Granpré Molière, Marinus Jan

M.J. Granpré Molière (1883-1972) Marinus Jan Granpré Molière werd in 1883 in Oudenbosch geboren. Hij studeerde in 1907 cum laude af als bouwkundestudent aan de Technische Hogeschool in Delft. Aansluitend werkte hij van 1908 tot 1910 bij ir. J.A. van Straaten in Amsterdam. Daarna was hij tot 1914 in dienst van Gemeentewerken in Rotterdam, in welke periode hij onder andere de Libanon HBS (1913) aan de Ramlehweg ontwierp. In 1916 richtte hij een architectenbureau op met ir. P. Verhagen. Het bureau legde zich toe op 'architectuur, stedebouw en vraagstukken van volkshuisvesting'. In 1919 werd dit compagnonschap uitgebreid met ir. A.J.Th. Kok. Voor tuindorp Vreewijk (1916-1919) in Rotterdam maakte het bureau de stratenplannen, de beplantingsschema’s en de woningtypologieën. Vreewijk moest een grote arbeiderswoonwijk worden met architectonische kwaliteiten, op economisch verantwoorde wijze gefinancierd. In 1921 maakte Granpré Molière het ontwerp voor het Rotterdamse Kralingse Bos, dat in de jaren dertig van de twintigste eeuw in het kader van werkverschaffing door werklozen werd aangelegd. In 1927 trad hij op voorspraak van het 'Nederlands Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw' in dienst als esthetisch adviseur bij de Dienst der Zuiderzeewerken. Hij zorgde voor de stroomlijning van een aantal polderwegen en gaf vorm aan de dorpen Middenmeer, Slootdorp en Wieringerwerf. In de opzet en vormgeving van die dorpen streefde hij een eigentijds plattelandsideaal na. Granpré Molière werd in 1924 tot hoogleraar benoemd aan de afdeling Bouwkunde van de Technische Hogeschool van Delft. Hij zou tot 1953 in functie blijven. Door zijn baan in het onderwijs heeft hij na 1924 nauwelijks meer iets gebouwd. Tijdens zijn hoogleraarschap ontwierp hij nog Villa 'De Boogerd' aan de 's Gravenweg in Rotterdam (1930) voor bankier K.P. van der Mandele, de initiatiefnemer van tuindorp Vreewijk. Na zijn pensionering realiseerde hij onder meer het raadhuis (1966) in Oosterbeek De invloed van Granpré Molière op het architectuuronderwijs en de architectuur is tot in jaren vijftig van de twintigste eeuw aanzienlijk. De Delftse School werd onder zijn hoogleraarschap een begrip en synoniem voor traditionalisme. In zijn meeslepende colleges brak hij een lans voor nederige architectuur, die op eeuwige waarden is gebaseerd. Veel studenten, waaronder J.F. Berghoef, A.J. Kropholler, J.A. van der Laan en de gebroeders E.H. en M. Kraaijvanger, lieten zich door hem inspireren in hun latere werk als architect. Granpré Molière heeft gewerkt aan het streekplan IJsselmonde en de uitbreidingsplannen van Leiden en Arnhem; als de eerste stedenbouwkundige adviseur van de Zuiderzeewerken werkte hij mee aan het plan van de Wieringermeer en ontwierp hij dorpsplannen daarin. Granpré Molière ontwierp ook kerkelijke gebouwen: o.a. te Haren (kapel van het seminarie), St. Oedenrode (St. Odakapel), Groesbeek (kerk), en na de bevrijding te Den Haag (Sint-Antoniuskerk, wederopbouw) en Breda (katholieke kerk in het Heuvelkwartier). Als hoogleraar aan de TH te Delft heeft Granpré Molière beoogd een leer te ontwerpen aangaande het Schone in de Bouwkunst, een Architectonische Esthetica. Hij zocht naar schoonheidswetten voortkomende uit de eigen aard van ruimte- en massavormen zelf, niet ontleend aan overwegingen van functie of constructie en evenmin aan individuele ontroering of uitings-behoeften van de maker. Deze activiteit heeft geestdriftige aanhang tot gevolg gehad, maar ook kritiek en verzet. Granpré Molière overleed in 1972. NB: het oeuvre van M.J. Granpré Molière is niet (volledig) geïnventariseerd. Nevenactiviteiten: Technische Hogeschool te Delft/hoogleraar/1924-1953

