door het Hof van Holland was zeer aantrekkelijk omdat men dan mocht werken binnen heel Holland (het gebied dat nu Noord- en Zuid-Holland is). Noordendorp vervaardigde in september 1804 al een opmetingstekening van de Plaat Flakkee bij het Haringvliet aan de oost- en westzijde van de haven van Middelharnis. Het ambt van landmeter en bouwkundige werd over het algemeen in die tijd nog wel beschouwd als liggend in elkaars verlengde. Verschillende, later bekende, architecten als Jan de Greef en Andrew Munro waren hun loopbaan ook begonnen als geadmitteerd landmeter. Eerste werkzaamheden Toen architect C.T.J.L. Rieber in 1892 Noordendorp besprak, gaf hij aan dat deze 'in de gelederen van Napoleon' had gediend. (3) Noordendorp zal toen waarschijnlijk landmeterswerk voor Napoleon verricht hebben. Hoewel Rieber de enige bron is voor deze informatie, ligt het voor de hand om aan te nemen dat Noordendorp hieraan zijn volgende aanstelling te danken had. Hij werd namelijk op 28 april 1806, eigenlijk vrij kort voor de troonsbestijging van Lodewijk Napoleon, als Assistent-Contrarolleur over de Gebouwen onder het beheer staande van het vertegenwoordigend lichaam der Bataafse Republiek aangesteld op een daggeld van twee gulden. (4) Hij assisteerde in deze functie Govert van der Linden, die Contrarolleur van 's Landsgebouwen te 's-Gravenhage was. Op 24 april had Van der Linden, die in 1763 al tot Contrarolleur voor de Gouvernementsgebouwen op het Buiten- en Binnenhof der Residentie aangesteld was, verzocht dat hem, wegens toenemende ouderdom en zwaar lichaamsgestel, bij steeds vermeerderende werkzaamheden, een assistent mocht worden toegevoegd. Hieruit zou voorzichtig geconcludeerd kunnen worden dat Noordendorp waarschijnlijk meer taken op zich nam dan een assistent van een jongere contrarolleur gedaan zou hebben. Naast het verrichten van kopieerwerk heeft hij zich wellicht ook bezig gehouden met het vervaardigen van tekeningen voor vernieuwing of onderhoud aan de landsgebouwen, en met het toezien op een goede uitvoering van de te verrichten (reparatie-) werkzaamheden. In zijn periode als assistent vervaardigde Noordendorp een ontwerpplan voor een verbouwing van de Loterijzaal en een verdere herinrichting van het Stadhouderlijk Kwartier op het Binnenhof tot paleis voor koning Lodewijk Napoleon. Het feit dat Lodewijk Napoleon in oktober 1807 alweer naar Utrecht vertrok, nadat hij pas in augustus 1806 het Binnenhof had betrokken, was in ieder geval genoeg reden om niet tot uitvoering van Noordendorp's ontwerp over te gaan. Overigens blijkt hier wel uit dat Noordendorp vrij ambitieus moet zijn geweest, daar zijn functie toen toch niet van dien aard was dat een ontwerp van hem voor de verbouwing tot paleis daadwerkelijk 'serieus' kans maakte aangenomen te worden. De werkzaamheden van een contrarolleur De term contrarolleur of controleur is eigenlijk zo in de vergetelheid geraakt, dat het een twintigsteeeuwer niet echt de indruk van een hoge functie geeft. Toch waren de taken van een contrarolleur op zich vergelijkbaar met die van een stadsbouwmeester uit een grote stad. Net als iedere andere architect maakte de contrarolleur ontwerpen die vervolgens door zijn staf van opzichters en metselaars werden uitgevoerd. Volgens de aantekeningen van een van de Commissarissen Generaal van Binnenlandse Zaken ter begeleiding van het voorstel aan koning Willem 1, om Noordendorp bij besluit van 17 maart 1814 officieel te benoemen tot contrarolleur, bestond diens taak uit 'het administreeren van alle 's Lands gebouwen, het inspecteren en in goeden staat doen onderhouden van archieven, het surveilleren en bezorgen van alle reparatiën, veranderingen of vernieuwingen welke daaraan wierden noodig geacht, het opmaken van alle memorien, bestekken en tekeningen daartoe betrekkelijk, het opnemen van alle gedane werken aan de gebouwen, het examineren en certifieeren van alle Rekeningen van arbeidslonen en leverantiën, en in een woord het houden van een algemeen opzicht met de surveillance over alle werklieden en leverantiën, daar onder ook begrepen de surveillance en administratie der brandstoffen'. (5) Hieruit blijkt dat de contrarolleurs vrij zelfstandig het beheer van de hen toebedeelde gebouwen tot taak hadden. Het enige verschil met 'andere' architecten was dat Noordendorp door zijn aanstelling als contrarolleur der landsgebouwen ook voor deze gebouwen verbouw- of nieuwbouwontwerpen mocht maken. Uit de begroting voor het dienstjaar 1821 bleek dat Noordendorp naast geplande verbouwingen en uitbreidingen aan de verschillende gebouwen op het Binnenhof ook zorg droeg voor het onderhoud aan de bruggen, poorten, straten, riolen en kademuren in en rondom de Vijver en voor het salaris van zijn personeel. (6) Ook uit de 'Instructie voor den Contrarolleur' bleek dat Noordendorp zorg droeg voor alles wat maar enigszins te maken had met het beheren van de landsgebouwen. Dit beheer hield naast het vervaardigen van tekeningen voor nieuwe werken onder andere ook het 'gangvaardig' houden van binnenwerken, hang- en sluitwerken, het schoonhouden van de straten op het Binnen- en Buitenhof, de Singel en de avenuën van het Hof en het hebben van het oppertoezicht over de brandspuiten van het Hof alsmede de turf- en houtloodsen en andere bewaarplaatsen van brandstoffen in. (7) Noordendorp in de functie van Contrarolleur Van 1807 tot einde 1813 werd, omdat koning Lodewijk Napoleon steeds van residentie veranderde, het controleursambt van 's- Gravenhage naar Utrecht, en later naar Amsterdam, verhuisd. Dit was de reden waarom Noordendorp niet als Contrarolleur te 's-Gravenhage benoemd werd, hoewel hij Govert van der Linden in 1808 eigenlijk als zodanig opvolgde. Architect Johan van Westenhout nam te Amsterdam officieel de taak van Contrarolleur van 's Rijksgebouwen van Van der Linden over maar werd wel bijgestaan door Noordendorp te 's-Gravenhage. (8) Noordendorp zou deze functie 'met alle lof hebben waargenomen. (9) Op 27 december 1808 werd laatstgenoemde al van zijn functie in 's-Gravenhage ontheven en naar Amsterdam overgeplaatst om als Commies bij voornoemde J. van Westenhout te dienen. Zijn jaarsalaris werd hierbij verhoogd tot f 1000,-. Dit geeft al aan dat deze functie belangrijker moet zijn geweest dan de functie van assistent. Een commies fungeerde eigenlijk als een soort eerste medewerker. Bij deze overplaatsing speelde de wisseling van residentie door koning Lodewijk Napoleon, die in april 1808 zijn intrek nam in het stadhuis van Amsterdam, waarschijnlijk een grote rol. Per 1 januari 1809 werd de post van contrarolleur der landsgebouwen in 's-Gravenhage en in Utrecht gesupprimeerd. Zolang de regering in Amsterdam gevestigd was werd de Landdrost in het Departement Mansland belast met het hoofdtoezicht over de Landsgebouwen te 's-Gravenhage, voor zover deze niet ten gebruike van hgt Departement van Oorlog waren afgestaan. Aan de Rentmeester-Generaal werd het dagelijks beheté`overgedragen. (10) In 1809 nam J. van Duijfhuijs Noordendorp's baan als commies te Amsterdam over. Noordendorp heeft vanaf 1 juli 1809, toen hij terugkeerde naar 's-Gravenhage, tot na de val van Napoleon in 1813 waarschijnlijk toch vrij zelfstandig als een soort Contrarolleur te 's-Gravenhage gefungeerd. Dat hij inderdaad zeer zelfstandig te werk ging bleek wel uit het feit dat hij op 26 oktober 1812 ontwerptekeningen, een memorie en een beraming van de kosten indiende bij de Conseil Municipal (Gemeenteraad) ten behoeve van een verbouwing van het Hofje van Nieuwkoop tot een militair hospitaal met duizend bedden. Hoewel de Conseil Municipal hoogstwaarschijnlijk wel met het idee van een nieuw militair hospitaal gekomen was, bleek uit de zeer uitgebreide toelichting op zijn ontwerp dat Noordendorp verantwoordelijk moet zijn geweest voor de suggestie juist het complex van het Hofje van Nieuwkoop tot militair hospitaal om te bouwen. (11) Het plan