Kropholler, Alexander Jacobus

(verkorte versie Bonas Essay) Achtergrond en opleiding Alexander Jacobus Kropholler, 'Co' voor de familie, werd op 26 juli 1881 geboren als zoon van Jan Jacobus Kropholler (1850-1922) en Margaret Bisset (1861-1943). Hoewel Co’s moeder graag gezien had dat hij predikant was geworden, volgde Kropholler van 1892 tot 1896 een timmermansopleiding aan de Eerste Ambachtsschool aan de Weteringschans. Hij kreeg hier onderricht in timmeren, meubelmaken, schilderen, draaien, vaktekenen, projectieleer, kennis der bouwmaterialen en handtekenen. In de schoolvakanties nam hij bijlessen bij een van de leraren op de school, Th. van Harderwijk, die hem kennis van bouwmaterialen bijbracht en bij wie hij ook bouwplannen leerde maken. Hij was ongeveer vijftien jaar oud toen hij in de leer kwam bij het aannemersbedrijf Staal & Haalmeijer in de Derde Weteringdwarsstraat. Vervolgens werkte hij korte tijd op het bureau van de in Duitsland opgeleide architect J. Beirer (1848-1915), waar hij opklom naar de functie van opzichter In 1902 kreeg Kropholler zijn eerste zelfstandige opdracht: de verbouwing van enkele bestaande panden tot een pakhuis voor de firma Wijers aan de Nieuwezijds Voorburgwal. 'Na een poosje in de practijk te hebben gewerkt verkreeg ik door bemiddeling van mijn patroon de opdracht als architect voor een groot pakhuis te Amsterdam, die ik met een vriend deelde.' Deze vriend was Jan Frederik Staal (1879-1940), de zoon van firmant Staal van Krophollers eerste werkgever Staal & Haalmeijer, die hij binnen dit bedrijf had leren kennen. Zij begonnen een samenwerkingsverband dat ongeveer tien jaar zou standhouden. Bureau Staal en Kropholler (1902-1910) De nog zeer jonge architecten - Kropholler was negentien en Staal eenentwintig jaar - begonnen hun bureau in het pand van Staal en Haalmeijer aan de Derde Weteringdwarsstraat 28. De belangrijkste opdrachtgever in deze periode was de directie van levensverzekeringsmaatschappij 'De Utrecht', voor welke de firma van de vader van Staal de winkelgalerij in de Raadhuisstraat had gebouwd. Staal hield zich bij deze opdrachten vooral met de zakelijke kant van het werk bezig. Echo's van Berlage tegenover Amerikanisme Hoewel Staal en Kropholler zich naar buiten toe altijd als een team manifesteerden - ze ondertekenden gezamenlijk de bestekken en bezochten ook beiden de bouwlocaties - lijkt er van meet af aan tussen beide partners een duidelijk onderscheid in stijlopvatting te zijn. Vanaf het begin is er weliswaar bij beide architecten een verwantschap met de architectuur van Berlage aan te wijzen, maar in verschillende projecten is ook Staals fascinatie voor Amerikaanse hotel- en kantoorhoogbouw uit het einde van de negentiende eeuw te herkennen. Kropholler stond dichter bij de vorm- en stijlopvattingen van Berlage, waardoor hij zich zijn gehele werkzame periode zou laten leiden. Intellectueel milieu Aanvankelijk waren Kropholler en Staal duidelijk geestverwanten. Ook buiten werktijd trokken zij zeer veel met elkaar op en ondernamen zij culturele activiteiten. Staal raakte steeds meer betrokken bij de vereniging Architectura. Kropholler liet zich aanvankelijk door Staal overhalen om mee te doen aan activiteiten van deze architectenvereniging - hij schreef onder andere enkele artikelen voor het tijdschrift Wendingen - maar hij voelde zich in deze kring niet echt thuis. Hij vond het teveel een vangnet voor werk en invloed. Als reden voor het uit elkaar gaan van de architecten wordt ook vaak de verboden liefde genoemd tussen Staal, die getrouwd was, en Margaret, de zus van Kropholler. Als aankomend architect liep zij