Arkel, Gerrit van

(Bonas Essay door M. Kruidenier; verkorte versie) G.A. van Arkel (1858-1918): van neostijl tot Nieuwe Kunst Achtergrond en opleiding Gerrit van Arkel werd geboren op 3 april 1858 te Loenen aan de Vecht als zoon van Adrianus van Arkel en Maria Elisabeth Rijken. Alhoewel van eenvoudige komaf, bezocht hij behalve de dorpsschool, ook de 'Fransche school', een school die met name was gericht op kinderen van de rijkere bovenklasse. Na zijn schooltijd ging Van Arkel al vrij snel aan het werk. Hij leerde tekenen bij de heer J.P. Lutgers, een in die tijd bekende uitgever van bundels staalgravures en litho's. Op veertienjarige leeftijd kwam Van Arkel in de leer als timmermansjongmaatje bij de heer Fluijt. Vervolgens werkte hij korte tijd in Baarn en daarna in Amsterdam. In Amsterdam volgde Van Arkel avondlessen aan de Industrieschool van de Maatschappij voor den Werkenden Stand. Deze eerste Amsterdamse ambachtsschool was opgericht in 1861, onder andere door de architect J.H. Leliman. Leliman was vooral beroemd als criticus, weldoener en schrijver. Overdag werkte Van Arkel als tekenaar op het bureau van de bouwkundige Jan Galman, een van de andere bestuursleden van de Industrieschool. Jan Galman werd bekend vanwege zijn visionaire ontwerpen voor een brug over het IJ. Wilkens, Van Arkel en Breman Ondertussen had Van Arkel kennisgemaakt met W. Wilkens. Wilkens, geboren in 1855, was chef-de-bureau bij de architect G.B. Salm. In 1876 kwam Van Arkel, door toedoen van Wilkens, als tekenaar op het bureau van Salm terecht. Enkele jaren later, in januari 1880, verhuisde Van Arkel van Loenen naar Amsterdam, alwaar hij kwam te wonen op de Nieuwe Spiegelstraat 25. In 1882 besloot Van Arkel te stoppen met lesgeven aan de Industrieschool. Hij vestigde zich, op 23-jarige leeftijd, samen met Wilkens als zelfstandig architect aan de Prinsengracht 494. De samenwerking tussen Wilkens en Van Arkel was slechts van korte duur. In december 1883 vertrok Wilkens wegens gezondheidsredenen naar Java, om vervolgens op 16 februari 1884 te Djoeana te overlijden. Van Arkel zette, samen met de opzichter Van Vliet en een aantal leerlingen, het bureau Wilkens & Van Arkel voort. Vanaf 1893 kwam de naam van Wilkens niet meer in de kantoornaam voor en ging het bureau verder onder de naam Van Arkel. In 1885 trouwde Van Arkel met Anna Maria Cramer. In 1901 scheidde Van Arkel van haar en hertrouwde hij een maand later met de elf jaar jongere Maria Elisabeth Martha du Pré. Samen verhuisden ze op 4 mei 1909 naar Abcoude. Het bureau bleef gevestigd in Amsterdam. In januari 1915 associeerde Van Arkel zich wegens gezondheidsredenen met de jongere H.J. Breman, een bouwkundige die reeds verscheidene jaren bij hem werkzaam was. Van Arkel overleed op 11 juli 1918. Hij werd begraven op de begraafplaats te Baambrugge. Breman zette het bureau, dat inmiddels was gevestigd aan de Keizersgracht 760, voort. Van Arkel, Architectura et Amicitia Van 1879 tot en met 1895 was Van Arkel lid van het genootschap Architectura et Amicitia in Amsterdam. Dit genootschap was in 1855 opgericht door jonge 'bouwkunstigen' met als doel om elkaar te stimuleren. Met name in de jaren tachtig van de negentiende eeuw was Van Arkel binnen dit genootschap zeer actief. In de jaren 1880-1885 hield hij diverse lezingen over uiteenlopende bouwmaterialen, zoals ijzer, natuursteen, ceramiek