werd, misschien door de zeer hoge kosten die eraan verbonden waren, uiteindelijk niet uitgevoerd. Ook ging het gerucht dat de Franse Minister van Oorlog het nieuwe militaire hospitaal op het Binnenhof wilde bouwen. Het Binnenhof was al, nadat Lodewijk Napoleon op 1 juli 1810 afstand van de Kroon had gedaan, -waarschijnlijk provisorisch- ingericht als militair hospitaal. Deze bestemming eindigde uiteraard tegelijk met de Franse overheersing in november 1813. Na het herstel van de Nederlandse onafhankelijkheid werd 's-Gravenhage weer de residentie en bleef de dagelijkse zorg voor de landsgebouwen in 's-Gravenhage in handen van Adrianus Noordendorp. Hij werd nu ook eindelijk op 1 december 1813 door het Algemeen Bestuur der Verenigde Nederlanden provisorisch tot Contrarolleur aangesteld. Bij Koninklijk Besluit (K.B.) van 12 maart 1814 werd nog eens officieel bevestigd dat Noordendorp tot Contrarolleur der Landsgebouwen te 'sGravenhage op een traktement van f 2400,- per jaar benoemd was. J. van Duijfhuijs verloor zijn baan als Inspecteur en Contrarolleur van 's Rijksgebouwen te Amsterdam, die hij van 1811 tot 1813 uitgeoefend had, omdat het controleursambt nu weer naar 'sGravenhage verplaatst werd. Hij werd gedegradeerd tot Meester-Timmerman en onder Noordendorp's orders geplaatst. J. van Straaten werd aangesteld als de opzichter van de landsgebouwen. (12) Noordendorp moest verantwoording afleggen voor zijn beleid aan de commissarissen-Generaal (de ministers) van Financiën en Binnenlandse Zaken, die de Commissie van Superintendentie over de Landsgebouwen vormden. Daarom diende hij voor elk dienstjaar een 'Project Begrooting voor den dienst der Rijks Gebouwen in de Residentie' in. Noordendorp werd ook ingezet bij ceremoniële activiteiten. Zo werd onder zijn directie bijvoorbeeld een plattegrond 'geprojecteerd en geëxecuteerd' met aanwijzingen van zitplaatsen bij de doop van de tweede zoon van Willem II, Prins Alexander, in de Grote Kerk te 's-Gravenhage. Het is niet duidelijk of het de gewoonte was een contrarolleur der Landsgebouwen voor dit soort 'koninklijke' opdrachten aan te trekken. (13) De gasverlichting op het Binnenhof Noordendorp had, zoals uit het hiervoor vermelde blijkt, een zeer omvangrijke baan als contrarolleur. Hoewel het toen al duidelijk was dat hij het werk van architect het meest ambieerde, stortte Noordendorp zich echter ook met hart en ziel op de taken die daar niet erg veel mee te maken hadden. Dit blijkt onder andere uit de aandacht die Noordendorp besteedde aan de buitenverlichting van het Binnenhof. Het idee om op het Binnenhof gasverlichting aan te brengen ter vervanging van de dure olieverlichting kwam van Noordendorp. Hij had hiervoor in 1818 toestemming gekregen van koning Willem 1, op voorwaarde dat hij ds. B. Koning zou inschakelen, die uitvinder van een bepaald soort gas was en sinds 1817 als adviseur aan de afdeling onderwijs 'vooral voor zaken het gas betreffende' verbonden was. (14) Het gas werd vanaf 1820 voor de buitenverlichting van het Binnenhof gebruikt. Noordendorp ijverde sterk voor uitbreiding van het project naar andere delen van de binnenstad. Hoewel hij vanaf 1825' geen contrarolleur meer was, bleef hij deze verlichting beheren tot zijn dood in 1833. De competentiestrijd tussen Noordendorp en Ziesenis (15) Architect B.W.H. Ziesenis, die al sinds 1807 als koninklijk- en later als keizerlijk architect gefungeerd had, werd bij K.B. van 2 augustus 1814 benoemd tot Architect der Paleizen en 's Lands Gebouwen. (16) Ziesenis kreeg hierdoor ook het toezicht over de grotere werkzaamheden aan de landsgebouwen. De contrarolleurs hadden tot dan toe altijd een vrij grote zelfstandigheid genoten, die ook duidelijk door Noordendorp gekoesterd werd. Hoewel het toen ook al de bedoeling was geweest dat bij grote verbouwingen aan landsgebouwen een -extra- architect aangetrokken werd besliste de dienstdoende contrarolleur vaak zelf wat wel en niet onder een grote verbouwing verstaan werd. Er werd niet bij stil gestaan dat Ziesenis misschien eerder dan de contrarolleur geneigd zou zijn bepaalde verbouwingen te zien als 'grotere werkzaamheden'. Naar aanleiding van een restauratie van de Loterijzaal (Ridderzaal) op het Binnenhof, die Noordendorp na het herstel van de onafhankelijkheid begonnen was, ontstond onvermijdelijk een competentie-conflict tussen Ziesenis en Noordendorp. Ziesenis was furieus over het feit dat Noordendorp tevens het aanzicht van de vensters veranderd had zonder hem daarover te raadplegen. Hij beschouwde de contrarolleur niet als een 'medewerker' op gelijk niveau maar als een ondergeschikte, die zeker niet de aanleg en kennis had om in het vak van architect te treden. Noordendorp daarentegen zag zichzelf wel degelijk als een architect, en wilde ook duidelijk de zelfstandige positie die hij als contrarolleur altijd had gehad blijven vervullen. Om deze reden stelde hij zich, zoals blijkt uit de taakomschrijving die hij zichzelf had toegedacht en had ingeleverd bij de Minister, direct onder bevel van de Minister. (17) Zowel Ziesenis als Noordendorp hadden een concept voor hun taakomschrijving moeten inleveren bij de Secretarissen van Staat, zodat zij konden uitzoeken wie nu precies welke taak behoorde te hebben. De Minister stelde in december 1815 tenslotte nieuwe conceptinstructies op waarin eigenlijk de ondergeschiktheid van Noordendorp aan Ziesenis bevestigd werd. Het feit dat deze instructies nooit door de koning werden bekrachtigd is wellicht verklaarbaar uit het feit dat de koning zich in hoge mate ergerde aan het trage verloop van de verbouwing van het Paleis Noordeinde en de overschrijding van het budget hiervoor. Ziesenis was verantwoordelijk voor deze grote onderneming. (18) Men oordeelde dat er nieuwe adviezen van 'nieuwe' personen nodig waren om het verder verloop van de verbouwing in goede banen te leiden. Ziesenis werd uiteindelijk geschorst bij K.B. op 29 juli 1816. Hofmaarschalk Graaf van Reede, die nu de opperdirectie over de bouw kreeg, vroeg onmiddellijk na de schorsing advies hierover aan Noordendorp. (19) Hieruit blijkt dat men vertrouwen stelde in de oordeelkundighe id en bekwaamheid van de contrarolleur. (20) Ziesenis behield officieel zijn titel nog tot aan zijn dood in 1820. De samenwerking met De Greef Na Ziesenis' schorsing werd J. de Greef benoemd tot Architect der Koninklijke Paleizen. De Greef had als kwekeling via het beurzenstelsel van Lodewijk Napoleon in Parijs kunnen studeren. De 'directeur des élèves' Mirbel had hem indertijd aanbevolen bij de hofvormgever Percier die samen met Fontaine 'verantwoordelijk' was voor het ontstaan van de empire-stijl. In het atelier van Percier zal De Greef zich uiteraard ook bezig hebben gehouden met het ontwerpen van interieurs en meubels in deze befaamde empire-stijl. Overduidelijk geïnspireerd en beïnvloed door dit 'Franse' neo-classicisme kwam De Greef terug naar de Nederlanden. Hier begon hij in 1815 al met de verbouwing van het jachtslot Soestdijk, dat in een belangrijke exponent van de empire-stijl omgetoverd werd. (21) Noordendorp, die altijd geweigerd had zijn voormalige 'chef Ziesenis bij de verbouwing van het paleis Noordeinde in de vorm van een soort ondergeschikte te assisteren, werd nu speciaal voor het houden der administratie en het formeren der bestekken aan de staf van De Greef toegevoegd. Of men op deze manier hoopte een nieuwe competentie-strijd te voorkomen is speculatief en ook niet waarschijnlijk. Duidelijk is dat Noordendorp zeer actief betrokken werd bij de verbouwing. Net als bij die van het jachtslot Soestdijk, waar Noordendorp de ontwerpen van De Greef uitwerkte. Zijn samenwerking met De Greef moet vrij intensief zijn geweest. Noordendorp fungeerde eigenlijk als een soort tussenpersoon tussen opdrachtgever, architect, leveranciers en ambachtslieden. Naast het opmaken van de bestekken had hij onder andere de taak alle naar hem ter