Klinkhamer, Jacob Frederik

(verkorte versie Bonas Essay, W. Verweij) Prof.ir. Jacob Frederik Klinkhamer, architect en ingenieur (1854-1928) "In vroeger eeuwen waren de bouwmeesters, ingenieurs en architect te gelijk. Later zijn zij uit elkander gegaan en ieder huns weegs gegaan. Bij de Utiliteitswerken hebben zij elkander echter weder teruggevonden en men kan dan ook zeggen, dat dat de werken zijn, waarin de architect in den ingenieur en de ingenieur in den architect overgaat." Deze uitspraak is typerend voor Klinkhamer en zijn architectuuropvatting. Als architect in Amsterdam en hoogleraar in Delft stond hij aan de grondslag van de utilitaire architectuur in Nederland. De fabriek, die voor 1900 nog gezien werd als een technisch vraagstuk waar een architect niet aan te pas hoefde te komen, kreeg esthetische betekenis door onder andere de aandacht die Klinkhamer hierop vestigde in zijn onderwijs aan de Polytechnische School in Delft. De toekomstige generatie van Nederlandse architecten werd door hem aangespoord om - in hun opvattingen over architectuur - de fabriek als object in het stedelijk decor mee te nemen. Hij pleitte voor een architectuur, waarin een balans tussen functionaliteit en esthetiek wordt bereikt. Soms is hij de ingenieur, soms is hij de architect, maar zoals Klinkhamer zelf aangeeft, is het de combinatie van beide die een bouwer tot bouwmeester maakt. Jeugd en opleiding (1854-1881) Jacob Klinkhamer groeide op in Amsterdam. Hij was de zoon van Hendrik Abraham Klinkhamer (1810-1872) en Theresia Smaale (1817-1871). Hendrik Abraham was eerste hoofdopzichter aan het Rijksmuseum in Amsterdam. Daarnaast was hij tekenaar. Al op 18-jarige leeftijd had Jacob zijn beide ouders verloren. Hij studeerde toen nog aan de HBS. Vanaf dat moment werd hij onder voogdij geplaatst van zijn oom Wijnand Klinkhamer, die getrouwd was met Jeannette Arentine Bredius. In 1873 rondde hij de HBS af en vertrok hij voor een jaar naar Dresden, waar hij chemie studeerde aan de Polytechnische School. Hij maakte in die periode ook een reis door Duitsland met Geo Poggenbeek, een Amsterdamse schilder. Na deze ervaring in het buitenland begon hij aan zijn opleiding aan de Polytechnische School Delft. Klinkhamer heeft les gehad van Eugèn Gugel (vormleer en geschiedenis), Jan Morre (bouwtechniek), Eugène Lacomblé (boetseren), Paul Tétar van Elven (tekenen) en Adolf Lecomte (ornamenttekenen). Op 4 juli 1878 behaalde hij zijn diploma tot architect, waarna hij nog drie jaar als assistent werkte bij professor Gugel. Zelfstandig architect te Amsterdam In 1882 keerde Klinkhamer terug naar zijn geboorteplaats Amsterdam en vestigde hij zich als zelfstandig architect. Hij moet voor een dergelijke keuze vrij veel financiële zekerheden hebben gehad en nuttige contacten. In 1883 trouwde hij met Margaretha Elisabeth Bosscha. Zij was de dochter van Paulina Emilia van Kerkhoven en prof. dr. J. Bosscha. De familie Van Kerkhoven was in Nederlands-Indië actief in de theeplantages en later ook bij de aanleg van spoorwegen. Via deze connectie kreeg Klinkhamer aan het einde van zijn periode als zelfstandig architect de kans om ook overzee te bouwen. Hij bouwde het administratiekantoor voor de Nederlands-Indische Spoorweg-Maatschappij (1902) en een goederenloods in Semarang (1910), een villa in Bandung (1903) en een administrateurswoning in Sinabang (1913). In 1892 kwam Bert Johan Ouëndag voor hem werken, met wie hij zich associeerde toen hij in 1899 naar Delft vertrok voor een hoogleraarschap aan de Polytechnische School. Andere architecten die bij het bureau Klinkhamer & Ouëndag gewerkt hebben, zijn A. van der Lee en C. Citroen. Het bureau is nog lange tijd voortgezet door Ouëndags zoon. Het statige monument versus de landelijke villa De eerste stadsvilla's die Klinkhamer ontwierp, bevonden zich binnen de Amsterdamse grachtengordel en later ook in de nieuwe stadsuitbreiding van het plan Kalf, het huidige oud-Zuid. Pas vanaf 1891 ontwierp hij ook