Embden, Samuel Josua van

Biografische schets van S.J. van Embden (1904-2000) Samuel (Sam) Josua van Embden werd geboren op 13 oktober 1904 te Amsterdam. Hij was de zoon van Herman van Embden en Isabella Wilhelmina van Embden-Jacobs. Sam van Embden nam de liefde voor cultuur van zijn ouders over; hij las veel, was taalvaardig en sprak naast Nederlands vloeiend Engels, Duits en Frans. Hoewel beide ouders opgroeiden in een orthodox-joodse omgeving, kregen hun kinderen geen joodse opvoeding. Na de lagere school ging Sam van Embden naar de vijfjarige H.B.S. te Amsterdam. Hier koos hij voor een toekomst als architect met als hoofdmotief 'zo weinig mogelijk prijs te moeten geven van het vele dat hem boeide in zowel de alpha- als de bètawereld'. Na de H.B.S., in 1923, vertrok hij dan ook naar Delft voor een studie bouwkunde aan de Technische Hogeschool. In 1926 richtte hij samen met Hans van der Laan de Bouwkundige Studiekring (B.K.S.) op. In deze kring hielden twaalf studenten gesprekken over architectuur en stedenbouw. De toen nog jonge en juist aangetreden professor M.J. Granpré Molière (1908-1972) speelde als discussieleider een grote rol in deze gesprekkenreeks. Dit contact met Granpré Molière, die als architect vanaf 1913 betrokken was bij het ontwerp van het Rotterdamse tuindorp Vreewijk, leidde voor Van Embden tot kennismaking met het toen in Nederland nog nauwelijks als zelfstandig erkende vak stedenbouw. Vanaf 1930 gaf de B.K.S. jaarboeken uit met artikelen van oud-leden. De B.K.S. werd tijdens de Tweede Wereldoorlog opgeheven. In 1928 behaalde Sam van Embden zijn diploma bouwkunde aan de T.H. Delft. Hierna doorliep Van Embden de gebruikelijke wisselvallige aanloopperiode van de meeste jonge architecten. Hij was korte tijd werkzaam bij architecten als J.F. Berghoef (1903-1994), Wieger Bruin (1920-1969) en J.A. van der Laan (1877-1965). In 1929 werd hij benoemd tot ontwerper van de afdeling Stedelijke Ontwikkeling van de gemeente Amsterdam, waar hij onder andere meewerkte aan het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) uit 1934. Van 1930-1931 was hij lid van de schoonheidscommissie 'het Gelders Genootschap'. In de jaren 1931-1932 maakte Van Embden deel uit van de Vaste Commissie voor Uitbreidingsplannen Zuid-Holland en van 1935 tot 1942 (tot aan de bouwstop) was hij stedenbouwkundig medewerker en plaatsvervangend directeur van het Instituut Stad en Landschap van Zuid-Holland te Rotterdam. Dit adviesbureau hielp de kleinere gemeenten in Zuid-Holland met het ontwerpen van een stedenbouwkundig plan. C. van Traa (1899-1970) was op dat moment directeur van dit instituut. In de oorlogsperiode werd het advies van dit instituut inzake bouwplannen voor de wederopbouw door de Algemeen Gemachtigde van de Wederopbouw, J.A. Ringers, bindend verklaard. Voor vijfenzeventig plannen gaven zij een bindend advies. Van Embden kreeg hier onder meer de gelegenheid met de stedenbouwkundige praktijk vertrouwd te raken. In 1931 trad Van Embden in het huwelijk met Thérèse van Ort. Thérèse was opgeleid als tuinarchitecte aan de opleiding Huis te Lande in Voorburg, opgericht door Mien Ruys (1904-1999). In 1939 werd Van Embden gemobiliseerd en werkte hij als korporaal bij de tekenkamer van de genie. Tijdens de Duitse bezetting moesten alle joden hun persoonsbewijs inleveren voor één met een davidster. Van Embden wist echter in Delft de ambtenaren ervan te overtuigen dat hij zijn eerste persoonsbewijs was kwijtgeraakt en ontving een tweede waarop hij niet als jood werd geregistreerd. In 1940 besloot hij samen met zijn vrouw tot een echtscheiding, wat haar extra veiligheid kon bieden. Van Embden verbleef tijdens de eerste oorlogsjaren meer bij zijn vrienden en collega's dan bij zijn familie. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij lid van de door W. van Tijen (1894-1974) opgerichte clandestiene 'Kerngroep voor de naoorlogse Woningbouw'. Andere leden waren J.F. Berghoef, B. Merkelbach (1901-1961) en P. Verhagen (1882-1950). Deze kerngroep ontwikkelde zich, buiten de Kulturkammer om, tot een centrum van ondergrondse architecten. Motief voor de oprichting van de groep was bezorgdheid voor de architectonische kwaliteit van de - ongetwijfeld massaal te bouwen - naoorlogse woning, die werd bedreigd door mechanisering en industriële productie. Onmiddellijk na de bevrijding werd Van Embden adjunct-directeur voor vier dagen in de week van het Adviesbureau Stadsplan Rotterdam (ASRO). Deze dienst was belast met het ontwerp voor de herbouw van de Rotterdamse binnenstad. Van 1945 tot 1948 was hij stedenbouwkundig adviseur en plaatsvervangend directeur van zowel het ASRO als de dienst Stedelijke Ontwikkeling. Tezelfdertijd namen de werkzaamheden op zijn eigen bureau, dat hij tijdens de oorlog draaiende had weten te houden, een grote vlucht. Direct na zijn afstuderen zette Van Embden zich in om naast de banen die hij had, zelf opdrachten te verwerven. Zo heeft hij voor de oorlog een bescheiden bureau kunnen ontwikkelen met ontwerpen voor meubelen, twee kleine raadhuizen, een paar particuliere woonhuizen en een winkelpand. Hij koos later zelf voor het jaar 1937 als oprichtingsdatum van zijn bureau, omdat enkele grotere opdrachten duidelijk maakten dat vanaf dit moment over een echt bureau mocht worden gesproken. Het bureau is vervolgens blijven groeien, zelfs tijdens de bezetting door opdrachten via Ringers. Na 1945 kwam deze groei in een stroomversnelling. Van Embden voerde herbouwplannen uit voor Alblasserdam, Veenendaal, Renswoude, Soest, Nigtevecht en Rhenen. Daarnaast was hij werkzaam als architect in Rhenen, Veenendaal, Voorhout, Dordrecht en Goereesehaven. Binnen het bureau is zowel de architectonische als stedenbouwkundige discipline van groot belang geweest. Voor Van Embden was vormgeven 'het modelleren van het totale nog te maken ding, niet het bij wijze van nazorg toevoegen van iets uiterlijks aan een in wezen reeds gemaakt ding'. In 1948 vertrekt hij, na voltooiing en aanvaarding van het Rotterdamse Basisplan (C. van Traa, 1946), op uitnodiging naar Bandung om aan de Technische Hogeschool aldaar van gedachten te wisselen over een leerstoel voor bouwkunde en tevens plannen te maken voor een grootschalige uitbreiding van het T.H.-complex. Dit laatste plan is gemaakt, maar nooit uitgevoerd. Na zeven maanden, in 1949, repatrieert hij vanwege onvrede met het Nederlandse beleid, teleurgesteld door de ontketening van de tweede 'politionele actie'. Thuisgekomen wacht een groot aantal opdrachten en blijft Van Embden bovendien betrokken bij vele nevenactiviteiten, de wederopbouw van onder andere Rotterdam en het weer opgang brengen van de beroepsorganisaties van architecten en stedenbouwers. Hij werkte als stedenbouwkundige eveneens aan plannen voor Delft, Dordrecht, Enschede, Zwolle, Loosdrecht, Reeuwijk, Gouda, Culemborg, Gorinchem, Maassluis, Brielle, Katwijk en Haren. Daarnaast werkt hij aan grotere en kleinere gewestelijke streekplannen, onder andere voor 's-Hertogenbosch en omliggende gemeenten en voor de streek rond Helmond. In de naoorlogse periode zijn belangrijke medewerkers tot het bureau toegetreden. In 1947 was dit N.P.H.J. Roorda van Eysinga en in 1953, bij aanvang van de T.H. Eindhoven, waren dit J.L.C. Choisy, H.G. Smelt en J.E.B. Wittermans. Roorda, een landschapsdeskundige uit Wageningen, assisteerde Van Embden bij zijn stedenbouwkundige werk. Choisy, een Franse Zwitser, heeft een belangrijk aandeel gehad in de vormgeving van de T.H. Eindhoven en daarna van veel andere grote projecten. Smelt was vooral bekwaam in de uitvoering