godkeuring opgestuurde rekeningen met een begeleidend briefje door te sturen naar de Minister of de Hofcommissaris. De samenwerking met De Greef verliep zo goed, dat die werd voortgezet. Zij werkten onder meer samen aan de verbouwing van het Huis van Van Wassenaer-Obdam tot paleis voor de kroonprins. Waarschijnlijk zag De Greef Noordendorp veel meer als een meewerkend architect dan als een ondergeschikte. Belangrijk in dit verband is dat De Greef, net als Noordendorp, begonnen was als landmeter en pas later zich verder ontwikkeld had tot een begaafd ontwerper en architect. Omdat Noordendorp door De Greef duidelijk gezien werd als een meewerkend architect, zal hij ook meer open hebben gestaan voor de architectuuropvattingen en ideeën van laatstgenoemde dan voor die van Ziesenis. In latere ontwerpen is goed te zien dat het neoclassicisme dat De Greef hanteerde sterke invloed gehad heeft op de richting waarin Noordendorp zijn 'eigen' stijl ontwikkelde. Door voor de inrichting van alle vertrekken in de drie paleizen de, op Percier en Fontaine geïnspireerde, empire-stijl te gebruiken bracht De Greef Noordendorp 66k in contact met hun ideeën. Al met al kan hij zeker beschouwd worden als een belangrijke 'leermeester' voor Noordendorp. (22) 'Partikulier bouwmeester van Z.M. Willem 1' (23) Met het overlijden van Ziesenis in 1820 en het vertrek van De Greef werd in de noordelijke provinciën de functie van Architect der Koninklijke Paleizen en Landsgebouwen formeel opgeheven, waarschijnlijk tot genoegen van contrarolleur Noordendorp. Men zag geen noodzaak meer voor de handhaving van de functie van een rijksarchitect en vond dat de werkzaamheden wel alleen aan de contrarolleur konden worden opgedragen. Als eventueel toch 'eenig groot werk of nieuwe constructie' moest worden uitgevoerd, dan kon daar alsnog een bekwaam architect mee belast worden. (24) Charles van der Straeten, die Architect der Koninklijke Paleizen en Landsgebouwen te Brussel was, werd nu in 1820 automatisch ook verantwoordelijk voor de paleizen en landsgebouwen in de noordelijke provinciën. Toch moet er niet van uitgegaan worden dat alle belangrijke verbouwingen en nieuwbouwplannen in het noorden aan deze architect kunnen worden toegeschreven. Met name niet bij de opdrachten die de koning persoonlijk vergaf. Noordendorp werd in datzelfde jaar namelijk tot particulier bouwmeester van koning Willem I aangesteld. Hij breidde ondermeer in die functie de koninklijke grafkelder in de Nieuwe Kerk te Delft uit (1821-1824). Hieruit valt te concluderen dat hij, ofschoon (nog) zonder de officiële titel van Architect der Koninklijke Paleizen (en Landsgebouwen), een grote invloed uitgeoefend moet hebben op alle -vooral koninklijke- nieuwbouwplannen en (verbouwings-) ontwerpen in het noorden. Dat De Greef al op 15 maart 1820 'honorabel' ontslagen werd vanwege zijn benoeming tot Directeur Stadswerken te Amsterdam, versterkt nog eens de hypothese van de groeiende zelfstandigheid die Noordendorp had in zijn positie, temeer omdat Van der Straeten zeer in beslag genomen werd door de bouw van het koninklijk paleis te Brussel en de verbouwingen van de landsgebouwen aldaar. De belangrijke verbouwingen van Paleis Noordeinde en Paleis Kneuterdijk werden nu verder door Noordendorp voltooid. (25) Noordendorp werd hierin bijgestaan door A. Roos, die vanaf 1817 tot 1825 fungeerde als assistent-contrarolleur der landsgebouwen in de noordelijke provinciën. Naast Roos werd bij K.B. van 16 mei 1820 de vroegere schrijver (copiist) van Ziesenis, Pieter van Raan Smit, aan Noordendorp's dienst toegevoegd. (26) De samenwerking met Charles van der Straeten bij de inrichting van het Mauritshuis tot Koninklijk Museum Zoals ik hierboven al aangaf werd de functie van Architect der Koninklijke Paleizen en Landsgebouwen in de noordelijke provinciën formeel opgeheven bij de dood van Ziesenis in 1820. Noordendorp nam nu in feite diens taken over. De bewering dat de overheid het spoedig echter toch gewenst achtte dat 'deze vooral technisch geschoolde' bouwkundige bijgestaan werd door een begaafd ontwerper, en om deze reden in 1821 de formatieplaats van Ziesenis in feite met het inschakelen van Charles van der Straeten herstelde, is naar mijn mening niet de juiste. (27) Men zag Noordendorp wel degelijk als een competent bouwkundige die in staat was alle mogelijke werkzaamheden aan paleizen en landsgebouwen te verrichten. A1 èen, toen er onverwacht een grote verbouwingsopdracht kwam, bedacht men dat het goed zou zijn om hiervoor een bekwaam architect aan te stellen die Noordendorp kon bijstaan, conform de voorwaarden die de Minister van Binnenlandse Zaken en Waterstaat gesteld had, toen hij voorstelde de functie van Rijksarchitect op te heffen. Van der Straeten werd, naar mijn mening, dan ook niet ingeschakeld omdat men in het algemeen vond dat Noordendorp door zijn grotendeels technische achtergrond te kort schoot in de aan hem toevertrouwde werken, maar omdat juist in 1821 er plannen waren voor een grote verbouwing. Bij een openbare verkoop van 21 februari 1821 had de Staat der Nederlanden het Mauritshuis verworven, met het doel het in te richten als museum. Charles van der Straeten werd gevraagd samen met Noordendorp hiervoor een verbouwingsplan op te stellen. Uit een brief aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Waterstaat, waarin Noordendorp opmerkte dat hij belast was met 'het formeeren van een bestek, begrooting van kosten en tekeningen der werken gevorderd wordende aan het Gebouw van het Koninklijk Museum' weten we wat zijn opdracht was. Ook maakte Noordendorp melding van het feit dat door hem 'in der tijd' aan de directeur van het museum een tekening van de facade en een plan van het terrein voor het gebouw ter hand waren gesteld. Deze tekeningen 'moesten strekken om voornoemden Heer Architect [Charles van der Straeten] in staat te stellen, deszelfs denkbeelden opzigtelijk de verbouwing uit elkander te zetten'. (28) Hieruit kan geconcludeerd worden dat Van der Straeten, met behulp van deze -waarschijnlijk- door Noordendorp vervaardigde tekeningen, in eerste instantie vanuit Brussel opereerde. Toch blijkt uit een andere brief dat Van der Straeten ook persoonlijk in 's-Gravenhage aanwezig is geweest en met de Minister voor het Publiek Onderwijs der Nationale Nijverheid en de Kolonien gesproken heeft over zijn ideeën omtrent de verbouwing. Ook had de architect toen 'zijne denkbeelden reeds in de bijzonderheden aan den Heer Noordendorp ontwikkeld'. (29) Het is duidelijk dat Van der Straeten de voorstellen voor de ontwerpen aandroeg en dat vervolgens Noordendorp deze plannen en ideeën verder uitwerkte. Gezien de museumfunctie wilde men de toegankelijkheid tot het gebouw verbeteren. Dit hoopte men te bereiken door de muren en gebouwen die het voorplein omsloten te vervangen door een gemetselde borstwering en pijlers met een smeedijzeren hek. Ook werd de entree voorzien van een brede monumentale bordestrap in neo-classicistische stijl. Eenzelfde trap had Van der Straeten al voor het Paviljoen van Tervuren gerealiseerd. (30) Bij de verbouwing van het Mauritshuis is ook een metselaar Joannes Noordendorp werkzaam geweest. (31) Net als bij Noordendorp's assistent A. Roos, is ook bij Joannes Noordendorp, die als Meester Metselaar te 's-Gravenhage werkzaam was, de familierelatie niet zeker. J. Noordendorp nam ook werken aan bij de verbouwing van het Paleis Noordeinde en de bouw van het Paleis in het Korte Voorhout. Hij moet in beide gevallen zijn aangesteld door Adrianus. Het is mogelijk dat hij een broer of neef was, aangezien Adrianus Noordendorp samen met Joh. Christiaan Noordendorp, steenbakker te Oegstgeest, ook bijvoorbeeld als borg optrad toen Joannes op 19 april 1830, samen met P. Maxwils, eigenaar van de kerkhoven bij de Eijkenduinsche laan werd. Bijna zonder uitzondering traden alleen familieleden als borg op. (32) De bouw van een