enige tijd stage op het bureau waar zij Staal leerde kennen. Veel later, in 1936, zouden Staal en Margaret Kropholler met elkaar trouwen. Einde van het compagnonschap met Staal In 1910 eindigde zo de samenwerking tussen de twee architecten. Kropholler bleef na de breuk trouw aan het idioom van Berlage en sloeg daarbij een traditionalistische richting in, terwijl Staal trouw bleef aan het eerder door het bureau ontwikkelde concept: een stijl waarin zowel het werk van Berlage als belangstelling voor de Amerikaanse kantoorhoogbouw doorklonk. Kropholler: de eigen praktijk In 1910 ging Kropholler bij het rooms katholieke gezin Lissone aan de Keizersgracht 320 in Amsterdam wonen. Deze periode is zeer vormend geweest voor Kropholler. De heer des huizes, eigenaar van het gelijknamige reisbureau, was net als Kropholler lid van kunstkring de Violier. Lissone spoorde Kropholler aan om zijn ideeën over bouwkunst op papier te zetten, waartoe de architect schrijflessen nam. Krophollers ontwerpbureau heeft altijd een bescheiden omvang gehad. In de tweede helft van de jaren twintig moest hij uitbreiden, zowel in de zin van werkruimte als van personele bezetting, omdat het aantal opdrachten sterk toenam. Kropholler en Berlage Uit het werk dat Kropholler maakte nadat de samenwerking met Staal was beëindigd, blijkt wel hoezeer de architect een volgeling van Berlage was. Dit werd in die tijd ook door anderen zo ervaren. Kropholler ontpopte zich als een ware 'bouwer in baksteen', die behalve in de trant van Berlage, ook in een Oudhollandse stijl bouwde, met top- en trapgevels, zadel- en schilddaken. Maar ook daarbij bleef hij Berlage navolgen voor wat betreft de aandacht voor verschillende soorten baksteen. Net als Berlage zocht hij naar een nauwe samenwerking met andere kunstdisciplines om te komen tot decoraties die de functie van het gebouw benadrukten. Opvallend bij Kropholler is de toepassing van grote, vlakke en sobere gevelwanden, die een enkele keer worden doorbroken door een venster- of deurpartij. Hierdoor maken Krophollers gebouwen een monumentale en gesloten indruk. Dit is met name het geval bij de kerken en complexen die hij van zijn nieuwe opdrachtgevers te ontwerpen kreeg. Cuypers en Viollet-le-Duc Behalve voor Berlage had Kropholler veel bewondering voor de leerstellingen van P.J.H. Cuypers. Via Berlage en Cuypers kwam hij in contact met de theoretische geschriften van E.E. Viollet-le-Duc, vooral met de Dictionnaire raisonné de l'architecture (1854-'68). Volgens Kropholler was Viollet-le-Duc de grote herontdekker van de waarden van de middeleeuwse bouwkunst. Meer dan enige andere volgeling had P.J.H. Cuypers diens theorieën in de praktijk gebracht. Kropholler ontwikkelde al gauw na de breuk met Staal een eigen schoonheidsleer, die hij niet zozeer op zijn collega-architecten probeerde over te dragen als wel op de leek. Kropholler en de eigen kring Kropholler werd na beëindiging van de samenwerking met Staal lid van de Algemene Katholieke Kunstenaars Vereniging (A.K.K.V.). Het orgaan van deze vereniging was het R.K. Bouwblad, dat tijdens de oorlog 'Bouwblad' heette en na de oorlog doorging onder de naam Katholiek Bouwblad. Door onder meer deze stap verzekerde Kropholler zich van een aardige hoeveelheid kerkelijke opdrachten. Het is opvallend hoe leden van deze bond elkaar de hand boven het hoofd hielden als er sprake was van conflicten met anderen. Kerken en kerkelijke complexen Kerken vormden na zijn toetreding tot de rooms katholieke kerk een belangrijk onderdeel van Krophollers oeuvre. Dat Kropholler vanwege zijn kerkelijke architectuur zeer werd gewaardeerd, blijkt wel uit