landelijke villa's buiten Amsterdam. Kenmerkend voor het oeuvre van Klinkhamer (en passend in diens tijd) is het zoeken naar een juiste stijl, zodat een bouwwerk schikt in zijn omgeving en functie. Hij ontwierp niet in een dominante persoonlijke stijl, maar koos een stijl naar het type opdracht. Op zoek naar de juiste architectuur voor het fabrieksgebouw Op 19 juni 1883 verwoestte een hevige ontploffing de Muidense kruitfabriek van de familie Bredius. Kruitfabrieken werden vaker geteisterd door ontploffingen en werden dan meestal ook weer opgebouwd. Dit keer kreeg Klinkhamer de opdracht om de fabriek te herbouwen. Hierbij werd hij geadviseerd door Jan Springer, stadsarchitect van Amsterdam. Voor Klinkhamer was dit de kans om ervaring op te doen in de utiliteitsbouw. In de vergelijking tussen Klinkhamers fabrieksontwerpen en zijn openbare gebouwen (bijvoorbeeld zijn prijsvraaginzendingen) valt op, dat het gevelontwerp altijd is verbonden met de plattegrond. Bij zijn openbare gebouwen past hij de plattegrond aan om symmetrie in de gevel te krijgen. Esthetica weegt hier zwaarder dan functionaliteit. Bij een fabriek gaat de functionaliteit echter voor, aangezien de hoofdzaak van een fabriek een efficiënte productielijn is en uiterlijk vertoon een nevenfunctie. Bouwen voor de spoorwegen Klinkhamer bouwde ook voor de spoorwegen, zowel in Nederland als in Johannesburg en Nederlands-Indië. Zijn eerste opdracht krijgt hij in 1895 en dit werd het eerste grote gebouw met een openbaar karakter, dat hij mocht bouwen. In 1897 en 1898 bouwt hij in het Gooi de stations in Baarn en in Soest en een haltegebouw in Soestdijk. Materiaalgebruik Klinkhamer bouwde in baksteen. Om trekkrachten op te vangen in de gevel gebruikte hij gietijzeren muurankers. Deze dienden ook als decoratie. Voor kapconstructies gebruikte hij hout en bij spoorwegoverkappingen gietijzer. In gevels van statige panden verwerkte hij natuursteen en leisteen voor de daken. De ruimte tussen ontlastingsboog en het kozijn vulde hij op met siermetselwerk van geglazuurde bakstenen. Voor Klinkhamer waren Viollet le Duc en P.J.H. Cuypers inspirerende personen. Zijn grote waardering voor Cuypers blijkt uit de redevoering, die hij hield bij de promotie van Cuypers tot dr. in de technische wetenschappen. Het ontwerp moet opgebouwd zijn vanuit de functionele aard van een materiaal. Hij vergeleek de moeilijkheden die Viollet-le-Duc overwon in zijn tijd met het toepassen van ijzer in een nieuwe vormentaal, met de zoektocht naar de juiste vormentaal voor gewapend beton: "De overheersching van het ijzer als bouwmateriaal eischte een nieuwen vormenspraak, waardoor aesthetische conflicten in het leven werden geroepen, zooals wij heden ten dage weder met het gewapende beton zien gebeuren". Delfts hoogleraarschap Na dertien jaar opleiding en zeventien jaar lang een bloeiende architectenpraktijk belandde Klinkhamer in een nieuwe fase van zijn carrière, toen hij gevraagd werd als hoogleraar in Delft. Zijn opvatting over de rol die de opleiding tot bouwkundig ingenieur moest vervullen, was dat het ging om het aanleren van 'degelijke beginselen'. Daarna ontwikkelt de student zich verder tot 'bouwmeester' tijdens zijn loopbaan. Leerlingen van Klinkhamer en Evers, de eerste generatie moderne functionalisten, hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan het Nederlands architectuurlandschap van de twintigste eeuw. Tot deze groep groep behoren onder anderen B. Bijvoet, J. Duiker en Henri Maclaine Pont. Nevenactiviteiten Naast zijn activiteiten als architect en docent is Klinkhamer gedurende zijn hele carrière actief geweest bij de Maatschappij tot Bevordering van de Bouwkunst. Hij is een periode voorzitter geweest van de afdeling Amsterdam en jureerde regelmatig bij prijsvragen. Ook gaf hij vanaf 1903 dikwijls bouwtechnisch advies bij projecten. Hij heeft zijn werk op verschillende tentoonstellingen geëxposeerd, waaronder de wereldtentoonstelling in Antwerpen in 1894.