Hotel voor Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden Uit de verbouwingsgeschiedenis van het Mauritshuis blijkt dat Van der Straeten duidelijk meer invloed op grote werkzaamheden aan de landsgebouwen in de noordelijke provinciën had dan Noordendorp. Dit gold niet automatisch ook voor de nieuwbouwplannen of verbouwingen aan de koninklijke bouwwerken. Als particulier architect van de koning kon Noordendorp wat dat betreft veel zelfstandiger opereren. Bepaalde opdrachten, zoals de al eerder genoemde uitbreiding van de koninklijke grafkelder, waren zeker te beschouwen als 'grote' verbouwingsopdrachten. Toen de koning een Hotel voor zijn tweede zoon Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden wilde laten bouwen, werd Noordendorp zelfs door een besluit van Zijne Majesteit speciaal belast met de bouw hiervan. Noordendorp vermeldde dit feit zelf ook duidelijk, toen hij aangaf dat de gedetailleerde staat van kosten voor de bouw van het Hotel 'aldus geformeerd [werd] bij mij ondergetekende Contrarolleur over 's Rijks Gebouwen ten gevolge van ZM besluit speciaal belast met den opbouw van dit Hotel'. (33) Van der Straeten werd eveneens betrokken bij de voorbereidingen tot de bouw van het Hotel. Noordendorp verbleef in mei 1823 twee weken in Brussel om met Van der Straeten over diens ontwerpen voor het paleis te 'confereren'. Aan de hand van de plattegrond- en opstandtekeningen van Van der Straeten werden de kosten beraamd op NLG 393.437,97. Zelf had Noordendorp een plan voor de grondslag van het paleis geformeerd dat hij voegde bij de tekeningen van Van der Straeten. (34) Van der Straeten realiseerde zich dat de genoemde som zeer hoog was en hij probeerde deze in een brief aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Waterstaat te verdedigen. Het argument was dat er volgens hem, 'niettegenstaande dat de gemelde somme niet overeenkomstig is met die, de welke door Zijne Majesteit scheent bepaald te zijn [...] weinig aan het voorgesteld ontwerp te verminderen is, zijnde dees maar enkel een behoorlijke Prinswooning, minder, word het een parti culier Huis die slechts voor de bepaalde sonune in den Haag zoude kunnen worden uitgevoerd'. (35) Een luxe 'Prinswooning', zoals Van der Straeten dat zich had voorgesteld, was echter nooit de wens van de koning geweest. Koning Willem 1 had namelijk duidelijk aangegeven dat hij voor zijn tweede zoon, die immers geen kroonprins was, wel een huis, maar geen paleis wilde hebben. (36) Overigens werd in de bestekken het huis dat gebouwd moest worden voor prins Frederik nooit aangeduid met 'Paleis', zoals Van der Straeten dat waarschijnlijk graag had gezien. Van begin af aan werd het al Hotel genoemd. Dat uiteindelijk niet voor dit ontwerp gekozen werd, blijkt uit Allan's beschrijving van het 'Paleis' van Prins Frederik aan het Korte Voorhout in zijn geschiedenis van de stad 's-Gravenhage uit 1859: 'Trouwens, zoo wij wel onderrigt zijn, werd Z.K.H. door een zamenloop van omstandigheden verhinderd, om aan het oorspronkelijke bouwplan, dat dus gewijzigd werd, gevolg te geven'. (37) Uit dit citaat kan worden afgeleid dat het oorspronkelijke bouwplan van Van der Straeten gewijzigd werd door Noordendorp. Tot twee keer toe werd een nieuw bestek samen met tekeningen ingediend waarvan de kosten lager waren dan bij het oorspronkelijke ontwerp. Het uiteindelijk uitgevoerde bestek met de tekeningen had Noordendorp op 1 april 1824 ingediend. De gedetailleerde 'staat van kosten' bedroeg nuf 138.455,17; ongeveer een derde van oorspronkelijke bouwsom. (38) Benoeming tot Architect der Koninklijke Paleizen en Landsgebouwen in de noordelijke provinciën Van der Straeten heeft zich waarschijnlijk met het verdere verloop van de voorbereidingen tot de bouw van het Hotel niet echt meer beziggehouden. Zijn grote project te Brussel, waarbij een nieuwe facade voor het koninklijk paleis zou worden opgetrokken en tevens diverse statievertrekken zouden worden heringericht, had te kampen met zowel organisatorische als financiële problemen. Organisatorisch gezien bestonden er vergelijkbare problemen als bij de verbouwing van het Paleis Noordeinde onder Ziesenis het geval was geweest. De hoofdingenieur J.B. Vifquain, die belast was met de dienst der publieke gebouwen te Brussel en omstreken, had al voor de aanstelling van Van der Straeten in april 1820 laten weten dat hij het werk wel alleen af kon. Tussen deze Vifquain -wiens functie in feite leek op die van de contrarolleur in 's-Gravenhage- en Van der Straeten ontstond nu een soortgelijke competentiestrijd als Ziesenis en Noordendorp hadden gevoerd. De verstandhouding tussen beiden werd uiteindelijk zo slecht dat Van der Straeten om die reden in 1825 werd ontslagen. (39) Datzelfde jaar werd de formatieplaats in de noordelijke provinciën in ere hersteld. Men was klaarblijkelijk tot de conclusie gekomen dat toch ook in het noorden een 'eigen' architect noodzakelijk was. De afstand tussen 's-Gravenhage en Brussel, die destijds ongeveer 341/2 uur reistijd vergde, zal uiteraard belemmerend hebben gewerkt op de voortgang van ontwerpprocedures en de ontwikkeling van verbouwingsplannen. (40) Daarbij komt dat Noordendorp toen al sinds enkele jaren uit de schaduw van de grote architecten Ziesenis en De Greef naar voren was getreden. Hij had laten zien dat hij zijn functie als hoofd van de landsgebouwendienst goed kon combineren met particuliere opdrachten van de koning en het werk dat hij verrichtte als 'plaatsvervangend' architect der koninklijke paleizen. Op 13 mei 1825 werd Noordendorp bij Koninklijk Besluit eindelijk officieel benoemd tot Architect der Koninklijke Paleizen en Lan dsgebouwen in de noordelijke provinciën. (41) Noordendorp's assistent A. Roos werd nu bevorderd tot contrarolleur. H.C. Lijssen, die als opzichter Van der Straeten geassisteerd had, werd overgeplaatst naar 's-Gravenhage om onder Noordendorp te gaan werken. (42) De bouw van het Hotel te 's-Gravenhage was onderhand in volle gang. Noordendorp vervaardigde zeker sinds zijn benoeming alle volgende plannen, met name die voor het interieur, en de bestekken. Noordendorp en het Neo-classicisme Door de samenwerking met Van der Straeten was Noordendorp ook in aanraking gekomen met een meer sobere neo-classicistische stijl. In de strenge farades van Van der Straeten was de invloed van met name J.N.L. Durand voelbaar. Durand had met zijn rationalistische ideeën, die hij in zijn boeken uiteen gezet had, veel indruk gemaakt in Frankrijk en ook in de Nederlanden. In de door architecten en ingenieurs veelgebruikte handboeken van W.C. Brade en G.H. Storm van 's-Gravezande, werden veel van Durands ideeën en ontwerpen overgenomen. Durand gaf in zijn boeken een helder overzicht van de richtlijnen waaraan de architect zich moest houden. Uit de afgebeelde orden, peristylen, arcaden, gevelcomposities en plattegronden blijkt hoeveel belang Durand hechtte aan symmetrie, utiliteit, doelmatigheid en een functioneel gebruik van materialen. De stijl waarin Durand zijn gebouwen ontwierp was gebaseerd op de vroege Griekse bouwkunst en kan met 'sober neo-classicisme' worden aangeduid. Het exterieur van zulke gebouwen stond vaak in scherp contrast met het interieur, dat over het algemeen rijkelijk versierd was. (43) Sober, 'doristisch' werk werd met name gekenmerkt door vlakke, vaak ongepleisterde en nagenoeg ornamentloze, baksteengevels, waarvan de massaliteit nog eens extra benadrukt werd door de repeterende werking van gelijke traveeën en een beperkte profilering. De profilering bestond voornamelijk uit lijstwerk dat de horizontaliteit van de gevel nog eens extra benadrukte. Een zware, overkragende kroonlijst maakte het geheel af. In het neo-classicisme werden geometrische vormen gezien als de basisvormen die de natuur, het universum, zouden ordenen. In zuivere geometrische figuren als de cirkel en het vierkant, zag men dan ook een soort afspiegeling