het feit dat men tekeningen en foto's van zijn kerken op de Wereldtentoonstelling van 1925 in Parijs wilde tonen. Kropholler reageerde niet op de uitnodigingen, ook niet nadat Berlage zich er persoonlijk mee had bemoeid. Stedenbouw Nauwelijks bekend is dat Kropholler een aantal opmerkelijk stedenbouwkundige projecten heeft gerealiseerd. Ze dateren alle van na zijn bekering tot het rooms-katholieke geloof en werden uitgevoerd in opdracht van rooms-katholieke opdrachtgevers: kerkbesturen, stichtingen, woningbouwverenigingen en gemeentebesturen. Voor veel van deze projecten geldt dat Kropholler zijn plannen meerdere keren moest herzien omdat deze in eerste opzet dermate ambitieus waren dat zij financieel niet haalbaar waren. Daarbij waren er geregeld aanvaringen met Schoonheidscommissies. De periode 1939-1945 Tijdens de bezetting werden wetenschappers en kunstenaars verplicht zich in te schrijven als lid van de Kultuurkamer, waarmee men zich onderwierp aan het Duitse gezag en aan de culturele waarden en normen van de bezetter. Sommige architecten lieten zich als lid van de Kultuurkamer registreren om niet in hun bestaan bedreigd te worden, anderen deden dat uit overtuiging, terwijl weer anderen het land uit moesten of wilden, onderdoken of actief werden in het verzet. Het bestuur van de B.N.A. werd in juni 1941 door de autoriteiten afgezet. De jaren na de Tweede Wereldoorlog Ondanks deze tegenwind en het feit dat hij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, ging Kropholler onvermoeibaar verder met het ontwerpen en uitvoeren van gebouwen. In de jaren vijftig raakte Kropholler gefascineerd door niet-westerse architectuur, filosofie en religie, hetgeen zijn neerslag vond in zijn publicaties in deze periode. A.J. Kropholler overleed op 17 mei 1973. Hij werd in Den Haag begraven.

Kropholler, Alexander Jacobus

(verkorte versie Bonas Essay) Achtergrond en opleiding Alexander Jacobus Kropholler, 'Co' voor de familie, werd op 26 juli 1881 geboren als zoon van Jan Jacobus Kropholler (1850-1922) en Margaret Bisset (1861-1943). Hoewel Co’s moeder graag gezien had dat hij predikant was geworden, volgde Kropholler van 1892 tot 1896 een timmermansopleiding aan de Eerste Ambachtsschool aan de Weteringschans. Hij kreeg hier onderricht in timmeren, meubelmaken, schilderen, draaien, vaktekenen, projectieleer, kennis der bouwmaterialen en handtekenen. In de schoolvakanties nam hij bijlessen bij een van de leraren op de school, Th. van Harderwijk, die hem kennis van bouwmaterialen bijbracht en bij wie hij ook bouwplannen leerde maken. Hij was ongeveer vijftien jaar oud toen hij in de leer kwam bij het aannemersbedrijf Staal & Haalmeijer in de Derde Weteringdwarsstraat. Vervolgens werkte hij korte tijd op het bureau van de in Duitsland opgeleide architect J. Beirer (1848-1915), waar hij opklom naar de functie van opzichter In 1902 kreeg Kropholler zijn eerste zelfstandige opdracht: de verbouwing van enkele bestaande panden tot een pakhuis voor de firma Wijers aan de Nieuwezijds Voorburgwal. 'Na een poosje in de practijk te hebben gewerkt verkreeg ik door bemiddeling van mijn patroon de opdracht als architect voor een groot pakhuis te Amsterdam, die ik met een vriend deelde.' Deze vriend was Jan Frederik Staal (1879-1940), de zoon van firmant Staal van Krophollers eerste werkgever Staal & Haalmeijer, die hij binnen dit bedrijf had leren kennen. Zij begonnen een samenwerkingsverband dat ongeveer tien jaar zou standhouden. Bureau Staal en Kropholler (1902-1910) De nog zeer jonge architecten - Kropholler was negentien en Staal eenentwintig jaar - begonnen hun bureau in het pand van