Klinkhamer, Jacob Frederik

(verkorte versie Bonas Essay, W. Verweij) Prof.ir. Jacob Frederik Klinkhamer, architect en ingenieur (1854-1928) "In vroeger eeuwen waren de bouwmeesters, ingenieurs en architect te gelijk. Later zijn zij uit elkander gegaan en ieder huns weegs gegaan. Bij de Utiliteitswerken hebben zij elkander echter weder teruggevonden en men kan dan ook zeggen, dat dat de werken zijn, waarin de architect in den ingenieur en de ingenieur in den architect overgaat." Deze uitspraak is typerend voor Klinkhamer en zijn architectuuropvatting. Als architect in Amsterdam en hoogleraar in Delft stond hij aan de grondslag van de utilitaire architectuur in Nederland. De fabriek, die voor 1900 nog gezien werd als een technisch vraagstuk waar een architect niet aan te pas hoefde te komen, kreeg esthetische betekenis door onder andere de aandacht die Klinkhamer hierop vestigde in zijn onderwijs aan de Polytechnische School in Delft. De toekomstige generatie van Nederlandse architecten werd door hem aangespoord om - in hun opvattingen over architectuur - de fabriek als object in het stedelijk decor mee te nemen. Hij pleitte voor een architectuur, waarin een balans tussen functionaliteit en esthetiek wordt bereikt. Soms is hij de ingenieur, soms is hij de architect, maar zoals Klinkhamer zelf aangeeft, is het de combinatie van beide die een bouwer tot bouwmeester maakt. Jeugd en opleiding (1854-1881) Jacob Klinkhamer groeide op in Amsterdam. Hij was de zoon van Hendrik Abraham Klinkhamer (1810-1872) en Theresia Smaale (1817-1871). Hendrik Abraham was eerste hoofdopzichter aan het Rijksmuseum in Amsterdam. Daarnaast was hij tekenaar. Al op 18-jarige leeftijd had Jacob zijn beide ouders verloren. Hij studeerde toen nog aan de HBS. Vanaf dat moment werd hij onder voogdij geplaatst van zijn oom Wijnand Klinkhamer, die getrouwd was met Jeannette Arentine Bredius. In 1873 rondde hij de HBS af en vertrok hij voor een jaar naar Dresden, waar hij chemie studeerde aan de Polytechnische School. Hij maakte in die periode ook een reis door Duitsland met Geo Poggenbeek, een Amsterdamse schilder. Na deze ervaring in het buitenland begon hij aan zijn opleiding aan de Polytechnische School Delft. Klinkhamer heeft les gehad van Eugèn Gugel (vormleer en geschiedenis), Jan Morre (bouwtechniek), Eugène Lacomblé (boetseren), Paul Tétar van Elven (tekenen) en Adolf Lecomte (ornamenttekenen). Op 4 juli 1878 behaalde hij zijn diploma tot architect, waarna hij nog drie jaar als assistent werkte bij professor Gugel. Zelfstandig architect te Amsterdam In 1882 keerde Klinkhamer terug naar zijn geboorteplaats Amsterdam en vestigde hij zich als zelfstandig architect. Hij moet voor een dergelijke keuze vrij veel financiële zekerheden hebben gehad en nuttige contacten. In 1883 trouwde hij met Margaretha Elisabeth Bosscha. Zij was de dochter van Paulina Emilia van Kerkhoven en prof. dr. J. Bosscha. De familie Van Kerkhoven was in Nederlands-Indië actief in de theeplantages en later ook bij de aanleg van spoorwegen. Via deze connectie kreeg Klinkhamer aan het einde van zijn periode als zelfstandig architect de kans om ook overzee te bouwen. Hij bouwde het administratiekantoor voor de Nederlands-Indische Spoorweg-Maatschappij (1902) en een goederenloods in Semarang (1910), een villa in Bandung (1903) en een administrateurswoning in Sinabang (1913). In 1892 kwam Bert Johan Ouëndag voor hem werken, met wie hij zich associeerde toen hij in 1899 naar Delft vertrok voor een hoogleraarschap aan de Polytechnische School. Andere architecten die bij het bureau Klinkhamer & Ouëndag gewerkt hebben, zijn A. van der Lee en C. Citroen. Het bureau is nog lange tijd voortgezet door Ouëndags zoon. Het statige monument versus de landelijke villa De eerste stadsvilla's die Klinkhamer ontwierp, bevonden zich binnen de Amsterdamse grachtengordel en later ook in de nieuwe stadsuitbreiding van het plan Kalf, het huidige oud-Zuid. Pas vanaf 1891 ontwierp hij