van de universele harmonie. Wanneer men zelf met een architectuurontwerp iets wilde toevoegen aan de schepping, dan moest die harmonie wel weerspiegeld worden door middel van geometrische, of daarvan afgeleide, vormen. Ook bij het door Noordendorp ontworpen paviljoen aan zee is de compositie van het gebouw geometrisch. Noordendorp was uiteraard al veel langer bekend met de verschillende facetten van het neoclassicisme, door de eerdere samenwerkingsverbanden met Ziesenis en De Greef en door voorbeeldboeken en handboeken of al gerealiseerde gebouwen. Voor het ene gebouw was een meer representatieve vorm van neo-classicisme -een zuilenportiek en tempelfront- van toepassing dan voor het andere gebouw. De keuze hiervoor was uiteraard inherent aan de functie die een gebouw zou gaan krijgen. Zo kan de gevel van het Hotel voor Prins Frederik beschouwd worden als een exponent van het sobere neo-classicisme. Omdat het gebouw uitdrukkelijk niet het karakter van een paleis moest uitdragen was dit een logische keuze, die zowel Noordendorp als Van der Straeten gemaakt kan hebben. Uit latere ontwerpen van Noordendorp blijkt dat hij steeds koos voor de stijl die bij de functie van het bouwwerk of diens omgeving paste. Hierbij bleef hij wel steeds binnen de 'grenzen' van het neo-classicisme. Zo werd het niet gerealiseerde ontwerp uit 1828 voor de uitbreiding van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan het Buitenhof te 's-Gravenhage bijvoorbeeld aangepast aan de bestaande gebouwen rond het Binnenhof. Een sobere neo-classicistische vormentaal achtte Noordendorp, getuige zijn gevelontwerp, hiervoor het meest geschikt. Voor zijn ontwerp van een nieuwe noordgevel voor de Academie te Leiden in 1827 koos Noordendorp daarentegen juist voor een meer monumentale, representatieve vorm van het neoclassicisme. Om de nieuwe entree van het Academiegebouw ook daadwerkelijk die allure te geven die het eiste ontwierp hij een classicistische ingangspartij voorzien van pilasters en een fronton. Noordendorp bracht de aansluiting tussen het oude en het nieuwe gebouw op een zeer bescheiden manier tot stand. Onbekende architect Het opvallende aan Noordendorp's carrière is dat Noordendorp ook uiteindelijk bereikte wat hij duidelijk al vanaf het begin ambieerde. Verscheidene collega-architecten waarmee hij had samengewerkt werden na verloop van tijd geschorst, gedegradeerd of ontslagen, terwijl hij aangesteld bleef en zelfs hoger in de 'rangorde' steeg. Dat hij desondanks vrij onbekend gebleven is, heeft te maken met het feit dat Noordendorp niet de mogelijkheid heeft gehad veel spraakmakende bouwwerken te ontwerpen waaraan alleen zijn naam verbonden was. In zijn periode als contrarolleur werden alleen belangrijke restauraties uitgevoerd aan de verschillende paleizen, die vrij lang voortduurden. Voor deze grote verbouwingen en uitbreidingen werd steeds een architect aangetrokken die de supervisie kreeg. Hoewel Noordendorp in dat geval wel fungeerde als meewerkend architect, had hij over het uit te voeren plan niet altijd wat te zeggen. Bij de restauraties kon hij zich minder profileren als architect en was hij in de eerste plaats een toegewijd 'ambtenaar', die zijn werk goed deed. Alleen bij minder belangrijke verbouwingen en uitbreidingen had hij als contrarolleur de 'macht'. Na 1825, toen Noordendorp de functie van architect der koninklijke paleizen en landsgebouwen kreeg, werden weinig opdrachten gegeven voor nieuwe gebouwen, zodat hij zich ook toen slechts met moeite kon waarmaken als architect. In die jaren moest Noordendorp zich nog steeds op de eerste plaats bezighouden met de meubilering en het onderhoud van de koninklijke paleizen. Een gebouw echter is de geschiedenis in gegaan als volledig door Noordendorp ontworpen en gebouwd. Nog voordat het Hotel voor Prins Frederik voltooid was kreeg Noordendorp een opdracht voor een nieuw gebouw. (44) In juni 1825 had Hofmaarschalk Graaf van Reede de koning voorgesteld om voor de koningin een 'huysje aan zee' te laten bouwen. (45) De koning ging meteen in op dit voorstel, omdat hij hoopte dat veelvuldig verblijf aan zee verbetering zou brengen in de zwakke gezondheid van de koningin. Noordendorp kreeg de opdracht dit paviljoen ten noord-oosten van het dorp Scheveningen te ontwerpen. Het ontwerp van het paviljoen, een rechthoekig gebouw waarvan de ingangsgevel centraal in de lange zijde een zuilenfront heeft met links en rechts daarvan een venster, gaat terug op buitenverblijven in Frankrijk en Italië in de meer 'palladiaanse' neo-classicistische stijl. Toen het paviljoen op 18 november 1827 op feestelijke wijze in gebruik werd genomen vierde heel Scheveningen het feest mee. De Scheveningse dichter Cornelis Gebel had speciaal voor deze gelegenheid een gedicht geschreven. Hierin beschreef hij het paviljoen als een 'praalgebouw' dat uit de ruwe duinen was verrezen en dat zou fungeren als een gedenkzuil voor al de gunstbewijzen. Ook zou dit 'trotsch gebouw', volgens hem, nog eeuwen verduren en de orkanen weerstaan op zijn 'onverwrikb're muren'. (46) Het paviljoen neemt als neo-classicistisch gebouw, maar vooral ook door het gebouwentype, een paviljoen aan zee, in de Nederlandse geschiedenis van de bouwkunst een bijzondere plaats in. Zo'n paviljoen aan zee drukte de nieuwe bewustwording uit van de natuur en haar betekenis, zoals die in het begin van de 19de eeuw was opgekomen. Betrokkenheid bij het bouwkunstonderwijs De School voor Burgelijke Bouwkunde te 's-Gravenhage, opgericht in 1820, fuseerde in 1821 met de in 1776 opgerichte Vrije Haagsche Academie. De zo gevormde 's-Gravenhaagsche Teekenacademie bestond uit twee afdelingen, waarvan de tweede afdeling het onderwijs in de bouwkunde verzorgde. Beide afdelingen hadden een eigen bestuur dat aan het algemeen bestuur rekening en verantwoording van haar beheer schuldig was. Aan het hoofd van de tweede afdeling werden A. Noordendorp, H. Swaan, J. van Duyfhuys en P. van Cleef geplaatst. (47) De functie van Noordendorp was dus die van directeur en niet die van docent. Toch zal hij zeer zeker betrokken zijn geweest bij de keuze voor de verschillende handboeken en voorbeeldboeken die in de lessen gebruikt moesten gaan worden. Hierbij kan gedacht worden aan de boeken van Durand, Brade, Storm van 's-Gravenzande, J. van Straaten en W. Tollenaar. Noordendorp was contrarolleur toen hij benoemd werd tot directeur, en nog geen Architect der Koninklijke Paleizen en Landsgebouwen. Kennelijk werd Noordendorp door tijdgenoten beschouwd als iemand die ervaring genoeg had met 'architecten-werk' en waarschijnlijk werd hij daarom geschikt bevonden voor de functie van directeur aan de afdeling Bouwkunde van de 's-Gravenhaagsche Teekenacademie. Een keuze uit het oeuvre van Noordendorp 'Het Hotel voor Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden' Het Hotel werd aan het Korte Voorhout te 's-Gravenhage opgetrokken in een sobere neo-classicistische stijl. Het gebouw kreeg een eenvoudige, vlakke baksteengevel, waarvan de horizontale geleding nog extra onderstreept werd door natuurstenen cordonlijsten die de indeling van het gebouw, in onderhuis en drie verdiepingen, nadrukkelijk zichtbaar maakten. De zware overkragende kroonlijst, net als de geprononceerde lijsten overhoeks, sloot de gevel af en versterkte zijn massieve karakter. De gevel bestond uit elf traveeën. In de meest linkse travee bevond zich de ingangspartij. Deze sprong licht vooruit en vertoonde een afwijkende breedte zodat zij zich onderscheidde van de andere tien traveeën die ook verder identiek aan elkaar waren. Het uitdrukkelijk niet in het midden maar aan de zijkant plaatsen van de entree, had tot gevolg dat het gebouw zich eindeloos lang leek uit te strekken. De gevel verkreeg door de herhaling van identieke traveëen een apart soort 'grootsheid'. Eindige objecten oneindig doen lijken door het ononderbroken repeteren van gelijke onderdelen, is