Kromhout, Willem (Czn.)

(verkorte versie Bonas Essay) Opleiding en eerste werken. Willem Kromhout werd geboren op 10 mei 1864 te Rotterdam in een gezin van vier jongens (naast Willem zijn dat Frans, Johan en Cornelis) en een meisje (Alida Amelia). Op drie jarige leeftijd vertrok hij met zijn vader, die werkte voor het departement Waterstaat, en zijn stiefmoeder naar Nederlands-Indië. Hij reisde alleen terug om in Gouda naar de lagere school te gaan, waar hij bij zijn grootouders introk. Hij ging naar Den Haag om les te krijgen aan de Ambachtsschool. Van 1881 tot 1884 was hij in dienst als tekenaar aan het architectenbureau van H. Westra te Den Haag. Tegelijkertijd volgde hij avondlessen aan de Academie van Beeldende Kunsten waar hij medeleerlingen De Bazel en W. Bauer ontmoet. In 1883 verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij werk had gevonden als tekenaar aan het architectenbureau van J. Gosschalk. Vanaf 1888 werkte hij, eveneens als tekenaar, aan het architectenbureau van A.C. Bleijs te Amsterdam. Inmiddels had hij al enige naam gemaakt voor zichzelf. In 1885 kreeg hij van het Bouwkundig Weekblad de opdracht tekeningen te maken voor publikatie van de maquettes zoals die waren ingeleverd voor de eerste Beursprijsvraag in Amsterdam. Met het geld dat hij zo had verdiend, reisde hij naar Antwerpen, waar hij de wereldtentoonstelling bezocht. Daar werd hij opgemerkt door de Antwerpse architect J.J. Winders, die hem aannam als tekenaar tot 1887. In 1890 werkte hij nog kort voor Jan Springer, die toen juist het Krasnapolsky restaurant bouwde in Londen. Kromhout was namens zijn leermeester aanwezig bij de werkzaamheden in Londen. Monumentaliteit voor het nageslacht In 1890 begon Kromhout een eigen praktijk in Amsterdam. Zijn eerste ontwerp was een nieuw stadhuis voor Zutphen, dat hij inleverde bij een open prijsvraag uitgeschreven door B&W van Zutphen. Kromhout won op het nippertje de eerste prijs niet, maar de jury roemde het ontwerp om zijn karaktervolle geveloplossing "die aan raadhuis-type voldoet". Al vanaf het begin is Kromhouts voorliefde voor imposante, monumentale architectuur duidelijk. Het meedoen aan prijsvragen werd Kromhouts leitmotif. Zijn extravagante ontwerpen vonden veelal geen goedkeuring in de ogen van de niet altijd even deskundige jurys. In 1905 werd, in opdracht van de Carnegiestichting een internationale prijsvraag uitgeschreven voor een ontwerp van een Vredespaleis met bibliotheek te Den Haag. Zo'n grootse opgave voor een gebouw met zo'n belangrijk functie was een kolfje naar de hand van Kromhout die onmiddellijk een ontwerp opstuurde. De organisatie van de prijsvraag liet echter te wensen over en er volgde een stroom van klachten in de landelijke pers geadresseerd aan de Carnegiestichting en de collaborerende regering. Architect van tentoonstellingspaviljoens Kromhout was een liefhebber van tentoonstellingen. Waar en wanneer maar mogelijk exposeerde hij zijn ontwerpen. Zijn leven lang was hij een voorvechter van een architectuurmuseum waar ontwerpen en ontwerpgeschiedenissen bewaard konden blijven voor het nageslacht. Behalve dat was hij een paar maal betrokken bij de Nederlandse inzending op grote buitenlandse tentoonstellingen. De Rotterdamse jaren In 1910 verhuisde Kromhout naar Rotterdam, niet vanwege een grote bouwopgave, maar vanwege een aanstelling als docent aan de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen. Hij moderniseerde de opleiding naar het model van het VHBO. Hij bleef daar lesgeven totdat de drukke werkzaamheden aan het Damhotel hem noopte