Brinkman, Michiel

(verkorte versie Bonas Essay) Michiel Brinkman (1873-1925) Michiel Brinkman werd geboren op 16 december 1873 in Rotterdam. Na zijn middelbare school, waar hij een briljant leerling was, volgde hij de Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen in Rotterdam, onder H. Evers. Na zijn studie kwam hij in dienst bij de architect Barend Hooykaas jr. Bij bureau Hooykaas werd hij al snel chef de bureau. Barend Hooykaas werkte vooral voor de handel, de industrie en voor kerkgenootschappen, met name de Nederlands Hervormde Gemeente in Rotterdam. De ervaring en de contacten die Brinkman door het werken bij Hooykaas kon opdoen, drukten zeker in de eerste jaren van zijn zelfstandige loopbaan vanaf 1910 een stempel op de aard van zijn opdrachten. Stilistisch sloeg hij echter een eigen weg in. Zijn overlijden in 1925, zonder voorafgaande ziekte, kwam als donderslag bij heldere hemel. Slechts vijftien jaar zelfstandig werken had hij achter zich. Toch had hij inmiddels een bureau opgebouwd met een goede naam in Rotterdam. Het grote aantal opdrachten voor de industrie in zijn oeuvre houdt verband met enerzijds zijn opleiding en ervaring bij zowel H. Evers als bij B. Hooykaas jr, maar anderzijds ook met zijn persoonlijke aanleg voor het uitwerken van bijzondere, technische vraagstukken. Zeker in de begintijd maakten die industriële opdrachten een groot deel van zijn werk uit. De opdrachtgevers uit de industrie zorgden voor een continue stroom opdrachten voor Brinkman. Rond 1920 had er een omslag plaats in zijn werk: fabrieksbouw maakte plaats voor woningbouw. Brinkmans complex galerijwoningen in Spangen trok zeer veel publiciteit. Vanaf 1923 werkte hij in opdracht van de Gemeente aan een esthetisch advies voor de Mathenesserweg en omgeving. Na zijn plotselinge dood in 1925 werd Brinkmans bureau door diens zoon J.A. Brinkman voortgezet, die zich met L.C. van der Vlugt associeerde. Als architectenbureau Van den Broek en Bakema bestaat het bureau nog steeds. Grote maatschappelijke activiteit Brinkman was niet het type architect dat zich door zijn werk markant te profileren op de voorgrond drong. Er zijn dan ook van zijn hand nauwelijks plantoelichtingen bekend. Toch verwierf hij een plaats in het culturele leven van Rotterdam. Zoals de meeste vakgenoten was hij lid van de Vereniging Bouwkunst en Vriendschap. Brinkman behoorde daarnaast ook tot de eerste leden van de architectenvereniging 'Opbouw', die in 1920 werd opgericht. Vanaf 1921 vervulde Brinkman een bestuursfunctie aan de Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen, waaraan hij zelf had gestudeerd. Brinkman was lid van de BNA en tevens voorzitter van de Gewestelijke Kring van deze bond. In de tot nog toe genoemde verenigingen was Brinkman vooral als architect aanwezig. Brinkman was echter ook theosoof en als zodanig aangesloten bij de Nederlandse Theosofische Vereniging. Bij de samenkomsten in Rotterdam ontmoette hij C.H. van der Leeuw, die als opdrachtgever voor de nieuwe Van Nelle fabriek belangrijk voor Brinkman zou worden. Brinkman heeft zich voornamelijk geconcentreerd op de stad Rotterdam. Hij behoorde tot de groep die zich inzette om het snel expanderende en tot het chaotische neigende Rotterdam door middel van de architectuur tot een mooie en leefbare stad te maken. Hiervan getuigen zowel zijn bedrijfsgebouwen als zijn woningbouwplannen. Zijn beroemde complex in Spangen vormde een experiment dat van respect voor de menselijke maat getuigt, in de brede zin van betekenis. Zijn esthetische adviezen voor de Mathenesserweg en omgeving tonen zijn inzet in een actueel debat over de rol van de overheid, namelijk de 'Bauberatung'. Van ideëel naar praktisch classicisme Leerlingen aan de Rotterdamse academie kregen een gedegen technische scholing en daarnaast tekenden ze klassieke orden en leerden ze de klassieke compositieprincipes. Deze gerationaliseerde klassieke traditie vormde door haar sterke verankering in het onderwijs het referentiepunt voor een hele generatie Europese architecten, die aan het begin van de twintigste eeuw geconfronteerd werd met een nieuwe industriële samenleving. De aan het classicisme ontleende