van bouwkundige werken, op technisch en organisatorisch gebied. Wittermans werd aanvankelijk aangenomen voor de ingenieurskant van het bouwen, maar ontwikkelde grote managerskwaliteiten. In 1964 koos Van Embden deze vier architecten tot zijn compagnons. Van 1964 tot en met 1969 maakte Van Embden deel uit van de directie Van Embden Choisy Roorda van Eijsinga Smelt Wittermans Architecten en Stedebouwkundigen. In 1969 werd de naam veranderd in OD205, naar het adres van het ontwerpbureau Oude Delft 205. Van 1969 tot en met 1985 bleef Van Embden verbonden als adviseur aan het bureau OD205. De belangrijkste architectonische werken van Van Embden zijn het Centraal Laboratorium PTT (Dr. Neherlaboratorium) te Leidschendam (1950-1955), de ontwikkeling van het masterplan van de Technische Hogeschool Eindhoven (1954-1969) en van de Technische Hogeschool Twente in samenwerking met Van Tijen (1962-1967). Deze laatste twee dienden beide als basis voor een groot aantal door het bureau gerealiseerde gebouwen. Een markant persoonlijk werkstuk is de Soefitempel te Katwijk aan Zee (1960-1969), en een groot aantal woningbouwcomplexen zoals in Delft, Tilburg, Den Haag, Enschede, Maassluis en Katwijk. In het buitenland werkte het bureau aan de T.H. Bandung (1948), in 1964 in opdracht van UNESCO aan de Universiteit van Caracas, van 1969 tot en met 1976 aan een algemeen plan van aanleg, de supervisie over de architectuur en aan eigen ontwerpen voor diverse afzonderlijke gebouwen voor een nieuwe universiteit van Singapore. In 1974 volgde het ontwerp voor de nieuwe Polytechnic in Ibadan (Nigeria), in 1976 een Polytechnic voor de nieuwe Universiteit Ilorin (Nigeria) en eveneens in 1976 voor de universiteit op Surabaya. In 1977 maakte het bureau een plan voor kampongsanering in de streek rond Jakarta (Jabotabekplan) en in 1980 een nieuwe universiteit van Ujung Pandang (Makassar) op Celebes. Voor veel van deze universiteiten werkte Van Embden als persoonlijk adviseur. Van Embden was lid van vele commissies, vervulde nevenactiviteiten, trad op als adviseur, werd veelvuldig gevraagd voor lezingen en publiceerde regelmatig. Vanaf 1945 was hij lid van de redactie van het tijdschrift Bouw. In de periode 1952-1971 was hij planologisch adviseur bij de IJsselmeerpolders en in het bijzonder voor de Noordoostpolder. Na de oorlog nam Van Embden met enkele vrienden het initiatief tot de heroprichting van de Bond van Nederlandse Stedebouwkundigen (BNS), waarvan hij vervolgens van 1948 tot en met 1965 voorzitter was. Voor de gemeente Delft werkte hij van 1949 tot en met 1970 als adviseur, samen met J. Froger en H. de Vries. Van 1952-1980 was hij lid van de Provinciale Planologische Commissie voor Zuid-Holland. Van 1954 tot en met 1965 was Van Embden voorzitter en medeoprichter van de Permanente Commissie van Stedebouwkundigen van de International Federation for Housing and Planning (IFHP). Ook was hij een van de oprichters van ISoCaRP (International Society of City and Regional Planners), waarvan hij tot 1975 lid bleef. Deze internationale organisatie, waarvan Van Embden werd benoemd tot ere-voorzitter, heeft veel bijgedragen tot de internationale samenwerking op het gebied van stedenbouw en planologie. Van 1965 tot en met 1985 was hij secretaris en oprichter van de stichting North Sea Region in an Urbanising World (NUW). Van 1963 tot en met 1969 was Van Embden buitengewoon hoogleraar architectuur aan de afdeling bouwkunde van de T.H. Delft met als speciale opdracht het begeleiden van studenten in hun laatste twee studiejaren (dat wil zeggen voor hun kandidaatsexamen en vervolgens hun afstuderen). Op 20 september 2000 is prof. ir. S.J. van Embden overleden. Bronnen: Archief ODEE, collectie Het Nieuwe Instituut Geest, J. van, S.J. van Embden, Rotterdam 1996