ook landelijke villa's buiten Amsterdam. Kenmerkend voor het oeuvre van Klinkhamer (en passend in diens tijd) is het zoeken naar een juiste stijl, zodat een bouwwerk schikt in zijn omgeving en functie. Hij ontwierp niet in een dominante persoonlijke stijl, maar koos een stijl naar het type opdracht. Op zoek naar de juiste architectuur voor het fabrieksgebouw Op 19 juni 1883 verwoestte een hevige ontploffing de Muidense kruitfabriek van de familie Bredius. Kruitfabrieken werden vaker geteisterd door ontploffingen en werden dan meestal ook weer opgebouwd. Dit keer kreeg Klinkhamer de opdracht om de fabriek te herbouwen. Hierbij werd hij geadviseerd door Jan Springer, stadsarchitect van Amsterdam. Voor Klinkhamer was dit de kans om ervaring op te doen in de utiliteitsbouw. In de vergelijking tussen Klinkhamers fabrieksontwerpen en zijn openbare gebouwen (bijvoorbeeld zijn prijsvraaginzendingen) valt op, dat het gevelontwerp altijd is verbonden met de plattegrond. Bij zijn openbare gebouwen past hij de plattegrond aan om symmetrie in de gevel te krijgen. Esthetica weegt hier zwaarder dan functionaliteit. Bij een fabriek gaat de functionaliteit echter voor, aangezien de hoofdzaak van een fabriek een efficiënte productielijn is en uiterlijk vertoon een nevenfunctie. Bouwen voor de spoorwegen Klinkhamer bouwde ook voor de spoorwegen, zowel in Nederland als in Johannesburg en Nederlands-Indië. Zijn eerste opdracht krijgt hij in 1895 en dit werd het eerste grote gebouw met een openbaar karakter, dat hij mocht bouwen. In 1897 en 1898 bouwt hij in het Gooi de stations in Baarn en in Soest en een haltegebouw in Soestdijk. Materiaalgebruik Klinkhamer bouwde in baksteen. Om trekkrachten op te vangen in de gevel gebruikte hij gietijzeren muurankers. Deze dienden ook als decoratie. Voor kapconstructies gebruikte hij hout en bij spoorwegoverkappingen gietijzer. In gevels van statige panden verwerkte hij natuursteen en leisteen voor de daken. De ruimte tussen ontlastingsboog en het kozijn vulde hij op met siermetselwerk van geglazuurde bakstenen. Voor Klinkhamer waren Viollet le Duc en P.J.H. Cuypers inspirerende personen. Zijn grote waardering voor Cuypers blijkt uit de redevoering, die hij hield bij de promotie van Cuypers tot dr. in de technische wetenschappen. Het ontwerp moet opgebouwd zijn vanuit de functionele aard van een materiaal. Hij vergeleek de moeilijkheden die Viollet-le-Duc overwon in zijn tijd met het toepassen van ijzer in een nieuwe vormentaal, met de zoektocht naar de juiste vormentaal voor gewapend beton: "De overheersching van het ijzer als bouwmateriaal eischte een nieuwen vormenspraak, waardoor aesthetische conflicten in het leven werden geroepen, zooals wij heden ten dage weder met het gewapende beton zien gebeuren". Delfts hoogleraarschap Na dertien jaar opleiding en zeventien jaar lang een bloeiende architectenpraktijk belandde Klinkhamer in een nieuwe fase van zijn carrière, toen hij gevraagd werd als hoogleraar in Delft. Zijn opvatting over de rol die de opleiding tot bouwkundig ingenieur moest vervullen, was dat het ging om het aanleren van 'degelijke beginselen'. Daarna ontwikkelt de student zich verder tot 'bouwmeester' tijdens zijn loopbaan. Leerlingen van Klinkhamer en Evers, de eerste generatie moderne functionalisten, hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan het Nederlands architectuurlandschap van de twintigste eeuw. Tot deze groep groep behoren onder anderen B. Bijvoet, J. Duiker en Henri Maclaine Pont. Nevenactiviteiten Naast zijn activiteiten als architect en docent is Klinkhamer gedurende zijn hele carrière actief geweest bij de Maatschappij tot Bevordering van de Bouwkunst. Hij is een periode voorzitter geweest van de afdeling Amsterdam en jureerde regelmatig bij prijsvragen. Ook gaf hij vanaf 1903 dikwijls bouwtechnisch advies bij projecten. Hij heeft zijn werk op verschillende tentoonstellingen geëxposeerd, waaronder de wereldtentoonstelling in Antwerpen in 1894.