en baksteen. Dat Van Arkel beschikte over een goede materialenkennis, blijkt ook uit het feit dat hij speciaal voor dit onderwerp was opgenomen in een commissie voor het beantwoorden van vragen. Van Arkel, Weissman en de oudheden De architecten A.W. Weissman (1858-1923) en Gerrit van Arkel ontmoetten elkaar voor het eerst omstreeks 1877 bij het genootschap Architectura et Amicitia. Deze ontmoeting leidde tot een langdurige vriendschap, die zou duren tot aan de dood van Van Arkel in 1918. Van Arkel en Weissman zaten samen in de 'Commissie van toezicht tot instandhouding van gebouwen en voorwerpen, die belangrijk zijn voor de kennis van het leven van het voorgeslacht'. Deze commissie was in 1887 in het leven geroepen door het bestuur van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap. De commissie besloot om een inventaris samen te stellen van alle in ons land nog aanwezige oude bouwwerken en voorwerpen. Van Arkel was, gezien zijn historische en bouwkundige kennis, hiervoor de geschikte persoon. Al eerder had hij enkele oude gebouwen opgemeten en getekend. Sommige van zijn tekeningen waren al gepubliceerd, zoals de schetsen die hij in 1884 maakte in Hoorn. In hun vrije tijd bereisden Weissman en Van Arkel de gehele provincie Noord-Holland om oude gebouwen en antieke voorwerpen van voor 1700 te beschrijven, na te tekenen en, met de opkomst van de fotografie, te fotograferen. De resultaten van het onderzoek werden door het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap tussen 1891 en 1905 in acht delen uitgegeven. Van 1899 tot 1906 was Van Arkel lid van de Amsterdamse gemeenteraad, waarin hij tot de vrijzinnig-democratische fractie behoorde. Uit de raadsverslagen blijkt dat Van Arkel als raadslid weinig actief was. Zijn naam komt in de verslagen maar weinig voor. Wel zat Van Arkel in enkele commissies. Vlak na zijn benoeming als raadslid, werd hij benoemd in de 'Commissie van Advies in zake wijziging der bepalingen omtrent minimum loon en maximum arbeidstijd in de bestekken der Gemeentewerken'. In 1900 werd Van Arkel benoemd tot lid van de 'Commissie tot nazien der Gemeenterekening'. En in 1903 werd Van Arkel herkozen in de 'Commissie van publieke werken'. Ook werkte hij onder andere mee aan de herziening van de bouwverordening in 1905. Interessanter is de motie die Van Arkel in 1901 indiende om opnieuw een gemeentearchitect aan te stellen. De laatste stadsarchitect was zijn vriend A.W. Weissman geweest, die door eigenmachtig optreden in 1891 was ontslagen. De nieuwe gemeentearchitect zou, los van de dienst Publieke Werken, de gemeente in esthetische zaken kunnen adviseren. De schoonheidscommissie zou hiermee overbodig worden. De motie van Van Arkel werd gesteund door het genootschap Architectura et Amicitia. Het genootschap onderschreef het belang van een gemeentearchitect, maar wees tevens op het belang van de schoonheidscommissie. Het gemeentebestuur daarentegen vreesde met de komst van een gemeentearchitect het ontstaan van een 'Officieele [bouw]stijl' en verwierp uiteindelijk het voorstel van Van Arkel. Enige jaren later zou er overigens toch weer een gemeentearchitect worden aangesteld. Van Arkel en het bouwen In zijn beginjaren bouwde Van Arkel voornamelijk rijk gedecoreerde woon- en winkelhuizen. Hij bezat een grote voorliefde voor de Nederlandse renaissancestijl uit de laat-zestiende, vroeg-zeventiende