Embden, Samuel Josua van

Biografische schets van S.J. van Embden (1904-2000) Samuel (Sam) Josua van Embden werd geboren op 13 oktober 1904 te Amsterdam. Hij was de zoon van Herman van Embden en Isabella Wilhelmina van Embden-Jacobs. Sam van Embden nam de liefde voor cultuur van zijn ouders over; hij las veel, was taalvaardig en sprak naast Nederlands vloeiend Engels, Duits en Frans. Hoewel beide ouders opgroeiden in een orthodox-joodse omgeving, kregen hun kinderen geen joodse opvoeding. Na de lagere school ging Sam van Embden naar de vijfjarige H.B.S. te Amsterdam. Hier koos hij voor een toekomst als architect met als hoofdmotief 'zo weinig mogelijk prijs te moeten geven van het vele dat hem boeide in zowel de alpha- als de bètawereld'. Na de H.B.S., in 1923, vertrok hij dan ook naar Delft voor een studie bouwkunde aan de Technische Hogeschool. In 1926 richtte hij samen met Hans van der Laan de Bouwkundige Studiekring (B.K.S.) op. In deze kring hielden twaalf studenten gesprekken over architectuur en stedenbouw. De toen nog jonge en juist aangetreden professor M.J. Granpré Molière (1908-1972) speelde als discussieleider een grote rol in deze gesprekkenreeks. Dit contact met Granpré Molière, die als architect vanaf 1913 betrokken was bij het ontwerp van het Rotterdamse tuindorp Vreewijk, leidde voor Van Embden tot kennismaking met het toen in Nederland nog nauwelijks als zelfstandig erkende vak stedenbouw. Vanaf 1930 gaf de B.K.S. jaarboeken uit met artikelen van oud-leden. De B.K.S. werd tijdens de Tweede Wereldoorlog opgeheven. In 1928 behaalde Sam van Embden zijn diploma bouwkunde aan de T.H. Delft. Hierna doorliep Van Embden de gebruikelijke wisselvallige aanloopperiode van de meeste jonge architecten. Hij was korte tijd werkzaam bij architecten als J.F. Berghoef (1903-1994), Wieger Bruin (1920-1969) en J.A. van der Laan (1877-1965). In 1929 werd hij benoemd tot ontwerper van de afdeling Stedelijke Ontwikkeling van de gemeente Amsterdam, waar hij onder andere meewerkte aan het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) uit 1934. Van 1930-1931 was hij lid van de schoonheidscommissie 'het Gelders Genootschap'. In de jaren 1931-1932 maakte Van Embden deel uit van de Vaste Commissie voor Uitbreidingsplannen Zuid-Holland en van 1935 tot 1942 (tot aan de bouwstop) was hij stedenbouwkundig medewerker en plaatsvervangend directeur van het Instituut Stad en Landschap van Zuid-Holland te Rotterdam. Dit adviesbureau hielp de kleinere gemeenten in Zuid-Holland met het ontwerpen van een stedenbouwkundig plan. C. van Traa (1899-1970) was op dat moment directeur van dit instituut. In de oorlogsperiode werd het advies van dit instituut inzake bouwplannen voor de wederopbouw door de Algemeen Gemachtigde van de Wederopbouw, J.A. Ringers, bindend verklaard. Voor vijfenzeventig plannen gaven zij een bindend advies. Van Embden kreeg hier onder meer de gelegenheid met de stedenbouwkundige praktijk vertrouwd te raken. In 1931 trad Van Embden in het huwelijk met Thérèse van Ort. Thérèse was opgeleid als tuinarchitecte aan de opleiding Huis te Lande in Voorburg, opgericht door Mien Ruys (1904-1999). In 1939 werd Van Embden gemobiliseerd en werkte hij als korporaal bij de tekenkamer van de genie. Tijdens de Duitse bezetting moesten alle joden hun persoonsbewijs inleveren voor één met een davidster. Van Embden wist echter in Delft de ambtenaren ervan te overtuigen dat hij zijn eerste persoonsbewijs was kwijtgeraakt en ontving een tweede waarop hij niet als jood werd geregistreerd. In 1940 besloot hij samen met zijn vrouw tot een echtscheiding, wat haar extra veiligheid kon bieden. Van Embden verbleef tijdens de eerste oorlogsjaren meer bij zijn vrienden en collega's dan bij zijn familie. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij lid van de door W. van Tijen (1894-1974) opgerichte clandestiene 'Kerngroep voor de naoorlogse Woningbouw'. Andere leden waren J.F. Berghoef, B. Merkelbach (1901-1961) en P. Verhagen (1882-1950). Deze kerngroep ontwikkelde zich, buiten de Kulturkammer om, tot een centrum van ondergrondse architecten. Motief voor de oprichting van de groep was bezorgdheid voor de architectonische kwaliteit van de - ongetwijfeld massaal te bouwen - naoorlogse woning, die werd bedreigd door mechanisering en industriële productie. Onmiddellijk na de bevrijding werd Van Embden adjunct-directeur voor vier dagen in de week van het Adviesbureau Stadsplan Rotterdam (ASRO). Deze dienst was belast met het ontwerp voor de herbouw van de Rotterdamse binnenstad. Van 1945 tot 1948 was hij stedenbouwkundig adviseur en plaatsvervangend directeur van zowel het ASRO als de dienst Stedelijke Ontwikkeling. Tezelfdertijd namen de werkzaamheden op zijn eigen bureau, dat hij tijdens de oorlog draaiende had weten te houden, een grote vlucht. Direct na zijn afstuderen zette Van Embden zich in om naast de banen die hij had, zelf opdrachten te verwerven. Zo heeft hij voor de oorlog een bescheiden bureau kunnen ontwikkelen met ontwerpen voor meubelen, twee kleine raadhuizen, een paar particuliere woonhuizen en een winkelpand. Hij koos later zelf voor het jaar 1937 als oprichtingsdatum van zijn bureau, omdat enkele grotere opdrachten duidelijk maakten dat vanaf dit moment over een echt bureau mocht worden gesproken. Het bureau is vervolgens blijven groeien, zelfs tijdens de bezetting door opdrachten via Ringers. Na 1945 kwam deze groei in een stroomversnelling. Van Embden voerde herbouwplannen uit voor Alblasserdam, Veenendaal, Renswoude, Soest, Nigtevecht en Rhenen. Daarnaast was hij werkzaam als architect in Rhenen, Veenendaal, Voorhout, Dordrecht en Goereesehaven. Binnen het bureau is zowel de architectonische als stedenbouwkundige discipline van groot belang geweest. Voor Van Embden was vormgeven 'het modelleren van het totale nog te maken ding, niet het bij wijze van nazorg toevoegen van iets uiterlijks aan een in wezen reeds gemaakt ding'. In 1948 vertrekt hij, na voltooiing en aanvaarding van het Rotterdamse Basisplan (C. van Traa, 1946), op uitnodiging naar Bandung om aan de Technische Hogeschool aldaar van gedachten te wisselen over een leerstoel voor bouwkunde en tevens plannen te maken voor een grootschalige uitbreiding van het T.H.-complex. Dit laatste plan is gemaakt, maar nooit uitgevoerd. Na zeven maanden, in 1949, repatrieert hij vanwege onvrede met het Nederlandse beleid, teleurgesteld door de ontketening van de tweede 'politionele actie'. Thuisgekomen wacht een groot aantal opdrachten en blijft Van Embden bovendien betrokken bij vele nevenactiviteiten, de wederopbouw van onder andere Rotterdam en het weer opgang brengen van de beroepsorganisaties van architecten en stedenbouwers. Hij werkte als stedenbouwkundige eveneens aan plannen voor Delft, Dordrecht, Enschede, Zwolle, Loosdrecht, Reeuwijk, Gouda, Culemborg, Gorinchem, Maassluis, Brielle, Katwijk en Haren. Daarnaast werkt hij aan grotere en kleinere gewestelijke streekplannen, onder andere voor 's-Hertogenbosch en omliggende gemeenten en voor de streek rond Helmond. In de naoorlogse periode zijn belangrijke medewerkers tot het bureau toegetreden. In 1947 was dit N.P.H.J. Roorda van Eysinga en in 1953, bij aanvang van de T.H. Eindhoven, waren dit J.L.C. Choisy, H.G. Smelt en J.E.B. Wittermans. Roorda, een landschapsdeskundige uit Wageningen, assisteerde Van Embden bij zijn stedenbouwkundige werk. Choisy, een Franse Zwitser, heeft een belangrijk aandeel gehad in de vormgeving van de T.H. Eindhoven en daarna van veel andere grote projecten. Smelt was vooral bekwaam in de uitvoering