Boeken, Albert

(verkorte versie Bonas essay) Albert Boeken (1891-1951) Albert Boeken wordt in de literatuur omschreven als een zeer veelzijdig mens, die werd gedreven door twee eigenschappen: zijn onderzoekersgeest, die gevoed werd met een drang tot wetenschappelijke objectiviteit, en zijn kunstenaarsgeest, die gevoed werd door een creatieve fantasie. In de architectuur en aanverwante activiteiten kon Boeken al zijn talenten, energie en interesses kwijt. Uit zijn actieve verenigingsleven, zijn vele publicaties en zijn dagboekaantekeningen is op te maken, dat Boeken zeer begaan was met de ontwikkeling en de toekomst van de maatschappij in het algemeen en de architectuur (en stedenbouw) in het bijzonder. Zijn diagnose van de maatschappij kan gezien worden als de rode draad in zijn opvattingen. Zijn ideeën over de architectuur die bij de veranderende maatschappij zou passen, hebben gedurende zijn leven nogal wat veranderingen ondergaan. Zo verschoof in de loop van de jaren twintig van de twintigste eeuw zijn aandacht volledig naar het vraagstuk van de verantwoordelijkheden van de architect. Hij zag de maatschappij als een vast gegeven, dat de uitgangspunten en het materiaal bood voor het bepalen en uitvoeren van de taak van de architect: het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving van de mens. Boeken probeerde deze ideeën en idealen te verwezenlijken door zich actief in te zetten in commissies en verenigingen, zoals Architectura et Amicitia, 'De 8', 'Groep 32', de schoonheidscommissie 'Oude Stad' en de Stichting 'Bouwen van Woning tot Stad'. Na de Tweede Wereldoorlog nam Boeken een pragmatische houding aan, die wordt getypeerd door de laatste regels van zijn laatste dagboek: 'Het is 1950 geworden. Groep '32 is legende geworden en wij hebben het allemaal veel te druk om ons nog te kunnen bezighouden met legendes. Veel te druk met echt werk, waarnaar de tweeëndertigers zo lang tevergeefs hunkerden, met echte verenigingen, met echte supervisie- en schoonheidscommissie-machtsposities.' Opleiding en leertijd Albert Boeken studeerde bouwkunde aan de Delftse Technische Hogeschool van 1909 tot 1916. Na het behalen van zijn kandidaatsexamen, in 1913, zette hij zijn studie voort als tekenaar op architectenbureau Baanders. In 1916 studeerde hij af bij J.A.G. van der Steur en J.F. Klinkhamer. Klinkhamer was rationalistisch georiënteerd en van mening dat de ideale bouwmeester de gaven van de constructeur en de artiest in zich verenigde. Publieke Werken (1919-1926) Na het beëindigen van zijn opleiding kwam Boeken in 1919 bij Publieke Werken Amsterdam terecht. Hier werkte hij tot 1926 onder leiding van directeur A.R. Hulshoff. In 1923 werd hij overgeplaatst naar de onderafdeling Stadsontwikkeling, waar hij zich bezighield met de uitbreiding van Amsterdam. Van april 1924 tot maart 1925 werd hij naar eigen zeggen 'verbannen' naar Zwitserland in verband met ziekte. De periode bij Publieke Werken werd door Boeken beschouwd als de minst interessante periode uit zijn architectenloopbaan. Het ambtenarenbestaan werd door hem ervaren als beperkend. Zelfstandig architect (1926-1951) In 1926 vestigde Boeken zich als zelfstandig architect in Amsterdam. In de jaren 1927 en 1928 hield hij zich bezig met het ontwerpen van woningen voor enkele Amsterdamse wijken. Van belang is vooral het door hem gewijzigde bebouwingsplan voor een wijk in Amsterdam-West. De hieraan voorafgaande studies van de reeds bestaande, maar ook door Boeken zelf ontworpen nieuwe woningtypen en -blokken, leidden in 1931 tot een schematisch bebouwingsplan voor de ongeveer 17 hectare te bebouwen oppervlakte. Architect