eeuw, die hij in zijn bouwwerken veelvuldig toepaste. Typerend voor het werk van Van Arkel uit deze periode is het kantoorpand annex woonhuis voor de heer Rutters aan de De Ruyterkade te Amsterdam, dat hij samen met Wilkens in 1883 ontwierp. Dat Van Arkel steeds meer interesse toonde voor de buitenlandse bouwkunst blijkt uit enkele ontwerpen die hij maakte aan het eind van de negentiende eeuw. Hij liet zich inspireren door de Duits-Zwitserse architectuur. Gaandeweg werden de ontwerpen van Van Arkel steeds soberder. Tot slot Het werk van Van Arkel werd in zijn tijd alom gewaardeerd. Zo werd in 1883 en 1884 bij het genootschap 'Architectura et Amicitia' diverse malen werk van Wilkens & Van Arkel tentoongesteld. De waardering voor het werk van Van Arkel kwam echter vooral tot uiting in de vele architectuurprijzen die hij won. In 1881 kreeg Van Arkel voor zijn inzending voor een prijsvraag voor een 'monumentale steenen brug over een stadsgracht met drie doorvaartopeningen', uitgeschreven door het genootschap 'Architectura et Amicitia', een eervolle vermelding. Op de wereldtentoonstelling in Parijs in 1900 werd zijn inzending voor de Nederlandsche Afdeeling Schoone Kunsten beloond met een bronzen medaille. Opleiding: Industrieschool van de Maatschappij voor den Werkenden Stand Amsterdam/ Nevenactiviteiten: Architectura et Amicitia/lid/1879-1895; K.O.G./'Commissie van toezicht tot instandhouding van gebouwen en voorwerpen, die belangrijk zijn voor de kennis van het leven van het voorgeslacht'/lid/1987-1905; Amsterdamse gemeenteraad/lid/1899-1906; Amstelodamum/lid/1900-1918/bestuurslid/1908-1918; Oudheidkundig Genootschap Niftarlake/bestuurslid/1912-1918

Arkel, Gerrit van

(Bonas Essay door M. Kruidenier; verkorte versie) G.A. van Arkel (1858-1918): van neostijl tot Nieuwe Kunst Achtergrond en opleiding Gerrit van Arkel werd geboren op 3 april 1858 te Loenen aan de Vecht als zoon van Adrianus van Arkel en Maria Elisabeth Rijken. Alhoewel van eenvoudige komaf, bezocht hij behalve de dorpsschool, ook de 'Fransche school', een school die met name was gericht op kinderen van de rijkere bovenklasse. Na zijn schooltijd ging Van Arkel al vrij snel aan het werk. Hij leerde tekenen bij de heer J.P. Lutgers, een in die tijd bekende uitgever van bundels staalgravures en litho's. Op veertienjarige leeftijd kwam Van Arkel in de leer als timmermansjongmaatje bij de heer Fluijt. Vervolgens werkte hij korte tijd in Baarn en daarna in Amsterdam. In Amsterdam volgde Van Arkel avondlessen aan de Industrieschool van de Maatschappij voor den Werkenden Stand. Deze eerste Amsterdamse ambachtsschool was opgericht in 1861, onder andere door de architect J.H. Leliman. Leliman was vooral beroemd als criticus, weldoener en schrijver. Overdag werkte Van Arkel als tekenaar op het bureau van de bouwkundige Jan Galman, een van de andere bestuursleden van de Industrieschool. Jan Galman werd bekend vanwege zijn visionaire ontwerpen voor een brug over het IJ. Wilkens, Van Arkel en Breman Ondertussen had Van Arkel kennisgemaakt met W. Wilkens. Wilkens, geboren in 1855, was chef-de-bureau bij de architect G.B. Salm. In 1876 kwam Van Arkel, door toedoen van Wilkens, als tekenaar op het bureau van Salm terecht. Enkele jaren later, in januari 1880, verhuisde Van Arkel van Loenen naar Amsterdam, alwaar hij kwam te wonen op de Nieuwe Spiegelstraat 