zijn functie neer te leggen in 1915. In Rotterdam realiseerde Kromhout echter wel het leeuwendeel van zijn oeuvre. Dit moet vooral gezocht worden in het feit dat de opdrachtgevers deze keer uit het Rotterdamse bedrijfsleven kwamen en wel het geld hadden voor de dure ontwerpen. Zijn eerste grote opgave in de Maasstad was echter voor de Gemeente Rotterdam zelf. Op 1 september 1911 vond de installatie plaats van de prijsvraagjury ter beoordeling van het ontwerp voor een nieuw stadhuis, uitgeschreven door B&W en onder voorzitterschap van burgemeester Zimmerman. De prijsvraag was besloten: alleen De Bazel, Brinkman, Evers, Otten & Overeynder, Stuyt, Van der Tak en Kromhout waren uitgenodigd. Kromhouts ontwerp had wederom een niets onthullende titel: 'Representatief'. Een enorme toren beheerste het gebouw en moest meters boven het toen nog lage silhouet van de stad uitsteken. In het programma van eisen werd immers gevraagd om een belfortachtige uitstraling. Toch keurde de jury het ontwerp af omdat de toren buiten de verhoudingen van de rest van het gebouw zou zijn. Enkele jaren na de stadhuisaffaire, in 1920, kreeg Kromhout een andere aanzienlijke opdracht van het Gemeentebestuur van Rotterdam. Burgemeester Zimmerman en wethouder Heykoop verzochtten hem een stadsuitbreidingsplan te maken voor de polder Blijdorp ten noordwesten van de stad. Ook hier was monumentaliteit troef. Kromhout ontwierp een symmetrisch plan met brede hoofdstraten om een riant, driehoekig park. Het plan werd in principe afgekeurd, maar later door Ir Witteveen van Gemeentewerken in gewijzigde vorm overgenomen voor zijn plan van de Blijdorppolder. Het kantoorgebouw de Noordzee, dat tussen 1916 en 1919 werd gebouwd, was het eerste ontwerp van Willem Kromhout, dat met toren en al gerealiseerd werd zoals bedoeld. Restauratieopvattingen In de jaren dertig werkte hij aan een drietal restauratieprojecten, waarvan de opdracht van een, de Sint-Janskerk te Gouda, nog dateerde uit 1897. Kromhout stond altijd een goede monumentenzorg voor en pleitte voor een gezonde mentaliteit van jongere generaties ten aanzien van oude bouwwerken. Moderne bouwkunst, zo stelde hij, is verwant aan de oude en die verdient dan ook niets dan respect van moderne architecten. Dit bleek uit een discussie die in een vergadering van het Genootschap A. et A. gehouden werd toen een kapel aan de Nieuwe Zijdsvoorburgwal in Amsterdam gesloopt dreigde te worden. Kromhout zat bovendien in de 'Commissie voor de vaststelling van beginselen bij restauratie van monumenten'. Deze commissie was opgericht door de (Koninklijke) Nederlandse Oudheidkundige Bond in 1915 onder voorzitterschap van Jan Kalf. De uitkomst van de commissie, de zogenaamde 'Grondbeginselen', diende jarenlang als handleiding voor de overheid, bij gebrek aan een monumentenwet. Toen na een brand het Leidse stadhuis moest worden hersteld, wees Jan Kalf Kromhout af als mogelijke restauratie-architect, wat de burgemeester van Leiden had voorgesteld. Hij noemde als redenen het "gebrek aan piëteit" bij restauraties in Gouda en Schoonhoven, waar Kromhout zijn eigen bouwstijl mee liet spreken in de verbouwingen en tevens Kromhouts idee om bij herinrichting van het Hofplein in Rotterdam (1920) de oude Delftse Poort zonder meer te slopen. Het conservatieve karakter van de 'Grondbeginselen', die geen eigentijdse toevoegingen toestonden, moet als een nieuw verlies van Kromhout gezien worden. Slot In 1925 verhuisde Kromhout naar Voorburg, waar hij bleef wonen tot het eind van zijn leven. Waarschijnlijk verbitterd door de vele tegenwerkingen