Auke Komter werkte tussen 1924 en 1932 voor Boeken (ook werkte Komter voor Duiker en Le Corbusier). De eerste ervaringen als particulier architect vielen Boeken zeker tegen. Maar al snel vond hij geestverwanten in Dessau, waar hij - in de functie van journalist - in december 1926 de opening van het Bauhaus bezocht. Tijdens deze opening kreeg hij zijn eerste internationale contacten met M. Breuer, W. Gropius, E. May, K. Schwitters en L. Moholy Nagy. Het is Boeken niet gelukt een groot zelfstandig oeuvre op te bouwen. Hiervoor zijn meerdere oorzaken aan te wijzen. Ten eerste brak in de jaren dertig van de twintigste eeuw een economische crisis uit. Ook de dreiging en het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog droegen niet bij aan een gunstig klimaat voor architecten. Ten tweede sloot Boeken zich aan bij het Nederlandse Nieuwe Bouwen. Deze groep architecten was weliswaar geënt op de nieuwe tijd, maar in de praktijk was het Nieuwe Bouwen tot de jaren veertig en vijftig niet populair. De meeste opdrachten gingen naar traditionelere architecten. De enige, echt grote opdracht die Boeken heeft uitgevoerd en waarmee hij ook internationale bekendheid verwierf, is de tennis- en tentoonstellingshal Apollohal Amsterdam, die hij in 1933-1935 ontwierp aan de Apollolaan in Amsterdam. De Tweede Wereldoorlog werd door Boeken ervaren als geestelijk beperkend. Er was weinig tot geen werk voorhanden. Bovendien was er nauwelijks activiteit op cultureel gebied, zodat ook zijn tweede bezigheid - het bestuderen van de cultuurgeschiedenis en het stimuleren van de openbare discussie hierover - grotendeels wegviel. Het enige dat overbleef, was de voorbereiding met onder anderen P. Zanstra, A.W.N. Giesen en K.L. Sijmons van de wederopbouw, die zou volgen op de verwoestende oorlog. Na de oorlog wierpen deze voorbereidingen hun vruchten af. De architecten van het Nederlandse Nieuwe Bouwen werden inmiddels erkend en Boeken en zijn 'overleg-partners' werden supervisor van de grote uitbreidingsgebieden van Amsterdam. Boeken werd supervisor van het uitbreidingsgebied Bos en Lommer. Ook deze functie werd door Boeken gezien als beperkend, daar hij een moeilijke positie had tussen de opdrachtgever, de gemeente Amsterdam en de architecten. Toch wordt Boeken gezien als een belangrijke drijvende kracht achter de wederopbouw. In deze laatste periode voor zijn dood voerde Boeken ook vele restauraties uit, voornamelijk van Nederlands Hervormde kerken, en kreeg hij enkele opdrachten voor woonhuizen en bedrijfsgebouwen. Oeuvre Boeken was werkzaam in een tijd, die zowel maatschappelijk als architectonisch gezien enerverend genoemd kan worden. Naast zijn honger naar inzicht, perfectie en een beetje spiritualiteit heeft dit een grote invloed gehad op het werk van Boeken. Zijn oeuvre is weliswaar niet zo groot, maar wel zeer gevarieerd. Hij heeft zich bekwaamd in verscheidene ontwerpdisciplines, waarbij hij gebruik maakte van verschillende architectonische stijlen. Dit is deels het geval, omdat Boeken door zijn opleiding, zijn baan bij Publieke Werken Amsterdam en de slechte economische omstandigheden als gevolg van de Eerste en Tweede Wereldoorlog gedwongen werd esthetisch en traditioneel, of juist efficiënt en goedkoop te bouwen. Een andere oorzaak van zijn veelzijdigheid is dat Boeken altijd heeft geëxperimenteerd met de architectonische taal die hij hanteerde. Het lijkt of hij steeds op zoek was naar de juiste vormentaal, die goed aansloot bij de wensen en eisen die in zijn tijd aan de architectuur in het algemeen en de individuele bouwopgaven in het bijzonder werden gesteld. Zo kon