ontwerpprincipes, met name het streven naar het typische, naar systematiek en mathematische regelmaat in maten en verhoudingen, bleken in het buitenland, met name in Duitsland (Behrens) en Frankrijk (Perret, Garnier) een onmisbare aanvulling op het rationalisme, dat via formele experimenten zocht naar een nieuw, dynamisch verband tussen functie, materiaal en constructie. De Rotterdamse raadhuisprijsvraag: een tijdsbeeld Nog maar net zelfstandig als architect gevestigd werd Brinkman in 1912 uitgenodigd om deel te nemen aan de besloten prijsvraag voor een nieuw stadhuis in Rotterdam. Zijn Rotterdamse connecties en de invloed van zijn oude docent zullen daaraan niet vreemd zijn geweest. Evers, die de prijsvraag uiteindelijk won, speelde een rol bij de voorbereiding ervan. Industriecultuur De zelfstandige carrière van Michiel Brinkman omvat slechts 15 jaar, van 1910 tot 1925. Dit was voor de Nederlandse architectuur echter een cruciale periode. Het werkterrein van de architect verschoof van de traditioneel-representatieve opgaves naar nieuwe gebieden, met name naar industrie en handel en - sinds de invoering van de Woningwet in 1902 - naar de volkshuisvesting. Juist op deze terreinen werd de negentiende-eeuwse kunstenaar-architect door ingenieur en aannemer steeds meer buitenspel gezet. Het was Berlages belangrijkste verdienste dat hij de rol van de architectuur herdefinieerde. Architectuur diende zich aan te passen aan de nieuwe kapitalistische maatschappij, die gebouwen beoordeelde op economisch rendement. Gesteund door met name Duitse voorbeelden (Peter Behrens) vond Brinkman in de klassieke ontwerpdiscipline een efficiënt middel om gecompliceerde opgaves te analyseren en te vertalen in een heldere en sprekende architectonische vorm. De ontwerpprincipes die hij hier toepaste keren terug in al zijn ontwerpen voor utiliteitsbouw, maar ook in zijn kantoren en woningbouwprojecten, waarvan er enkele hierna wat uitgebreider aan de orde zullen komen. Constructie, vorm en decoratie Brinkman paste als begaafd constructeur allerlei constructies en combinaties van constructies toe, tot en met volledige staal- en betonskeletbouw, maar koos altijd voor bakstenen gevels. Naast esthetische speelden hier ook functionele overwegingen een rol: bakstenen buitenmuren zijn goed bestand tegen het Hollandse klimaat. Vooral in de industriebouw biedt dit systeem grote voordelen. Beton- en/of staalskeletbouw met bakstenen gevels en voldoende ramen maken een flexibele indeling van de werkvloer mogelijk. Bovendien krijgt het exterieur een heldere, sprekende vorm die het bedrijf een duidelijk gezicht naar buiten geeft. In meer representatieve opgaves benutte Brinkman deze scheiding op een andere manier. Beton- en staalconstructies maken spectaculaire ruimtelijke climaxen mogelijk zonder dat het exterieur zijn gesloten, samenvattende vorm verliest. Slot Het oeuvre van Brinkman is in de geschiedschrijving gereduceerd tot een voorgeschiedenis, een aanloop naar het grote verhaal. Alles wat daarin niet paste bleef onbesproken. We kennen Michiel Brinkman als schepper van het woningbouwcomplex in Spangen, dat beschouwd wordt als voorloper van de eerste galerijflat in Nederland, de Bergpolderflat, een hoogtepunt van het Nieuwe Bouwen. Daarnaast figureert hij als degene die de monolithische paddestoelbetonconstructie, die later ook in de Van Nellefabriek werd toegepast, in Nederland introduceerde. Een bredere blik op het werk van Michiel Brinkman maakt al snel duidelijk dat het de gesuggereerde eenduidigheid mist. Zijn oeuvre is méér dan een prelude op het Nieuwe Bouwen en kan zelfs beschouwd worden als een amendement op de rationalistische traditie waarin die beweging geworteld is. Brinkman was een begaafd constructeur in ijzer en beton, maar daar lag niet de essentie van zijn architectuurbegrip. Opgeleid in een klassieke traditie geloofde hij in de autonome kracht van de architectonische vorm. In zijn streven dit geloof te confronteren met een nieuwe tijd van grote veranderingen op technisch, economisch en maatschappelijk terrein en het zo op zijn voortdurende relevantie te beproeven ligt de voornaamste en nog steeds actuele betekenis van zijn oeuvre.