een idee dat met name in het werk van Boullée, de leermeester van Durand, terug te vinden is. (48) Het bereiken van grootsheid door herhaling van onderdelen, of dit nu zuilen waren of vensters, was een veel gebruikt instrument in de neo-classicistische architectuur. Uit een memorie van Noordendorp blijkt dat hij zelfs nog voorgesteld had de facade van het Hotel te 'verbreden'. Dit wilde hij bereiken door voor het gebouw ernaast, waarin het Gouvernement van Zuid Holland gevestigd was, een aan het Hotel identieke, loze gevel op te trekken waarvan de nieuwe entree ook nog de vorm van de porte-cochère van het Hotel moest krijgen. Deze kunstmatige verlenging van de gevel zou volgens Noordendorp het Hotel meer aanzien verlenen. Dit ontwerp van Noordendorp werd overigens niet uitgevoerd. (49) Op een heel bescheiden wijze werd de facade voorzien van een ornamentering. Zo kregen de vensters van de bel-étage, naast een houten of hardstenen omlijsting, nog een extra 'kroonlijst' om het belang van die verdieping te benadrukken. Ook de ingangspartij werd voorzien van een brede kroonlijst. De door de cordonlijsten en architraven verkregen schaduwwerking speelde ook een belangrijke rol in het karakter dat het gebouw moest uitstralen. Voor het gebouw werden zeven gegoten, ijzeren lantarens geplaatst. Deze verleenden op subtiele wijze de, horizontaal gerichte, gevel een verticaal tegenwicht. De opdrachtgever had zoals gezegd uitdrukkelijk geen paleis maar een 'huis' gewild. Niet iedereen was in die tijd te spreken over het feit dat het huis van de tweede prins geen echt paleisachtig uiterlijk kreeg. Zo gaf een Hagenaar in zijn 'Physiologie van Den Haag' aan dat hij van de paleizen der prinsen zelfs bijna niet durfde te spreken: 'dat van prins Frederik wordt door alle reizigers gehouden voor een hotel garni [...]. (50) Ook, de al eerder geciteerde, Allan beschreef het Hotel als een 'uitwendig eenvoudig gebouw, dat [...] met zijnen tweeëndertig glasramen in den voorgevel een stijf voorkomen, en eigenlijk meer het aanzien eener fabriekmatige inrigting, dan wel dat van een vorstelijk verblijf heeft'. Ook vond Allan'de inwendige verdeeling van dit Paleis ondoelmatig en bekrompen. De meeste vertrekken toch zijn klein, en de communicatiën gebrekkig of althans niet gelukkig gekozen'. (51) Deze uitspraken geven aan dat men indertijd van mening was dat Prins Frederik geen 'behoorlijke Prinswooning' had gekregen, maar slechts een 'gewoon' huis dat beneden de status was die men hem toedichtte. Helemaal onbegrijpelijk is dit niet, daar in die tijd gewoonlijk voor werkelijk representatieve opdrachten een neo-classicistische stijl gehanteerd werd waarbij de gevel werd gepleisterd als een algehele bekleding met natuursteen te kostbaar bleek. Na 1820 was bovendien zelfs voor voorname gebouwen een zuilenportico met tempelfront bijna 'verplicht'. (52) In latere tijden waren de meningen met betrekking tot het al of niet paleisachtige uiterlijk van het Hotel wat meer verdeeld. In 1892 bijvoorbeeld plaatste architect Rieber het Hotel zelfs boven andere, in diezelfde tijd gerealiseerde bouwwerken. Hij beschouwde het Hotel als een massief stuk sober behandeld werk dat goed gedetailleerd was en door de deftige verhoudingen, zonder overigens somber te zijn, een zeer statig uiterlijk had. 'De architect heeft', zo schreef hij, 'niettegenstaande den eenvoud, dit paleisachtig uiter lijk, ook zonder de in zijn tijd toonaangevende tempelgevels, weten te verkrijgen, iets dat te meer opmerkelijk is'. (53) Hieruit bleek dat Rieber wel degelijk onderkende dat een 'tempelgevel' in het begin van de 19de eeuw van het grootste belang was voor het verkrijgen van een werkelijk paleisachtig uiterlijk, maar dat hij ook van mening was dat goede verhoudingen een gebouw die status konden verlenen. Evers, die hoogleraar Bouwkunde te Delft was, rekende 'de indrukwekkende gevel van Prins Frederik's paleis' in 1916 zelfs tot 'het beste van dezen tijd'. (54) Gugel, die ook hoogleraar bouwkunde te Delft was geweest, was daarentegen van mening dat het -toen al voormalige- paleis van Prins Frederik in het geheel niet de grandeur had die Evers er in zag. Met onder andere het Hotel in gedachten schreef hij: 'gelijk overal werden, zonder op de bestemming acht te slaan, alle ontwerpen met nuchter akademischen zin uitsluitend samengesteld uit elementen, die uit de grieksche en romeinsche tempelbouwkunst waren afgeleid. Zij waren onderworpen aan de regels der bouworden, wier naleving nooit mocht worden verzuimd en waaraan het deftige, doch koele karakter dezer gebouwen eene groote mate van onpersoonlijkheid ontleende'. (55) Overigens werd door Allan niet het gehéle interieur afgekraakt. De 'schoone danszaal', die hij als de voornaamste ruimte van het gebouw zag, beschouwde hij als 'eene gunstige uitzondering'. (56) Deze zaal, die zich uiteraard op de bel-étage bevond, moet gestucte wanden en een gewelfde cassettenzoldering gehad hebben. Toen het Hotel in het bezit kwam van het Gerechtshof, werd de voormalige balzaal gebruikt voor strafzittingen. (57) Het Hotel werd verwoest door het Bezuidenhoutbombardement van 3 maart 1945. 'Een huysje aan zee' Het paviljoen te Scheveningen werd voor koningin Frederica Louisa Wilhelmina van Pruisen gebouwd in de trant van een palladiaanse villa. Net als bij de Villa Rotonda van Palladio werd het voorzien van een vrijstaande portico met een tempelachtig zuilenfront in de dorische (eigenlijk toscaanse) orde. De omtrekken van het neoclassicistische gebouwtje, dat overigens verder zware, grijs getinte, strakke gevels heeft, tekenen zich scherp af. Dit effect wordt met name door het omlopende hoofdgestel met overkragende kroonlijst verkregen. Als markering van de bel-étage loopt een doorgaande borstwering, bekroond met een fijne cordonlijst, rond het hele gebouw. De vensters die op deze borstwering staan, worden omlijst met een houten architraafband. (58) Behalve de gevel vertoont ook de plattegrond een sterke symmetrie. De plattegrond toont een centrale as in het verlengde van de ingang met symmetrisch geplaatste ruimtes ter weerszijden ervan. De centraal gelegen, aan de achtergevel zeshoekig uitgebouwde zaal, sluit eveneens aan bij het type van de palladiaanse villa. Deze zaal werd gebouwd als een sala terrena. Zo'n zaal lag gelijkvloers en gaf direct toegang tot een tuin of buitenterras; ze vormde zo een schakeling tussen binnen en buiten, tussen architectuur en natuur. Om deze overgang te benadrukken werd een sala terrena vaak voorzien van naturalistische stucdecoraties. (59) In de decoratie van de zaal in het paviljoen zijn allerlei zeemotieven te vinden. In de hoeken zijn opgaande rondstaafprofielen aangebracht, die bestaan uit slingers van schelpen, zeesterren en koralen. Een smalle, horizontale band met afwisselend palmetten en dolfijnen, die twee aan twee met de staarten in elkaar verstrengeld zijn, doorloopt de gehele zaal. Boven deze band bevindt zich een brede zone met stucwerk. Op elke wand is in het midden een stel dolfijnen met de staarten omhoog om een drietand gekruld en aan weerszijden een zeepaard te vinden. Al deze motieven zijn -soms bijna letterlijk- terug te vinden in de voorbeeldboeken van Percier en Fontaine. (60) De Greef had deze empire-stijl uit Frankrijk 'meegenomen'. Noordendorp had, door hem te assisteren bij de verschillende restauraties aan de paleizen, veel ervaring opgedaan in het werken met typische empire-decoratiemotieven afkomstig uit de interieurontwerpen van Percier en Fontaine. Mogelijk had hij zelf een exemplaar van Percier en Fontaine's boek Receuil de décorations intérieures in zijn bezit. (61) Hoewel Noordendorp verschillende motieven, zoals de dolfijnen met de ineengestrengelde staarten, letterlijk hieruit heeft overgenomen, heeft hij er toch ook duidelijk mee geëxperimenteerd. Zo zijn de koralenkrullen langs de buitenste rand van het medaillon in het