en tegenslagen trok hij zich steeds verder terug uit het openbare leven. Hij bouwde geen grote opgaves meer, maar voornamelijk woonhuizen voor welgestelden. Opdrachten daarvoor kreeg hij uit contacten met leden van de vrijmetselaarsloge Union Frédéric in Den Haag, waar hij zelf ook lid van was. Hij was tevens lid van de Vereniging Tempelbouw, samen met Jan Wils. In januari 1920 had hij eigenhandig de bouwkunstvereniging Opbouw opgericht, uit onvrede met de samenstelling van het ledenbestand van de Vereniging Bouwkunst en Vriendschap, die ook projectontwikkelaars toeliet tot de gelederen.Maar ook het lidmaatschap van Opbouw zegde hij op toen het architectuurdebat, dat frisse impulsen had moeten krijgen met de oprichting van de vereniging, verzandde in een gekibbel tussen 'rechts' en 'links'. Dat was te veel voor Kromhout, die nooit politieke affiniteiten heeft gekend. Zijn leerlingen Van der Vlugt, Van Eesteren en Zwiers gingen een andere kant op dan hijzelf voorstond. Zijn verdienste was het aan jongere generaties laten zien hoe je op een creatieve manier tegen een bouwopgave kon kijken. Wat dat betreft was hij baanbrekend in een roerige tijd. Een architect kon na Kromhout als individueel beeldend kunstenaar worden gezien. Kromhout overleed op 21 juni 1940 in zijn woning te Voorburg. De grafzerk werd vervaardigd door zijn vriend B.T.Boeyinga op testamentaire aanwijzingen van Kromhout zelf. Opleiding: Gouvernements lage school Ternate/1872;lagere school en avondschool Gouda/1878;Haagsche Ambachtsschool/1878-1881;Avondcursus architectuurtekenen en bouwkunde Academie van Beeldende Kunsten Den Haag/1881-1883;Avondcursus monumentale architectuur en figuurtekenen aan de Academie des Beaux Arts Antwerpen/1885; Ereblijken: Ridder in de Kroonorde Italië/1907;

Kromhout, Willem (Czn.)

(verkorte versie Bonas Essay) Opleiding en eerste werken. Willem Kromhout werd geboren op 10 mei 1864 te Rotterdam in een gezin van vier jongens (naast Willem zijn dat Frans, Johan en Cornelis) en een meisje (Alida Amelia). Op drie jarige leeftijd vertrok hij met zijn vader, die werkte voor het departement Waterstaat, en zijn stiefmoeder naar Nederlands-Indië. Hij reisde alleen terug om in Gouda naar de lagere school te gaan, waar hij bij zijn grootouders introk. Hij ging naar Den Haag om les te krijgen aan de Ambachtsschool. Van 1881 tot 1884 was hij in dienst als tekenaar aan het architectenbureau van H. Westra te Den Haag. Tegelijkertijd volgde hij avondlessen aan de Academie van Beeldende Kunsten waar hij medeleerlingen De Bazel en W. Bauer ontmoet. In 1883 verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij werk had gevonden als tekenaar aan het architectenbureau van J. Gosschalk. Vanaf 1888 werkte hij, eveneens als tekenaar, aan het architectenbureau van A.C. Bleijs te Amsterdam. Inmiddels had hij al enige naam gemaakt voor zichzelf. In 1885 kreeg hij van het Bouwkundig Weekblad de opdracht tekeningen te maken voor publikatie van de maquettes zoals die waren ingeleverd voor de eerste Beursprijsvraag in Amsterdam. Met het geld dat hij zo had verdiend, reisde hij naar Antwerpen, waar hij de wereldtentoonstelling bezocht. Daar werd hij opgemerkt door de Antwerpse architect J.J. Winders, die hem aannam als tekenaar tot 1887. In 1890 werkte hij nog kort voor Jan Springer, die toen juist het Krasnapolsky restaurant bouwde in Londen. Kromhout was namens zijn leermeester aanwezig bij de werkzaamheden in Londen. Monumentaliteit voor het nageslacht In 1890 begon Kromhout een eigen praktijk in Amsterdam. Zijn eerste ontwerp was