25. In 1882 besloot Van Arkel te stoppen met lesgeven aan de Industrieschool. Hij vestigde zich, op 23-jarige leeftijd, samen met Wilkens als zelfstandig architect aan de Prinsengracht 494. De samenwerking tussen Wilkens en Van Arkel was slechts van korte duur. In december 1883 vertrok Wilkens wegens gezondheidsredenen naar Java, om vervolgens op 16 februari 1884 te Djoeana te overlijden. Van Arkel zette, samen met de opzichter Van Vliet en een aantal leerlingen, het bureau Wilkens & Van Arkel voort. Vanaf 1893 kwam de naam van Wilkens niet meer in de kantoornaam voor en ging het bureau verder onder de naam Van Arkel. In 1885 trouwde Van Arkel met Anna Maria Cramer. In 1901 scheidde Van Arkel van haar en hertrouwde hij een maand later met de elf jaar jongere Maria Elisabeth Martha du Pré. Samen verhuisden ze op 4 mei 1909 naar Abcoude. Het bureau bleef gevestigd in Amsterdam. In januari 1915 associeerde Van Arkel zich wegens gezondheidsredenen met de jongere H.J. Breman, een bouwkundige die reeds verscheidene jaren bij hem werkzaam was. Van Arkel overleed op 11 juli 1918. Hij werd begraven op de begraafplaats te Baambrugge. Breman zette het bureau, dat inmiddels was gevestigd aan de Keizersgracht 760, voort. Van Arkel, Architectura et Amicitia Van 1879 tot en met 1895 was Van Arkel lid van het genootschap Architectura et Amicitia in Amsterdam. Dit genootschap was in 1855 opgericht door jonge 'bouwkunstigen' met als doel om elkaar te stimuleren. Met name in de jaren tachtig van de negentiende eeuw was Van Arkel binnen dit genootschap zeer actief. In de jaren 1880-1885 hield hij diverse lezingen over uiteenlopende bouwmaterialen, zoals ijzer, natuursteen, ceramiek en baksteen. Dat Van Arkel beschikte over een goede materialenkennis, blijkt ook uit het feit dat hij speciaal voor dit onderwerp was opgenomen in een commissie voor het beantwoorden van vragen. Van Arkel, Weissman en de oudheden De architecten A.W. Weissman (1858-1923) en Gerrit van Arkel ontmoetten elkaar voor het eerst omstreeks 1877 bij het genootschap Architectura et Amicitia. Deze ontmoeting leidde tot een langdurige vriendschap, die zou duren tot aan de dood van Van Arkel in 1918. Van Arkel en Weissman zaten samen in de 'Commissie van toezicht tot instandhouding van gebouwen en voorwerpen, die belangrijk zijn voor de kennis van het leven van het voorgeslacht'. Deze commissie was in 1887 in het leven geroepen door het bestuur van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap. De commissie besloot om een inventaris samen te stellen van alle in ons land nog aanwezige oude bouwwerken en voorwerpen. Van Arkel was, gezien zijn historische en bouwkundige kennis, hiervoor de geschikte persoon. Al eerder had hij enkele oude gebouwen opgemeten en getekend. Sommige van zijn tekeningen waren al gepubliceerd, zoals de schetsen die hij in 1884 maakte in Hoorn. In hun vrije tijd bereisden Weissman en Van Arkel de gehele provincie Noord-Holland om oude gebouwen en antieke voorwerpen van voor 1700 te beschrijven, na te tekenen en, met de opkomst van de fotografie, te fotograferen. De resultaten van het onderzoek werden door het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap tussen 1891 en 1905 in acht delen uitgegeven. Van 1899 tot 1906 was Van Arkel lid van de Amsterdamse gemeenteraad, waarin hij tot de vrijzinnig-democratische fractie behoorde. Uit