Granpré Molière, Marinus Jan

M.J. Granpré Molière (1883-1972) Marinus Jan Granpré Molière werd in 1883 in Oudenbosch geboren. Hij studeerde in 1907 cum laude af als bouwkundestudent aan de Technische Hogeschool in Delft. Aansluitend werkte hij van 1908 tot 1910 bij ir. J.A. van Straaten in Amsterdam. Daarna was hij tot 1914 in dienst van Gemeentewerken in Rotterdam, in welke periode hij onder andere de Libanon HBS (1913) aan de Ramlehweg ontwierp. In 1916 richtte hij een architectenbureau op met ir. P. Verhagen. Het bureau legde zich toe op 'architectuur, stedebouw en vraagstukken van volkshuisvesting'. In 1919 werd dit compagnonschap uitgebreid met ir. A.J.Th. Kok. Voor tuindorp Vreewijk (1916-1919) in Rotterdam maakte het bureau de stratenplannen, de beplantingsschema’s en de woningtypologieën. Vreewijk moest een grote arbeiderswoonwijk worden met architectonische kwaliteiten, op economisch verantwoorde wijze gefinancierd. In 1921 maakte Granpré Molière het ontwerp voor het Rotterdamse Kralingse Bos, dat in de jaren dertig van de twintigste eeuw in het kader van werkverschaffing door werklozen werd aangelegd. In 1927 trad hij op voorspraak van het 'Nederlands Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw' in dienst als esthetisch adviseur bij de Dienst der Zuiderzeewerken. Hij zorgde voor de stroomlijning van een aantal polderwegen en gaf vorm aan de dorpen Middenmeer, Slootdorp en Wieringerwerf. In de opzet en vormgeving van die dorpen streefde hij een eigentijds plattelandsideaal na. Granpré Molière werd in 1924 tot hoogleraar benoemd aan de afdeling Bouwkunde van de Technische Hogeschool van Delft. Hij zou tot 1953 in functie blijven. Door zijn baan in het onderwijs heeft hij na 1924 nauwelijks meer iets gebouwd. Tijdens zijn hoogleraarschap ontwierp hij nog Villa 'De Boogerd' aan de 's Gravenweg in Rotterdam (1930) voor bankier K.P. van der Mandele, de initiatiefnemer van tuindorp Vreewijk. Na zijn pensionering realiseerde hij onder meer het raadhuis (1966) in Oosterbeek De invloed van Granpré Molière op het architectuuronderwijs en de architectuur is tot in jaren vijftig van de twintigste eeuw aanzienlijk. De Delftse School werd onder zijn hoogleraarschap een begrip en synoniem voor traditionalisme. In zijn meeslepende colleges brak hij een lans voor nederige architectuur, die op eeuwige waarden is gebaseerd. Veel studenten, waaronder J.F. Berghoef, A.J. Kropholler, J.A. van der Laan en de gebroeders E.H. en M. Kraaijvanger, lieten zich door hem inspireren in hun latere werk als architect. Granpré Molière heeft gewerkt aan het streekplan IJsselmonde en de uitbreidingsplannen van Leiden en Arnhem; als de eerste stedenbouwkundige adviseur van de Zuiderzeewerken werkte hij mee aan het plan van de Wieringermeer en ontwierp hij dorpsplannen daarin. Granpré Molière ontwierp ook kerkelijke gebouwen: o.a. te Haren (kapel van het seminarie), St. Oedenrode (St. Odakapel), Groesbeek (kerk), en na de bevrijding te Den Haag (Sint-Antoniuskerk, wederopbouw) en Breda (katholieke kerk in het Heuvelkwartier). Als hoogleraar aan de TH te Delft heeft Granpré Molière beoogd een leer te ontwerpen aangaande het Schone in de Bouwkunst, een Architectonische Esthetica. Hij zocht naar schoonheidswetten voortkomende uit de eigen aard van ruimte- en massavormen zelf, niet ontleend aan overwegingen van functie of constructie en evenmin aan individuele ontroering of uitings-behoeften van de maker. Deze activiteit heeft geestdriftige aanhang tot gevolg gehad, maar ook kritiek en verzet. Granpré Molière overleed in 1972. NB: het oeuvre van M.J. Granpré Molière is niet (volledig) geïnventariseerd. Nevenactiviteiten: Technische Hogeschool te Delft/hoogleraar/1924-1953