Brinkman, Michiel

(verkorte versie Bonas Essay) Michiel Brinkman (1873-1925) Michiel Brinkman werd geboren op 16 december 1873 in Rotterdam. Na zijn middelbare school, waar hij een briljant leerling was, volgde hij de Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen in Rotterdam, onder H. Evers. Na zijn studie kwam hij in dienst bij de architect Barend Hooykaas jr. Bij bureau Hooykaas werd hij al snel chef de bureau. Barend Hooykaas werkte vooral voor de handel, de industrie en voor kerkgenootschappen, met name de Nederlands Hervormde Gemeente in Rotterdam. De ervaring en de contacten die Brinkman door het werken bij Hooykaas kon opdoen, drukten zeker in de eerste jaren van zijn zelfstandige loopbaan vanaf 1910 een stempel op de aard van zijn opdrachten. Stilistisch sloeg hij echter een eigen weg in. Zijn overlijden in 1925, zonder voorafgaande ziekte, kwam als donderslag bij heldere hemel. Slechts vijftien jaar zelfstandig werken had hij achter zich. Toch had hij inmiddels een bureau opgebouwd met een goede naam in Rotterdam. Het grote aantal opdrachten voor de industrie in zijn oeuvre houdt verband met enerzijds zijn opleiding en ervaring bij zowel H. Evers als bij B. Hooykaas jr, maar anderzijds ook met zijn persoonlijke aanleg voor het uitwerken van bijzondere, technische vraagstukken. Zeker in de begintijd maakten die industriële opdrachten een groot deel van zijn werk uit. De opdrachtgevers uit de industrie zorgden voor een continue stroom opdrachten voor Brinkman. Rond 1920 had er een omslag plaats in zijn werk: fabrieksbouw maakte plaats voor woningbouw. Brinkmans complex galerijwoningen in Spangen trok zeer veel publiciteit. Vanaf 1923 werkte hij in opdracht van de Gemeente aan een esthetisch advies voor de Mathenesserweg en omgeving. Na zijn plotselinge dood in 1925 werd Brinkmans bureau door diens zoon J.A. Brinkman voortgezet, die zich met L.C. van der Vlugt associeerde. Als architectenbureau Van den Broek en Bakema bestaat het bureau nog steeds. Grote maatschappelijke activiteit Brinkman was niet het type architect dat zich door zijn werk markant te profileren op de voorgrond drong. Er zijn dan ook van zijn hand nauwelijks plantoelichtingen bekend. Toch verwierf hij een plaats in het culturele leven van Rotterdam. Zoals de meeste vakgenoten was hij lid van de Vereniging Bouwkunst en Vriendschap. Brinkman behoorde daarnaast ook tot de eerste leden van de architectenvereniging 'Opbouw', die in 1920 werd opgericht. Vanaf 1921 vervulde Brinkman een bestuursfunctie aan de Academie voor Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen, waaraan hij zelf had gestudeerd. Brinkman was lid van de BNA en tevens voorzitter van de Gewestelijke Kring van deze bond. In de tot nog toe genoemde verenigingen was Brinkman vooral als architect aanwezig. Brinkman was echter ook theosoof en als zodanig aangesloten bij de Nederlandse Theosofische Vereniging. Bij de samenkomsten in Rotterdam ontmoette hij C.H. van der Leeuw, die als opdrachtgever voor de nieuwe Van Nelle fabriek belangrijk voor Brinkman zou worden. Brinkman heeft zich voornamelijk geconcentreerd op de stad Rotterdam. Hij behoorde tot de groep die zich inzette om het snel expanderende en tot het chaotische neigende Rotterdam door middel van de architectuur tot een mooie en leefbare stad te maken. Hiervan getuigen zowel zijn bedrijfsgebouwen als zijn woningbouwplannen. Zijn beroemde complex in Spangen vormde een experiment dat van respect voor de menselijke maat getuigt, in de brede zin van betekenis. Zijn esthetische adviezen voor de Mathenesserweg en omgeving tonen zijn inzet in een actueel debat over de rol van de overheid, namelijk de 'Bauberatung'. Van ideëel naar praktisch classicisme Leerlingen aan de Rotterdamse academie kregen een gedegen technische scholing en daarnaast tekenden ze klassieke orden en leerden ze de klassieke compositieprincipes. Deze gerationaliseerde klassieke traditie vormde door haar sterke verankering in het onderwijs het referentiepunt voor een hele generatie Europese architecten, die aan het begin van de twintigste eeuw geconfronteerd werd met een nieuwe industriële samenleving. De aan het classicisme ontleende