de raadsverslagen blijkt dat Van Arkel als raadslid weinig actief was. Zijn naam komt in de verslagen maar weinig voor. Wel zat Van Arkel in enkele commissies. Vlak na zijn benoeming als raadslid, werd hij benoemd in de 'Commissie van Advies in zake wijziging der bepalingen omtrent minimum loon en maximum arbeidstijd in de bestekken der Gemeentewerken'. In 1900 werd Van Arkel benoemd tot lid van de 'Commissie tot nazien der Gemeenterekening'. En in 1903 werd Van Arkel herkozen in de 'Commissie van publieke werken'. Ook werkte hij onder andere mee aan de herziening van de bouwverordening in 1905. Interessanter is de motie die Van Arkel in 1901 indiende om opnieuw een gemeentearchitect aan te stellen. De laatste stadsarchitect was zijn vriend A.W. Weissman geweest, die door eigenmachtig optreden in 1891 was ontslagen. De nieuwe gemeentearchitect zou, los van de dienst Publieke Werken, de gemeente in esthetische zaken kunnen adviseren. De schoonheidscommissie zou hiermee overbodig worden. De motie van Van Arkel werd gesteund door het genootschap Architectura et Amicitia. Het genootschap onderschreef het belang van een gemeentearchitect, maar wees tevens op het belang van de schoonheidscommissie. Het gemeentebestuur daarentegen vreesde met de komst van een gemeentearchitect het ontstaan van een 'Officieele [bouw]stijl' en verwierp uiteindelijk het voorstel van Van Arkel. Enige jaren later zou er overigens toch weer een gemeentearchitect worden aangesteld. Van Arkel en het bouwen In zijn beginjaren bouwde Van Arkel voornamelijk rijk gedecoreerde woon- en winkelhuizen. Hij bezat een grote voorliefde voor de Nederlandse renaissancestijl uit de laat-zestiende, vroeg-zeventiende eeuw, die hij in zijn bouwwerken veelvuldig toepaste. Typerend voor het werk van Van Arkel uit deze periode is het kantoorpand annex woonhuis voor de heer Rutters aan de De Ruyterkade te Amsterdam, dat hij samen met Wilkens in 1883 ontwierp. Dat Van Arkel steeds meer interesse toonde voor de buitenlandse bouwkunst blijkt uit enkele ontwerpen die hij maakte aan het eind van de negentiende eeuw. Hij liet zich inspireren door de Duits-Zwitserse architectuur. Gaandeweg werden de ontwerpen van Van Arkel steeds soberder. Tot slot Het werk van Van Arkel werd in zijn tijd alom gewaardeerd. Zo werd in 1883 en 1884 bij het genootschap 'Architectura et Amicitia' diverse malen werk van Wilkens & Van Arkel tentoongesteld. De waardering voor het werk van Van Arkel kwam echter vooral tot uiting in de vele architectuurprijzen die hij won. In 1881 kreeg Van Arkel voor zijn inzending voor een prijsvraag voor een 'monumentale steenen brug over een stadsgracht met drie doorvaartopeningen', uitgeschreven door het genootschap 'Architectura et Amicitia', een eervolle vermelding. Op de wereldtentoonstelling in Parijs in 1900 werd zijn inzending voor de Nederlandsche Afdeeling Schoone Kunsten beloond met een bronzen medaille. Opleiding: Industrieschool van de Maatschappij voor den Werkenden Stand Amsterdam/ Nevenactiviteiten: Architectura et Amicitia/lid/1879-1895; K.O.G./'Commissie van toezicht tot instandhouding van gebouwen en voorwerpen, die belangrijk zijn voor de kennis van het leven van het voorgeslacht'/lid/1987-1905; Amsterdamse gemeenteraad/lid/1899-1906; Amstelodamum/lid/1900-1918/bestuurslid/1908-1918; Oudheidkundig Genootschap Niftarlake/bestuurslid/1912-1918