plafond eigenlijk een maritieme vertaling van plantaardige motieven uit het boek van Percier en Fontaine. (62) Om van de kamer werkelijk een sala terrena te maken moest de overgang van architectuur naar natuur wel in de decoratie gesymboliseerd worden met verschillende zeemotieven, omdat hier niet bijvoorbeeld het bos de natuur representeerde maar de zee. De gehele inrichting van het gebouw duidt erop dat het de bedoeling was slechts een buitenverblijf te maken voor 'een bezoek op den dag'. (63) Desalniettemin betekende de bouw van het koninklijke buitenverblijf erg veel voor de Scheveningse bevolking. De koninklijke familie zou vanaf nu in elk geval een paar maal per jaar aanwezig zijn in hun dorp. Het paviljoen beheerst, ook nu het is 'uitgebreid' met een museum, nog steeds nadrukkelijk zijn omgeving. De architect van de nieuwbouw rond het paviljoen, Wim Quist, heeft naar mijn idee zeker die waarden onderkend in het 19de eeuwse strandpaviljoen, die betrekking hebben op de geometrische en symmetrische compositie van dat gebouw. Deze waarden heeft hij dan ook in zijn eigen ontwerp gebracht, dat in de plattegrond bestaat uit twee symmetrische cirkelvormige delen die zich als het ware rond het paviljoen vouwen. Eigenlijk is zo de theoretische achtergrond van het paviljoen doorgezet in het museum van Quist. Beide gebouwen hebben een heldere opbouw van geometrische vormen maar hun uiterlijke verschijning is zeer verschillend. Toch voldoet het museum 66k qua kleurstelling en proportie wel aan de eisen, die het paviljoen vanuit zijn dominante karakter lijkt te stellen van zijn omgeving. Door het zandkleurig getinte beton en de verzonken ligging lijkt de nieuwbouw bijna te verdwijnen in het duin. Het enige neo-classicistische strandpaviljoen van Nederland, dat in feite beschouwd kan worden als het belangrijkste werk van de -in de twintigste eeuw vrij onbekende- architect Noordendorp, is door de bouw van dit museum aangevuld en geaccentueerd. Nu het paviljoen hierdoor een soort herwaardering heeft ondergaan is het eigenlijk ook tijd geworden om de architect ervan ook daadwerkelijk aan de vergetelheid te ontrukken en hem een plaats te geven in de geschiedenis. Noten 1) Sillem, 15. 2) Huijbrecht, 150. 3) Rieber, 9. 4) Peters, 170; Van der Peet en Steenmeijer, 669 - 682. In het aanhangsel is een overzicht opgenomen van de leidinggevende functionarissen die verantwoordelijk waren voor de architectuur van de Rijksgebouwen en zijn voorlopers van 1798 tot heden. De verschillende functies die Noordendorp achtereenvolgens bekleedde en de mensen die hem daarbij assisteerden worden hierin genoemd. In dit overzicht en in andere literatuur worden soms jaartallen genoemd die niet met elkaar in overeenstemming zijn. Zo wordt in het hierboven genoemde overzicht vermeld dat Noordendorp in 1809 aangesteld werd als assistent-controleur, terwijl Peters aangeeft dat Noordendorp in april 1806 werd aangesteld als assistent van de contrarolleur G. van der Linden 'wegens toenemende ouderdom en zwaar lichaamsgestel' van laatstgenoemde. Mocht Noordendorp inderdaad de assistent van Van der Linden zijn geweest dan moet het jaartal 1806 serieus worden genomen, omdat Van der Linden slechts tot in 1807 als contrarolleur fungeerde. 5) Speyart van Woerden, 23-24; Van Hóvell tot Westerflier-Speyart van Woerden, Van der Peet en Steenmeijer, 35 en 55 (noot 4). Na het herstel van de Nederlandse onafhankelijkheid werd een commissie van Superintendentie over de Landsgebouwen opgericht, die bestond uit de Commissarissen-Generaal van Financiën en Binnenlandse Zaken. Zij beheerden de landsge bouwen in de residentie en de koninklijke paleizen. 6) Algemeen Rijksarchief (ARA), Tweede Afdeling, Binnenlandse Zaken (BiZa), Centrale Administratie Waterstaat (CAW), inv.nr. 2104, dos. 83. 7) Peters, (bijlage G) 217-222:.," 8) Faber, xi. Ook M.C. Speyart van Woerden, 29, gaat er van uit dat Noordendorp Van der Linden in 1808 daadwerkelijk opgevolgd was als Contrarolleur en dat de dagelijkse zorg voor de landsgebouwen in handen bleef van Noordendorp toen hij bij K.B. van 12 maart 1814 officieel benoemd werd tot Contrarolleur. 9) Speyart van Woerden, 29. 10) Peters, 170. 11) Gemeentearchief's-Gravenhage (GAG) bnr. 350 (Oud Archief), inv.nr. 5814. 12) Van Hóvell tot Westerflier-Speyart van Woerden, Van der Peet en Steenmeijer, 35; Van der Peet en Steenmeijer, 676. 13) Sillem, 17. 14) Stolp, 117. 15) Voor de competentiestrijd tussen Ziesenis en Noordendorp zie: Speyart van Woerden, 29, 34,39; Van Hóvell tot Westerflier-Speyart van Woerden, Van der Peet en Steenmeijer, 35-37; Van Hóvell tot Westerflier-Speyart van Woerden, 69 en 79. 16) Deze specifieke toegevoegde verantwoordelijkheid voor de landsgebouwen in de residentie kwam ook tot uiting in Ziesenis' salaris, dat nu evenredig over het Hof en het Rijk werd verdeeld. Hoewel Ziesenis de zorg voor de landsgebouwen er nu bij kreeg, bleef zijn salaris f 3000,-. Dit hield in dat hij een bedrag van f 1500,- ontving voor zijn diensten ten behoeve van de zorg voor de landsgebouwen. Noordendorp daarentegen ontving f 2400,- voor zijn contrarolleursambt. Dit was beduidend meer en hieruit lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat Noordendorp de belangrijkste functionaris bleef die de zorg droeg voor de landsgebouwen. Ziesenis' betrokkenheid zal slechts van oppervlakkige aard geweest zijn. 17) Vanaf december 1815 droeg alleen de Minister van Waterstaat en Publieke Werken (voorheen de Ministers van Binnenlandse Zaken en Financiën) de eindverantwoording voor het beheer van de landsgebouwen. 18) Speyart van Woerden, 39, schreef daarentegen: 'De concept-instructie bleef om onbekende en onbegrijpelijke redenen onafgedaan bij de Koning liggen, zonder dat het bekrachtigd werd door een definitief Besluit'. 19) Slothouwer, 164-165. 20) Overigens werd op het uitgebreide advies van A. Noordendorp, dat op 30 september 1816 door hem werd ingediend, niet ingegaan. Noordendorp had hierin aangegeven dat het hem verstandig leek het paleis vrij te leggen, zodat het meer aanzien kreeg en op een minder brandgevaarlijke wijze aansloot aan de huizen van Noordeinde en de Molenstraat. Bij de grote financiële en artistieke moeilijkheden van de verbouwing meende men echter dit probleem niet te moeten aansnijden. (Slothouwer, 165-166). 21) Van Hóvell tot Westerflier-Speyart van Woerden, Van der Peet en Steenmeijer, 37; Rem, 5-7. 22) Van Hóvell tot Westerflier-Speyart van Woerden, Van der Peet en Steenmeijer, 38; Sillem, 16. 23) Rieber, 10. 24) Speyart van Woerden, 45. 25) Van Hövell tot Westerflier-Speyart van Woerden, Van der Peet en Steenmeijer, 43; Van der Peet en Steenmeijer, 672; Rieber, 10. 26) Speyart van Woerden, 45. Het moet niet worden uitgesloten dat A. Roos familie van Noordendorp's moeders kant was. Pieter van Raan Smit werd voor een salaris van f 600,- aan Noordendorp's dienst toegevoegd. 27) Van Hövell tot Westerflier-Speyart van Woerden, Van der Peet en Steenmeijer, 43; Speyart van Woerden, 45. 28) ARA, Tweede Afdeling, BiZa, CAW, inv.nr. 2102, dos. 75; brief van Contrarolleur Noordendorp aan de Minister van Binnenlandse zaken en Waterstaat (Minister van BiZa en W) (30 april 1822). 29) ARA, Tweede Afdeling, BiZa, CAW, inv.nr. 2102, dos. 75; brief van Minister voor het Publiek Onderwijs der Nationale Nijverheid en de Kolonien de Heer Falcky aan de Minister van BiZa en W (15 maart 1822). 30) Vis, 19-21. 31) ARA, Tweede Afdeling, BiZa, CAW, inv.nr. 2102, dos. 75; bij de 'lijst der rekeningen wegens gedane leverancien en arbeid aan het Koninklijk Kabinet van Schilderijen te 's-Gravenhage' wordt vermeld dat J. Noordendorp voor f 38,03 werken had verricht.32) Kalmeijer, 132. 33) Koninklijk Huisarchief (KHA), inv.nr. E 9a V 3. Deze gedetailleerde staat van kosten dateerde van 19 april 1823. Er bestond overigens ook een 'Directie tot den opbouw van een hotel voor Z.K.H. Prins Frederik der Nederlanden' die toezicht hield op de bouw. Hofmaarschalk Graaf Van Reede had het opperbeheer. 