van bouwkundige werken, op technisch en organisatorisch gebied. Wittermans werd aanvankelijk aangenomen voor de ingenieurskant van het bouwen, maar ontwikkelde grote managerskwaliteiten. In 1964 koos Van Embden deze vier architecten tot zijn compagnons. Van 1964 tot en met 1969 maakte Van Embden deel uit van de directie Van Embden Choisy Roorda van Eijsinga Smelt Wittermans Architecten en Stedebouwkundigen. In 1969 werd de naam veranderd in OD205, naar het adres van het ontwerpbureau Oude Delft 205. Van 1969 tot en met 1985 bleef Van Embden verbonden als adviseur aan het bureau OD205. De belangrijkste architectonische werken van Van Embden zijn het Centraal Laboratorium PTT (Dr. Neherlaboratorium) te Leidschendam (1950-1955), de ontwikkeling van het masterplan van de Technische Hogeschool Eindhoven (1954-1969) en van de Technische Hogeschool Twente in samenwerking met Van Tijen (1962-1967). Deze laatste twee dienden beide als basis voor een groot aantal door het bureau gerealiseerde gebouwen. Een markant persoonlijk werkstuk is de Soefitempel te Katwijk aan Zee (1960-1969), en een groot aantal woningbouwcomplexen zoals in Delft, Tilburg, Den Haag, Enschede, Maassluis en Katwijk. In het buitenland werkte het bureau aan de T.H. Bandung (1948), in 1964 in opdracht van UNESCO aan de Universiteit van Caracas, van 1969 tot en met 1976 aan een algemeen plan van aanleg, de supervisie over de architectuur en aan eigen ontwerpen voor diverse afzonderlijke gebouwen voor een nieuwe universiteit van Singapore. In 1974 volgde het ontwerp voor de nieuwe Polytechnic in Ibadan (Nigeria), in 1976 een Polytechnic voor de nieuwe Universiteit Ilorin (Nigeria) en eveneens in 1976 voor de universiteit op Surabaya. In 1977 maakte het bureau een plan voor kampongsanering in de streek rond Jakarta (Jabotabekplan) en in 1980 een nieuwe universiteit van Ujung Pandang (Makassar) op Celebes. Voor veel van deze universiteiten werkte Van Embden als persoonlijk adviseur. Van Embden was lid van vele commissies, vervulde nevenactiviteiten, trad op als adviseur, werd veelvuldig gevraagd voor lezingen en publiceerde regelmatig. Vanaf 1945 was hij lid van de redactie van het tijdschrift Bouw. In de periode 1952-1971 was hij planologisch adviseur bij de IJsselmeerpolders en in het bijzonder voor de Noordoostpolder. Na de oorlog nam Van Embden met enkele vrienden het initiatief tot de heroprichting van de Bond van Nederlandse Stedebouwkundigen (BNS), waarvan hij vervolgens van 1948 tot en met 1965 voorzitter was. Voor de gemeente Delft werkte hij van 1949 tot en met 1970 als adviseur, samen met J. Froger en H. de Vries. Van 1952-1980 was hij lid van de Provinciale Planologische Commissie voor Zuid-Holland. Van 1954 tot en met 1965 was Van Embden voorzitter en medeoprichter van de Permanente Commissie van Stedebouwkundigen van de International Federation for Housing and Planning (IFHP). Ook was hij een van de oprichters van ISoCaRP (International Society of City and Regional Planners), waarvan hij tot 1975 lid bleef. Deze internationale organisatie, waarvan Van Embden werd benoemd tot ere-voorzitter, heeft veel bijgedragen tot de internationale samenwerking op het gebied van stedenbouw en planologie. Van 1965 tot en met 1985 was hij secretaris en oprichter van de stichting North Sea Region in an Urbanising World (NUW). Van 1963 tot en met 1969 was Van Embden buitengewoon hoogleraar architectuur aan de afdeling bouwkunde van de T.H. Delft met als speciale opdracht het begeleiden van studenten in hun laatste twee studiejaren (dat wil zeggen voor hun kandidaatsexamen en vervolgens hun afstuderen). Op 20 september 2000 is prof. ir. S.J. van Embden overleden. Bronnen: Archief ODEE, collectie Het Nieuwe Instituut Geest, J. van, S.J. van Embden, Rotterdam 1996