het gebeuren dat Boeken in de jaren twintig en dertig voorvechter was van het functionele Nieuwe Bouwen, terwijl hij zich in de jaren veertig verdiepte in het 'onontgonnen gebied van de vorm'. Slot In tegenstelling tot andere architecten die van grote betekenis waren voor de ontwikkeling van de architectuur, geniet architect Albert Boeken tegenwoordig nauwelijks nog bekendheid. Alleen de Apollohal heeft hem nationale en internationale bekendheid gegeven. Feit is dat Boeken door zijn actieve verenigingsleven en zijn lidmaatschap van meerdere redacties van toonaangevende architectuurtijdschriften een grote bijdrage heeft geleverd aan het architectuurdebat van de eerste helft van de twintigste eeuw. Zijn standpunt was hierbij niet eenduidig, maar veranderde meerdere malen gedurende deze periode. Zijn houding was steeds open. Hij was altijd bereid tot vernieuwing en vervuld van verantwoordelijkheidsbesef. Opleiding: TH Delft/1909-1916 Nevenfuncties: Architectura et Amicitia/lid/1921-1934; De 8/1928-1934/; Architectura et Amiicitia/bestuurslid/1932; De 8/lid/1928-1931; Groep 32/lid/1932-1934; De 8 en Opbouw/lid/1934-1938; Schoonheidscommissie Oude Stad//1934; Schoonheidscommissie Nieuwe Stad/lid/1934; Stichting Bouwen van Woning tot Stad//; Vereniging van Delftsche Ingenieurs Afdeling Bouwkundig Ingenieurs/lid/1946-1951; Bouwkundig Weekblad/redactielid/1923-1924; Forum/redactielid/1947-1951; Academie voor Bouwkunst Amsterdam/docent/; Studiegroep MTS Amsterdam/; HBO Leiden/docent/1947-1951; Ontwerpstudie 2 van A et A (jeugdherberg voor 50 gasten)/jurylid/1932; Commissie ter toetsing van de grondbeginselen van het restaureren/lid/1948; Architectencommissie Noord-Holland/lid/1947-1950; Industrieschool Amsterdam/lid/1938; CIAM Zonnecommissie/lid/; Studiegroep Woningarchitectuur/lid/1940-1945

Boeken, Albert

(verkorte versie Bonas essay) Albert Boeken (1891-1951) Albert Boeken wordt in de literatuur omschreven als een zeer veelzijdig mens, die werd gedreven door twee eigenschappen: zijn onderzoekersgeest, die gevoed werd met een drang tot wetenschappelijke objectiviteit, en zijn kunstenaarsgeest, die gevoed werd door een creatieve fantasie. In de architectuur en aanverwante activiteiten kon Boeken al zijn talenten, energie en interesses kwijt. Uit zijn actieve verenigingsleven, zijn vele publicaties en zijn dagboekaantekeningen is op te maken, dat Boeken zeer begaan was met de ontwikkeling en de toekomst van de maatschappij in het algemeen en de architectuur (en stedenbouw) in het bijzonder. Zijn diagnose van de maatschappij kan gezien worden als de rode draad in zijn opvattingen. Zijn ideeën over de architectuur die bij de veranderende maatschappij zou passen, hebben gedurende zijn leven nogal wat veranderingen ondergaan. Zo verschoof in de loop van de jaren twintig van de twintigste eeuw zijn aandacht volledig naar het vraagstuk van de verantwoordelijkheden van de architect. Hij zag de maatschappij als een vast gegeven, dat de uitgangspunten en het materiaal bood voor het bepalen en uitvoeren van de taak van de architect: het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving van de mens. Boeken probeerde deze ideeën en idealen te verwezenlijken door zich actief in te zetten in commissies en verenigingen, zoals Architectura et Amicitia, 'De 8', 'Groep 32', de schoonheidscommissie 'Oude Stad' en de Stichting 'Bouwen van Woning tot Stad'. Na de Tweede Wereldoorlog nam Boeken een pragmatische houding aan, die wordt getypeerd door de laatste regels van zijn laatste dagboek: 'Het is 1950 geworden. Groep '32 is legende geworden en wij hebben het allemaal veel te druk om