ontwerpprincipes, met name het streven naar het typische, naar systematiek en mathematische regelmaat in maten en verhoudingen, bleken in het buitenland, met name in Duitsland (Behrens) en Frankrijk (Perret, Garnier) een onmisbare aanvulling op het rationalisme, dat via formele experimenten zocht naar een nieuw, dynamisch verband tussen functie, materiaal en constructie. De Rotterdamse raadhuisprijsvraag: een tijdsbeeld Nog maar net zelfstandig als architect gevestigd werd Brinkman in 1912 uitgenodigd om deel te nemen aan de besloten prijsvraag voor een nieuw stadhuis in Rotterdam. Zijn Rotterdamse connecties en de invloed van zijn oude docent zullen daaraan niet vreemd zijn geweest. Evers, die de prijsvraag uiteindelijk won, speelde een rol bij de voorbereiding ervan. Industriecultuur De zelfstandige carrière van Michiel Brinkman omvat slechts 15 jaar, van 1910 tot 1925. Dit was voor de Nederlandse architectuur echter een cruciale periode. Het werkterrein van de architect verschoof van de traditioneel-representatieve opgaves naar nieuwe gebieden, met name naar industrie en handel en - sinds de invoering van de Woningwet in 1902 - naar de volkshuisvesting. Juist op deze terreinen werd de negentiende-eeuwse kunstenaar-architect door ingenieur en aannemer steeds meer buitenspel gezet. Het was Berlages belangrijkste verdienste dat hij de rol van de architectuur herdefinieerde. Architectuur diende zich aan te passen aan de nieuwe kapitalistische maatschappij, die gebouwen beoordeelde op economisch rendement. Gesteund door met name Duitse voorbeelden (Peter Behrens) vond Brinkman in de klassieke ontwerpdiscipline een efficiënt middel om gecompliceerde opgaves te analyseren en te vertalen in een heldere en sprekende architectonische vorm. De ontwerpprincipes die hij hier toepaste keren terug in al zijn ontwerpen voor utiliteitsbouw, maar ook in zijn kantoren en woningbouwprojecten, waarvan er enkele hierna wat uitgebreider aan de orde zullen komen. Constructie, vorm en decoratie Brinkman paste als begaafd constructeur allerlei constructies en combinaties van constructies toe, tot en met volledige staal- en betonskeletbouw, maar koos altijd voor bakstenen gevels. Naast esthetische speelden hier ook functionele overwegingen een rol: bakstenen buitenmuren zijn goed bestand tegen het Hollandse klimaat. Vooral in de industriebouw biedt dit systeem grote voordelen. Beton- en/of staalskeletbouw met bakstenen gevels en voldoende ramen maken een flexibele indeling van de werkvloer mogelijk. Bovendien krijgt het exterieur een heldere, sprekende vorm die het bedrijf een duidelijk gezicht naar buiten geeft. In meer representatieve opgaves benutte Brinkman deze scheiding op een andere manier. Beton- en staalconstructies maken spectaculaire ruimtelijke climaxen mogelijk zonder dat het exterieur zijn gesloten, samenvattende vorm verliest. Slot Het oeuvre van Brinkman is in de geschiedschrijving gereduceerd tot een voorgeschiedenis, een aanloop naar het grote verhaal. Alles wat daarin niet paste bleef onbesproken. We kennen Michiel Brinkman als schepper van het woningbouwcomplex in Spangen, dat beschouwd wordt als voorloper van de eerste galerijflat in Nederland, de Bergpolderflat, een hoogtepunt van het Nieuwe Bouwen. Daarnaast figureert hij als degene die de monolithische paddestoelbetonconstructie, die later ook in de Van Nellefabriek werd toegepast, in Nederland introduceerde. Een bredere blik op het werk van Michiel Brinkman maakt al snel duidelijk dat het de gesuggereerde eenduidigheid mist. Zijn oeuvre is méér dan een prelude op het Nieuwe Bouwen en kan zelfs beschouwd worden als een amendement op de rationalistische traditie waarin die beweging geworteld is. Brinkman was een begaafd constructeur in ijzer en beton, maar daar lag niet de essentie van zijn architectuurbegrip. Opgeleid in een klassieke traditie geloofde hij in de autonome kracht van de architectonische vorm. In zijn streven dit geloof te confronteren met een nieuwe tijd van grote veranderingen op technisch, economisch en maatschappelijk terrein en het zo op zijn voortdurende relevantie te beproeven ligt de voornaamste en nog steeds actuele betekenis van zijn oeuvre.