een nieuw stadhuis voor Zutphen, dat hij inleverde bij een open prijsvraag uitgeschreven door B&W van Zutphen. Kromhout won op het nippertje de eerste prijs niet, maar de jury roemde het ontwerp om zijn karaktervolle geveloplossing "die aan raadhuis-type voldoet". Al vanaf het begin is Kromhouts voorliefde voor imposante, monumentale architectuur duidelijk. Het meedoen aan prijsvragen werd Kromhouts leitmotif. Zijn extravagante ontwerpen vonden veelal geen goedkeuring in de ogen van de niet altijd even deskundige jurys. In 1905 werd, in opdracht van de Carnegiestichting een internationale prijsvraag uitgeschreven voor een ontwerp van een Vredespaleis met bibliotheek te Den Haag. Zo'n grootse opgave voor een gebouw met zo'n belangrijk functie was een kolfje naar de hand van Kromhout die onmiddellijk een ontwerp opstuurde. De organisatie van de prijsvraag liet echter te wensen over en er volgde een stroom van klachten in de landelijke pers geadresseerd aan de Carnegiestichting en de collaborerende regering. Architect van tentoonstellingspaviljoens Kromhout was een liefhebber van tentoonstellingen. Waar en wanneer maar mogelijk exposeerde hij zijn ontwerpen. Zijn leven lang was hij een voorvechter van een architectuurmuseum waar ontwerpen en ontwerpgeschiedenissen bewaard konden blijven voor het nageslacht. Behalve dat was hij een paar maal betrokken bij de Nederlandse inzending op grote buitenlandse tentoonstellingen. De Rotterdamse jaren In 1910 verhuisde Kromhout naar Rotterdam, niet vanwege een grote bouwopgave, maar vanwege een aanstelling als docent aan de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen. Hij moderniseerde de opleiding naar het model van het VHBO. Hij bleef daar lesgeven totdat de drukke werkzaamheden aan het Damhotel hem noopte zijn functie neer te leggen in 1915. In Rotterdam realiseerde Kromhout echter wel het leeuwendeel van zijn oeuvre. Dit moet vooral gezocht worden in het feit dat de opdrachtgevers deze keer uit het Rotterdamse bedrijfsleven kwamen en wel het geld hadden voor de dure ontwerpen. Zijn eerste grote opgave in de Maasstad was echter voor de Gemeente Rotterdam zelf. Op 1 september 1911 vond de installatie plaats van de prijsvraagjury ter beoordeling van het ontwerp voor een nieuw stadhuis, uitgeschreven door B&W en onder voorzitterschap van burgemeester Zimmerman. De prijsvraag was besloten: alleen De Bazel, Brinkman, Evers, Otten & Overeynder, Stuyt, Van der Tak en Kromhout waren uitgenodigd. Kromhouts ontwerp had wederom een niets onthullende titel: 'Representatief'. Een enorme toren beheerste het gebouw en moest meters boven het toen nog lage silhouet van de stad uitsteken. In het programma van eisen werd immers gevraagd om een belfortachtige uitstraling. Toch keurde de jury het ontwerp af omdat de toren buiten de verhoudingen van de rest van het gebouw zou zijn. Enkele jaren na de stadhuisaffaire, in 1920, kreeg Kromhout een andere aanzienlijke opdracht van het Gemeentebestuur van Rotterdam. Burgemeester Zimmerman en wethouder Heykoop verzochtten hem een stadsuitbreidingsplan te maken voor de polder Blijdorp ten noordwesten van de stad. Ook hier was monumentaliteit troef. Kromhout ontwierp een symmetrisch plan met brede hoofdstraten om een riant, driehoekig park. Het plan werd in principe afgekeurd, maar later door Ir Witteveen van Gemeentewerken in gewijzigde vorm overgenomen voor zijn plan van de Blijdorppolder. Het kantoorgebouw de Noordzee, dat tussen 1916 en 1919 werd gebouwd, was het eerste ontwerp van Willem Kromhout, dat met toren en al gerealiseerd