ons nog te kunnen bezighouden met legendes. Veel te druk met echt werk, waarnaar de tweeëndertigers zo lang tevergeefs hunkerden, met echte verenigingen, met echte supervisie- en schoonheidscommissie-machtsposities.' Opleiding en leertijd Albert Boeken studeerde bouwkunde aan de Delftse Technische Hogeschool van 1909 tot 1916. Na het behalen van zijn kandidaatsexamen, in 1913, zette hij zijn studie voort als tekenaar op architectenbureau Baanders. In 1916 studeerde hij af bij J.A.G. van der Steur en J.F. Klinkhamer. Klinkhamer was rationalistisch georiënteerd en van mening dat de ideale bouwmeester de gaven van de constructeur en de artiest in zich verenigde. Publieke Werken (1919-1926) Na het beëindigen van zijn opleiding kwam Boeken in 1919 bij Publieke Werken Amsterdam terecht. Hier werkte hij tot 1926 onder leiding van directeur A.R. Hulshoff. In 1923 werd hij overgeplaatst naar de onderafdeling Stadsontwikkeling, waar hij zich bezighield met de uitbreiding van Amsterdam. Van april 1924 tot maart 1925 werd hij naar eigen zeggen 'verbannen' naar Zwitserland in verband met ziekte. De periode bij Publieke Werken werd door Boeken beschouwd als de minst interessante periode uit zijn architectenloopbaan. Het ambtenarenbestaan werd door hem ervaren als beperkend. Zelfstandig architect (1926-1951) In 1926 vestigde Boeken zich als zelfstandig architect in Amsterdam. In de jaren 1927 en 1928 hield hij zich bezig met het ontwerpen van woningen voor enkele Amsterdamse wijken. Van belang is vooral het door hem gewijzigde bebouwingsplan voor een wijk in Amsterdam-West. De hieraan voorafgaande studies van de reeds bestaande, maar ook door Boeken zelf ontworpen nieuwe woningtypen en -blokken, leidden in 1931 tot een schematisch bebouwingsplan voor de ongeveer 17 hectare te bebouwen oppervlakte. Architect Auke Komter werkte tussen 1924 en 1932 voor Boeken (ook werkte Komter voor Duiker en Le Corbusier). De eerste ervaringen als particulier architect vielen Boeken zeker tegen. Maar al snel vond hij geestverwanten in Dessau, waar hij - in de functie van journalist - in december 1926 de opening van het Bauhaus bezocht. Tijdens deze opening kreeg hij zijn eerste internationale contacten met M. Breuer, W. Gropius, E. May, K. Schwitters en L. Moholy Nagy. Het is Boeken niet gelukt een groot zelfstandig oeuvre op te bouwen. Hiervoor zijn meerdere oorzaken aan te wijzen. Ten eerste brak in de jaren dertig van de twintigste eeuw een economische crisis uit. Ook de dreiging en het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog droegen niet bij aan een gunstig klimaat voor architecten. Ten tweede sloot Boeken zich aan bij het Nederlandse Nieuwe Bouwen. Deze groep architecten was weliswaar geënt op de nieuwe tijd, maar in de praktijk was het Nieuwe Bouwen tot de jaren veertig en vijftig niet populair. De meeste opdrachten gingen naar traditionelere architecten. De enige, echt grote opdracht die Boeken heeft uitgevoerd en waarmee hij ook internationale bekendheid verwierf, is de tennis- en tentoonstellingshal Apollohal Amsterdam, die hij in 1933-1935 ontwierp aan de Apollolaan in Amsterdam. De Tweede Wereldoorlog werd door Boeken ervaren als geestelijk beperkend. Er was weinig tot geen werk voorhanden. Bovendien was er nauwelijks activiteit op cultureel gebied, zodat ook zijn tweede bezigheid - het bestuderen van de cultuurgeschiedenis en het stimuleren van de openbare discussie hierover - grotendeels wegviel. Het enige dat overbleef, was de voorbereiding met onder anderen P. Zanstra, A.W.N. Giesen en K.L. Sijmons van de wederopbouw, die zou volgen op de verwoestende oorlog. Na de