34) ARA, BiZa, CAW, inv.nr. 2112, dos. 138; brief van Contrarolleur over 's Rijks Gebouwen Noordendorp aan de Minister van BiZa en W (1 juli 1823). 35) ARA, BiZa, CAW, inv.nr. 2112, dos. 138; brief van Architect der Koninklijke Paleizen en Landsgebouwen Van der Straeten aan de Minister van BiZa en W te Brussel (18 augustus 1823). 36) Schouw, 47. 37) Allan, 73. 38) Koninklijk Huisarchief (KHA), inv.nr. E 9a V 3. 39) Van Hdvell tot Westerflier-Speyart van Woerden, Van der Peet en Steenmeijer, 39 en 41. 40) ARA, BiZa, CAW, inv.nr. 2112, dos. 138; brief van Contrarolleur over 's Rijks Gebouwen Noordendorp aan de Minister van BiZa en W (1 juli 1823). Noordendorp had in 1823 met Charles van der Straeten in Brussel geconfereerd over de opbouw van het Hotel voor Prins Frederik. Voor de kosten van het verblijf aldaar en de reis erheen en terug naar 's-Gravenhage had hij een declaratie ingediend bij de Minister van BiZa en W. De afstand tussen beide plaatsen werd gesteld op 34'/2 uur. 41) Sillem, 17. Koninklijk Besluit nr. 20. 42) Van der Peet en Steenmeijer, 670. 43) Van Hdvell tot Westerflier-Speyart van Woerden, Van der Peet en Steenmeijer, 39. 44) Het Hotel voor Prins Frederik kan, naar mijn mening, ook gerekend worden als een nieuwbouwproject van Noordendorp. Toch heeft ook Van der Straeten een aandeel gehad in de voorbereidingen van de opbouw ervan waardoor de richting waarin het ontwerp zich ontwikkelde mede door hem gestuurd werd. 45) Sillem, 7. 46) Gelder, 129-131. 47) Sillem, 18. 48) In zijn theoretisch manuscript 'Architecture, essay sur Part' (± 1790-1793) schonk Boullée veel aandacht aan de herhaling van elementen in de architectuur. Zo schreef hij onder andere dat de grootste grootsheid en de meest volmaakte symmetrie ontstaat door bepaalde elementen, als rijen zuilen, uit te breiden in alle richtingen en door te laten lopen tot buiten onze gezichtseinder. Het lijkt dan of de onderdelen met ons mee wandelen, alsof we ze bezield hebben. Een vertaling van Boullée's manuscript is te vinden in: Helen Rosenau, Boullée & visionairy architecture, Londen/ New York 1976 (pagina 81-117). 49) KHA E9a V inv.nr. 3. De memorie van Noordendorp is gedateerd op 4 augustus 1824. In een brief van 25 maart 1825 aan de Minister van BiZa en W geeft Noordendorp aan dat door deze verbreding de facade van het Hotel inderdaad zou worden verfraaid maar dat er 'nochtans daartoe geen volstrekte noodzakelijkheid' bestond. Hieruit blijkt dat Noordendorp zich wel degelijk bewust was van hit feit dat herhaling van identieke elementen aan gebouwen een grootsheid kunnen verlenen. 50) Physiologie, 26-27. 51) Allan, 73. 52) Ter Kuile, 188. 53) Rieber, 9. 54) Evers, 598. 55) Gugel, 392. 56) Allan, 73. 57) Overvoorde, 116. Het Hotel kwam in 1900 in bezit van het Gerechtshof en de Arrondissementsrechtbank. De stallen en dienstgebouwen aan de Casuariestraat werden toen gesloopt om plaats te maken voor een nieuw Huis van Bewaring, dat in juli 1902 in gebruik werd genomen. 58) Sillem, 21. Andrea Palladio (1508-1580) bouwde zijn Villa Rotonda in de tweede helft van de 16de eeuw. 59) Sillem, 35. 60) Sillem, 30-32. 61) C. Percier en P. Fontaine, Receuil de décorations intérieures, Parijs 1801. 62) Sillem, 32. 63) Gelder, 129. literatuur: 1. Allan, F., De stad s-Gravenhage en hare geschiedenis, Amsterdam 1859. Evers, H., De architectuur in hare hoofdtijdperken (Deel II), Amsterdam 1916 (tweede druk). 2. Faber, J., Inventaris van het tekeningenarchief van de Rijksgebouwendienst en rechtsvoorgangers over de periode 1824-1945, 's-Gravenhage 1992. 3. Gelder, H.E. van, De historische schoonheid van 's-Gravenhage, Amsterdam 1943. 4. Gugel, E., Geschiedenis van de bouwstijlen in de hoofdtijdperken der architektuur (Deel II), Rotterdam 1920 (vierde druk geheel omgewerkt door J.H.W. Leliman). 5. Hövell tot Westerflier-Speyart van Woerden, M.C. van, 'Ziesenis, zeer lui en bijna altijd ziek', in: C.J. van der Peet en G.H.P. Steenmeijer (red.), De Rijksbouwmeesters. Twee eeuwen architectuur van de Rijksgebouwendienst en zijn voorlopers, Rotterdam 1995, 65-85. 6. Hövell tot Westerflier-Speyart van Woerden, M.C. van, Peet, C.J. van der en Steenmeijer, G.H.P., 'Overzicht', in: C.J. van der Peet en G.H.P. Steenmeijer (red.), De Rijksbouwmeesters. Twee eeuwen architectuur van de Rijksgebouwendienst en zijn voorlopers, Rotterdam 1995, 27-62. 7. Huijbrecht, R. en Scholten, F.W.J., 'Landmetersadmissies in Holland', in: E. Muller en K. Zandvliet (red.), Admissies als landmeter in Nederland voor 1811. Bronnen voor de geschiedenis van de landmeetkunde en haar toepassing in administratie, architectuur, kartografie en vesting- en waterbouwkunde, Alphen aan den Rijn 1987, 149-190. 8. Kalmeijer, C.A., 'De Zuil van Eik en Duinen', Jaarboek van de Geschiedkundige Vereniging Die Haghe (1978),117-141. 9.Overvoorde, J.C., Voorlopige Lijst der Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst (Deel III. De Provincie Zuid-Holland), Utrecht 1916. 10. Peet, C.J. van der en Steenmeijer, G.H.P. (red.), 'Aanhangsel 1. Werk van rijksarchitecten', in: C.J. van der Peet en G.H.P. Steenmeijer (red.), De Rijksbouwmeesters. Twee eeuwen architectuur van de Rijksgebouwendienst en zijn voorlopers, Rotterdam 1995, 639-668. 11. Peet, C.J. van der en Steenmeijer, G.H.P. (red.), 'Aanhangsel 2. Overzicht van de leidinggevende functionarissen', in: C.J. van der Peet en G.H.P. Steenmeijer (red.), De Rijksbouwmeesters. Twee eeuwen architectuur van de Rijksgebouwendienst en zijn voorlopers, Rotterdam 1995, 669-682. 12. Peters, C.H., De Landsgebouwen te 's-Gravenhage, Rapport aan Zijne Excellentie den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid,'s-Gravenhage 1891. 13. Physiologie, Physiologie van Den Haag door een Hagenaar, 's-Gravenhage, 1843. 14. Rem, P.H., Jan de Greef (1784-1834) en de verbouwing van Soestdijk van 1815-1821 (Doctoraalscriptie kunstgeschiedenis V.U.), Amsterdam 1984-1985. 15. Rieber, C.T.J.L., 'De Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst van 1842 tot 1892: De "Maatschappij tot Aanmoediging der Bouwkunde", en de toestand der bouwkunst in den aanvang der 19e eeuw', Bouwkundige Bijdragen, 38 (1892),1-18 (is identiek aan Bouwkundig Tijdschrift 12 (1892)). 16. Schouw, J. van der, Geïllustreerde Gids voor's Gravenhage, Wassenaar, 't Westland, Rijswijk, Voorburg en Scheveningen, met plattegrond van 's Gravenhage, het Bosch en Bezuidenhout, Binnenhof en Plein, Scheveningen, Boschjes etc. Rijtoer en Wandelkaart en vele illustratiën, 's-Gravenhage 1894 (eerste druk 1893). 17. Sillem, C., 'De geschiedenis van het Paviljoen', in: H.P.R. Rosenberg (red.), Een koninklijk paviljoen en een museum aan zee; Het Paviljoen van 'De Witte' en het museum Beelden aan Zee in Scheveningen, 's-Gravenhage 1994, 7-20. 18. Sillem, C., 'Beschrijving van het Paviljoen', in: H.P.R. Rosenberg (red.), Een koninklijk paviljoen en een museum aan zee; Het Paviljoen van 'De Witte' en het museum Beelden aan Zee in Scheveningen, 's-Gravenhage 1994,21-41. 19. Slothouwer, D.F., De Paleizen van Frederik Hendrik, Leiden 1945. 20. Speyart van Woerden, M.C., B.W.H. Ziesenis, Architect der koninklijke- keizerlijke- en landsgebouwen, 1807 - 1820 (Doctoraalscriptie kunstgeschiedenis R.U.U.), Utrecht 1988. 21. Stolp, A., 'Hoe moeilijk het Haagse loopgas ging lopen', Jaarboek van de Geschiedkundige Vereniging Die Haghe (1977), 117-142. 22. Ter Kuile, E.H. in: Fockema Andrea (red.), Duizend jaar bouwen in Nederland (Deel II), Amsterdam 1957. 23. Vis, L., Bouwhistorische documentatie en waardebepaling: Mauritshuis (Deel 1. Tekst), 's-Gravenhage 1984. Nevenfuncties: landmeter//1803-;Contrarolleur der Landsgebouwen te 's-Gravenhage//1809-1813; Archief: Koninklijk Huis Archief (KHA) Den Haag/;Gemeentearchief Den Haag/;Nationaal Archief (NA)/;Gemeentearchief Rotterdam/