Staal en Haalmeijer aan de Derde Weteringdwarsstraat 28. De belangrijkste opdrachtgever in deze periode was de directie van levensverzekeringsmaatschappij 'De Utrecht', voor welke de firma van de vader van Staal de winkelgalerij in de Raadhuisstraat had gebouwd. Staal hield zich bij deze opdrachten vooral met de zakelijke kant van het werk bezig. Echo's van Berlage tegenover Amerikanisme Hoewel Staal en Kropholler zich naar buiten toe altijd als een team manifesteerden - ze ondertekenden gezamenlijk de bestekken en bezochten ook beiden de bouwlocaties - lijkt er van meet af aan tussen beide partners een duidelijk onderscheid in stijlopvatting te zijn. Vanaf het begin is er weliswaar bij beide architecten een verwantschap met de architectuur van Berlage aan te wijzen, maar in verschillende projecten is ook Staals fascinatie voor Amerikaanse hotel- en kantoorhoogbouw uit het einde van de negentiende eeuw te herkennen. Kropholler stond dichter bij de vorm- en stijlopvattingen van Berlage, waardoor hij zich zijn gehele werkzame periode zou laten leiden. Intellectueel milieu Aanvankelijk waren Kropholler en Staal duidelijk geestverwanten. Ook buiten werktijd trokken zij zeer veel met elkaar op en ondernamen zij culturele activiteiten. Staal raakte steeds meer betrokken bij de vereniging Architectura. Kropholler liet zich aanvankelijk door Staal overhalen om mee te doen aan activiteiten van deze architectenvereniging - hij schreef onder andere enkele artikelen voor het tijdschrift Wendingen - maar hij voelde zich in deze kring niet echt thuis. Hij vond het teveel een vangnet voor werk en invloed. Als reden voor het uit elkaar gaan van de architecten wordt ook vaak de verboden liefde genoemd tussen Staal, die getrouwd was, en Margaret, de zus van Kropholler. Als aankomend architect liep zij enige tijd stage op het bureau waar zij Staal leerde kennen. Veel later, in 1936, zouden Staal en Margaret Kropholler met elkaar trouwen. Einde van het compagnonschap met Staal In 1910 eindigde zo de samenwerking tussen de twee architecten. Kropholler bleef na de breuk trouw aan het idioom van Berlage en sloeg daarbij een traditionalistische richting in, terwijl Staal trouw bleef aan het eerder door het bureau ontwikkelde concept: een stijl waarin zowel het werk van Berlage als belangstelling voor de Amerikaanse kantoorhoogbouw doorklonk. Kropholler: de eigen praktijk In 1910 ging Kropholler bij het rooms katholieke gezin Lissone aan de Keizersgracht 320 in Amsterdam wonen. Deze periode is zeer vormend geweest voor Kropholler. De heer des huizes, eigenaar van het gelijknamige reisbureau, was net als Kropholler lid van kunstkring de Violier. Lissone spoorde Kropholler aan om zijn ideeën over bouwkunst op papier te zetten, waartoe de architect schrijflessen nam. Krophollers ontwerpbureau heeft altijd een bescheiden omvang gehad. In de tweede helft van de jaren twintig moest hij uitbreiden, zowel in de zin van werkruimte als van personele bezetting, omdat het aantal opdrachten sterk toenam. Kropholler en Berlage Uit het werk dat Kropholler maakte nadat de samenwerking met Staal was beëindigd, blijkt wel hoezeer de architect een volgeling van Berlage was. Dit werd in die tijd ook door anderen zo ervaren. Kropholler ontpopte zich als een ware 'bouwer in baksteen', die behalve in de trant van Berlage, ook in een Oudhollandse stijl bouwde, met top- en trapgevels, zadel- en schilddaken. Maar ook daarbij bleef hij Berlage navolgen voor wat betreft de aandacht voor verschillende soorten baksteen. Net als Berlage zocht hij naar een nauwe samenwerking met andere kunstdisciplines om te komen tot decoraties