oorlog wierpen deze voorbereidingen hun vruchten af. De architecten van het Nederlandse Nieuwe Bouwen werden inmiddels erkend en Boeken en zijn 'overleg-partners' werden supervisor van de grote uitbreidingsgebieden van Amsterdam. Boeken werd supervisor van het uitbreidingsgebied Bos en Lommer. Ook deze functie werd door Boeken gezien als beperkend, daar hij een moeilijke positie had tussen de opdrachtgever, de gemeente Amsterdam en de architecten. Toch wordt Boeken gezien als een belangrijke drijvende kracht achter de wederopbouw. In deze laatste periode voor zijn dood voerde Boeken ook vele restauraties uit, voornamelijk van Nederlands Hervormde kerken, en kreeg hij enkele opdrachten voor woonhuizen en bedrijfsgebouwen. Oeuvre Boeken was werkzaam in een tijd, die zowel maatschappelijk als architectonisch gezien enerverend genoemd kan worden. Naast zijn honger naar inzicht, perfectie en een beetje spiritualiteit heeft dit een grote invloed gehad op het werk van Boeken. Zijn oeuvre is weliswaar niet zo groot, maar wel zeer gevarieerd. Hij heeft zich bekwaamd in verscheidene ontwerpdisciplines, waarbij hij gebruik maakte van verschillende architectonische stijlen. Dit is deels het geval, omdat Boeken door zijn opleiding, zijn baan bij Publieke Werken Amsterdam en de slechte economische omstandigheden als gevolg van de Eerste en Tweede Wereldoorlog gedwongen werd esthetisch en traditioneel, of juist efficiënt en goedkoop te bouwen. Een andere oorzaak van zijn veelzijdigheid is dat Boeken altijd heeft geëxperimenteerd met de architectonische taal die hij hanteerde. Het lijkt of hij steeds op zoek was naar de juiste vormentaal, die goed aansloot bij de wensen en eisen die in zijn tijd aan de architectuur in het algemeen en de individuele bouwopgaven in het bijzonder werden gesteld. Zo kon het gebeuren dat Boeken in de jaren twintig en dertig voorvechter was van het functionele Nieuwe Bouwen, terwijl hij zich in de jaren veertig verdiepte in het 'onontgonnen gebied van de vorm'. Slot In tegenstelling tot andere architecten die van grote betekenis waren voor de ontwikkeling van de architectuur, geniet architect Albert Boeken tegenwoordig nauwelijks nog bekendheid. Alleen de Apollohal heeft hem nationale en internationale bekendheid gegeven. Feit is dat Boeken door zijn actieve verenigingsleven en zijn lidmaatschap van meerdere redacties van toonaangevende architectuurtijdschriften een grote bijdrage heeft geleverd aan het architectuurdebat van de eerste helft van de twintigste eeuw. Zijn standpunt was hierbij niet eenduidig, maar veranderde meerdere malen gedurende deze periode. Zijn houding was steeds open. Hij was altijd bereid tot vernieuwing en vervuld van verantwoordelijkheidsbesef. Opleiding: TH Delft/1909-1916 Nevenfuncties: Architectura et Amicitia/lid/1921-1934; De 8/1928-1934/; Architectura et Amiicitia/bestuurslid/1932; De 8/lid/1928-1931; Groep 32/lid/1932-1934; De 8 en Opbouw/lid/1934-1938; Schoonheidscommissie Oude Stad//1934; Schoonheidscommissie Nieuwe Stad/lid/1934; Stichting Bouwen van Woning tot Stad//; Vereniging van Delftsche Ingenieurs Afdeling Bouwkundig Ingenieurs/lid/1946-1951; Bouwkundig Weekblad/redactielid/1923-1924; Forum/redactielid/1947-1951; Academie voor Bouwkunst Amsterdam/docent/; Studiegroep MTS Amsterdam/; HBO Leiden/docent/1947-1951; Ontwerpstudie 2 van A et A (jeugdherberg voor 50 gasten)/jurylid/1932; Commissie ter toetsing van de grondbeginselen van het restaureren/lid/1948; Architectencommissie Noord-Holland/lid/1947-1950; Industrieschool Amsterdam/lid/1938; CIAM Zonnecommissie/lid/; Studiegroep Woningarchitectuur/lid/1940-1945