werd zoals bedoeld. Restauratieopvattingen In de jaren dertig werkte hij aan een drietal restauratieprojecten, waarvan de opdracht van een, de Sint-Janskerk te Gouda, nog dateerde uit 1897. Kromhout stond altijd een goede monumentenzorg voor en pleitte voor een gezonde mentaliteit van jongere generaties ten aanzien van oude bouwwerken. Moderne bouwkunst, zo stelde hij, is verwant aan de oude en die verdient dan ook niets dan respect van moderne architecten. Dit bleek uit een discussie die in een vergadering van het Genootschap A. et A. gehouden werd toen een kapel aan de Nieuwe Zijdsvoorburgwal in Amsterdam gesloopt dreigde te worden. Kromhout zat bovendien in de 'Commissie voor de vaststelling van beginselen bij restauratie van monumenten'. Deze commissie was opgericht door de (Koninklijke) Nederlandse Oudheidkundige Bond in 1915 onder voorzitterschap van Jan Kalf. De uitkomst van de commissie, de zogenaamde 'Grondbeginselen', diende jarenlang als handleiding voor de overheid, bij gebrek aan een monumentenwet. Toen na een brand het Leidse stadhuis moest worden hersteld, wees Jan Kalf Kromhout af als mogelijke restauratie-architect, wat de burgemeester van Leiden had voorgesteld. Hij noemde als redenen het "gebrek aan piëteit" bij restauraties in Gouda en Schoonhoven, waar Kromhout zijn eigen bouwstijl mee liet spreken in de verbouwingen en tevens Kromhouts idee om bij herinrichting van het Hofplein in Rotterdam (1920) de oude Delftse Poort zonder meer te slopen. Het conservatieve karakter van de 'Grondbeginselen', die geen eigentijdse toevoegingen toestonden, moet als een nieuw verlies van Kromhout gezien worden. Slot In 1925 verhuisde Kromhout naar Voorburg, waar hij bleef wonen tot het eind van zijn leven. Waarschijnlijk verbitterd door de vele tegenwerkingen en tegenslagen trok hij zich steeds verder terug uit het openbare leven. Hij bouwde geen grote opgaves meer, maar voornamelijk woonhuizen voor welgestelden. Opdrachten daarvoor kreeg hij uit contacten met leden van de vrijmetselaarsloge Union Frédéric in Den Haag, waar hij zelf ook lid van was. Hij was tevens lid van de Vereniging Tempelbouw, samen met Jan Wils. In januari 1920 had hij eigenhandig de bouwkunstvereniging Opbouw opgericht, uit onvrede met de samenstelling van het ledenbestand van de Vereniging Bouwkunst en Vriendschap, die ook projectontwikkelaars toeliet tot de gelederen.Maar ook het lidmaatschap van Opbouw zegde hij op toen het architectuurdebat, dat frisse impulsen had moeten krijgen met de oprichting van de vereniging, verzandde in een gekibbel tussen 'rechts' en 'links'. Dat was te veel voor Kromhout, die nooit politieke affiniteiten heeft gekend. Zijn leerlingen Van der Vlugt, Van Eesteren en Zwiers gingen een andere kant op dan hijzelf voorstond. Zijn verdienste was het aan jongere generaties laten zien hoe je op een creatieve manier tegen een bouwopgave kon kijken. Wat dat betreft was hij baanbrekend in een roerige tijd. Een architect kon na Kromhout als individueel beeldend kunstenaar worden gezien. Kromhout overleed op 21 juni 1940 in zijn woning te Voorburg. De grafzerk werd vervaardigd door zijn vriend B.T.Boeyinga op testamentaire aanwijzingen van Kromhout zelf. Opleiding: Gouvernements lage school Ternate/1872;lagere school en avondschool Gouda/1878;Haagsche Ambachtsschool/1878-1881;Avondcursus architectuurtekenen en bouwkunde Academie van Beeldende Kunsten Den Haag/1881-1883;Avondcursus monumentale architectuur en figuurtekenen aan de Academie des Beaux Arts Antwerpen/1885; Ereblijken: Ridder in de Kroonorde Italië/1907;