die de functie van het gebouw benadrukten. Opvallend bij Kropholler is de toepassing van grote, vlakke en sobere gevelwanden, die een enkele keer worden doorbroken door een venster- of deurpartij. Hierdoor maken Krophollers gebouwen een monumentale en gesloten indruk. Dit is met name het geval bij de kerken en complexen die hij van zijn nieuwe opdrachtgevers te ontwerpen kreeg. Cuypers en Viollet-le-Duc Behalve voor Berlage had Kropholler veel bewondering voor de leerstellingen van P.J.H. Cuypers. Via Berlage en Cuypers kwam hij in contact met de theoretische geschriften van E.E. Viollet-le-Duc, vooral met de Dictionnaire raisonné de l'architecture (1854-'68). Volgens Kropholler was Viollet-le-Duc de grote herontdekker van de waarden van de middeleeuwse bouwkunst. Meer dan enige andere volgeling had P.J.H. Cuypers diens theorieën in de praktijk gebracht. Kropholler ontwikkelde al gauw na de breuk met Staal een eigen schoonheidsleer, die hij niet zozeer op zijn collega-architecten probeerde over te dragen als wel op de leek. Kropholler en de eigen kring Kropholler werd na beëindiging van de samenwerking met Staal lid van de Algemene Katholieke Kunstenaars Vereniging (A.K.K.V.). Het orgaan van deze vereniging was het R.K. Bouwblad, dat tijdens de oorlog 'Bouwblad' heette en na de oorlog doorging onder de naam Katholiek Bouwblad. Door onder meer deze stap verzekerde Kropholler zich van een aardige hoeveelheid kerkelijke opdrachten. Het is opvallend hoe leden van deze bond elkaar de hand boven het hoofd hielden als er sprake was van conflicten met anderen. Kerken en kerkelijke complexen Kerken vormden na zijn toetreding tot de rooms katholieke kerk een belangrijk onderdeel van Krophollers oeuvre. Dat Kropholler vanwege zijn kerkelijke architectuur zeer werd gewaardeerd, blijkt wel uit het feit dat men tekeningen en foto's van zijn kerken op de Wereldtentoonstelling van 1925 in Parijs wilde tonen. Kropholler reageerde niet op de uitnodigingen, ook niet nadat Berlage zich er persoonlijk mee had bemoeid. Stedenbouw Nauwelijks bekend is dat Kropholler een aantal opmerkelijk stedenbouwkundige projecten heeft gerealiseerd. Ze dateren alle van na zijn bekering tot het rooms-katholieke geloof en werden uitgevoerd in opdracht van rooms-katholieke opdrachtgevers: kerkbesturen, stichtingen, woningbouwverenigingen en gemeentebesturen. Voor veel van deze projecten geldt dat Kropholler zijn plannen meerdere keren moest herzien omdat deze in eerste opzet dermate ambitieus waren dat zij financieel niet haalbaar waren. Daarbij waren er geregeld aanvaringen met Schoonheidscommissies. De periode 1939-1945 Tijdens de bezetting werden wetenschappers en kunstenaars verplicht zich in te schrijven als lid van de Kultuurkamer, waarmee men zich onderwierp aan het Duitse gezag en aan de culturele waarden en normen van de bezetter. Sommige architecten lieten zich als lid van de Kultuurkamer registreren om niet in hun bestaan bedreigd te worden, anderen deden dat uit overtuiging, terwijl weer anderen het land uit moesten of wilden, onderdoken of actief werden in het verzet. Het bestuur van de B.N.A. werd in juni 1941 door de autoriteiten afgezet. De jaren na de Tweede Wereldoorlog Ondanks deze tegenwind en het feit dat hij de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt, ging Kropholler onvermoeibaar verder met het ontwerpen en uitvoeren van gebouwen. In de jaren vijftig raakte Kropholler gefascineerd door niet-westerse architectuur, filosofie en religie, hetgeen zijn neerslag vond in zijn publicaties in deze periode. A.J. Kropholler overleed op 17 mei 1973. Hij werd in Den Haag begraven.